Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Dodelijk parfum
Dodelijk parfum
Dodelijk parfum
Ebook559 pages8 hours

Dodelijk parfum

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

'Dodelijk parfum' is een bloedstollende thriller over David Morton en zijn wereldwijde strijd tegen de klok, van China tot Athene, van Londen naar Tel Aviv. In de nasleep van de Golf Oorlog in 1990-1991 houdt een megalomane terrorist de wereld in zijn greep. Hij dreigt elke grote stad te vergiftigen met een dodelijk virus. Met de dodelijke stof 'anthrax' is hij in staat om miljoenen mensen te vermoorden binnen slechts een paar minuten. Hij demonstreert de kracht van het middel door het in het drinkwater van een klein Zuid-Afrikaans dorp te stoppen. De gevolgen zijn verschrikkelijk: alle inwoners zijn op slag dood. Met slechts zeven dagen om aan zijn eisen te voldoen zitten de wereldleiders met de handen in hun haar. De aangewezen persoon om dit catastrofale probleem op te lossen? Mossad-agent David Morton.Als expert van op het gebied van veiligheidsdiensten geeft Gordon Thomas een angstaanjagend realistisch beeld van wat er achter gesloten deuren op het wereldtoneel plaatsvindt. Voor iedereen die geïnteresseerd is in de duistere kant van moderne oorlogsvoering. Wat vooral naar voren komt is de dringende behoefte aan internationale samenwerking om de potentieel dodelijke gevolgen van chemische wapens te voorkomen...De David Morton-serie van Gordon Thomas is een bloedstollende verzameling romans die de avonturen volgen van David Morton, een onderzoeksjournalist en Mossad-agent die verwikkeld raakt in een verscheidenheid aan internationale samenzweringen, politieke schandalen en gevaarlijke situaties.
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateMay 31, 2023
ISBN9788728371497

Read more from Gordon Thomas

Related to Dodelijk parfum

Titles in the series (3)

View More

Related ebooks

Related categories

Reviews for Dodelijk parfum

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Dodelijk parfum - Gordon Thomas

    Dodelijk parfum

    Translated by W.A. Dorsman-Vos

    Original title: Deadly Perfume

    Original language: English

    Omslag: Shutterstock

    Copyright ©1991, 2023 Gordon Thomas and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728371497

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    Dankwoord

    Aan allen die mij bij het schrijven van dit boek ter zijde hebben gestaan:

    Ian en Marjorie Chapman, twee van de weinige echte uitgevers op de wereld. Zij durfden een risico te nemen. Geen schrijver heeft meer steun van hen ontvangen;

    Russell Galen, mijn agent, maar eigenlijk veel en veel meer;

    Yvonne Holland, een uitstekend redacteur;

    en verder: Donough O’Connor, Sean Dignam, Mary McGrath, Miranda Moriarty, Edith, mijn vrouw, en ten slotte al mijn vrienden in Israël en Egypte.

    Hoofdstuk 1

    De Chinezen zelf wisten niet eens dat David Morton in hun land was. Hij had een duizend jaar oude route genomen – een smokkelaarspad dat ontstaan was in de dagen dat de eerste keizer de zeven staten die altijd op voet van oorlog hadden gestaan had verenigd tot een groot rijk. Nu, een week nadat hij de grens was overgegaan, was hij diep in de Volksrepubliek doorgedrongen, en in het regenwoud bespiedde hij de vier Arabieren die zo ver van huis waren.

    De miniatuurmicrofoontjes die ingebouwd waren in de ventilatiekanalen van zijn junglehelm stelden hem in staat het gesprek van de Arabieren te volgen. Tot dusver ging het over het heerlijke vooruitzicht weer naar huis te kunnen.

    Ze waren gespannen, zenuwachtig en deden hem met hun snuffelende neuzen en flitsende ogen aan woestijnvossen denken. En toch hadden ze de kinderen niet in de gaten. De kleffe vochtigheid smoorde alle geluiden. Het meisje en de jongen hadden de Arabieren vanuit hun dorp, een kilometer of twee terug, gevolgd.

    Morton had een paar tellen geleden een glimp van de kinderen opgevangen toen ze rechts van hem door het gebladerte slopen. De jongen leek niet ouder dan tien, het meisje iets jonger. Kinderen die rover en reizigertje speelden.

    Lang geleden had hij daar de volwassen versie van geleerd – had zich al de regels om in de jungle, de bergen, de sneeuw en de woestijn te overleven eigen gemaakt. Die regels werden gekenmerkt door eenvoud: als het er op aankwam viel hij terug op de diensten van zijn eigen lijf en dat raakte de kern van wie en wat hij was.

    Zelfs hier, tussen dertig meter hoge bomen was hij opvallend lang. En wat ook opviel was zijn kolossale hoofd met de blonde haardos die nog geen spoor grijs vertoonde. Anderen vroegen zich af hoe hij de voor de hand liggende tekenen van verval wist te vermijden. Zijn huid vertoonde geen groeven of rimpels, zijn zicht was volmaakt, zijn lichaam pezig en recht. Je zag hem zijn achtenveertig jaar niet aan.

    Zijn kleding die zomer en winter bestond uit kaki shirt en broek, vormde een lichte bepakking. Hij kon aanspraak maken op de epauletten van luitenant-kolonel, maar hij stond niet op zijn strepen. Wie moest weten wie hij was, wist het zo wel.

    De aanwijzingen zag je in zijn vooruitstekende kin die bereid was problemen halverwege tegemoet te komen. Zijn grijze ogen zagen alles, verrieden niets – behalve het feit dat, als jij geen deel uitmaakte van de oplossing, je deel uitmaakte van het probleem. Hun andere boodschap was een bezetenheid met de feiten, het zoeken naar en het vertellen van de waarheid. Hij had zijn gezicht ingesmeerd met een insektenwerend middel en afgedekt met groen camouflagegaas, zodat hij als hij doodstil bleef liggen kon doorgaan voor een gevallen boomstam.

    Drie van de vier Arabieren waren pezig en hadden het doorsneegezicht van de universele huurmoordenaar. De vierde was gezet en gespierd en volledig kaal. Er was iets ongerijmds aan die mannetjesputter met zijn glimmende aktentas in de handen geklemd. De handelsreiziger met zijn gevolg.

    Sedert de eerste wolkbreuk van die middag waren ze tot op hun huid toe nat, en opnieuw werd het licht uit de hemel gezogen bij de nadering van de zoveelste plensbui die nog geen minuut duurde. Daarna was de atmosfeer als een vochtige spons.

    De microfoontjes vingen het flauwe geritsel van de kinderen op die door de struiken kropen. In Mortons oren klonk gefluister. Het meisje wilde terug naar huis.

    ‘Nog niet,’ zei de jongen. ‘Nog een klein beetje dichterbij.’

    ‘Nou goed dan,’ zei het meisje onwillig, ‘maar niet te ver hoor.’

    Ze spraken het ijle hoge Kantonese dialect. Morton zag geen kans hun de pas af te snijden. Dat zou zijn aanwezigheid verraden, en dat mocht in geen geval gebeuren.

    De paraboolmicrofoons die hij in Zuid-Libanon had laten installeren hadden hem op die Arabieren opmerkzaam gemaakt en de sommen geld die ze tijdens hun cryptische gesprekken met Bangkok hadden geboden, hadden zijn achterdocht vergroot. Twee miljoen Amerikaanse dollars en geen gepingel. Hij moest en zou er achter komen waar ze zoveel geld voor over hadden. En er een stokje voor steken.

    Hij had de Arabieren geduldig gevolgd, helemaal vanuit Beiroet, en had met hen in hetzelfde vliegtuig naar Bangkok gezeten. Ze hadden hem geen blik waardig gekeurd, geen mens had op hem gelet.

    De Arabieren hadden een dag geproefd van de seksuele genoegens in Pattani, waren van bordeel naar bordeel getrokken en al naar hun stemming een pril jongetje of een pril meisje uitverkoren. De handelsreiziger had daar bovendien de aktentas gekocht, en toen drong het tot Morton door dat hij zijn tijd niet verknoeide.

    De Arabieren waren naar een filiaal van de Royal Bank of Thailand in Bangkok gegaan en die avond namen ze de trein naar het noorden, naar Udon. Hij zat in de coupé naast hen en was eerder de trein uit dan zij. Vanuit Udon bracht een Thai-gids hen per auto naar Chiang Rai, het hooggelegen hoofdkwartier van de Aziatische smokkelaarsbenden die handelen in verdovende middelen, die al veel langer bestaan en niet minder machtig zijn dan de Medellín-kartels in Colombia. Morton ging erachteraan, want nu wist hij zeker wat het doel van hun tocht was.

    In Chiang Rai droeg de Thai de Arabieren over aan een Chinees, een klein, lichthuidig lid van de Yao-stam, een van de minderheden in China en al sinds jaar en dag befaamde smokkelaars. Die man had de Arabieren de Chinese Volksrepubliek binnengesmokkeld. Het gezelschap had weinig bagage en onderbrak de reis alleen om in de dorpen waar hun gids bekend was te eten en te slapen. Dat was in streken waar ze brandcultuur toepasten. Vreemdelingen op zoek naar cocaïne en heroïne waren voor de plaatselijke bevolking allang geen bezienswaardigheid meer.

    Toch kwam Morton nooit te voorschijn, hij bleef dichtbij in de jungle wachten en at de proteïnerijke concentraten die hij voor dit doel in Tel Aviv had laten klaarmaken. Hij had genoeg voor twee weken. Daarna zou hij zich in leven houden met wat er om hem heen te vinden was. Maar hij wist nu dat het zover niet zou komen. Op een open plek in het bos zei de gids dat ze hun bestemming hadden bereikt.

    Na een uur zaten ze nog steeds op de grond gehurkt, de Arabieren in hun goedkope pakken uit Libanese bazaars, de gids in de slobberbroek en hooggesloten bloes van zijn stam. Nu en dan wierp hij een steelse blik op de tas. De handelsreiziger liet zijn hand op het handvat rusten. Hij was een kettingroker, net als de anderen.

    Morton zag hoe de handelsreiziger naar de gids keek. De kuch van de Arabier raspte in Mortons koptelefoon.

    ‘Nou, komt er nog wat van?’ vroeg de handelsreiziger in het Engels.

    ‘Eventjes nog,’ beloofde de gids. ‘Ze moeten van ver komen.’

    De handelsreiziger gromde en stak zijn zoveelste sigaret op. Een van de schutters trok zijn pistool en controleerde het met veel vertoon voor hij hem weer achter zijn riem schoof.

    ‘Slechte mannen,’ fluisterde de meisjesstem in de koptelefoon. ‘We gaan naar huis.’

    ‘Nee,’ zei de jongen koppig. ‘Ga jij maar. Ik blijf.’

    Volgens Mortons berekeningen waren de kinderen een eindje voor hem uit. De schutters praatten zachtjes in het Arabisch met elkaar en letten niet op de gids.

    ‘We schieten hem dood als we eenmaal weer over de grens zijn,’ zei de ene.

    ‘Misschien heeft hij daar wel vriendjes,’ wierp de ander tegen. ‘Laten we hem hier doodschieten. Geen haan die er naar kraait.’

    ‘Hij moet ons weer naar de bewoonde wereld brengen,’ zei de derde schutter.

    Zelfs op die afstand hoorde Morton de oplaaiende woede in de stem van de handelsreiziger.

    ‘Er wordt pas geschoten als ik het zeg.’

    De schutters deden er mokkend het zwijgen toe.

    Liever dan zich te verroeren liet Morton een heel leger mieren over zijn handen lopen, een miljoen of meer mieren die de revue passeerden voor zijn gezicht dat half in de dorre blaren begraven was. Hij kneep zijn ogen dicht en zoog zijn lippen naar binnen toen de mieren opeens van koers veranderden. Ondanks het smeersel liepen ze in gesloten gelederen langs de ene kant van zijn hoofd naar boven en langs de andere weer naar beneden, omdat ze zich de toegang tot zijn lichaam versperd zagen door een dot watten in zijn neusgaten. Toen de mieren voorbijgetrokken waren opende Morton zijn ogen.

    ‘Kom nou mee.’ De fluisterstem van het meisje smeekte in Mortons koptelefoon.

    ‘Nee.’ De jongen klonk nu nog koppiger.

    De zucht van het meisje werd gevolgd door het geritsel van hun lichamen op weg naar de open plek. Ze benutten handig de schaduwen en geluiden van de jungle om hun nadering te dekken. Plotseling stokte de adem in de jongenskeel en hun bewegingen stopten.

    Morton, de Arabieren, en hun gids zagen op hetzelfde moment als de kinderen de beide mannen aan de overkant van de open plek te voorschijn komen.

    De gids krabbelde overeind met een opgeluchte glimlach op zijn gezicht. Een van de Arabieren posteerde zich naast de handelsreiziger en de beide anderen verspreidden zich om een kruisvuur te kunnen leggen. De nieuwaangekomenen letten niet op die manoeuvre.

    Morton bestudeerde hen door het vizier van zijn lichtgewicht machinegeweer. Het waren donkerhuidige leden van de Han-stam, gekleed in koeliejakken en wijde broeken, mensen uit de bergen die gewend waren aan open terrein. Naast een M-16 droeg elk van hen een koppelriem met daaronder een mes waarvan het lange geribde blad dof was gemaakt als voorzorg tegen de weerkaatsing van de zon. Bovendien hing aan die koppel een pikhouweel dat ook dof was gemaakt. Geen lid van de Han-stam ging ooit op weg zonder dat stuk gereedschap. De beide mannen stonden even roerloos en doken toen de struiken weer in, waarbij ze hun geweren gebruikten om zich een weg te banen.

    Ze kwamen terug met een derde man. Een man van middelbare leeftijd wiens ribbenkast zwoegde alsof hij een lange weg had afgelegd. Hij droeg een goedkoop pak en een zelfde tas als die van de handelsreiziger.

    Hij was lang van stuk voor een Chinees, bijna een meter tachtig, maar hij was goedgebouwd, niet uit zijn krachten gegroeid. Iemand aan wie extra rijst en vlees werden verstrekt. Een bevoorrecht man. De handen die de tas vasthielden hadden nooit een dag hard werken gekend. Zijn gezicht was bleek, haast ivoorkleurig. Een binnenzitter.

    De man bekeek de Arabieren met toegeknepen ogen. Toen zijn ademhaling zich had hersteld liep hij de open plek over, de tas in beide handen alsof die zwaar was.

    Net op het ogenblik dat hij iets tegen de gids ging zeggen hoorde Morton in zijn koptelefoon een elektrische storing. Kortsluiting, waarschijnlijk door al dat water. Die plensbuien hadden ook hem doorweekt, alsof hij met kleren aan gezwommen had.

    Hij zag hoe de gids zich tot de handelsreiziger wendde en naar de aktentas wees.

    ‘Openmaken, alstublieft…’

    Morton kon de haat in de ogen van de handelsreiziger zien.

    ‘Het geld is…’ De woorden van de handelsreiziger gingen verloren in het gekraak in de koptelefoon.

    ‘Openmaken, alstublieft…’ herhaalde de al wat oudere Chinees. ‘…za zeg okiedokie…’

    Morton verstijfde. Hij hield de adem in en vervloekte in stilte de statische elektriciteit. Maar ondanks de slechte ontvangst en het gebrekkige Engels van de Chinees kon hij zich niet vergissen. Hij had -za gezegd. Voor Morton was er maar één naam met die uitgang van belang. Raza. Gedurende de Golfoorlog had Khalil Raza met Abu Nidal gewedijverd om het grootmeesterschap in terrorisme over de hele wereld. En toen had Raza zich in een gruwelijk onvergetelijk incident de plaats veroverd van ’s werelds grootste misdadiger. De herinnering aan dat incident boorde zich opnieuw in Mortons geest.

    Raza had eigenhandig in een joodse kraamkliniek in Jeruzalem het Semtex geplaatst dat drieënzestig pasgeboren zuigelingen en hun moeders had gedood, plus eenendertig verpleegsters en artsen die hen verzorgden.

    En een van hen was Ruth, Mortons zuster.

    Zij was de levende gedachtenis aan de rest van de familie, die in de wrede stalinistische jaren was uitgemoord toen de pogroms in de Sovjetunie de gruweldaden van de nazi’s evenaarden. Ruth en hij behoorden tot de eerste joden die waren bevrijd door het Kremlin om te tonen dat alles anders zou worden. Ze waren op een vliegtuig naar Israël gezet en liefderijk door de Vaughans opgenomen. Steve Vaughan was een talmoedkenner en Dolly een oermoeder. Het had jaren geduurd eer Morton had begrepen dat Steve de achternaam van Ruth en hemzelf had veranderd, omdat iemand met de naam Morton minder kans liep vervolgd te worden.

    Het waren rechtschapen, zachtmoedige mensen die zijn beschermende houding ten opzichte van Ruth hadden begrepen. Hij had haar de middelbare school en universiteit doorgeholpen, was de halve wereld overgevlogen om aanwezig te zijn bij de uitreiking van haar bul en wilde per se op de eerste dag van haar baan het ziekenhuis waar ze werkte zien, waar hij de gangen onveilig maakte met zijn gevraag naar dokter Ruth Morton. Zes maanden later was hij weer present, toen Ruth haar Benjy mee naar huis nam, een knappe jonge Sabra die arts was in hetzelfde ziekenhuis. Ruth vertelde dat ze trouwplannen hadden en Steve trok een fles wijn open om op de gezondheid van het gelukkige paar te toosten. De volgende dag sloeg Raza toe. Ze hadden Ruth en Benjy in een verloskamer gevonden, onder vele tonnen puin.

    Toen ze Morton vertelden dat Ruth dood was voelde hij zich net zo als op de dag toen Steve hem had meegenomen naar het Holocaust Museum. Ook toen had hij niets van zijn gevoelens kunnen tonen. Hij was er nooit weer naartoe gegaan. Had nooit een herdenking voor de Zes Miljoen bijgewoond. Dat was voor hem niet de manier om kennis te nemen van zijn verleden.

    Op de dag dat Ruth begraven werd had het geregend, waardoor de grond glad was. Hij had gemerkt dat de slippedragers bezorgd elkaars hand vastpakten bij het dragen van de doodkist. Het waren vrienden van Ruth uit het ziekenhuis en het viel hem op hoe jong ze waren en hoe deze volwassen mannen met hun tranen hun gevoelens wisten te uiten.

    Toen hij naar voren kwam om het gebed van de teraardebestelling uit te spreken was zijn stem kil en duidelijk, zonder vertoon van verdriet of woede. En toch besefte hij, toen de aarde op de kist viel, dat hij achterbleef met een leegte die zich door niets zou laten vullen. Bij het graf van Ruth had hij haar in zijn eigen hart begraven.

    Terwijl Steve en Dolly en de anderen vertrokken, staarde hij nog naar de verse grafheuvel, de gebedssjaal nog zwaar op de schouders, het gebedenboek gesloten in de handen. In zijn hoofd gonsde de enige passage die hij zich nog herinnerde van de vrijdagavonden, als Steve hun uit de Schrift voorlas. Het waren de woorden van de profeet Ezechiël. En de vijand zal weten dat ik de Heer ben, wanneer ik mijn wraak op hen zal doen nederdalen.

    Hij had ze in zichzelf aangehaald als een belofte aan Ruth. Toen had hij zijn gebedssjaal afgelegd en was snel weggelopen zonder acht te slaan op het geschokte beschuldigende gefluister. In zijn kille, afstandelijke wereld was er geen tijd om te rouwen.

    Steve was hem nagelopen en had gevraagd wat hij van plan was. Hij had de oude man aangekeken en zachtjes gezegd dat hij de moordenaars van Ruth zou doden.

    Sedertdien had hij zijn pleegouders nog maar nauwelijks gezien, drukke werkzaamheden, of wat dan ook als reden aanvoerend. Hij had niet in de ogen kunnen kijken van hen die geloofden dat het antwoord was: de vijand de andere wang toekeren.

    Verbeten had hij Raza en zijn trawanten achtervolgd, en zeker tien van hun schuilplaatsen opgeruimd. Toen hij in Beiroet in de krant had gelezen dat Raza 100000 Amerikaanse dollars op zijn hoofd had gezet, dood of levend, had hij hem laten weten dat hij één enkele Israëlische sjekel voor Raza overhad, de prijs van een Israëlische kogel.

    Bijna een jaar geleden was Raza verdwenen na twee jammerlijke debâcles. Zijn plan om een Stinger-raket af te vuren op het Lagerhuis vanuit een pakhuis aan de overkant van de Theems, en tegelijkertijd een bom te laten ontploffen in de nieuwgebouwde Reichstag in Berlijn was uitgelopen op een vuurgevecht met antiterroristische eenheden die Raza’s mensen gevangen hadden genomen of doodgeschoten. Raza’s eigen geloofwaardigheid onder zijn Arabische aanhangers was gekelderd. Over het algemeen was men het er over eens dat Raza zijn beruchte voorgangers, Carlos de Jakhals en Abu Nidal naar de vernieling en de vergetelheid was gevolgd. Toen Morton had gezegd dat hij dat nog moest zien, hadden zijn collega’s gezegd: ‘Echt Morton.’

    En nu doemde het spook van Raza weer op in de schemer van de open plek in het regenwoud in China. En de kinderen maakten nog steeds ruzie.

    Toen Morton aan zijn koptelefoon rammelde rook hij een brandlucht. Een miniatuuronweer raasde in de microfoontjes, en toen volgde stilte. De scherpe lucht verergerde. Morton zette de helm af. Een sliertje rook kwam uit de koptelefoon. Hij pakte een handjevol modder en doofde het vuurtje.

    Onder toezicht van zijn lijfwacht opende de handelsreiziger zijn tas, en de Chinees graaide er de bundels Amerikaanse dollars uit, en telde de biljetten met het doorbladergebaar van de expert. Toen hij er van overtuigd was dat hij niet werd opgelicht overhandigde hij zijn eigen nog ongeopende tas. De handelsreiziger schatte het gewicht met de hand.

    Zo te zien woog hij evenveel als de twee miljoen dollarbiljetten. Morton legde de geweerkolf tegen zijn schouder. Hij had het wapen, gewikkeld in vele lagen vetvrij papier, bij een van de kralen waar hij langs was gekomen gevonden op de plek waar de Azië-divisie beloofd had het te zullen begraven. Hij moest er nog aan wennen dat hij bij het richten rekening moest houden met het gewicht van de bolvormige geluiddemper. Het daglicht vervaagde. Waar zaten de kinderen? En toen kon er aan niets meer gedacht worden. De twee groepen gingen uiteen. De oudere man met de tas trok zich terug naar de andere kant van de open plek, de lijfwachten liepen achterwaarts, klaar om iedere poging de man in de rug te schieten af te straffen. De Arabieren en hun gids liepen schuin de open plek over waardoor het moeilijk werd hen onder schot te krijgen. Morton schakelde over op automatisch: vijf tellen om het magazijn met twintig 7,67 mm patronen leeg te vuren, drie om weer te laden.

    Toen zag hij de kinderen. De jongen was opgestaan en rende lachend en naar de tas wijzend op de Arabieren af. Het meisje holde met uitgestrekte armen achter hem aan en trachtte hem tegen te houden.

    Morton zag in zijn vizier de oplaaiende angst in haar ogen. Zag de jongen bij de handelsreiziger. Zag de Arabier met de tas tegen het kinderhoofd beuken. Hij hoorde het kraken van brekende botten. De jongen sloeg als een blok tegen de grond en hij hoorde en voelde hoe zijn razernij in zijn eigen keel bleef steken.

    Het meisje gilde. Hij zag haar mond opengaan, zag de opvallend witte tanden. En hij zag hoe de Arabieren haar, toen ze zich omdraaide om te vluchten, neerschoten. Een tel stond het kind daar als bevroren in haar volgende stap. Toen zeeg ze, terwijl de rode vlek zich over haar schortje verspreidde, tegen een van de andere schutters aan op de grond. Die slingerde haar levenloze lichaam als een ledenpop van zich af.

    Morton opende het vuur en voelde de harde terugslag van het geweer tegen zijn schouder. Het geluidloze salvo doodde de drie schutters onmiddellijk, de handelsreiziger en de gids waren verdwenen.

    Morton liet zich opzij rollen, klaar om te schieten, en vloekte zachtjes. De gesneuvelde Arabier had door het meisje van zich af te smijten de aftocht van de handelsreiziger gedekt.

    Kogels maaiden door het gras waar Morton gelegen had. De Chinezen hadden hem ontdekt. Met een van hen rekende hij af met een kort salvo. Hij rukte het lege magazijn uit het geweer en ramde er een vol in. Geen spoor van de oudere man. Een nieuw salvo deed bladeren en takjes op Mortons hoofd regenen. De andere lijfwacht had zich ergens rechts van hem verstopt. De stilte werd verbroken door het geluid van een ruw teruggeschoven grendel en het inslaan van een nieuw magazijn.

    Dubbelgebogen kroop Morton verrassend stil en snel naar de plaats waar de Chinees moest zijn. Hij was er niet meer.

    Morton pakte een takje en gooide het over de open plek. Een regen van kogels geselde het gras. Dat was een teken van paniek. Links van hem bemerkte hij een beweging en hij kroop er naar toe, het geweer in de ene hand, in de andere zijn hakmes. Waar de man had gelegen was het blad platgedrukt. Er hing de stank van ontlasting.

    Morton ging op zijn rug liggen met het geweer naast zich, het mes in de hand. Weer pakte hij een stokje en gooide het hoog in de bomen. Het kletterde tegen de takken en viel op de grond. Nog geen meter van hem vandaan kwam de Chinees overeind met zijn M-16 naar boven gericht. Morton sprong van de grond en schopte de man zijn M-16 uit handen. De Chinees greep zijn mes. Morton stak met het zijne en haalde het door de mouw en het vlees van de arm van zijn tegenstander. De Chinees gromde, liet zijn mes vallen en deed een uitval. Het hakmes glipte Morton uit de hand en vingers klemden zich om zijn keel. Met zijn knie ramde hij de man in het kruis en met zijn elleboog verbrijzelde hij zijn neus. Nog een extra harde grom en de druk om zijn keel minderde.

    Net toen Morton was opgekrabbeld stond de Chinees op en zwaaide met zijn pikhouweel. Morton gaf een trap en het houweel vloog door de lucht. Hij graaide naar de steel en het volgende ogenblik doorboorde de punt de hals van de man. De Chinees klemde zich aan de steel vast en worstelde om het uit zijn handen te wringen. Morton rook zijn zure adem en zag bloederige bellen uit zijn mond komen. De aderen in de ogen van de man sprongen en Morton verhoogde de druk, en met een scheurend geluid kwam de stalen punt aan de achterkant van de hals weer te voorschijn. Pas toen liet Morton de steel los.

    Toen de pijn in zijn borst wat minder werd, stond hij op. Op de plaats waar de neus van de man had gezeten stolde het bloed en mieren hadden de wond aan zijn arm al ontdekt.

    Wat had hij willen redden? De zakken van zijn broek waren leeg. Hij draaide het lichaam op zijn buik. De identiteitskaart stak in een gleufzakje achter in zijn koppel, waar hij hem bij een Chinese lijfwacht verwacht had. Hij zocht de M-16, verboog de loop door die tegen een boom te slaan en smeet het wapen in het struikgewas.

    Op de open plek doorzocht hij de zakken van de andere lijfwacht en beroofde ook hem van zijn identiteitskaart.

    De Arabieren hadden geen identiteitspapieren bij zich, maar die had Morton ook niet nodig. Infanteristen waren infanteristen. Hij gooide hun pistolen diep in het hakhout, en sleepte de lichamen tussen de struiken, de kinderen op enige afstand van hun moordenaars. Tijd voor meer plichtplegingen had hij niet.

    Morton keek op zijn horloge. Sedert de verdwijning van de handelsreiziger was een kwartier verstreken. Een kilometer verderop was er een keuze tussen vier routes: naar Birma, Thailand, India of Pakistan. Lang geleden had hij al geleerd dat een achtervolging altijd een kwestie was van het afwegen van je verwachtingen tegen de werkelijkheid.

    Hij ging tegen een boom zitten en bestudeerde de identiteitskaarten. Een laagje plastic beschermde de foto en de stempel die hem niets zei. Maar het symbool in de rechter bovenhoek herkende hij onmiddellijk. De twee rode verstrengelde vierkantjes, het ene met het figuurtje van een reageerbuis, het andere met de mortier en vijzel, het logo van het Staats Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek in Chengdu in de provincie Sichuan.

    De onderzoekers die daar werkten hadden de naam van de Volksrepubliek gevestigd als ’s werelds eerste producent van chemische en biologische wapens. In Chengdu hadden ze kortgeleden het nieuwste en meest afdoende wapen ontwikkeld, antrax-B-C. Die B onderscheidde het van de andere vormen van miltvuur, de C was ter ere van China, het land dat het gebaard had.

    Antrax-B-C kon in bevroren toestand zonder gevaar vervoerd en aangeraakt worden. Maar een onsje van het spul kon, als het ontdooid was duizenden mensen doden. Als de wetenschappelijke wereld het over een middel tegen dit antrax had, begon men meestal met ‘als’. Als de diagnose tijdig werd gesteld – als hij of zij de juiste dosis penicilline kreeg… als hij of zij verder goed gezond was. En zelfs dan waren de overlevingskansen gering.

    Antrax-B-C was zo dodelijk dat de Volksrepubliek geweigerd had het aan Irak te leveren, een van zijn klanten die ze in de tijd die aan de Golfoorlog voorafging tersluiks wel voorzien hadden van andere biochemische wapens. Morton was er van overtuigd dat ze dat embargo nog steeds niet hadden opgeheven. Maar als dat een aanbeveling was dan begon het er in deze wereld wel somber uit te zien.

    Morton, die Saddam Hoessein er van verdacht zelf antrax-B-C ontwikkeld te hebben, was met een kleine patrouille Irak binnengegaan op de vooravond van de Golfoorlog en had het laboratorium bij Bagdad vernietigd. Het was zo diep onder het zand verborgen dat zelfs de tactische kernwapens van de Amerikanen die in Saoedi-Arabië gestationeerd waren er niets tegen konden uitrichten.

    Hij had zijn eigen mensen uitgezocht voor samenwerking met de Delta Force en de SAS units. Ze waren door de wol geverfd door meer dan alleen gevechtservaringen. Elk van hen had met ontzag in de ogen in het aangezicht van de dood gestaan. Mensen als hijzelf: Lou Panchez met zijn afwezige blik. Wolfie die nooit lachte behalve als Michelle in de buurt was. Michelle, die kalm, genadeloos en dodelijk was met ieder handwapen. Matti Talim, het evenbeeld van Montgomery Clift, en dat etiket was het eerste dat zijn tegenstanders op een dwaalspoor bracht. Hun tweede vergissing was hem te onderschatten. Iets wat Danny Nagier nooit zou overkomen; Danny met zijn artistieke aanpak als hij zijn dierbare hypergevoelige paraboolmicrofoontjes installeerde, of al die andere zwarte doosjes waarmee hij kon afluisteren, of dood en verderf zaaien, afhankelijk van wat er gevraagd werd.

    De ploeg had meteen al die sterke band gesmeed die voortkomt uit wederzijdse genegenheid en respect. Lou Panchez had zijn naam gevestigd toen hij met de CIA in Libanon opereerde. Wolfie in de doelmatigste geheime dienst van heel Europa, de Westduitse BND. Michelle was een produkt van de Franse inlichtingendienst, de SDECE. Matti en Danny behoorden tot het puikje van Mossad, en Morton besefte dat hij zelf, ofschoon een jood en ingedeeld bij Mossad, doorging voor de namaak-Engelsman. Daar stonden zijn opleiding in Clifton en Cambridge en zijn ietwat afgemeten accent borg voor.

    Binnen hun eigen gelederen bleven ze Mortons Mensen. Ze hadden zijn testen doorstaan, testen die in geen reglement voorkwamen. Ze hadden bewezen elke situatie aan te kunnen en hadden het lef zich als eerste in het hol van de leeuw te wagen; maar alleen als het nodig was. Aan Rambo’s had hij geen behoefte. Bovendien hadden ze de zwaarste test doorstaan, die van trouw. Trouw aan het vaderland was hem niet genoeg, wat hij verlangde was de loyaliteit die lak had aan reglementen en naar zijn richtlijnen handelde. Na Irak had hij tegen hen gezegd dat er een tijd zou komen dat ze die loyaliteit opnieuw konden bewijzen en instinctmatig besefte hij dat het vinden van de identiteitskaarten die tijd dichterbij had gebracht.

    Saddam was niet meer, maar de dreiging bleef.

    Morton tuurde tussen de bomen door. De lucht werd purper, de eerste sterren stonden aan de hemel. Er was geen zuchtje wind meer. Nog even en de aasvreters zouden door het duister komen aansluipen op zoek naar de lijken. Als de dag aanbrak zouden er slechts hoopjes witte schoongekloven botjes resten. Zijn gedachten keerden terug naar Raza. Voor Raza van het toneel verdween had hij een vergelijk getroffen met de opiumbaronnen uit de Gouden Driehoek en de Medellín-kartels uit Colombia, waarbij hij hun beloofde hun toevoerlijnen via het Midden-Oosten veilig te stellen in ruil voor veilige onderkomens in Noord- en Zuid-Amerika, Europa en Azië.

    Had Raza zijn huursoldaten uitgezonden voor een ontmoeting met een Chinese opiumhandelaar? Was die man van middelbare leeftijd iemand die het instituut in Chengdu gebruikte om de opium te zuiveren? Alweer instinctmatig wist Morton dat het niet om verdovende middelenging.

    Dit betekende de een of andere schakel met het Cabaal van de moellah’s. Die waren uit de Golfoorlog te voorschijn gekomen als een vervaarlijke macht met duidelijk geformuleerde doeleinden wat het Midden-Oosten betrof: de vernietiging van de staat Israël, het uitbannen van alle westelijke invloeden in dat gebied, gekoppeld aan de totale bekering van de bewoners tot het islamitisch fundamentalisme. Dat ging gepaard met volledige zeggenschap over de olievelden en de rijke voorraden aan mineralen die in de woestijnen werden gevonden. Met een dergelijke overmacht zou het Cabaal niet alleen de hegemonie verkrijgen over alle Arabische landen maar het zou bovendien economisch even sterk zijn als iedere andere supermacht. Tot dusver was het bij dreigementen gebleven.

    Het was De Syriër die Morton gemeld had dat het Cabaal op het punt stond zijn werkterrein uit te breiden.

    De Syriër was een van de sleutelfiguren in de geheime dienst van de Arabische wereld, en ingewijd in onbetaalbare geheimen. Morton had hem in een achterkamertje in Beiroet tot een van de zijnen gemaakt. Dat was een huzarenstukje dat zijn gelijke niet kende sedert Kim Philby door de Russen was geronseld. De Syriër verlangde geen andere beloning voor zijn inlichtingen dan een rol in het opbouwen van een duurzame vrede in het Midden-Oosten, waar Arabieren en joden in harmonie konden samenleven. Maar de moellah’s waren nu van plan een jihad te ontketenen, een heilige oorlog waarin hun horden in een stormloop door de Arabische landen angst en paniek in de hele wereld zouden zaaien. De strappatsen van Saddam zouden daarbij vergeleken in het niet zinken. Het zou de grootste opstand worden die de mensheid gekend had.

    Bij hun laatste ontmoeting had De Syriër gemeld dat het Cabaal twee miljoen Amerikaanse dollars naar Bangkok had overgemaakt. En daar was dit alles uit voortgevloeid.

    Hadden de moellah’s dat geld verschaft om hun handelsreiziger spoorloos in de jungle te zien onderduiken met een hoeveelheid antrax-B-C, en hadden ze in Raza de man gevonden die bereid was dat wapen in te zetten?

    Toen Morton zijn terugtocht naar de grens van China begon wist hij dat hij in geen geval zijn volgende afspraak met De Syriër, over drie dagen, mocht missen.

    Hoofdstuk 2

    De gids had de handelsreiziger naar de grens met Birma gebracht waar de Mekong zijn lange weg naar de Golf van Tonkin begint.

    Toen pas begon hun angst te luwen. De gids dacht dat ze door een concurrerend kartel in hinderlaag waren gelokt. Territoriale rechten werden angstvallig bewaakt. Dat begreep de handelsreiziger. In Zuid-Libanon was het niet anders.

    In Rangoon, de hoofdstad van Birma, werd de handelsreiziger meegenomen naar het eerste veilige huis dat gewaarschuwd was hem op te vangen.

    Daar volgde hij de procedure die hij zo vaak onder het toeziend oog van Raza had ingestudeerd. Met het sleuteltje dat aan een kettinkje om zijn hals hing opende hij de aktentas. Hij draaide het sleuteltje tegen de wijzers van de klok in. Raza had gezegd dat de tas zou ontploffen bij de eerste poging de sleutel met de wijzers van de klok mee te draaien.

    De handelsreiziger verwijderde de beschermende laag voorgevormd plastic, zodat de gleuf zichtbaar werd waar een roestvrijstalen cilinder precies in paste. Hij was twintig centimeter lang en zes centimeter in doorsnee en hij was gesloten met een schroefdop. Hij had wel wat van een kleine thermostles en voelde ijskoud aan. Raza had hem gezegd dat het plastic doordrenkt was met een vriesmiddel.

    Om er zeker van te zijn dat de verpakking en de cilinder in bevroren staat bleven legde de handelsreiziger ze in een diepvrieskist. En opnieuw de instructies volgend wachtte hij twee uur alvorens ze weer met grote zorg in zijn tas te stoppen.

    Daarna werd hij door de leider van het plaatselijk kartel op een vliegtuig naar Mandalay gezet. Gedurende de vlucht bleef de handelsreiziger piekeren over de vraag wat er in die cilinder kon zitten dat twee miljoen dollar waard was. Een nieuw soort springstof? Een bom die alleen nog maar op scherp gesteld hoefde te worden? Een bom die de som van alle Scud-raketten die tijdens de Golfoorlog op Israël waren gevallen in vernietigende kracht overtrof? Een bom die in één klap heel Tel Aviv kon verwoesten? De verbeeldingskracht van de Arabier kon niets machtigers bedenken.

    Toen hij aankwam in het veilige huis in Mandalay werd hij verteerd door nieuwsgierigheid. Hij haalde de cilinder uit zijn plastic bed en bekeek hem van alle kanten. Hij had niets van een bom. De handelsreiziger zag op het gladde, glimmende bevroren oppervlak van de cilinder niets waaraan een tijdklok bevestigd kon worden. En van een bom die in bevroren toestand bewaard moest blijven had hij nog nooit gehoord. Hij legde de cilinder terug in zijn plastic verpakking en stopte alles weer in de diepvries.

    Van Mandalay vloog de handelsreiziger naar Patna in India en daar in een veilig huis aan de Ganges bezweek hij voor zijn nieuwsgierigheid.

    Hij draaide aan de dop van de cilinder. En toen gebeurde er iets heel onverwachts. De cilinder viel in twee helften uiteen en een staafje heldere bevroren vloeistof kwam te voorschijn.

    De handelsreiziger staarde ernaar, tuurde naar het staafje en hield het tegen het licht. Er was niets ingevroren in die vloeistof. Zijn verbazing groeide. Dit was kennelijk geen bom. En toch had Raza gezegd dat die cilinder de hele wereld zou veranderen. De handelsreiziger hield het staafje onder zijn neus en rook eraan. Het ijs verspreidde een vage muskusgeur, zoals het parfum van de hoeren in Beiroet. Hij wreef met zijn vinger over het ijs en likte hem af. Het smaakte naar niets. Hij begon zich ietwat onbehaaglijk te voelen, zette de cilinder weer in elkaar, legde hem in zijn plastic bed en zette alles weer in de diepvries. Maar wat was het dat wel een geur had, maar geen smaak en de wereld kon veranderen?

    Van Patna vloog hij naar Delhi. Daar voelde hij zich niet zo lekker, had pijn in zijn hele lijf, kortom het leek een zomergriepje. Bij iedere vlucht, iedere overnachting voelde hij zich beroerder. Hij begon te kuchen en hoestte roestkleurig sputum op. Op het laatste traject, van Damascus naar Tripoli, rilde hij zo dat zijn tanden er van klapperden.

    Hij werd op het vliegveld in Libië opgewacht door een van Raza’s mannen. Ze reden langs de Moeammar Gaddafi snelweg – een zesbaansweg van asfalt die vijftienhonderd kilometer naar het zuidoosten liep en in het niets van de Libische woestijn doodliep. De man achter het stuur keek vol meegevoel naar de handelsreiziger, die in elkaar gedoken naast hem zat met de aktentas in de handen geklemd. De man was doodziek. Maar hij had nog nooit een grieppatiënt gezien met zulke vurige zweren als zijn passagier rond neus en mond had.

    Na honderddertig kilometer snelweg sloeg de chauffeur af en reed tussen kluwens roestig prikkeldraad door. Verderop stond een verlaten wachthokje dat langzaam maar zeker door de woestijn werd opgeslokt. In de luwte van het hokje stond een bedoeïnentent en graasde een kudde geiten. De herder in de tentopening wuifde hen verder met zijn Kalashnikov. Daarop greep hij naar een veldtelefoon en sprak kort.

    Hoewel hij zich doodziek voelde kon er bij de handelsreiziger toch nog een lachje af toen de jeep door het troosteloze landschap hotste. Hij was thuis.

    Dat wachthokje was nog een aandenken aan de jaren vijftig, toen Libië een koninkrijk was en de koning de Amerikanen toestemming had gegeven in de woestijn bases om bommenwerpers aan te leggen.

    Toen Gaddafi de koning afzette had hij de Amerikanen het land uitgezet en alle bases op een na gesloten. Die ene basis had hij omgebouwd tot een trainingskamp voor generaties terroristen. Arafat, Nidal en Carlos hadden allen van hieruit geopereerd, tot ze mot kregen met de wispelturige kolonel. In de naweeën van de Golfoorlog had de Opperste Leider, die Gaddafi had vervangen, aangekondigd dat Libië voor geen enkele groepering meer een thuis zou bieden. De internationale pers was uitgenodigd om getuige te zijn van de verbanning van de PLO uit Libië.

    Een maand later, toen de Arabische wereld Raza had afgezworen na zijn twee jammerlijke debâcles in Londen en Berlijn en hij gedwongen was Irak te ontvluchten omdat er geen Saddam Hoessein meer was om hem asiel te verlenen, had de Opperste Leider Raza de volmaakte schuilplaats geboden.

    Zelfs een laagvliegend toestel zou nooit de slim gecamoufleerde bunkers en barakken in de zandduinen ontdekken. Het enig zichtbare was een bescheiden villa die afgedaan zou worden als het tweede huis van een functionaris uit Tripoli. De woestijn was bezaaid met dergelijke bouwsels, waar mannen die op het zand waren opgegroeid uit de stad terugkwamen naar hun wortels.

    Het afgelopen jaar had de handelsreiziger duizenden rekruten zien opleiden tot terroristen van het hoogste gehalte, die vervolgens teruggestuurd werden naar de vluchtelingenkampen om daar de gebeurtenissen af te wachten. Raza had intussen geheimzinnige reizen ondernomen en na de vorige reis had hij de handelsreiziger opdracht gegeven naar China te gaan.

    De jeep reed verder door het onmetelijke dorre landschap op weg naar de villa. Het zien van het lage witte gebouw ontlokte de handelsreiziger een gebaar van onbehagen. Stel nu eens dat iemand in het veilige huis hem had betrapt toen hij de cilinder openmaakte en aan Raza had verraden… Maar hij had immers gezorgd dat dat niet kon. De handelsreiziger bedacht dat zijn ziekte hem zo zenuwachtig maakte.

    De Feydeheen in het wachthok voor de villa bekeek de handelsreiziger met een intensiteit die het gevolg was van een saaie wacht.

    Hoestend en slap, zodat hij de tas ternauwernood kon dragen, liep de handelsreiziger het huis binnen. Een adjudant in gevechtstenue kwam hem tegemoet. De man had trieste ogen en de gewoonte zonder het te weten aan zijn warrige baard te trekken.

    De handelsreiziger bracht verslag uit van de gebeurtenissen in China. Nu en dan werd hij geteisterd door een rauwe diepe hoestbui. Toen de handelsreiziger was uitgepraat keek de adjudant hem meewarig aan.

    ‘Je bent ziek, ga naar de apotheek.’

    De handelsreiziger schudde het hoofd en zei: ‘Het is niets.’

    De adjudant nam de tas van hem over en vroeg om het sleuteltje. Hij liep de gang door, klopte op een deur, wachtte even en ging toen naar binnen.

    De handelsreiziger stond tegen een muur geleund. Zelfs hier in dit koele gebouw voelde hij zich koortsig. Hij betastte zijn gezicht. De zweren leken al weer groter. Er was iets met die cilinder dat hem ziek had gemaakt. Ineens was hij bang.

    De deur ging open en de adjudant kwam naar buiten. Hij had een Taurus 9-mm pistool in de hand.

    ‘Alles in orde?’ vroeg de handelsreiziger.

    ‘Ja hoor.’

    De handelsreiziger forceerde een glimlach. Zijn schandelijke ongehoorzaamheid was niet ontdekt. Maar hij voelde zich steeds beroerder.

    ‘Kom maar mee naar buiten,’ zei de adjudant.

    ‘Misschien moet ik toch maar even naar de apotheek.’

    De adjudant schudde het hoofd. ‘Een gewone verkoudheid, dat zei je toch zelf?’

    Ze liepen het terrein op. Op dit uur van de dag liep er, vanwege de hitte, vrijwel niemand. De handelsreiziger huiverde.

    ‘Kom mee een eindje lopen,’ zei de adjudant en wees naar een exercitieveld dicht bij de latrines. De handelsreiziger kromp ineen onder de zoveelste hoestbui.

    De adjudant liep een pas achter hem zonder op het hoesten of de stank van de handelsreiziger te letten. Ze liepen zwijgend door tot aan de latrines.

    ‘Waarom heb je de cilinder opengemaakt?’ vroeg de adjudant op dezelfde meewarige toon als toen hij de handelsreiziger aanried naar de apotheek te gaan.

    De handelsreiziger draaide zich om en schudde het hoofd. ‘Je vergist je, zoiets zou ik nooit doen.’ Anders kon hij zo goed liegen.

    De adjudant keek verdrietig, als een man die in zijn jongere broertje teleurgesteld is. ‘Jawel, dat heb je wel gedaan. Daarom ben je nu zo ziek.’

    Terloops duwde zijn duim de grendel van het pistool terug en de zware metalen schacht schoof naar voren. Hij drukte op de trekker en de kracht van de ontploffing dreef de handelsreiziger een eind naar achteren naar de rand van de latrineput. De adjudant schopte met zijn legerschoen het

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1