Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

EdgeZero de beste Nederlandse genreverhalen uit 2020
EdgeZero de beste Nederlandse genreverhalen uit 2020
EdgeZero de beste Nederlandse genreverhalen uit 2020
Ebook604 pages8 hours

EdgeZero de beste Nederlandse genreverhalen uit 2020

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

EdgeZero
De zesde editie van EdgeZero geeft je de mooiste verhalen die in 2020 zijn gepubliceerd of hebben meegedaan aan fantastische verhalenwed-strijden. Een vakkundige jury van schrijvers, uitgevers, redacteurs en recensenten heeft zich voor deze editie over 165 verhalen gebogen en een top 24 geselecteerd van gerenommeerde auteurs en aanstormend talent.

In deze EdgeZero de volgende verhalen van de genoemde auteurs:

Uit de bocht gescheurd - Frank Roger
Tussen Hemel en het Zand - Wouter van Gorp
Niet Hitler ... - Django Mathijsen & Anaïd Haen
Een aria in het Huis der Stilte & andere opera’s - Roderick Leeuwenhart & Tais Teng
Onvoltooid - Esther Wagenaar
De Jagers en het smalle huis - Rob Geukens
Een tijdelijk probleem - Guido Eekhaut
Kinder Surprise - Debby Willems
De Incunabel van Asgard - Michael Blommaert & Mike Jansen
Hildernisse: een documentaire - Mark Groenen
Muizenoortjes en tiara’s - Roelof Goudriaan & Tais Teng
De Nonnen van het Halve Gezicht - Sigrid Lensink-Damen
Zwanenzang - Kelly van der Laan
Regatta van Duizend Glinsterende Kathedralen - Jaap Boekestein
Te lang - Hay van den Munckhof
Dochter van de Aardstroom - Jan J.B. Kuipers
Een winterlied voor trol en langeleik - Tais Teng
Retrometheus - Paul Harland & Mike Jansen
Het paradijs gevonden - Johan Klein Haneveld
Pake Pollok - Joost Uitdehaag
Mirage - Maarten Luikhoven
De Vulkaantemmers van Hoog-Holland - Tais Teng & Jaap Boekestein
Rouw in 3D - Wendy Torenvliet
De put, de weg en de sterren - Mike Jansen

LanguageNederlands
PublisherEdge Zero
Release dateOct 24, 2021
ISBN9781005010225
EdgeZero de beste Nederlandse genreverhalen uit 2020
Author

Edge Zero

EdgeZero selecteert en publiceert de beste verhalen van het voorgaande jaar. Deze verhalen hebben topnoteringen bij verhalenwedstrijden behaald of zijn al eerder geselecteerd voor publicatie in genremagazines zoals Wonderwaan of Fantastische Vertellingen.

Read more from Edge Zero

Related to EdgeZero de beste Nederlandse genreverhalen uit 2020

Related ebooks

Related articles

Reviews for EdgeZero de beste Nederlandse genreverhalen uit 2020

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    EdgeZero de beste Nederlandse genreverhalen uit 2020 - Edge Zero

    Inhoudsopgave

    Voorwoord - Mike Jansen

    Oproep

    Uit de bocht gescheurd - Frank Roger

    Tussen Hemel en het Zand - Wouter van Gorp

    Niet Hitler … - Django Mathijsen & Anaïd Haen

    Een aria in het Huis der Stilte & andere opera’s - Roderick Leeuwenhart & Tais Teng

    Onvoltooid - Esther Wagenaar

    De Jagers en het smalle huis - Rob Geukens

    Een tijdelijk probleem - Guido Eekhaut

    Kinder Surprise - Debby Willems

    De Incunabel van Asgard - Michael Blommaert & Mike Jansen

    Hildernisse: een documentaire - Mark Groenen

    Muizenoortjes en tiara’s - Roelof Goudriaan & Tais Teng

    De Nonnen van het Halve Gezicht - Sigrid Lensink-Damen

    Zwanenzang - Kelly van der Laan

    Regatta van Duizend Glinsterende Kathedralen - Jaap Boekestein

    Te lang - Hay van de Munckhof

    Dochter van de Aardstroom - Jan J.B. Kuipers

    Een winterlied voor trol en langeleik - Tais Teng

    Retrometheus - Paul Harland & Mike Jansen

    Het paradijs gevonden - Johan Klein Haneveld

    Pake Pollok - Joost Uitdehaag

    Mirage - Maarten Luikhoven

    De Vulkaantemmers van Hoog-Holland - Tais Teng & Jaap Boekestein

    Rouw in 3D - Wendy Torenvliet

    De put, de weg en de sterren - Mike Jansen

    Over de verhalen

    Over de auteurs

    SF/F/H Verhalenwedstrijden in Nederland

    Waar kun je in Nederland/Belgie als auteur je verhalen publiceren?

    Voorwoord

    Mike Jansen

    Een voorwoord als dit schrijf je met een bepaald doel. Kijk ik naar de afgelopen jaren, dan bevat elk voorwoord een korte terugblik en een stuk context van de huidige tijd. Dat is best handig, want daarmee kun je op een later tijdstip het tijdsbeeld van deze periode correleren met gebeurtenissen en trends. Dat is deze keer niet anders. En sommigen onder ons, schrijvers meestal, willen weten hoe goed hun voorspellende gaven zijn. Persoonlijk krijg ik wat dat betreft bijvoorbeeld de koude rillingen van de dystopische verhalen van Joost Uitdehaag, in deze editie aanwezig met het verhaal Pake Pollok.

    Daarmee is niet gezegd dat deze editie van EdgeZero vol zit met voorspellende verhalen, vooral niet, maar als jurylid zie je toch iets andere trends dan wat er uiteindelijk in de bundel terechtkomt. Dystopieën waren dit jaar een terugkerend thema en extrapolaties van onze huidige maatschappij richting de toekomst kwamen regelmatig voor, soms met verrassende uitkomsten, geen van allen bijzonder aantrekkelijk of zelfs ronduit beangstigend.

    Ook andere trends zijn duidelijk, zoals het gebruik van thema’s in verschillende verhalenwedstrijden en publicaties. Denk daarbij aan de Waterloper en Godijn Publishing SF/F/H wedstrijden die een of meer thema’s hanteren. Uitgeverij Macc publiceerde een CliFi bundel (Voorbij de storm) met verhalen gerelateerd aan klimaatverandering. Ook EdgeZero zelf doet hier aan mee met specifieke publicaties die – soms klassieke - stromingen in het genre onderzoeken middels verhalen in de stijl van specifieke auteurs of werelden, zoals Lovecraft, Hodgsons Nachtlanden en de aanstaande Poe in de polder bundel. De verwachting is dan ook dat in een volgende editie meerdere Poe-achtige verhalen zullen deelnemen.

    Een ander hieraan gelinkt fenomeen is de online thema-publicatie zoals die in 2020 door Fantasize is gepositioneerd, waarbij meerdere verhalen in een generaal thema verschijnen, gecombineerd met een of meer artikelen die dit generale thema beschrijven en van kritiek en context voorzien. In 2020 was dat bijvoorbeeld ‘tijdreizen’, waardoor deze Edgezero editie ook enkele tijdreisverhalen bevat. Ik begreep van de Fantasize redactie dat er plannen zijn om deze verhalen en artikelen nog te gaan bundelen tot een papieren publicatie, wat het een interessant en onderhoudend naslagwerk voor de Nederlandse fantastiek zou moeten maken.

    Ook goed om te zien en mee te maken is het aantal ingezonden verhalen en gedichten. 165 stuks dit jaar, een nieuw record voor EdgeZero. De enige verhalenbron die enigszins achterbleef was de Harland Awards, weliswaar nog steeds de grootste leverancier, maar procentueel gezien een van de laagste. Misschien eens met de Hebban organisatie overleggen of ze af en toe EdgeZero als goed vervolg op de Harland Awards zelf kunnen noemen.

    Dat brengt me op het aantal wedstrijden en publicaties dat als verhalenbron diende dit jaar. Dat is wederom gegroeid en groeit met zo’n acht wedstrijden/publicaties per jaar sinds 2015, en de verhalen lijken ook meer over die wedstrijden en publicaties verdeeld. Voor deze editie werden verhalen en gedichten uit 34 bronnen geleverd.

    Al sinds het begin van EdgeZero is de samenwerking tussen auteurs aangemoedigd door samengeschreven verhalen als unieke auteur te behandelen. Dat betekent dat auteurs met meerdere verhalen in de bundel kunnen raken, zolang die verhalen maar in samenwerking met een andere auteur zijn geschreven. Daarmee hadden we bij de opzet van EdgeZero en de regels een bedoeling, namelijk dat schrijvers elkaar op zouden zoeken en zo elkaar op een hoger niveau zouden kunnen brengen. Ook in deze bundel geldt dit, waardoor Tais Teng, Jaap Boekestein en ondergetekende meerdere keren hun opwachting maken, soms met nieuwe, soms met hele oude verhalen, wat maar weer aantoont dat SF/F/H tijdloos kan zijn. Je zou gezien de trend bijna denken dat sommige van de bovengenoemde schrijvers het erom doen. De opzet lijkt daarmee geslaagd.

    Ook dit jaar verwelkomen we nieuwe schrijvers in de bundel. Dat mogen er meer worden, overigens, aangezien driekwart toch weer bestaat uit oudgedienden. Maar goed, die zijn er zeker niet voor niets elk jaar weer bij. Ervaring en kwaliteit staan voorop in het schrijven van goede verhalen en dat is bij dit groepje in ruime mate voorhanden. De stemmen van de nieuwkomers zijn een welkome aanvulling, hoe gevarieerd en goed de vaste deelnemers ook schrijven.

    Al met al is het een interessante, goedgevulde bundel geworden, met voor elk wat wils, goed voor uren leesplezier.

    Hilversum, oktober 2021

    Mike Jansen

    Oproep

    Zoals elk jaar wordt het lezend EdgeZero publiek in staat gesteld een stem uit te brengen op de – in haar ogen – beste verhalen in deze bundel. Dat is ook de reden dat de verhalen in deze bundel niet alleen in paperback formaat, maar ook online en als gratis e-boek beschikbaar worden gesteld.

    Ook jij kunt je top 3 verhalen – vergezeld van een korte motivatie per verhaal - aan de organisatie kenbaar maken middels een emailtje naar: slush@edge-zero.com

    Bedenk daarbij wel dat we zoals in voorgaande jaren quotes van stemmers op de site kunnen plaatsen.

    Doe dit wel voor 14 december 2021, zodat we nog in 2021 de EdgeZero Award trofee voor 2020 kunnen uitreiken aan de winnaar.

    Uit de bocht gescheurd

    Frank Roger

    Vliegtuigen verdwijnen niet zomaar.

    Ze kunnen van de radar verdwijnen, in zee storten, uit de hemel naar beneden tuimelen, maar ze verdwijnen niet zomaar.

    Maar dit toestel dus wel. En oom Aaron was aan boord. Voor het eerst in jaren kwam hij me nog eens opzoeken. Ik kan het maar niet geloven. Kan het lot echt zo wreed zijn?

    Dit zijn de feiten, volgens de officiële verslagen: op 25 april verdween vlucht BA 425, vertrokken van Washington Dulles Airport met bestemming Londen Heathrow, van de radar enkele minuten voor het toestel begon aan zijn afdaling naar de luchthaven van Heathrow. Er waren geen technische problemen. Alles leek in orde. En toen plots was het toestel verdwenen.

    En niet alleen van de radar. Het vliegtuig landde niet op de luchthaven, en er werd geen crash gemeld. Aangezien het toestel boven land vloog toen het verdween, kon het niet in zee gestort zijn. In heel Engeland was er echter geen spoor van te vinden, ondanks intensieve zoekacties. In een dergelijk dichtbevolkt deel van het Verenigd Koninkrijk kan een crash trouwens niet onopgemerkt blijven.

    Maar toch is het zo. Het vliegtuig is verdwenen, en oom Aaron ook.

    Zolang het wrak en de lichamen van de slachtoffers niet gevonden worden weiger ik te geloven dat oom Aaron er niet meer is. Maar het spreekt vanzelf dat ik me verschrikkelijk zorgen maak, om het nog zacht uit te drukken. Dit is geen makkelijk te bedwingen crisis, zelfs niet voor ervaren rakkers als oom Aaron.

    Het enige wat ik nu kan doen is het nieuws volgen en tegen beter weten in hopen op het beste.

    ***

    Drie dagen zijn verstreken.

    Er is nog altijd geen spoor van het vliegtuig. Men gaat ervan uit dat alle bemanningsleden en passagiers overleden zijn, hoewel we officieel moeten wachten tot hun stoffelijke overschotten worden gevonden – waar en wanneer dat ook moge gebeuren.

    Mijn familie rouwt om het verlies van oom Aaron. Voor mij is hij echter nog niet overleden. Ik zal dat feit alleen maar kunnen aanvaarden als ik officiële bevestiging krijg. Oom Aaron is er de man niet naar om ons zomaar in de steek te laten.

    Wellicht houd ik mezelf alleen maar voor de gek. Dat is dan maar zo.

    ***

    Er zijn zes dagen verstreken.

    Brokstukken van een vliegtuig werden gevonden in de buurt van de luchthaven van Barcelona – merkwaardig, aangezien er daar geen enkele crash was gemeld.

    Het werd al snel duidelijk dat het handvol brokstukken – beslist geen volledig vliegtuig – afkomstig waren van vlucht BA 425. Tussen het puin werden drie dode lichamen ontdekt. Ze werden kort daarna geïdentificeerd – de slachtoffers waren niet verbrand of verminkt en hadden nog hun identiteitspapieren op zich – als passagiers van vlucht BA 425.

    Die onthulling deed uiteraard meer vragen rijzen dan hij antwoorden verleende. Hoe kon een deel van het vliegtuig opduiken in Spanje? Waar is de rest van het toestel? Waar zijn de andere passagiers en de bemanning? En wat is hier aan de hand?

    Het slechte nieuws voor mij is dat er geen levende passagiers werden gevonden. De kans om oom Aaron levend terug te zien is kleiner dan ooit.

    Maar tot ze zijn dode lichaam vinden blijf ik hopen. We weten per slot van rekening niet wat er is gebeurd met de rest van het vliegtuig – hoewel het me zou verbazen als het op een dag veilig landt in Heathrow.

    ***

    Elf dagen zijn inmiddels verstreken.

    Er is iets onverklaarbaars gebeurd. Wrakstukken van een vliegtuig en zeven dode lichamen werden gevonden vlakbij de internationale luchthaven van Chennai, Tamil Nadu, Zuid-India. Net als in Barcelona was er in die buurt geen crash gemeld, was er geen vliegtuig verdwenen en waren er geen technische problemen gerapporteerd.

    Het onderzoek leverde enkele verbazingwekkende resultaten op: de wrakstukken waren inderdaad van vlucht BA 425 en de zeven lichamen – dood, maar niet onherkenbaar verminkt zoals men misschien zou verwachten – werden geïdentificeerd als vijf passagiers en twee bemanningsleden van die noodlottige vlucht. Oom Aaron was niet een van hen.

    De autoriteiten kunnen geen verklaring bieden. Hoe kan een vliegtuig in stukken opduiken op twee verschillende plaatsen, ver van elkaar, en met enkele dagen verschil? Er is niet eens iemand die met een theorie naar voren komt.

    In een lokale krant merkte ik echter een interessant ideetje op. Iemand suggereerde dat er hier en daar nog stukken van het toestel zouden verschijnen, eventueel met nog levende passagiers die hun verhaal zouden kunnen doen en zo licht schijnen op deze duistere zaak.

    Hoe belachelijk dit idee ook mag lijken, het deed mijn hoop heropflakkeren dat oom Aaron nog opduikt en ons allen verbaast met zijn relaas van wat er gebeurde met vlucht BA 425. Ik wacht met ingehouden adem. Oom Aaron liet ons nooit in de steek. Waarom zou hij dat dan nu doen?

    ***

    Er verstreken nog drie dagen.

    Wrakstukken van een vliegtuig werden gevonden in de buurt van Buenos Aires Ezeiza Airport, in Argentinië. Ook hier was er geen crash gemeld. En ook hier werden de brokstukken geïdentificeerd als van vlucht BA 425. Tussen het puin werden zes lichamen aangetroffen, vier dood en twee nog levend – maar te zeer verdwaasd en in de war om te kunnen praten. Ze werden overgebracht naar een plaatselijk ziekenhuis waar ze de nodige medische zorg kregen. Men hoopt dat ze zullen herstellen, weer bij hun volle verstand komen en informatie verschaffen over wat er gebeurde, wat zou moeten bijdragen tot een verklaring van het mysterie.

    Er zijn nog enkele verbluffende feiten die dit geval onderscheiden van de andere. Twee van de vier dode lichamen werden geïdentificeerd als personen die al dood werden aangetroffen bij die eerste crash in Barcelona. Men nam aanvankelijk aan dat hun identiteitsdocumenten verwisseld waren, maar analyse van hun DNA nam alle twijfel weg: deze beide mensen werden tweemaal gevonden. Identieke kopieën van dezelfde persoon.

    Er zijn nog altijd geen ernstige theorieën geopperd voor wat hier aan de hand is, maar de roddelblaadjes en de media in het algemeen hebben er een vette kluif aan.

    Ik vertelde mijn familie dat ik goede hoop had dat oom Aaron levend zou opduiken op een van de volgende crashlocaties – iedereen verklaarde me voor gek. Maar is heel de situatie dan niet gek?

    ***

    Er verstreken nog vier dagen en eindelijk gebeurde het.

    Oom Aaron is terug – ik wist dat hij onderweg was. Ik kon het voelen in mijn botten. Jammer genoeg is hij niet bij ons en het is ook weinig waarschijnlijk dat hij ons binnenkort komt opzoeken. Ik licht dit even toe.

    Er werden nog brokstukken van vlucht BA 425 gevonden bij de luchthaven Fiumicino in Rome. Er waren ook vijf lichamen: drie dode (waaronder een identieke kopie van iemand die al werd gevonden bij de crash in Chennai) en twee levende, waaronder ook oom Aaron. Volgens nieuwsberichten op tv had hij slechts lichte verwondingen en was hij bij bewustzijn. Hij kreeg medische zorg in een ziekenhuis en zal ondervraagd worden zodra zijn toestand dat toelaat. De andere passagier die het er levend vanaf bracht was nauwelijks bij bewustzijn en praatte onsamenhangend. Voor hem is er minder hoop.

    Onze opluchting bij het zien van oom Aaron op tv, relatief ongehavend, was onvoorstelbaar. We wilden hem aan de telefoon hebben, maar kregen te horen dat dit voorlopig onmogelijk is. Veel zal natuurlijk afhangen van zijn herstel. Onnodig te zeggen dat we niet kunnen wachten om zijn stem te horen.

    Op tv zagen we een wetenschapper met een mogelijke verklaring voor deze reeks bizarre gebeurtenissen. Hij bracht een theorie naar voren (niet meer dan een theoretisch model waarvoor momenteel geen harde bewijzen zijn): het vliegtuig zou door een scheur in de tijdruimte gegaan zijn en verspreid zijn over verschillende secties van het tijdruimtecontinuüm. Maar verklaart dat waarom sommige mensen tweemaal terug opdoken? En wat is een scheur in de tijdruimte? Ik moet wel toegeven nog geen betere verklaring te hebben gehoord.

    Het belangrijkste is echter dat we oom Aaron terughebben. We bouwden dus een feestje voor hem. Jammer dat hij er niet bij kon zijn. Maar die dag komt nog wel.

    ***

    Er verstreken nog vijf dagen en er gebeurde veel.

    Ten eerste werden er wrakstukken van een vliegtuig gevonden in de buurt van de luchthaven van Brussel, in België, al snel geïdentificeerd als van vlucht BA 425. Men vond vier lichamen: twee nog levende personen (waaronder iemand die eerder dood was aangetroffen in Barcelona – een hele opluchting voor zijn familie, neem ik aan) en twee doden (waaronder – tot onze grote verbazing – oom Aaron). Het nieuws kwam erg hard aan, ook al wisten we dat we nog de andere oom Aaron hadden, levend en wel.

    Ten tweede herstelde oom Aaron (hij die het er levend vanaf had gebracht) volledig van zijn traumatische ervaringen en deed hij zijn verhaal aan de autoriteiten en aan de pers. Hij vertelde dat de vlucht normaal verliep tot alles begon te trillen als een luchtspiegeling en de wereld om hen heen oploste, waarna ze zich op de grond bevonden tussen de smeulende wrakstukken van het vliegtuig, en als bij wonder ongehavend – tenminste sommigen van hen. Ze hadden er geen flauw benul van hoeveel tijd er verstreken was – hun had het nauwelijks enkele minuten geleken.

    We beseften dat oom Aaron weer zijn oude zelf was toen het nieuws kwam dat hij agenten had benaderd met een voorstel om exclusieve filmrechten van zijn verhaal te verkopen, de grootste sensatie ooit in de burgerluchtvaart, een gegarandeerde kaskraker. Enkele studio’s gaven inderdaad blijk van belangstelling, maar de autoriteiten beslisten dat er geen contracten mochten getekend worden voor het officiële onderzoek was afgerond.

    Bovendien beweerde een advocaat van de filmindustrie dat oom Aaron eerst moest bewijzen dat hij rechtmatig uit eigen naam handelde, omdat er een identieke (weliswaar dode) kopie van hem was gevonden tussen de brokstukken van hetzelfde vliegtuig. Vanuit wettelijk standpunt kon slechts één van hen de echte Aaron Flannegan zijn – maar welke? En hoe moest dat uitgemaakt worden? DNA-analyse? Hun DNA was identiek. Er waren geen precedenten voor een dergelijk geval in de geschiedenis van de forensische geneeskunde.

    ***

    Een week ging voorbij.

    Het wordt voorspelbaar en toch maakt het iedereen gek van angst. Er doken nog meer brokstukken van het vliegtuig op, op vier verschillende plaatsen: Vancouver, Canada; Berlijn, Duitsland; Lima, Peru en Athene, Griekenland. Vrijwel alle bemanningsleden en passagiers zijn inmiddels geïdentificeerd. Er ontbreken maar twee personen. Vele anderen doken dan weer tweemaal of meer op, sommigen zowel dood als levend, sommigen meer dan eens dood en enkelen zelfs meer dan één keer levend.

    Tot onze verbazing kwam ook een tweede oom Aaron tevoorschijn, springlevend en erop gebrand om exclusieve filmrechten van zijn sensationele verhaal te verkopen. Onnodig te zeggen dat ze allebei beweren de echte Aaron Flannegan te zijn en de andere afdoen als een oplichter (ze reppen allebei met geen woord over de derde, dode Aaron Flannegan).

    Alle mysterieuze teruggekeerde personen worden in quarantaine gehouden (of in ziekenhuizen, al naargelang hun toestand) tot het onderzoek is afgerond – maar dat zou wel eens een poos kunnen duren. Heel wat wetenschappers speculeren en bieden theorieën en tegentheorieën, maar er is geen enkele sluitende verklaring voor wat er gebeurt.

    Nu het grootste deel van het vliegtuig gevonden is en vrijwel iedereen aan boord is heropgedoken, hoopt men dat het aantal crashlocaties van vlucht BA 425 sterk zal dalen en uiteindelijk op het nulpunt zal belanden. Dan begint het werk van de wetenschappers pas echt.

    Vele tv-programma’s zijn gewijd aan het verschijnsel en aan populaire voorstellingen van het thema scheur in de tijdruimte, ook al is dat niet meer dan een theorie zonder het minste bewijs.

    En intussen wachten we op de hereniging met oom Aaron – wie van hen ook de echte blijkt te zijn. We rouwen ook om de dode, voor het geval hij de echte is – hoewel de twee anderen zich heel sterk gedragen als de authentieke. We zien wel.

    ***

    Een poos lang leek er niets te gebeuren. Men suggereerde om de passagiers – tenminste zij die niet gewond waren of leden aan post-traumatische shock – uit hun quarantaine te bevrijden en ze naar huis te sturen, waar ze steun en warmte zouden vinden bij hun geliefden en families.

    Maar voor die beslissing kon genomen worden gebeurde er iets wat iedereen met stomheid sloeg.

    Om 7u35 verscheen vlucht BA 425 in de hemel vlakbij Heathrow Airport, exact vijfenveertig dagen na zijn geplande aankomst, en landde er. Het toestel was in perfecte staat, alle bemanningsleden en passagiers waren in orde, alsof ze een volslagen normale vlucht hadden meegemaakt. Dat was trouwens precies wat ze dachten, tot ze het nieuws te horen kregen van hun onverklaarbaar laattijdige aankomst. De rest van het verhaal kregen ze niet te horen – daar waren ze nog niet klaar voor.

    Ze werden allen in quarantaine geplaatst, zonder te weten waarom – ze vroegen zich af wat er aan de hand was, waarom ze niet gewoon hun bagage konden oppikken en naar huis gaan om uit te rusten van een vermoeiende trans-Atlantische vlucht.

    Een vermaarde wetenschapper beweerde dat de normale toestand nu hersteld was: het vliegtuig ging door een scheur in de tijdruimte, zat gevangen in een tijdbel en kwam er weer uit tevoorschijn zonder ernstige schade. De brokstukken en de eindeloze stroom dode en levende passagiers, verspreid over tijd en ruimte, waren als kringen in een vijver waarin iemand een steen werpt. Langzaam sterven die weg als het oppervlak weer zijn rust hervindt.

    Geconfronteerd met het feit dat de teruggekeerde mensen heel erg echt waren en dat er geen normale toestand was hersteld na de veilige terugkeer van het oorspronkelijke vliegtuig (als dat de juiste term is) antwoordde de wetenschapper eenvoudigweg dat zijn model zuiver theoretisch was. Het feit dat al die mensen er nog altijd zijn, sommigen zelfs in twee of drie exemplaren, sommigen dood, sommigen levend, leek hem niet te deren, ontkrachtte zijn theoretisch model niet.

    In een officiële mededeling stelde de luchtvaartmaatschappij dat de bemanningsleden en passagiers van de vlucht die geland was op Heathrow Airport de echte waren. Niet geheel onverwacht spande een groot aantal mensen die zichzelf opzijgeschoven zagen als niet-officiële kopieën een rechtszaak in tegen de maatschappij. Onnodig te zeggen dat oom Aaron (versies twee en drie) tot die groep behoorde, met rechtszaken tegen de luchtvaartmaatschappij, zijn eigen niet-officiële kopie en de echte in quarantaine in een Londens ziekenhuis. Er staan ons boeiende tijden te wachten en de advocaten scherpen hun messen.

    ***

    Het wettelijk kluwen is onontwarbaar.

    Officieel zijn er geen slachtoffers, omdat iedereen het overleefd heeft. Maar hoe zit het dan met al die dode lichamen? Zijn die dan niet echt dood? Moeten ze dan niet begraven worden? En wie gaat betalen voor de begrafenis? En wat met erfenissen en testamenten? En wat moet er gebeuren met de mensen die tweemaal dood zijn aangetroffen, ook al kwamen ze uiteindelijk levend terug? Kunnen die dode lichamen gewoon afgevoerd worden, omdat die mensen nu eenmaal niet echt dood zijn? En wat moet er gebeuren met de levenden die niet officieel zijn? Voeren we die dan ook maar af? Of zou iedereen gelijke rechten moeten hebben? Zullen ze hun eigendommen moeten delen? En hun echtgenoot, vrouw en gezin? En hoe moeten we twee of drie identieke kopieën van één persoon uit elkaar houden eenmaal ze ontslagen zijn uit quarantaine of het ziekenhuis? En vooral als ze allemaal beweren de enige echte en originele te zijn?

    Niemand heeft die problemen voorzien, niemand heeft er ervaring mee en niemand heeft er een oplossing voor. Advocaten zijn dan weer blij mooie sommen te kunnen binnenrijven met pogingen om alles weer in rechte banen te leiden.

    Er is ook persoonlijk nieuws: we kregen eindelijk toestemming om te telefoneren met oom Aaron – de echte die landde op Heathrow. Merkwaardig genoeg is hij de enige die niet gebrand is op het verkopen van filmrechten, omdat hij van mening is dat hij geen sensationeel verhaal heeft. Hij arriveerde alleen maar met vertraging, zonder te weten waar hij al die tijd uithing. Daar zit geen film in, beweerde hij. Zijn twee tegenhangers gaan procederen tot ze krijgen wat ze willen – wat enige tijd in beslag kan nemen, als het al iets oplevert. In dat geval lopen we een mooie film mis. Uit de bocht gescheurd, binnenkort in de zalen…

    ***

    Er zijn nu al een tijd geen brokstukken meer gevonden van vlucht BA 425. Algemeen wordt nu aanvaard dat de situatie weer normaal is. Het vliegtuig landde op Heathrow met zijn bemanning en zijn passagiers. De verspreide wrakstukken en passagiers, dood of levend, waren niet meer dan echo’s of neveneffecten die uiteraard moeten aangepakt worden, maar in principe zitten we nu met een stabiele situatie en kunnen we beginnen werken aan een oplossing.

    Af en toe mogen we een telefoongesprekje voeren met oom Aaron – de echte. Het zou leuk zijn om ook met de andere twee te kunnen praten, maar officieel zijn ze niet oom Aaron. Om evidente redenen zijn ze het daarmee niet eens – en hun advocaten evenmin. De gerechtelijke strijd zal nog een poos woeden.

    ***

    We kunnen het maar niet geloven.

    Een vliegtuig verscheen plots en onverwachts op de radar vlakbij Washington Dulles Airport. Het toestel werd al snel geïdentificeerd als vlucht BA 425, dat die luchthaven vele weken geleden verliet, op mysterieuze wijze verdween en uiteindelijk onlangs landde op Heathrow.

    Volgens een radiobericht besliste de piloot om naar zijn luchthaven van vertrek terug te keren, nadat het vliegtuig enige schade opliep bij zware turbulentie. Hij voegde eraan toe dat er geen bemanningsleden of passagiers gewond waren, maar dat hij het veiliger oordeelde om terug te keren naar Washington Dulles om het vliegtuig te laten nakijken en herstellen.

    Het toestel zal dus een tweede maal landen, compleet met zijn bemanning en passagiers. Het is niet duidelijk waar het vliegtuig al die weken geweest is – net zoals bij het toestel dat landde op Heathrow. Is het weer die verdomde scheur in de tijdruimte?

    En wat betekent dit voor al de andere passagiers? Wie zal nu beschouwd worden als oorspronkelijk en echt? Het gerechtelijk kluwen zal alleen maar complexer worden. Enkel de advocaten zullen juichen bij dit nieuws.

    We kunnen dus nog een oom Aaron tegemoet zien. Zou hij overwegen om filmrechten te verkopen? We komen het ongetwijfeld snel te weten.

    En wat nog belangrijker is: is dit nu het einde? Of zal dat vliegtuig regelmatig her en der blijven opduiken, met zijn bemanning en passagiers? Kan iemand die scheur dichtdoen?

    Met alle respect, we hebben geen extra kopieën van oom Aaron nodig.

    En hopelijk wordt het een goede film. Dat is het minste wat we kunnen verwachten van onze oom. Ongeacht wie van hen het pleit wint.

    Tussen Hemel en het Zand

    Wouter van Gorp

    Verhalen hebben macht.

    Toen ik vijf was, vertelde mijn vader mij dat de vlakte ooit groen was, de duinen begroeid met laag struikgewas. Water vulde de beken die nu als droge barsten door het land lopen en op de oevers van die beken bloeiden planten in de kleuren geel, rood en paars. Ik had ooit een prentenboek gezien met de kleur paars, oud en vervaald, en kon me niet voorstellen dat die kleur in de natuur kon voorkomen. Het was een kunstmatige kleur. Een Aarde-kleur.

    ‘Het was lang geleden,’ zei mijn vader. De herinnering aan die tijd van wildgroei kwam niet van zijn eigen vader maar van zijn vaders vader. Misschien nog wel verder terug.

    ‘Hoe weten we dan ooit of het klopt,’ vroeg ik, toen al één en al scepsis.

    Mijn vader haalde zijn schouders op. ‘Verhalen hebben macht,’ vertelde hij me. ‘Als we geloven dat het ooit zo was, is het denkbaar dat het ooit weer zo zal worden.’

    Nu snap ik dat. Maar toen, toen dacht ik dat er nooit iets zou veranderen aan de zandvlaktes die zich onder de vale zon uitstrekten aan alle kanten van ons roestijzerdorp. Kleur was voor ons niet weggelegd.

    Ik was elf toen de duinruiter in ons dorp kwam. Hij bracht een wereld met zich mee en oogstte de argwaan van het hele dorp. Men vond zijn verhalen van alles buiten ons blikveld gevaarlijk en ik, ik slokte ze op.

    ‘Is het waar dat er voorbij de heuvels’ – ik wuifde naar de kale bergruggen aan onze noordelijke horizon – ‘steden zijn? Kastelen, fabrieken, paleizen vol goud?’

    ‘Jep.’ De duinruiter was oud. Dat moest hij wel zijn want de keelrot die ons allen trof na decennia in de buitenlucht was bij hem erger dan bij wie dan ook in ons dorp. Zelfs Mai klonk niet zoals deze duinruiter, wiens stem als staal over rots schraapte. En Mai was al vijfenvijftig, en stervende.

    Toch léék de duinruiter niet oud, of in ieder geval niet stervende. Hij bewoog zich voort met lange tred, weloverwogen maar soepel. Zijn handen bungelden aan lange armen langs zijn lijf, gristen nu eens een kale struik uit het landschap, vonden dan weer in zijn binnenzak een stuk houtsnijwerk om zich mee bezig te houden. De ogen van de man zagen alles.

    ‘Paleizen en kastelen,’ beaamde hij, in zijn raspende stem. ‘Torenhoog. Straten vol goud. Ben er gauw weggegaan, kakofonie dat het er was. Geloof me: rust is beter.’

    Ik was elf en had weinig ervaring met sarcasme. Nog iets wat deze duinruiter me leerde.

    ‘Je liegt,’ zei ik.

    ‘Knap van je.’ Hij aaide me over de bol, ruw, met zijn knokkels naar beneden. ‘Knul, als er zo’n stad bestond, hadden de inwoners ervan jou en je broer en je ouders en al je maatjes uit het dorp allang tot slaaf gemaakt.’

    Het was een zwerfdag, één van die gouden dagen waarop mijn ouders mij en mijn broer de ijzeren constructie van ons huis uitschopten – het wáárom daarvan begon ik op die leeftijd net te begrijpen, mijn broertje was nog gelukzalig onwetend – en wij zonder klusjes en zonder verplichtingen door de duinen om ons dorp konden struinen.

    De duinruiter liep met ons mee. Hij sliep in de kantine van het dorp en werd getolereerd zolang men iets van waarde vond in de spullen die op de rug van zijn lama waren gebonden. Welkom voelde hij zich er niet. In de blikken van de mannen las hij onraad en dus liep hij liever met twee schoffies door het geblakerde land, leerde hij ze hoe de wereld in elkaar stak.

    ‘Een paradijs is het hier nooit geweest,’ zei hij, terwijl hij een ronde steen in de palm van zijn hand hield. ‘Maar misschien was het hier iets beter, toen Aarde ons nog niet in de steek had gelaten.’

    ‘Mijn vader zegt dat Aarde ons kwijt is. Dat ze naar ons zoeken.’

    De duinruiter snoof. ‘Je pa is hopeloos naïef. Maar hij kocht mijn pannen, dus ik mag niet klagen. Klant, koning, enzovoorts.’ Hij liet de steen vallen. Met een soepele schop van zijn rechterbeen maakte zijn voet contact met de steen, tikte die in een perfecte parabool over de drooggevallen kreek. Mijn broer en ik keken de stofwolk met ontzag na terwijl de duinruiter doorliep.

    ‘Wat is er dan gebeurd?’ vroeg ik, hijgend in mijn pogingen zijn tred bij te houden. ‘Waarom hebben we dan voorraden van Aarde gekregen om hier een nieuwe tuin van Eden te maken?’

    ‘Wat voor voorraden? Machinerie die is stilgevallen, vee dat aan inteelt en ziekte ten onder gaat en zaden die niet aarden?’ de duinruiter stak een sigaret op. De stoppels op zijn kin waren geel en testament van de ingebakken gewoonte.

    ‘Ik denk dat Aarde te druk werd, en een paar duizend zelfmoordmissies naar alle hoeken van het heelal heeft geslingerd. Met net genoeg blikvoer aan boord om te denken dat de hoge piefen het meenden, van die kolonisatieplannen. En nu liggen er een paar miljoen doden op een paar dozijn planeten.’

    Hij nam een hijs, blies kruidige rook uit. ‘Alleen op Gliese 876d zijn de mensen te koppig om dood te gaan. Onkruid dat weigert te verwelken.’

    Ik geloofde hem niet, met zijn cynische kijk op de wereld. Evengoed heb ik daarna de woorden van mijn vader tijdens de zondagsmis ook nooit meer geloofd.

    We lieten hem onze wensput zien. Mijn broer rende rond de lage, stenen cirkel en joelde ons ritueel, ik was te beschaamd om ons kinderlijk spel aan de duinruiter te laten zien. Ik wilde als hém zijn, besefte ik die dag. Oud en stoer en werelds en nergens door verrast. Met een drukpistool aan mijn zijde.

    ...sta ik bij jou nooit weer stil!’ besloot mijn broer. Hij probeerde een handstand en tuimelde lachend met zijn gezicht in het zand.

    ‘Indrukwekkend,’ zei de duinruiter, een kleine glimlach om zijn lippen. ‘Wat heb je gewenst?’

    ‘Regen,’ sprak mijn broer wijs. ‘Dertig dagen regen! Dan bouwen we een boot van dierenhuiden en worden we piraten, en splijt God de dode zee voor ons!’ Onze vader kende de verhalen uit het Boek uit zijn hoofd, droeg ze iedere zondag aan ons voor. Ik geloof dat mijn broertje nooit zo goed oplette.

    ‘Geloof je?’

    Ik weet niet waarom ik de duinruiter die vraag stelde. Het was alsof ik wilde dat hij zou ontkennen, dat hij zelfs die ene vanzelfsprekendheid van ons bestaan zou tarten.

    Zijn antwoord was even kortaf als schor. ‘In van alles.’

    ‘Nee, maar… in Hem?’ Ik gebaarde naar boven.

    De duinruiter zuchtte. Het was namiddag en de vlakte voor ons was een spel van lengende schaduwen. We zaten op een rotspunt, ik en mijn broertje ieder met een mes en een biet die we van thuis hadden meegenomen, de duinruiter met olie, een doek en zijn drukpistool dat hij met geoefende bewegingen demonteerde, om ieder stuk vervolgens in te vetten.

    ‘Ooit geloofde ik,’ zei hij. ‘Het is moeilijk vol te houden als je ouder wordt. Er is gewoon zo weinig van de leer om hier aan vast te houden. Je moet óf fanatiek worden, óf apathisch, óf cynisch.’ Fanatiek of apathisch. Ik wist wat mijn vader en wat mijn moeder hadden gekozen.

    ‘En het Boek dan?’

    Hij haalde zijn schouders op. ‘Dat het geschreven is, maakt het waar? Dan heb ik nog wel een boek voor je.’

    Hij gaf het die avond aan me: een vierkant boek, dun, met harde kaft. Er stond een afbeelding op de voorkant. Een fortuin waard. Ik stopte het zenuwachtig onder mijn shirt, hoopte dat niemand de uitwisseling gezien had.

    ‘Het is Duits,’ waarschuwde de duinruiter me, ‘dus denk niet dat je het kunt lezen. Maar er zitten plaatjes bij.’

    Die nacht draaide ik de fluorlamp open, onder mijn dekbed.

    ‘Krampus,’ heette het boek, de rest kon ik inderdaad niet lezen. Maar de platen! Een dorp van hout onder een deken van dik, wit zand, en kale bomen onder een volle, gele planeet. Een zon kon het niet zijn, daarvoor was het te donker. En in die duisternis waarde iets rond. Iets groots, gehoornds.

    Op de volgende afbeelding stond hij in vol ornaat: een harig wezen dat hoog op gekromde poten stond. Een rollende tong uit een grijnzende bek. Ogen zo geel als de planeet die aan de zwarte hemel stond.

    Krampus: een duivel, een demon, een monster. Kinderen waren bang voor hem. Volwassenen vreesden hem. Ik bladerde rillend door het boek, wachtend op de reddende invloed van God. Een vuist van rechtvaardigheid die uit de hemel zou neerkomen en de demon tot moes zou slaan.

    Die bleef uit. Krampus was alleen, of God was machteloos hem te stoppen. Moest toezien terwijl de grote demon de veestapel ziek maakte, kinderen geselde, kinderen meenam. Op zijn bezem vloog hij weg en liet het dorp – berooid, bedroefd en bestolen – in zijn wake.

    Die nacht kon ik niet in slaap vallen. De volgende dag vond mijn vader het boek en sloeg me lens.

    De duinruiter zag de tekenen van mijn vaders vuisten, paarse plekken van mijn slaap tot mijn kaak. Hij balde zijn vuisten en nam me aan mijn arm mee. Voor onze deur riep hij één keer, luid. Binnen tien tellen stond het hele dorp om ons verzameld.

    Mijn vader strompelde naar buiten – ochtenden waren moeilijk voor zijn linkerbeen – en bekeek ons geringschattend.

    ‘Wat een duo,’ sneerde hij. ‘De kleine lasteraar en zijn beschermende demon. Heb jij niet al genoeg schade aangericht?’

    De duinruiter klemde zijn kaken op elkaar. Zijn hand op mijn schouder bleef kalm, ontspannen. ‘En jij leert je kinderen zo jouw waarheid aan? Knikken of klappen vangen? Dat is angst, geen overtuiging.’

    Vader spuugde op de grond, een dikke klodder die tussen hem en ons opdroogde. ‘Wat weet jij van overtuiging? Je rijdt van dorp naar dorp en brengt niets dan leugens en verwarring. Hier is geen plek voor jou.’

    De duinruiter ontspande en het was juist die beweging die hen beangstigde. Mijn broertje kroop weg achter de rokken van mijn moeder. Mijn vader probeerde het trillen van zijn handen niet te laten zien. Onze buren deden een nerveuze stap achteruit.

    Op één na.

    Ik weet nog steeds niet hoe de duinruiter de klap voelde komen. Het ene moment stond hij naast me, zijn hand op mijn schouder, het volgende moment was die hand weg en sloeg naast me een zware moker neer in het zand, deed stof en pof opwaaien.

    De duinruiter had zijn pistool al uit zijn holster voordat de man kans had de moker weer op te tillen. Mikken hoefde nauwelijks, al had ik geloofd dat de duinruiter ook op driehonderd voet niet zou missen. Een daverende klap liet me van schrik ineen duiken, handen over mijn oren.

    Naast me viel de dode neer, het gapend gat in zijn hoofd een bloederige waarschuwing voor ons allen. De jongste van de vier broers Markies, de rijkste familie uit het dorp. Vagelijk besefte ik dat ik twee avonden eerder nog water van die man had gekregen, water dat ik nu niet zou hoeven terugbetalen. Vreemd genoeg was dat alles dat ik voelde.

    ‘Iemand anders?’ raspte de duinruiter. Niemand hapte.

    Ik trof hem een kilometer buiten het dorp. Zijn lama weigerde de richel af te gaan, de vlakte op, en gaf mij de gelegenheid hijgend op hem af te rennen.

    ‘Wacht!’ Mijn handen wapperden wild. Als hij afdaalde, was ik verloren. ‘Wacht op me!’

    Hij bleef staan en keek toe tot ik puffend voor hem stond.

    ‘Neem me mee,’ zei ik.

    Hij schudde zijn hoofd. ‘Je bent te jong.’

    ‘Mijn vader zal me slaan.’

    ‘Opnieuw en opnieuw,’ knikte hij, ‘totdat je je naar zijn wil buigt. Ik ken zijn slag mens.’

    ‘Waarom kan ik dan niet mee?’

    ‘Je bent er niet klaar voor.’

    ‘Maar-’

    ‘Nee.’

    Eén woord. Als harde graniet. Als wind waar niet tegen te vechten viel. Tranen prikten in mijn ogen, en de duinruiter deed alsof hij het niet zag. ‘Ik heb de put betoverd,’ zei hij. ‘Eén wens zal voor je uitkomen, als je het maar graag genoeg wil.’

    Ik snoof. ‘Tuurlijk. Dankjewel.’

    Dat leek de duinruiter te ergeren. Hij trok aan de teugels van zijn lastdier.

    ‘Geloof het, of doe dat niet. Maar doe me één belofte?’ Zijn ogen stonden somber toen hij me aankeek. ‘Als je er klaar voor bent, kijk dan niet terug. Geen spijt, geen wroeging. Deze wereld heeft het zo gemaakt, niet jij.’

    Ik keek heel wijs, maar in werkelijkheid snapte ik niets van zijn afscheidswoorden. Later zou ik wensen dat ik nog iets tegen hem gezegd had, toen keek ik slechts toe hoe hij zijn lama naar beneden loodste, het plateau af, en over de vlakte verdween.

    Het leven ging door. Het duurde acht, misschien negen maanden voordat ik de komst van de duinruiter vergeten was. De man met de moker lag begraven aan de rand van het dorp, een enkel roestig kruis in het zand het aandenken aan zijn leven. En wij, wij werkten door. Voor een schamele oogst, modderig water en het taaie vlees van ons vee.

    Ik groeide, mijn broer niet. Ik was dertien en hij nu elf en hij bleef klein, tenger, breekbaar. Ook zijn mentale ontwikkeling leek achter te blijven. Het zware werk konden we hem nog niet laten doen, en ook het fijne werk verprutste hij. Mijn moeder was eindeloos geduldig als hij de gevlochten kabel niet kon maken, of als hij in zijn duim sneed tijdens het schillen van de bieten. Mijn vader had dat geduld niet. Hij bekeek mijn broertje met een mengeling van ongeduld, schaamte en afkeer.

    Mij bekeek hij helemaal niet. In zijn ogen had ik met het Krampus-boek mijn ware aard laten zien en het beste waar ik op kon hopen was een leven lang boete doen.

    Het boek zelf had mijn vader verbrand of vernietigd, maar Krampus stond me nog helder voor de geest: de grote, harige gedaante trad nog iedere week door mijn dromen. Soms waren het nachtmerries en moest ik voor de demon op de vlucht. Dan werd ik badend in het zweet wakker, net wanneer zijn klauwen zich om mijn hals sloten. Maar soms waren de dromen vreemder, even bedreigend maar tegelijkertijd bedwelmend. Dan was ik niet Krampus’ prooi, maar volgde ik in zijn schaduw. Dan greep hij links en rechts de mensen en dieren die niet aan zijn snelle, lichte tred konden ontsnappen. Iedere keer dat het bloed begon te stromen, voelde ik een siddering door mijn lichaam gaan: opluchting dat ik gespaard bleef, ten koste van anderen. En de zoete smaak van bloed, als bessensap op mijn tong.

    ‘Zwakte bestaat om de sterken te voeden,’ sprak Krampus me eens grijnzend toe. Zijn roede sleepte achter ons aan over de grond, maakte strepen in het bloed. ‘Zwakte heeft een doel: gebruik het.’

    Het leven ging door. Mijn ledematen groeiden terwijl het dorp verschraalde. Gewassen verbleekten onder een onvergeeflijke zon, vee vond geen drinkwater meer en kinderen stierven. De afgelopen twee jaar hadden we méér pasgeborenen verloren dan in de twintig jaar daarvoor. Aldus mijn moeder, die nog steeds tranen in de ogen kreeg bij ieder kind dat we verloren. Ze hardde haar hart nooit.

    Mijn vader daarentegen was een taaie eik, die bij gebrek aan voeding niet broos werd maar fossiliseerde. Zes dagen werkte hij zijn eeltige handen tot bloed in de bodem, en op de zevende sprak hij het woord Gods, voor ons en voor het hele dorp.

    Ik kreeg een steeds grotere afkeer van de verhalen over makheid, dienstbaarheid, opoffering, blind geloof. In God begon ik de perfecte oplichter te zien, in Adam en in Abraham en ja, zelfs in Jezus, het naïeve slachtoffer. Mijn sympathie, zo ik die al voelde, lag bij de slang.

    Dat zei ik natuurlijk nooit hardop, net zomin als ik mijn afkeer van de Bijbelse lezingen liet blijken. Ik werd er goed in om mijn mening voor me te houden. Ik knikte beleefd, zei ja en amen en werkte twee keer zo hard als ieder ander. Mijn ledematen werden sterk van het werk. Ik was veertien en kon mijn vader bijna in de ogen kijken.

    Het leven ging door. De grond verhardde en de stormen van het lange najaar slaagden er niet in door die harde laag aarde te dringen, zodat er modderpoelen op het plateau kwamen te staan. Wij filterden al het water dat we maar konden, groeven kanalen en spitten met houwelen de aarde om. De zon kwam terug en droogde alles uit. Er stond ons weer een droge winter en lange zomer te wachten, en de gewassen droogden uit.

    Midden in die winter kwam er weer een duinruiter langs, de eerste in jaren. Toen ik de lama’s in de verte zag, zwarte stippen tegen de roodbruine heuvels aan de noordelijke horizon, maakte mijn hart een sprong. Hoop, besefte ik.

    Maar de man die kwam was te log, bewoog te traag om mijn duinruiter te zijn. Hij had niet één maar drie lama’s bij zich, in een lange stoet, en een pezige jongeman van ongeveer mijn leeftijd die de dieren met een stok voortdreef.

    De man had olievet haar en een permanente glimlach. Ik vertrouwde hem niet. Hij keek naar mijn broertje zoals Krampus in mijn dromen keek. Mijn argwaan merkte hij.

    ‘Heb ik iets van je aan, jong?’ beantwoordde hij mijn vijandige blik met een vraag. Ik sloeg mijn ogen neer. Deze man had de spullen die we nodig hadden: zaden en goede grond en gereedschap, blikvoer en brandstof en kooien met kuikens.

    Even vroeg ik me af waarom we niet gewoon namen wat we wilden: de man had een wapen, een zwaar drukgeweer nog groter dan dat van de duinruiter die voor mij opkwam, maar hij was maar één man, met een knaap die niet groter was dan ik. Als we hem overvielen, was er grote kans dat we hem konden overmeesteren voor hij ook maar een tweede schot kon lossen. De dood voor één, grotere kans op overleving voor allen. Simpele calculus.

    Maar niemand durfde en dus hield ik mij stil. Gedwee kwamen de dorpelingen met hem ruilen, handelen, soms bedelen.

    Toen onze beurt kwam, presenteerde vader een kruiwagen vol met de weinige bezittingen die we konden missen: een opgeknapt gasstel, roestig tuiniersgereedschap, vervaald plastic. De duinruiter rommelde er lusteloos doorheen.

    ‘Troep,’ zei hij. ‘De moeite van het meeslepen

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1