Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Schaduwschepen
Schaduwschepen
Schaduwschepen
Ebook516 pages6 hours

Schaduwschepen

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Voorbij de horizon liggen de magische landen van Gran Terre. Daar rijzen de kathedralen zestien kilometer de hemel in en schrijden goden over de bevroren toendra's op stelten van bliksemvuur. Alleen de schaduwschepen van de Hanze kunnen tussen de werelden varen. Hun ruimen zijn geladen met magische zwaarden en handschoenen die dwars door een stalen kluisdeur kunnen reiken.

Ze keren terug met uzi's, videocamera's en armbanden van het kostbaarste plastic. Als Marek verliefd wordt op een Hanzemeisje dreigt hij alles kwijt te raken: zijn vrienden, zijn familie en zelfs zijn hele wereld... In zijn onovertroffen en vaak geroemde inventieve stijl voert Tais Teng de jonge Marek van Utrecht tot Amsterdam en ver voorbij de bekende wereld. Magie, spanning, mythische wezens en twee onvergetelijke helden; alle ingrediënten zijn aanwezig voor een adembenemend avontuur van eigen bodem met een climax die de lezer ademloos zal achterlaten.

Schaduwschepen is een boek van Tais Teng, een van de meest productieve fantasy en science-fiction schrijvers van Nederland die wordt geroemd om zijn fantasierijke vertellingen. Zoals veel van zijn werken is ook Schaduwschepen geschikt voor jong en oud.

LanguageNederlands
PublisherTais Teng
Release dateFeb 20, 2012
ISBN9781466020979
Schaduwschepen

Read more from Tais Teng

Related to Schaduwschepen

Titles in the series (4)

View More

Related ebooks

Related articles

Reviews for Schaduwschepen

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Schaduwschepen - Tais Teng

    De kaart en de handschoen

    Chicago, een jaar eerder

    Ralph Harcourt was geen slecht mens. In het begin in ieder geval nog niet: hij wilde Amerika gewoon verdedigen tegen zijn vijanden. Een patriot, iemand die oprecht van zijn land hield. De kaart en de magische handschoen veranderden dat en daarna werd hij een monster.

    Het kantoor van Homeland Security zat direct links van de aankomsthal. Drie minuten na de omroep stond Ralph al binnen.

    ‘Een van de passagiers,’ zei Ralphs baas. ‘Zijn naam liet meteen alle alarmbellen op het vliegveld rinkelen.’ Edmund trok Ralphs laptop naar zich toe en typte ‘Geddit stra Poulou’ in. ‘Klinkt verdacht buitenlands, eh? Precies het soort lui dat we zoeken. Pakistaans, Tetsjeens.’

    ‘Niet Tetsjeens of Pakistaans,’ protesteerde Ralph. ‘Poulou klinkt Grieks en het zou een van die Cyprioten kunnen zijn, maar Geddit? No way.’

    Hij klikte op beide namen, zette het identificatieprogramma aan. Als je met terroristen te maken had dan was het handig te weten met welk soort terroristen. Of je Hassan met een s of twee s’en schreef, maakte al het verschil tussen een bermbom of een zelfmoordgordel.

    Vrijwel meteen vulde het scherm zich met de resultaten:

    Geddit stra Poulou

    Irakees: negatief

    Afghaans: negatief

    Saoedisch: negatief

    Colombiaans: negatief

    Iers: negatief

    De lijst schoof omhoog terwijl meer dan zeshonderd talen en dialecten werden nagezocht.

    Een piep. ‘Namen niet gevonden,’ knipperde op het scherm.

    ‘Zijn naam hoort bij geen enkele taal, geen enkel land,’ zei Edmund. ‘Een onzinnaam. Puur verzonnen. Waaruit volgt dat zijn paspoort waarschijnlijk even vals is.’

    ‘Jullie doorzochten zijn bagage?’

    ‘Natuurlijk. Niks. Niet eens een valse bodem in zijn koffer. Nog geen nagelvijltje.’

    ‘Een vals paspoort is reden genoeg om hem te arresteren.’

    ‘We lieten hem gaan. Een lokvisje. We moeten weten waar hij bij hoort. Of er nog meer terroristen zijn binnengeglipt.’

    ‘En?’

    ‘We laten hem volgen. Zodra hij ergens neerstrijkt, moet jij wat oren en ogen planten. Jij bent onze beste insluiper en niemand snapt die nieuwe microfoons echt.’

    ‘Wat valt er niet te begrijpen?’ protesteerde Ralph. ‘Gewoon ergens in een stoffig hoekje ophangen. Geen terrorist verwacht dat een spinnenweb hem afluistert. Maar zijn paspoort? Van welk land beweert hij te komen?’

    ‘Holland. Iets kleins in Europa. Bungelt ergens onder de kont van Engeland.’

    ‘Holland? Ah, Amsterdam. Vergeet hem dan maar. De helft van alle drugs wordt via Nederland verscheept. Die Poulou is gewoon een handelaartje. Niet ons terrein. We zijn Homeland Security en vangen terroristen. De Oorlog tegen Drugs laten we aan onze collega’s over.’ Hij streek over zijn kin. ‘Of wacht eens. Een tijdje terug was het nogal makkelijk Nederlandse paspoorten te krijgen. Je zei gewoon dat je de neef van iemand was die daar al woonde en hopsa, ze plakten je foto in een gloednieuwe pas.’

    Edmund schoof een foto naar voren. ‘Hier heb je hem dan.’

    ‘Mijn god, is hij echt zo lang?’

    ‘Twee meter tien. Er zijn langere mensen, maar niet veel.’

    Ralph boog zich over de foto. ‘Die vreemde goudglans over zijn huid? Is dat make-up of gewoon een fout in de foto?’

    ‘Nee, de foto’s zijn volkomen kleurecht. Elke camera kost anderhalf duizend.’

    ‘Hij mag schuine ogen hebben, een Aziaat is hij beslist niet. Ik heb daar vroeger redelijk wat gereisd.’

    Ralph reed die nacht rondjes, net als de laatste drie dagen trouwens. De straten waren verlaten: om een uur of elf waren voetgangers in een Amerikaanse buitenwijk even zeldzaam als dansende pandaberen op de Zuidpool. Dorre bladeren dwarrelden voor zijn koplampen op: gele en bloedrode flitsen.

    Parkeren was niet slim: binnen een minuut zag je al een hoekje van een gordijn bewegen. Een kwartier later belde een of andere malloot de politie en Ralph had een bloedhekel aan uitleggen. Bovendien hadden agenten weinig op met Homeland Security. Schurken in de kraag grijpen was hún taak, vonden ze, en misschien hadden ze nog gelijk ook. De geheime diensten hadden tot nu toe een beroerde staat van dienst.

    ‘Hij heeft de villa net verlaten,’ zei het microfoontje in Ralphs headset. ‘Dit is de eerste keer. Alle lampen zijn nog aan.’

    ‘Is er verder niemand thuis?’ vroeg Ralph.

    ‘Zeker weten. We houden het huis al drie dagen in de gaten.’

    Stra Poulou had een villa gehuurd op een kilometer of twaalf van de luchthaven. In de tuin stond nog een bordje met te koop en de naam van de makelaar. Sindsdien had hij vijf bezoekers gehad. Ze werden alle vijf gevolgd. Tot nu toe zonder enig resultaat. De een bleek een groothandelaar in satijnen gordijnen, de ander verkocht antieke vazen en beeldjes. De overigen waren een collectant, een jongen die kortingskaarten voor een plaatselijk Kantonees restaurant verkocht en een dame van het Leger des Heils.

    ‘Ik kom alvast jullie kant uit,’ zei Ralph.

    ‘Hij heeft zijn auto geparkeerd voor een restaurant,’ kwam de stem een kwartier later. ‘Hij loopt nu naar binnen. De ober wijst hem een tafeltje. De zaak is verder bomvol. Hij moet gereserveerd hebben.’

    ‘Wat voor restaurant?’ Zelfs de kleinste feiten konden van belang zijn, helpen om je vijand te herkennen.

    ‘De Mandarijn. Chinees.’

    ‘Hij heeft in ieder geval niets met onze vrienden uit het Midden-Oosten te maken. In de meeste Chinese gerechten zit varkensvlees.’ Hij sloeg af, trapte het gaspedaal in. ‘Ik ben over vijf minuten bij zijn huis.’

    Ralph stapte uit, een koffer met opzichtige reisstickers in de hand. Hij belde bij de linkerburen aan. Hij moest drie keer bellen voor hij voetstappen aan hoorde sloffen.

    ‘Ik ben een neef van meneer Stra Poulou,’ zei hij tegen de kerel die de deur opende. De man was zo kaal als een stuifzwam, met een blauwe honkbalpet en een bierbuik die over de gesp van zijn riem neerhing. Hij droeg zijn biljartkeu als een geweer over zijn schouder.

    ‘Yeah? Wat mot je?’

    Ralph schonk hem een scheve glimlach die er hopelijk verlegen genoeg uitzag.

    ‘Ik kom hier een week logeren.’ Hij hield een sleutel op. ‘Toen ik van het vliegveld belde, zat hij net in het restaurant. Maar hij gaf me het adres en de sleutel.’

    ‘Wat heeft dat met mij te maken?’ zei de man. ‘Waarom moest je zo’n hengst

    op mijn bel geven?’

    ‘Nou, het is maar dat jullie niet denken dat er een inbreker rondsluipt in het huis naast jullie.’

    ‘Je heb andere ogen dan je oom. Niks geen spleten.’ Hij stapte naar buiten en gebaarde naar de deur van de andere villa. ‘Laat zien dat de sleutel op de deur past. Je koffer kan wel vol breekijzers zitten.’

    Bijna goed, dacht Ralph. Alleen gebruik ik betere spullen dan breekijzers.

    Homeland Security had de sleutel van de cia overgenomen. De cia-lui waren dol op van die James Bond-gadgets en sommige werkten nog ook.

    Zodra Ralph de sleutel in het slot stak, gleden tientallen palletjes naar buiten. Ze tastten de binnenzijde van het slot razendsnel af en vulden alle gaten. Twee, drie seconden later had de sleutel de juiste vorm en draaide Ralph hem om. De deur zwaaide open.

    ‘Oké,’ zei de man, ‘je bent zijn neef. Fijn voor je.’ Hij beende weg en de deur smakte achter hem dicht.

    De villa was gemeubileerd, overdadig gemeubileerd, en Ralph wist vrij zeker dat het geen huisraad van de vorige bewoner kon zijn. In de tuin stonden nog drie plastic flamingo’s en de brievenbus was van een schreeuwerig brandweerwagenrood. Duidelijk iemand met een uitgesproken ordinaire smaak.

    De stoelen en tafel waren juist elegant en rank, een beetje Chinees misschien. Rechts stond een manshoge kast van gewreven hardhout, met tientallen laatjes.

    Ralph had een paar jaar geleden een cursus houtsnijden gevolgd en een maand of vier was hij behoorlijk fanatiek geweest. Hij bleef nog steeds een soort expert en het verbaasde hem dat hij de houtsoort niet herkende. Het had zo’n verbluffend rijke roodgouden glans. Versteende klaverhoning, ging het door hem heen. Zulke kasten staan in het paleis van een djinn.

    Ralphs vingers jeukten en hij smachtte ineens naar een lekker scherpe beitel, een guts. Ik wou dat ik een blok van dat hout had. Ik wed dat het nog harder dan ijzerhout is.

    Het koste hem de grootste moeite om de kast niet aan te raken, de mooie gevlamde nerf van het hout niet te strelen.

    Aanraken was een doodzonde als je ergens binnensloop. Het ging niet eens meer om vingerafdrukken, een huidschilfer met dna was genoeg.

    Kijk alleen en plaats je microfoons, je camera’s. In and out: je bent geen toerist. In een vaas van parelmoerachtig glas prijkte een eenzame spierwitte lelie. Misschien de juiste plaats om een afluisterweb op te hangen? Vanuit de hoek kon je de hele kamer overzien.

    Hij knielde naast de vaas en constateerde dat het toch geen lelie was. Deze bloem was ingewikkelder, met bloemblaadjes die op bleke vleermuisvleugels leken. Ralph boog zich over de kelk: een glazen oogje staarde terug uit een nest van tentakels.

    Geen echte bloem dus, kunst. Waarschijnlijk van geblazen glas. De vaas zelf was met doorzichtige slangenschubben bedekt.

    Jammer dat ik geen echte inbreker ben. Ik heb nog nooit zulke mooie spullen gezien.

    Hij opende zijn koffer en rolde een web uit. Het web was een uitzonderlijk gevoelige afluistermicrofoon en de dode vlieg in het web een minicamera en zendertje.

    Na de vaas hing hij webben in de gang en de slaapkamer op, in de keuken. Een laatste check: hij deed zijn oortelefoons in en schakelde naar het web in de slaapkamer over. Hij kon de wekker naast het bed duidelijk horen tikken: de afluisterapparatuur werkte.

    In de deuropening bleef hij stokstijf staan. Bij een inbraak stonden al je zenuwen op scherp en hij wist dat er iets veranderd was, verschoven. Zijn blik viel op het schilderij met zilveren krullijst en zijn adem stokte in zijn keel.

    Het was olieverf en hij had het al eerder bewonderd: een uitzicht over een drooggevallen haven. De vissersbootjes lagen schuin gezakt in de modder en een zwerm meeuwen pikte in een mosselbank. Het was eb geweest, overduidelijk eb.

    Nu dreven de boten fier rechtop naast de kade en de vloed vulde de haven. Meeuwen zwierden door de hemel.

    Hij liep naar het schilderij, met stijve, ongelovige passen. De olieverf was antiek, vol minuscule barstjes. De laklaag was vergeeld.

    Een beeldscherm? Een soort superscherpe digitale fotolijst? Hij raakte het doek aan.

    ‘U bent mijn eigenaar niet.’

    Shit, een alarmsysteem!

    ‘U bent mijn eigenaar niet.’

    Het was een zeldzaam onaangenaam schril stemmetje. Bijna alsof een krekel sprak.

    ‘Geef het Ware Woord.’

    Het Ware Woord, dacht Ralph. Het wachtwoord?

    ‘Ik, eh…’

    ‘Geef het Ware Woord. Laatste kans.’

    ‘Geddit?’ Laat hij net zo klungelig zijn als al die andere digibeten, bad hij, en zijn eigen naam als wachtwoord gebruikt hebben. ‘Geddit stra Poulou?’

    ‘Het Ware Woord werd niet gesproken. Ontladen gestart.’

    De vaas werd prompt doorzichtig, verdween. In de zilveren lijst hing een lege doek van vergeeld linnen. De kast zakte ritselend in elkaar tot gortdroge houtmolm.

    ‘Nee,’ fluisterde Ralph, ‘nee.’

    Hij snelde het huis door. Geen spoor van het hemelbed met de zijden lakens waarop gevleugelde makrelen geborduurd stonden. De gordijnen met de sierrand van zwarte parels, de staande klok met zijn talloze wijzerplaten: weg. Niets wees er meer op dat Stra Poulou deze villa ooit bewoond had.

    Hij goot een handvol houtmolm in een plastic zakje. Louter voor de zekerheid: hij verwachtte er weinig van.

    Zijn paniek ebde weg. Het had geen zin om als een kip zonder kop rond te rennen.

    Buiten zette hij zijn mobieltje aan en riep de mannen op die Stra Poulou schaduwden.

    ‘Harcourt hier. Zit hij nog steeds in het restaurant?’

    ‘Klopt. Het hoofdgerecht werd net opgediend. Jeff hier is een kenner en hij zei dat het pekingeend is.’

    ‘Arresteer Stra Poulou. Nu! Dit is groter dan we ooit hadden kunnen denken. Gevaarlijker.’

    Magie, dacht hij. Ze hebben werkende magie. Of anders het soort supertechnologie dat regelrecht uit een vliegende schotel gesloopt is. Bovennatuurlijk of buitenaards.

    ‘Jij bent de baas.’

    ‘Jullie zijn nog steeds met zijn vieren?’

    ‘Yep. Hij kan nergens heen. Alle uitgangen… Wacht. Hij staat net op. Slentert naar de wc.’

    ‘Naar binnen! Nu!’

    Ze belden vijf minuten later terug. Zo laat dat hij al begreep dat de arrestatie mislukt moest zijn.

    ‘Ik begrijp er niets van,’ zei Jeff. ‘Gail stond buiten, bij het raampje. Het toilet was leeg toen we de deur van het hokje opentrapten. Zo’n klein raampje, man, daar kon alleen een vleermuis naar buiten vliegen. Het is volstrekt onmogelijk dat hij kon ontsnappen.’

    Zich in een vleermuis veranderen? dacht Ralph. Waarom ook niet? Hij bleef op de deurmat staan, zijn hand al op de kruk.

    ‘Ontladen gestart,’ had het schrille stemmetje geroepen. Hier in huis was alle

    magie uitgewist, maar als magie iets volkomen normaals is, gebruik je het natuurlijk gedachteloos. Zelfs een wegwerpkoffielepeltje kon betoverd zijn. Zodat het automatisch roerde. En zodra het begon te haperen, mikte je het weg, even gedachteloos.

    Hij snelde de keuken door, de tuin in. Naast de kartonnen doos met handle with care stond een groene vuilniszak.

    Hopelijk denkt dat rare wezen, die huisgeest, net als de meeste mensen. Zodra je je afval buitenzet, is het jouw probleem niet meer.

    Ralph schudde de zak op de vloer van de huiskamer leeg. Het huis voelde vreemd leeg, het echode. Bij het binnenkomen had Ralph de magie niet bewust gevoeld, het ontbreken was echter onmiskenbaar.

    Witte hamburgerdoosjes rolden over de vloer, een ingedroogde prei, kranten. Twee lege bierblikjes en een dozijn gebruikte koffiepads.

    Een kaart. Een oude, uitgescheurde landkaart en beslist magisch. Als je eenmaal magie ontmoet hebt, herken je het meteen. Het was een teleurstellend dunne kaart, amper dikker dan een reclamefolder.

    Met trillende handen vouwde Ralph de kaart open. Het was een wegenkaart, hoewel eentje op een onbruikbaar grote schaal. Je kon alleen de hoofdwegen zien. In het centrum lag Chicago, rechts de grote meren. Bij de derde keer openvouwen, dook de oostkust op. Na twaalf keer openvouwen reikte de kaart al tot Afrika en was hij zo groot als een biljarttafel.

    Ralph bleef de kaart openvouwen, twintig keer, dertig keer. De kaart bedekte de volledige vloer van de huiskamer. Voorbij de noordpool doken nieuwe onbekende continenten op. Ze waren zo kolossaal dat Noord en Zuid-Amerika niet meer dan eilandjes leken.

    Het was een onmogelijke kaart: voorbij de noordpool dook je weer omlaag langs de aardbol, maar deze kaart liet een veel grotere wereld zien. Een aarde waarbij alle bekende oceanen niet meer dan een vijvertje waren.

    Dus daar komen ze vandaan, dacht Ralph, van eindeloos ver, van voorbij al onze horizons.

    Het enige andere magische voorwerp was een handschoen, een versleten rechterhandschoen waarvan de lichtblauwe vulling door een scheur naar buiten puilde. Het was volkomen duidelijk waarom Stra Poulou hem afgedankt had.

    Zodra hij de handschoen aantrok voelde Ralph een lichte tinteling in zijn vingers, hoewel dat evengoed verbeelding kon zijn.

    Een magische handschoen, ongetwijfeld. Alleen wat was de kracht? Kon hij als Spiderman tegen de muren opklimmen of een biljartbal tot gruis knijpen?

    Hij liep naar de muur en spreidde zijn vingers tegen het behang. Zijn arm zonk prompt tot zijn schouders in het beton weg.

    Ralph rukte zijn arm terug.

    Ik merkte totaal geen weerstand. Of die stenen muur niet meer dan een mistbank was. Hij staarde naar de handschoen en zijn hele lijf werd ijskoud van verwondering en angst. Je kunt dwars door muren heen lopen, door de stalen deur van een bankkluis reiken… Geen gevangenis kan je ooit vasthouden, geen geheim is veilig voor je.

    Hij begreep nu hoe Stra Poulou ontsnapt was: de man was domweg de muur ingestapt zodra ze de deur van de wc forceerden.

    Het zijn magiërs, dacht hij, bijna even machtig als goden. Ze zijn gevaarlijker dan de Russen vroeger, dan alle terroristen en drugshandelaars bij elkaar. Deze keer hebben zij de beste wapens.

    Hij rechtte zijn rug. Het is nog niet te laat. Nu weten we het, we weten dat magie werkt en we hebben twee prototypes. We laten er onze beste geleerden op los en binnen de kortste tijd hebben we onze eigen magie. Amerikaanse magie.

    ‘Edmund is in vergadering,’ zei zijn secretaresse. ‘Ik kan hem onmogelijk storen.’

    ‘Hoe lang in vergadering? Met wie?’

    ‘Sorry. Dit is een open lijn. Ik mag je dat niet zeggen.’

    ‘Ik wil hem spreken.’

    ‘Is het een noodgeval?’

    ‘Niet meteen, maar wel behoorlijk belangrijk.’

    ‘Morgen. Morgen om negen uur ben je de eerste. Ik heb het genoteerd.’

    Ralph lag alleen in zijn bed te woelen. Hij was niet getrouwd, hoewel hij het twee keer geprobeerd had. Geheim agenten zijn niet romantisch, eerder lui die in vuilnisbakken rondwroeten en je nooit iets over hun werk mogen vertellen. Om de een of andere reden vonden vrouwen vooral dat laatste onverdraaglijk.

    Het was half een en hij voelde nog geen spoor van slaap. Ten slotte trok hij de handschoen weer aan en tastte in de muur van zijn flat rond. Elektriciteitsleidingen lieten zijn vingertoppen jeuken, ontdekte hij. Waterbuizen gaven een vreemder effect, alsof het water dwars door zijn hand stroomde.

    Hij trok zijn handschoen uit. Interessant, maar hij was geen geleerde, geen technicus. Dit was geklooi, louter voor zijn eigen plezier. Laat het onderzoek aan hen over. Straks molde hij de handschoen nog.

    Ga slapen, zei hij tegen zichzelf. Morgen moet ik helder zijn.

    Edmund zat achter zijn bureau met een piepschuimen beker Starbuckskoffie in zijn hand. ‘Het was belangrijk zei je?’

    ‘Ja, Stra Poulou is geen terrorist. Hij is iets veel gevaarlijkers. Een magiër. Iemand met bovenmenselijke krachten.’ Hij hief een hand op. ‘Nee, laat me uitspreken.’

    ‘Ik zei niks.’

    ‘Ik zal het demonstreren.’ Ralph trok de handschoen aan. ‘Zie je deze handschoen? Ik groef hem uit zijn vuilniszak op.’

    ‘Ja?’

    ‘Nu ga ik mijn hand dwars door het bureaublad steken. Het stalen bureaublad.’

    Hij bracht zijn hand omlaag en zijn vingers klapten gemeen dubbel terwijl zijn knokkels tegen het blad sloegen. Ralph slaakte een kreet van pijn, schudde met zijn hand.

    ‘De magie moet opgebruikt zijn. Weggelekt.’ Zijn stem had een klaaglijke ondertoon. Hij frommelde in zijn jas. ‘De kaart. Ik kon hem uitvouwen. Minstens honderd keer en hij toont de landen achter de horizon. Waar zij vandaan komen!’

    ‘Zij?’

    ‘De magiërs!’ Hij smeet de kaart op het bureau, vouwde hem open. Het ging precies drie keer.

    ‘Ook leeggelopen? De magische batterij van je magische kaart?’ Edmund leunde achterover. ‘Wat wilde je me eigenlijk vertellen?’

    ‘Zijn huis zat bomvol magie! Ze kunnen overal komen. Al onze geheimen stelen!’

    Ralph wist dat het onverstandig was om tegen je baas te schreeuwen. Vooral als je dingen schreeuwde die als klinkklare nonsens klonken.

    ‘Ga naar de kantine. Drink een kop sterke koffie, bestel een donut. Bestel er vijf. Goed voor je bloedsuikerspiegel. Maakt je helder.’ Hij keek over zijn horloge. ‘Morgen spreek ik je weer. Als je wat kalmer bent.’

    ‘Goed.’

    Het kwam niet meer goed. Natuurlijk niet. Labiel, onbetrouwbaar: het zijn vernietigende woorden. Als je Amerika tegen al zijn vijanden wilt verdedigen, heb je geen behoefte aan idioten die over magie raaskallen.

    Toen ze hem ontsloegen, kreeg Ralph nog drie maanden loon doorbetaald. Wat zonder meer gul te noemen was. In veel andere staten hadden ze hem in een donker steegje opgewacht, met een stiletto of een revolver. Geheime diensten houden niet zo van losse eindjes.

    Ralph had altijd goed met internet om kunnen gaan, een echte whizzkid, een webnerd. Een middagje werk en hij had advertenties op zo’n duizend sites geplaatst. Als spam werd zijn bericht bovendien naar een half miljoen gestolen mailadressen doorgestuurd, een truc die een Russische hacker hem geleerd had, een paar jaar terug toen ze zo’n last van Tetsjenen hadden.

    ‘Een kaart die je eindeloos kunt uitvouwen, een handschoen die door een stenen muur reikt. De naam Geddit stra Poulou. Zegt dit je iets, zegt ook maar één van die zaken je iets, klik dan hier.’

    ‘Geddit stra Poulou.’ Hij kreeg een stortvloed van reacties. De meeste antwoorden waren onbruikbaar. Behalve in magische handschoenen geloofden de afzenders helaas ook in Atlantis, neergestorte vliegende schotels, de genezende kracht van edelstenen en het monster van Loch Ness.

    Toch bleven er een stuk of twintig over, verrassend genoeg bijna allemaal voormalige agenten van diverse geheime diensten. Ze waren op dezelfde muur van ongeloof gestuit als Ralph. Een half dozijn had op tijd zijn mond te weten houden en was niet ontslagen.

    ‘Mijn naam is Timur al-Rashid,’ zei zijn bezoeker.

    Een Arabier! dacht Ralph, en hij rukte bijna zijn automatisch uitgestoken hand terug. Hoe kan ik hem in vredesnaam vertrouwen? Nee, onzin. Dit is veel groter dan onze wereld, veel groter dan christendom of islam. Vergeleken met de magiërs zijn we zo goed als buren, broeders.

    ‘Ik weet waarover je spreekt,’ zei Timur en hij stak zijn linkerhand pardoes in de muur. Toen hij hem terughaalde, zag Ralph dat de man een dunne kalfsleren handschoen droeg. ‘Het zijn onze vijanden,’ verklaarde Timur. ‘Van heel de mensheid. We moeten ze bestrijden met alle middelen, ze uitroeien als kakkerlakken!’

    Ralph knikte heftig. ‘Ja, ze uitroeien als kakkerlakken!’ en dat was het moment dat hij het heilige vuur voelde opvlammen en niet langer een goed mens was. Toch was hij nog steeds geen monster. Daar was meer voor nodig.

    ‘Jij weet een naam en je kunt met computers omgaan,’ zei Timur. ‘Ik heb kapitaal. Al de thalers, eh, eurodollars die je kunt wensen. Samen zullen we ze vinden.’

    Boek 1

    Cirnja van de Wijdere Wereld

    1

    Utrecht

    Vlak voor ze achter de verhuiswagen aan rijden, komt Rita aanrennen. Ze heeft haar hoge hakken aan, ziet Marek, de rode pumps die ze anders alleen naar een schoolfeest draagt. Haar blauwe rok is ook opvallend kort. Bijna kort genoeg om voor beautiful bitch in een gangsta-rapnummer te spelen.

    ‘Marek?’ zegt Rita. ‘Je gaat toch niet zomaar weg? Dat kan toch niet?’ Marek stapt uit de auto. ‘Maar gisteren dan? We hadden toch al…’

    Rita slaat haar armen om hem heen en perst haar lippen op de zijne, kust.

    ‘Ik wil echt afscheid nemen!’

    Hun kus duurt veel langer dan anders, bijna te lang. Rita’s blonde haar kriebelt tegen zijn wang en ineens vindt hij het irritant. Al die blonde krulletjes! En zo overdreven zoenen hoeft toch niet? Wat denkt Rita ermee te bereiken? Dat hij hier in zijn eentje achterblijft? Hij voelt haar borsten verend tegen zich aandrukken en voor het eerst is daar niets opwindends aan.

    Marek maakt zich uit haar omhelzing los, veegt haar lippenstift steels van zijn mond. ‘Ik bel je zodra we aankomen. En ik kom zo snel mogelijk langs.’

    ‘Heel vaak, ja. Je komt toch heel vaak langs?’ Haar stem klinkt een beetje hees. Zo droevig. Nee, sip, dat is het juiste woord.

    ‘Ja, heel vaak,’ belooft hij en hij weet dat het een leugen is. Het is voorbij, op, hun hele verkering. Rita lijkt hem ineens vlak, als een foto waarvan de kleuren verbleekt zijn. Wat heeft hij toch ooit in haar gezien?

    Het is net alsof Marek weggestapt is, niet alleen van Rita maar ook van zichzelf en nu recht in zijn eigen hoofd kan kijken. Zijn gedachten zwemmen rond als goudvissen in een doorzichtige schedelkom en erg fraaie goudvissen zijn het niet. In het dorp was Rita een van de mooiste meisjes, maar ze blijft hier achter. Hij gaat door naar de stad, waar alles anders is, groter en harder. Als hij blijft omkijken, verdrinkt hij in zijn eigen verleden. Zo eenvoudig zit dat.

    Er zijn daar ook meisjes, fluistert een verraderlijk stemmetje in zijn hoofd, gloednieuwe meisjes. Spannender. Die je niet al je hele leven kent. Hij voelt een steek van opwinding, van gretige verwachting, en meteen heeft hij de pest aan zichzelf. Ik bel haar, neemt hij zich voor. Ik schrijf haar. Minstens tien brieven. Twintig.

    ‘Ja?’ zegt zijn vader met een stem als een roestige scharnier. ‘Kunnen we vertrekken? Zijn de jongelui uitgelebberd?’

    Onderweg passeren ze het bierkot onder de wilgen en Marek wordt bijna sentimenteel. De eerste keer dat hij dronken werd, een hele beker jenever die Gerben hem opdrong. Gerben dronk eerst zelf een beker, maar dat bleek later water te zijn geweest.

    Mareks vader gaf hem de rest van de maand huisarrest toen Marek zijn maag in de afwasbak leegkotste… Mooie tijden, ja. God, wat was hij naïef en jong, een jaar geleden.

    Hij draait zich om op de achterbank. De rood-wit-blauwe caravan ziet er ineens zo verbluffend klein uit. Het is bijna ondenkbaar dat ze daar met zijn vijftienen in pasten.

    ‘Utrecht,’ zegt zijn moeder. ‘Een nieuw begin.’

    Mareks vader snuift. ‘Van wat? We hebben niks meer, mens. De bank groef het land zo ongeveer onder mijn voeten weg.’

    ‘We hebben toch nog spaargeld? En ik kan zelf ook een baan zoeken.’

    ‘Wie zit er nu op jou te wachten?’

    Marek houdt op met luisteren en doet zijn oortjes in. Een rapnummer van

    Don X. Knekelbeen smakt tegen zijn trommelvliezen.

    Noem me Don,

    noem me X,

    noem me Knekelbeen!

    Zo’n grafkoele gozer als ik

    rapt er geen een!

    Ik heb gouwe klauwe,

    van mijn botten

    ken je huizen bouwe

    en mijn tanden zijn meters langer

    dan de jouwe!’

    Hij tikt het ritme op zijn knie en zingt de tekst geluidloos mee.

    ‘Ik zie de Dom!’ wijst zijn moeder een uur later.

    ‘Bof jij even,’ knort Mareks vader.

    Marek ontdekt na enig zoeken een stomp grijs streepje. Alsof de hele stad zijn middelvinger opsteekt, denkt hij. Rot op, boertje.

    Niemand spreekt meer tot zijn vader bij hun nieuwe flat stopt.

    ‘Nou, dat is het dan. Ons nieuwe huis. Niet eens een achtertuin.’ Hij klakt met zijn tong. ‘Misschien kunnen we bieten op het balkon verbouwen?’

    Mareks moeder keert zich om naar Marek. ‘Over twee dagen is de vakantie voorbij en begint je nieuwe school. Je moet je boeken nog kaften. Ken je het rooster al?’

    ‘Ik ben er al een keer langs geweest, weet je nog? En ik denk niet dat ze hun boeken hier kaften.’

    In de struiken liggen opengescheurde vuilniszakken, ziet Marek, en de roestige droogtrommel van een wasmachine. Nu ja, dat is weer eens wat anders dan elzenkatjes en wilde ganzen. Aan de overkant staat een groep jongens hen aan te staren. De meesten zijn een stuk bruiner dan hij en niet eentje is er blond.

    Op hun huisdeur staat graffiti gespoten. fock yo! in gifgroene druipletters.

    ‘Spellen kunnen ze hier ook al niet,’ zegt zijn vader.

    2

    De bel ratelt voor de laatste keer als Marek het verlaten schoolplein op stuift.

    Handig, denkt hij, echt handig, verdwalen op je eerste schooldag.

    De stalling is bomvol: overal schots en scheef neergekwakte fietsen. Marek ramt zijn voorwiel in de enige vrije klem. Dit is vast de rij voor leraren. Jammer dan, er is nergens anders plaats.

    Hup, hup! Ketting om het wiel. Klik het hangslot vast.

    ‘Dit is de grote stad,’ had zijn vader gewaarschuwd. ‘Draai je om en foetsie is je fiets.’ Hij luistert niet graag naar zijn vader maar daarin heeft hij vast wel gelijk. In het dorp was er maar één straat die goed mis was maar hier woont het tuig overal.

    De snelbinder knalt tegen zijn vingers als hij zijn tas lostrekt.

    ‘Shit met slagroom!’ Marek wappert woest met zijn hand. Met een pesterig klikje springt zijn schooltas open: al Mareks gloednieuwe schriften en boeken schuiven over de natte tegels. Zijn calculator stuitert onder een scooter weg.

    Hij sist van ergernis. Wat een rampdag! Was ik maar nooit opgestaan. Of nooit geboren, dat was nog beter geweest.

    De gangen krioelen van de leerlingen: ze joelen, duwen en stompen. Een laars vliegt door de lucht, smakt in een plantenbak neer. Niet dat het schade aanricht. Alle planten zijn verdord tot bruine sprieten.

    De moed zinkt Marek in de schoenen. Zo veel wilde kinderen en ik ken er niet één van.

    In het dorp zaten de basisschool en de middelbare in hetzelfde gebouw en er stonden altijd twee juffen bij de hoofdingang. De leerlingen wandelden in een keurige rij naar binnen zodra de bel ging.

    Met glimlachende juffen kom je er hier niet. Je hebt eerder een stel dierentemmers nodig.

    Hij mist zijn vorige school ineens vreselijk.

    Zelfs de geur is hier verkeerd. Zo akelig chemisch, alsof de vloer met azijn en zoutzuur gedweild werd.

    In de hal kijkt Marek om zich heen. Groep 4B. Derde gang rechts was het toch?

    De vorige maand was Marek op een vrijdagmiddag met zijn ouders op de school langs geweest. Zijn mentor had hem rondgeleid door de lege school.

    ‘Maak je maar geen zorgen, Marek,’ had meneer Peeters gezegd. ‘We gooien je heus niet meteen in het diepe. Ik ben straks je aardrijkskundeleraar en stel je wel voor aan de rest van de klas. Vertel je hun namen, eh? Als je ze een beetje kent, zijn het best aardige jongens en meisjes.’

    Marek begreep perfect in wat voor klas hij gedumpt zou worden. Ze zijn best aardig. Als je ze een beetje kent. Dat beweren hondenbezitters ook altijd wanneer hun buldog met jouw afgebeten hand wegrent.

    Deuren slaan en in een oogwenk worden de gangen alarmerend leeg en doodstil. Marek versnelt zijn pas, begint te rennen. Elke voetstap kaatst door de gangen en versterkt zijn paniek.

    4B. Eindelijk. Het nummer zit tegen de ruit geplakt, op een stukje gescheurd karton.

    Hij duwt de deur open. ‘Sorry. Ik…’ De leraar draait zich om van het bord.

    ‘En wie mag jij wel wezen? De les is vijf minuten geleden begonnen, jongeman.’ Het is meneer Peeters niet. Marek heeft deze leraar nooit eerder gezien. Niet zo vreemd: volgens het rooster zouden ze vandaag met Frans en niet met aardrijkskunde beginnen.

    Ik kan dat voorstellen wel vergeten.

    ‘Marek heet ik. Marek van Dessen. Dit, dit is 4B toch?’

    Hij kan wel janken. Dit is erger dan hij zich voorstelde en het stomste is dat hij zich zo belachelijk klein voelt. Alsof hij teruggezet is naar de brugklas.

    ‘4B, tja dat klopt, Mark. Je zou denken dat een leerling na een jaar of vier zijn klas wel kent.’

    ‘Ik ben nieuw,’ zegt Marek. ‘Meneer Peeters, hij zou me…’

    ‘Jouw meneer Peeters ligt met een gierende griep in bed. Die zien we de eerste week nog niet.’ Hij tikt met het krijtje tegen zijn ondertanden. ‘Nieuw hier dus. Nou, Mark, zoek een plaats zou ik zeggen. Dan kan ik doorgaan met mijn les.’ Hij draait zich weer om.

    Marek blijft verstijfd op de drempel staan.

    Alle kinderen kijken naar hem: de jongens zijn allemaal een kop groter dan hij en de meisjes lijken veel te volwassen. Minstens achttien en onbeschrijflijk mooi. Naar hem kijken is trouwens niet de juiste beschrijving: gretig gluren is het meer. Marek had liever in een kring hongerige wolven gestaan.

    Naast een jongen met een kaalgeschoren kop is een tafeltje vrij. Hij grijnst naar Marek en tikt dan met zijn duim tegen zijn neuspunt. Marek heeft geen flauw idee wat het betekent. Erg vriendelijk komt het in ieder geval niet over.

    Een Turks meisje raakt de schouder van een vriendin aan. Ze barsten allebei in een schaterlach uit.

    Ik heb het verpest, denkt Marek, volkomen verknald. De eerste indruk in een nieuwe groep is het belangrijkst. Eens een oen, altijd een oen. Zo werkt dat.

    ‘Hier is nog een stoel vrij, Marek.’ Achter in de klas komt een meisje overeind. Ze geeft een klets op het tafelblad naast haar. ‘Let niet op die giecheltrutjes. Die kunnen nog niet praten.’

    Marek loopt haastig de klas door. Het meisje is als een reddingboei.

    Ze glimlacht naar hem. Het is een echte glimlach, open en gemeend. Geen grijns zoals bij de jongen.

    Haar ogen staan iets schuin, ziet hij, al is ze beslist niet Chinees of Japans. En die glans op haar bruine huid: het lijkt alsof haar vel met goudstof bestoven is.

    Zo prachtig vreemd, denkt Marek. Ze zou zo uit een game gestapt kunnen zijn. Een vurig elfenmeisje, een ninjagirl. Het idiote is dat hij haar lijkt te herkennen, het soort herinnering dat tegelijkertijd kristalhelder en vluchtig is, als het gezicht van een geliefde uit een intens kleurige droom.

    ‘Ik heet Cirnja,’ zegt ze. ‘Met een C.’ Ook de naam is perfect. Net exotisch genoeg maar niet zo raar dat je je tong verzwikt.

    ‘Ik ben…’

    De leraar klapt in zijn handen. ‘Kunnen jullie namen tot de pauze wachten, Mark? Ik zou graag met de les doorgaan. Sommige leerlingen…’

    ‘Hij heet geen Mark, meneer,’ zegt Cirnja met heldere stem. ‘Ik ben bang dat u zijn naam verkeerd verstaan heeft. Het is Marek, meneer, em, ah, er, ee, ka.’

    ‘Ah,’ zegt de man. ‘Marek dus. Ja.’ Hij weet

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1