Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De Vrouwenpoort
De Vrouwenpoort
De Vrouwenpoort
Ebook355 pages4 hours

De Vrouwenpoort

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De Vrouwenpoort is een detective over liefde en onmacht. Rechercheur Tom wordt verliefd op Cecile. Tot zijn eigen ontsteltenis gaat hij vreemd. Zij is op zoek naar haar zus, die al jaren vermist is. Natuurlijk wil Tom haar helpen, waarbij hij verwikkeld raakt in een ongelijke strijd met een drugscrimineel. Hij dreigt op meerdere gebieden het onderspit te delven.

LanguageNederlands
Release dateFeb 15, 2023
ISBN9798215274415
De Vrouwenpoort

Related to De Vrouwenpoort

Related ebooks

Related categories

Reviews for De Vrouwenpoort

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De Vrouwenpoort - Jan van der Meulen

    Over De Vrouwenpoort

    De Vrouwenpoort is een detective over liefde en onmacht. Rechercheur Tom wordt verliefd op Cecile. Tot zijn eigen ontsteltenis gaat hij vreemd. Zij is op zoek naar haar zus, die al jaren vermist is. Natuurlijk wil Tom haar helpen, waarbij hij verwikkeld raakt in een ongelijke strijd met een drugscrimineel. Hij dreigt op meerdere gebieden het onderspit te delven.

    1.

    Rode lippen, licht rode nagels, blonde haren, een rood truitje met daar onder haar navel zonder piercing. Als een mannequin van een permanente modeshow liep ze naast hem. Waarom had hij niet naast haar gezeten in het vliegtuig? Ze spoedden zich naar een betonnen gebouw, waar met grote verveloze letters Zanderij op stond. De geur van de tropen. De vochtige hitte die in zijn broekspijpen omhoog kroop. Tom trok zijn trui uit en keek opzij. Alsof plotseling de zon doorbrak, beantwoordde ze zijn blik met een glimlach. Dit was Suriname.

    Een jong stel greep gretig naar twee tentjes. Een man met o-benen bemachtigde een rugzak en liep als eerste van hun groep naar de douane. Daarachter zag hij een groot bord met de naam van hun reisorganisatie. Wat had hem bezield om een groepsreis te boeken?

    ‘Ben je hier vaker geweest?’ vroeg hij aan de mannequin.

    ‘Ja, dit is mijn derde keer.’

    Gespannen keek ze naar de bagageband.

    ‘Voor mij is het nieuw,’ zei Tom opgewekt, ‘Het lijkt me een mooi land.’

    Vera, zijn vriendin, wilde zoals elk jaar naar Frankrijk, maar hij was met Suriname op de proppen gekomen. Met plaatsnamen als Groningen en Alkmaar midden in de tropen, ver weg en toch vertrouwd, leek het hem de ideale bestemming. Vera had resoluut nee gezegd, wat de reis nog aantrekkelijker maakte.

    ‘Ja,’ zei de mannequin afwezig.

    Ze boog zich voorover naar een rugzak, maar bedacht zich. Mooie billen. Stevig en vol. Ze droeg een string. Hij moest er straks voor zorgen naast haar te staan bij de verdeling van de kamers.

    ‘Ik heb er zin in,’ riep de grote man naast hem en wreef demonstratief in zijn handen.

    Schichtig keek Tom opzij. In het vliegtuig had Tom naast hem gezeten. Hij bleek vertegenwoordiger in beddengoed te zijn en had de hele vlucht tegen Tom aangepraat. Ingeklemd tussen de wand van het toestel en het kolossale lijf was alleen al de gedachte aan ontsnappen zinloos.

    ‘Ik ga de bloemetjes buitenzetten,’ zei de man, ‘Moet je die mooie zwarte vrouwtjes hier zien!’

    Als hij maar geen kamer met deze man moest delen.

    Opnieuw boog de mannequin zich voorover.

    ‘Ken ik jou niet ergens van?’

    Nee, iets spontaans was veel beter: ‘Leuke string heb je aan.’

    Hij moest gewoon voorstellen om een kamer te delen. Dan was het maar duidelijk. De vertegenwoordiger en de o-benen man konden mooi samen. Bleven hij en de mannequin over. Dat was voor iedereen het beste. Gespannen keek hij haar aan.

    ‘Weet je…’

    Hij wist niet eens hoe ze heette. Met een ruk trok de mannequin haar rugzak van de band. Op haar bezwete gezicht verscheen een grijns.

    ‘Ik ga alvast.’

    ‘Oké,’ zei hij nonchalant.

    Hij had geen haast. Vreemd, op Schiphol had hij het ook gedacht, of zag hij als politieman dingen die er niet waren? Nee, ze was uit balans. Hij keek naar haar rugzak. Een rugzak vol drugs. Een onzinnige gedachte, dat spul ging het land uit, niet in. Ach, iedereen die door de douane begluurd werd, voelde zich opgelaten. Verdomme, waar bleef zijn rugzak nou?

    ‘Tassie, tassie,’ siste de mannen om hun heen in koor.

    Angstig keek het jonge stel weg van de vele taxichauffeurs die opdringerig hun diensten aanboden. Met de armen stevig om hun tenten geslagen gingen ze nog dichterbij een man met een doodsbleek gezicht staan.

    ‘Welkom in Suriname,’ zei de man met het bleke gezicht.

    Zijn sluike haar hing in zijn ogen. Grauwe ogen, die Tom wantrouwend opnamen.

    ‘Ik ben Wim Buers, je reisleider.’

    Hij wilde zijn naam noemen, maar Wim was hem voor.

    ‘Jij moet Tom zijn,’ klonk het weinig enthousiast.

    Wim gaf hem een slap handje en vervolgde met hoge stem: ‘Zijn we compleet?’

    Het tentjesstel knikte instemmend.

    ‘Het is snikkel heet,’ zei de vertegenwoordiger.

    Tom ging weer naast de mannequin staan. Nieuwe zinnen flitsten door zijn hoofd: ‘Ik hoop dat ze op onze kamer airconditioning hebben.’

    ‘Laten we naar de bus gaan,’ riep Wim en tikte de mannequin speels op haar billen.

    Het zweet op haar voorhoofd was verdwenen en ze keek Wim ontspannen aan. Dat ze dat pikte van die ouwe lul. Als een oude nicht nam Wim het voortouw, de opdringerige taxichauffeurs vriendelijk maar beslist parerend.

    ‘Je vergeet je bord,’ riep Tom, maar zijn woorden gingen verloren in de drukte.

    Bij het verdelen van de kamersleutels, die Wim omhoog hield als een schoolmeester die snoep uitreikte, werd Toms vrees bewaarheid: hij en de vertegenwoordiger kregen samen een kamer. Hij had op de mannequin willen wachten, maar ze bleef samen met de reisleider in de lobby hangen. De vertegenwoordiger stevende direct op de televisie af, zapte geroutineerd langs de kanalen, stopte bij CNN en draaide het volume op tien. Zonder het toestel nog een blik waardig te gunnen pakte hij vervolgens zijn rugzak uit en verspreidde de hele inhoud over de kamer. Toen Tom tussen de vele T-shirts ook nog katoenen lappen aantrof, kon hij zijn irritatie niet langer verbergen.

    ‘Wat doen in godsnaam die lappen hier op mijn bed?’ schreeuwde Tom boven het lawaai van CNN uit.

    ‘Dat zijn luiers. Die neem ik op elke reis mee, je weet niet half hoe handig dat is,’ galmde het vrolijk vanuit de badkamer, ‘Ik gebruik ze als handdoeken. Klein en super absorberend.’

    Tegen deze logica was geen kruid gewassen. Tom vluchtte naar buiten. Met zijn korte broek en veel te witte benen voelde hij zich een domme toerist. Bij een stalletje tegenover het hotel kocht hij een watermeloen, die hij minutieus ontdeed van alle pitten en langzaam op at. Het moment om naar de hotelkamer terug te keren, moest zolang mogelijk worden uitgesteld.

    Hij had het gevoel met een tijdmachine gereisd te hebben. Vierentwintig uur geleden deed hij nog boodschappen met Vera in een koud en winderig winkelcentrum. Ongekend fel was ze tegen hem uitgevaren, omdat hij het boodschappenbriefje vergeten was. Toen hij zichzelf met haar in de weerspiegeling van een raam zag lopen, had hij zich geschaamd. Een chagrijnig stel, in te grote winterjassen. Zwijgend was ze met hem mee naar Schiphol gereden, om pas bij het afscheid enigszins te ontdooien. Ontheemd ging hij op de trap van het hotel zitten en keek de straat in. Hij miste haar, ondanks alles.

    2.

    Een roestig bord van de ANWB wees hun de weg naar het oerwoud. Het eerste uur reden ze comfortabel over asfalt. Reisgidsen kwamen te voorschijn, een rol pepermunt werd doorgegeven. Het tweede uur reden ze op gravel en vulde de bus zich met stof. Daarna was er alleen nog een smal pad van rood zand met diepe kuilen. Piepend en krakend schraapten de takken langs de ramen. Steekvliegen en mieren kwamen naar binnen, die iedereen angstvallig probeerde te verdrijven met hun reisgidsen. Nu konden ze niet verder, maar dan wist de chauffeur hun toch weer te bevrijden. Pas na uren horten en stoten verscheen er weer asfalt onder de wielen en reden ze een langgerekt dorp binnen.

    ‘Koffie!’ hoorde hij de vertegenwoordiger achterin de bus roepen.

    Het tentjesstel begon gehaast in hun reisgids te bladeren. De bus stopte bij een restaurant met een heus terras. De stoelen met plastic draden deden Tom aan vroeger denken. De mannequin kwam als laatste de bus uit en plofte naast de reisleider neer. Zenuwachtig trok ze aan de draden van haar stoel, alsof ze een gitaar stemde.

    ‘Hoe gaat het?’ vroeg de reisleider bezorgd.

    ‘Warm,’ zuchtte de mannequin.

    Met een bezorgd gebaar legde Wim even zijn hand op haar arm. Een Chinees kwam de bestelling opnemen.

    ‘Heeft u ijskoffie?’ vroeg de vrouw van het tentjesstel.

    ‘Je moet eerst vragen wat het kost,’ zei haar vriend.

    ‘Volgens mij spreekt hij geen Nederlands. Two koffie wis ijs.’

    De Chinees knikte vriendelijk.

    ‘Nu weet je niet wat het kost. Ze hebben hier toch wel een menukaart,’ zei haar vriend geïrriteerd, ‘We want the menu.’

    ‘We gaan alleen maar wat drinken, hoor,’ riep de vertegenwoordiger.

    ‘Ja, daar heb ik zin in,’ riep iemand anders.

    ‘Vraag nou eerst wat het kost,’ zei de man van het tentjesstel met een boos gezicht, ‘Straks krijg je de rekening gepresenteerd.’

    ‘En dan is er koffie,’ zei de vertegenwoordiger en sloeg tevreden zijn benen over elkaar, ‘Lekkere koffie.’

    Zodra ze het dorp uitreden, verdween het asfalt en kwamen de kuilen terug. Met gesloten ramen tegen de insecten baande de bus zich een weg door het oerwoud. Lopen zou sneller gaan. Het was zo heet in de bus, dat zelfs de vertegenwoordiger geen grapjes meer maakte. Pas laat in de avond bereikten ze hun bestemming, een vervallen hotel. Op de deur van de enige badkamer die het hotel rijk was, hing een bordje met de woorden Bad room. De roestige stapelbedden in piepkleine kamertjes hadden nog het meeste weg van een trein. Tom zag zichzelf in de spiegeling van het raam op bed zitten. Op het andere bed de man met o-benen. Doodmoe tuurden ze de duisternis in, waar niets te bekennen was, zelfs geen licht van een huis of auto. Vier zonderlingen gevangen in hun eigen werelden. De vertegenwoordiger verscheen in de deuropening, wierp een blik naar binnen en liep snel verder.

    ‘Hoe heet hij ook alweer?’ vroeg Tom.

    ‘Bert,’ mompelde de o-benen man.

    ‘En dat meisje dat ook alleen is?’

    ‘Dat je dat niet weet,’ zei de o-benen man verbaasd, ‘Ze heet Cecile. Weet je wel hoe ik heet?’

    ‘Jawel hoor.’

    Tom probeerde zijn blik te ontwijken, maar tegenover elkaar gezeten aan een spiegelend raam bleek dat een onmogelijke opgave.

    ‘Heb jij een reisgids bij je?’

    ‘Tuurlijk,’ zei de o-benenman en pakte zijn rugzak.

    Het tentjesstel, Bert, Wim, zelfs Cecile… ze waren allemaal met dezelfde reisgids op stap, The Lonely Planet. Hij vond het een idiote naam voor een reisgids, maar ze spraken erover alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Ook deze man zat in het complot. Wat wisten zij, wat Tom niet wist? Verbaasd sloeg hij het dikke boekwerk open, maar de vele, grotten, watervallen en weekmarkten konden hem niet bekoren. Al snel sloeg hij het boek met een klap dicht en gaf het terug aan de o-benenman.

    ‘Ik ga slapen,’ zei Tom.

    Het was zo warm dat hij alleen zijn onderbroek aanhield. Toen hij in bed wilde stappen viel Cecile samen met de reisleider binnen.

    ‘Ik wilde net gaan slapen,’ zei Tom met een zenuwachtige lach.

    Verdomme, waarom kwam ze juist nu binnen? Opgelaten hees hij zich op aan het bovenbed. Toen hij over de rand schoof, zakte zijn onderbroek af.

    ‘Oeps, een naakte man,’ giechelde Cecile.

    Hoe anders ging zijzelf naar bed. Discreet trok ze haar broek uit, die ze netjes opvouwde en op haar rugzak legde. Haar minuscule string met daar omheen magnifieke billen schoven gracieus onder het laken. Ze zag hem kijken en wenste hem vriendelijk welterusten.

    Terwijl Cecile en Wim nog een hele tijd bleven praten, deed Tom alsof hij sliep.

    ‘In Paramaribo wilde Bert bij mij op de kamer slapen,’ fluisterde Cecile, ‘De engerd, mooi niet. Ik zei dat jij bij me sliep.’

    ‘Het had je vader kunnen zijn,’ zei Wim, ‘Laat hem lekker in zijn eigen bed blijven.’

    ‘Hij heeft van die witte benen, met veel te hoog opgetrokken sokken,’ zei Cecile.

    ‘En heeele foute sandalen.’

    ‘Die enorme buik zal je bedoelen.’

    ‘Hij spoort niet. Hij heeft een doos vol postelastieken mee.’

    ‘Wie neemt er in godsnaam postelastieken mee op vakantie?’ giechelde Cecile.

    ‘Welke idioot slaapt er met een postelastiek óm!’ proestte Wim.

    ‘Je bent gek. Doet hij ze om zijn nek?’

    ‘Om het ongedierte buiten zijn lakenzak te houden, zei hij.’

    ‘Had hij toch wel bij me op de kamer gekund.’

    ‘Met een doos vol elastieken heeft hij geen condooms nodig.’

    ‘Het beste voorbehoedmiddel is de man zelf!’ schaterde Cecile.

    Tegen de prijs van een overnachting bij de plaatselijke bevolking konden de vele hotels uit de Lonely Planet niet op. Voor slechts twee dollar sliepen ze in oude tenten van stug katoen. Terwijl de vrouwen van de stam een dansvoorstelling gaven, die nauwgezet door Hendrikus werd gefilmd, brak Tom zich het hoofd over de vraag waar deze mensen poepten. Toiletten waren er niet en struiken om achter te verdwijnen evenmin. Er zat niets anders op dan te wachten tot het donker was. Toen om zeven uur een kampvuur werd aangestoken en een gitaar tevoorschijn kwam, piepte Tom er tussenuit. Op goed geluk liep hij de duisternis in. Hij had een zaklamp moeten vragen.

    ‘Yesterdaaay…’ hoorde hij Hendrikus luid inzetten.

    Tom draaide zich om. Zouden ze hem nog kunnen zien? Nog een klein stukje. Hij probeerde zich te herinneren hoe het dorp eruit zag, maar hij had geen flauw idee waar hij zich bevond. In de verte hoorde hij de groep nog steeds Yesterday zingen. Hij liet zijn broek zakken en ging op zijn hurken zitten. Plotseling bekroop hem het gevoel dat hij niet alleen was. Hoorde hij geritsel? Een slang? Angstig keek hij om zich heen. Had hij thuis wel eens de gedachte dat er een rat uit het riool naar boven kon komen, hier was hij vogelvrij. Met kloppend hart begon hij te persen.

    Weer geritsel. Hij wist het zeker. Hij hoorde nu ook stemmen. Het waren Cecile en Wim, die zacht spraken, bijna fluisterend. Kwamen ze zijn kant op? Geschrokken kwam hij overeind, wilde zijn broek optrekken, maar hij moest zijn kont nog afvegen.

    ‘Het is een fluitje van een cent,’ zei Wim, die met een zaklantaarn rakelings langs hem scheen, ‘Het mooie is, niemand heeft het door!’

    Hij dook ineen.

    ‘Dat is toch bloedlink?’

    ‘Valt reuze mee. Je moet alleen het juiste moment weten.’

    ‘Maar ze houden je hartstikke in de gaten, zeker als het om drugs gaat.’

    ‘Met mijn methode kraait er geen haan naar,’ zei Wim triomfantelijk.

    ‘Echt waar?’ vroeg Cecile.

    Stront, of geen stront. Tom wurmde zijn broek omhoog.

    ‘Vertrouw me nou maar,’ fluisterde Wim.

    Zijn intuïtie had hem niet in de steek gelaten. Hun stemmen vervaagden. Waar waren ze nu? Ze konden toch niet zomaar verdwenen zijn? Hij bleef een hele tijd staan, maar hoorde niets meer. Opgelucht liet hij zijn broek weer zakken om zijn kont af te vegen toen hij tegen iets aan botste. Hij schrok enorm en struikelde achteruit. Wat was dat? Verdomme, waarom had hij geen zaklamp? Licht, hij wilde licht!

    ‘Cecile!’ siste hij.

    Zijn woorden stierven weg in de duisternis. Hij durfde zich niet te verroeren. Hij hoorde iets! Ademhaling? Geschuifel?

    ‘Wie is daar!’ riep hij luid.

    Misschien was het Cecile die ook moest poepen. Beiden verstijft van angst. Voorzichtig stak hij zijn hand uit en voelde iets kouds en groots. Toen pas realiseerde hij zich wat het was. Zijn handen bestasten een metalen rooster. Het was de bus. Hij had vlak voor de bus zitten poepen.

    In de tent, die hij met de vertegenwoordiger deelde, trok hij een schone onderbroek aan. Hij had nog het beste hier kunnen poepen op een luier van Bert. Die ene luier zou hij toch niet missen. Het vooruitzicht van een blijmoedige Bert die luid snurkend diagonaal in hun tentje lag, maakte hem zo moedeloos, dat hij zich weer bij de groep voegde. Hij moest niet vergeten morgen als eerst op te staan om de rommel voor de bus op te ruimen.

    Zowel links als rechts van hem werd geanimeerd gesproken, zonder dat hij werd opgemerkt, alsof hij op het wantij zat. Alleen als hij ergens anders ging zitten, ontstond er een kort gesprek dat steevast aanving met de vraag welke landen hij nog meer bezocht had, maar over Suriname geen woord.

    ‘Nooit meer slapen van Hermans is mijn favoriete boek,’ hoorde hij Cecile zeggen.

    Waar was Wim?

    ‘Nooit meer poepen,’ grapte Tom in een poging van het wantij af te komen.

    Hij rook haar frisse parfum en ging naast haar zitten.

    ‘Ik ben ook in Lapland geweest. Slapen gaat nog wel, mits je een goede tent hebt, maar poepen, dat is pas een probleem! In een mum van tijd zitten je ballen en kont onder de muggenbeten.’

    Gegeneerd schoof Cecile een stukje opzij.

    ‘Er zijn zoveel muggen dat je elk lichaamsdeel driedubbel bedekt moet houden. Eerst dacht ik het probleem op te lossen door in een beek te gaan poepen, maar door het koude water kun je je niet ontspannen. Poepen lukt dan met geen mogelijkheid. Het enige wat mij restte, was in de tent poepen,’ vervolgde Tom.

    ‘In de tent?!’ zei Cecile, alsof hij haar een oneerbaar voorstel deed.

    ‘Wat moet je anders?’

    Hij keek haar wanhopig aan.

    ‘Van muggen zul jij geen last hebben,’ hoorde hij de luidde stem van Hendrikus achter hem.

    ‘Hoezo?’ vroeg Cecile.

    ‘Ik ruik de hele avond al een sterke citroengeur. Dat is zeker tegen de muggen?’ zei Hendrikus belangstellend.

    In de stilte die volgde, trok Hendrikus de gitaar weer naar zich toe. Zich van geen kwaad bewust zette hij luid in met de akkoorden van Yellow submarine.

    Galant vulde Tom het glas van Cecile bij, wat hem op een betekenisvol knikje kwam te staan. Zou het dan toch nog goed komen?

    ‘Ben je al eerder in Suriname geweest?’ vroeg hij belangstellend.

    ‘Ja, maar jij niet hè?’

    Stom, dat had hij al gevraagd.

    ‘Het is een mooi land.’

    Ook dat had hij al gezegd. Hij trok een nieuwe fles wijn open en vroeg: ‘ Weet jij waar Wim gebleven is?’

    ‘Die is naar bed gegaan. Hij voelde zich niet lekker.’

    ‘Hij wordt toch niet ziek?’

    ‘Hij heeft last van zijn maag, al jaren.’

    Hij nam een flinke slok van de lauwe witte wijn. Mooi zo, van Wim zouden ze geen last meer hebben vanavond.

    ‘Wat voor werk doe jij eigenlijk?’ vroeg hij belangstellend.

    ‘Raad eens?’

    Er schoot hem niets te binnen. Iets in de horeca?

    ‘Ik werk in het VU ziekenhuis als laborante.’

    Daar kon hij zich weinig bij voorstellen. Het leek hem vooral saai.

    ‘Woon je in Amsterdam?’

    ‘Nee, in Den Helder.’

    ‘Dat is elke dag een eind rijden,’ zei hij serieus.

    ‘Ik ben op zoek naar iets anders, liefst in Den Helder natuurlijk.’

    Ze keek hem quasi onderzoekend aan: ‘En jij?’

    ‘Nee, ik zoek niet iemand anders,’ flapte hij eruit.

    Wat bezielde hem!

    ‘Ik boel. Jij bedoelt wat ik bedoel. Uh… Ik bedoel doe.’

    Ze nipte aan haar wijn.

    ‘Je bent leraar,’ zei ze stellig.

    ‘Ik werk bij de politie als rechercheur.’

    Hij had schrik verwacht, maar ze lachte hem vrolijk toe.

    ‘Waar?’

    ‘In Schagen.’

    ‘Hé, Wim komt daar ook vandaan,’ zei Cecile verrast, ‘Kennen jullie elkaar?’

    ‘Nee, maar jij kent hem wel.’

    Het klonk veel strenger dan hij wilde, als een beschuldiging.

    ‘Dat is een lang verhaal,’ zei ze aarzelend, ‘Weet je…’

    Ze keek gespannen van hem weg. Daar had je het al.

    ‘Wil je er niet over praten?’

    Nog steeds keek ze hem niet aan.

    ‘Ik weet niet…’

    Ze smokkelde drugs, hij wist het zeker. Hij legde zijn hand op haar knie en keek haar rustig aan.

    ‘Geloof me, er is een oplossing.’

    Ze had bruine ogen. Mooie licht bruine ogen.

    ‘Ik zal je helpen…’ wilde hij ferm zeggen, maar de woorden kwamen raar fluisterend zijn mond uit.

    Hendrikus had de gitaar verruild voor gedichten. Met een donkere stem droeg hij voor uit eigen werk. Tevreden vulde Tom opnieuw zijn glas.

    ‘Wat kan hij goed dichten, hè?’ zei Tom.

    Cecile knikte instemmend en tuitte haar rode lippen: ‘Ssst.’

    Aandachtig luisterden ze naar Hendrikus, die van geen ophouden wist.

    ‘In één woord prachtig,’ zei Tom.

    Hij schoof tegen Cecile aan.

    ‘Cecile…’

    Ze hoorde hem niet.

    ‘Cecile, ik ga je helpen,’ fluisterde hij in haar oor, ‘Die drugs heb jij helemaal niet nodig.’

    Opnieuw tuitte Cecile haar volle rode lippen.

    ‘Er is echt een uitweg.’

    Hij had geen woorden meer nodig, alleen haar lippen kussen was genoeg en ze zou alles begrijpen. Hij sloeg beschermend een arm om haar heen.

    ‘Cecile…’

    Hij voelde een hand op zijn schouder. Geïrriteerd draaide hij zich om.

    ‘Wat moet u?’ vroeg Tom bars.

    Het was Wim met z’n verwijfde maniertjes, die hem vasthield. De brutaliteit.

    ‘Ik houd u aan op verdenking van cocaïnesmokkel,’ zei Tom luid.

    Wim deed alsof hij doof was en zei iets tegen Cecile.

    ‘Ik zou maar zwijgen, want het ziet er niet best voor u uit.’

    Met al zijn kracht trok hij zich aan Wim op en zei uitdagend in het grote gezicht: ‘U bent gearresteerd!’

    Tijd om zijn reactie af te wachten kreeg Tom niet, want Wim begon gevaarlijk heen en weer te schudden en werd snel kleiner. Toms maag kwam omhoog en de inhoud gulpte als water uit zijn mond.

    ‘Pas op!’ hoorde hij iemand roepen, maar het was al te laat.

    De hufter had hem met een enorme dreun tegen de grond geslagen. Als hij Cecile maar niets deed.

    ‘Die vent is gevaarlijk. Het is een drugsdealer!’

    Beduusd keek hij om zich heen en zag een grote gestalte die hem overeind hielp.

    ‘Waar is Cecile? We moeten haar helpen.’

    ‘Kom nu maar,’ zei de stem rustig.

    Bij de tent aangekomen zag hij dat het Bert was.

    ‘Ik wil naar Cecile,’ zei Tom, maar Bert deed de rits van de tent open.

    Zijn hoofd tolde zo heen en weer, dat hij moest gaan liggen.

    ‘Bert, ik wil…’

    Wat stonden die stokken raar scheef. Als dit zo doorging, zakte die hele tent in elkaar. In een opmerkelijk helder moment richtte hij zich op: ‘Bert, Bert, de tent zakt in elkaar.’

    Waarom luisterde hij niet? Hij greep naar de stok die het scheefst stond en probeerde die recht te zetten. Te laat. De hele tent kwam naar beneden.

    ‘Godverdomme,’ hoorde hij Bert roepen.

    Het deerde Tom niet. Het tentdoek voelde zacht en behaaglijk aan. Hij was vooral moe en lag hier prima. Hij sloot zijn ogen en zag nog net hoe Cecile de tent binnenkroop. Met alleen een string aan kwam ze op hem zitten. Voorzichtig schoof hij haar string opzij en nam haar zo diep als hij kon.

    3.

    Met een dreun plantte Cecile haar rugzak op de treeplank van de bus en maakte zo een einde aan de prangende vraag hoe Tom haar ooit nog onder ogen moest komen. Schielijk keek hij door het raam en zag haar gereserveerde glimlach. Van de schrik diepte hij naarstig de Lonely Planet van Hendrikus uit zijn rugzakje op. Bij het ontwaken had hij zich in paniek afgevraagd wat er gebeurd was. Zijn tent was half ingezakt en Bert was nergens te bekennen geweest. Wat had hij allemaal gezegd, maar vooral wat had hij gedaan? Had hij haar gekust? Beschaamd had hij bij het ontbijt aan Bert gevraagd of hij zich erg misdragen had, maar Bert had slechts lachend gevraagd of hij elke avond zoveel dronk. Hij keek weer voorzichtig in haar richting. Graag zou hij zijn excuses maken en haar alsnog het hof maken. Maar wat hem restte, was slechts een quasi verstrooid bladeren in de Lonely Planet, zoekend naar een bezienswaardigheid die hij nog niet kende. En dat viel voor deze globetrotter niet mee. Met een kort rukje opende Cecile het portier. Ze kwam naast hem zitten.

    Ze reden al uren door metershoog gras vol onzichtbare kuilen, op zoek naar brulapen of andere inheemse diersoorten die zich in het gras verstopt hadden. Nog steeds had Cecile nauwelijks

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1