Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Smartengeld
Smartengeld
Smartengeld
Ebook567 pages8 hours

Smartengeld

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Waarom neemt de charmante advocaat Robbie Feaver zelf een advocaat in de hand? De FBI stuit op Robbie's geheime bankrekeningen en verdenkt hem ervan rechters om te kopen voor zijn eigen rechtszaken. Hij moet als infiltrant meewerken met het onderzoek om bewijs te leveren tegen de corrupte rechters. Tijdens het onderzoek worden hij en de agente Evon Miller steeds hechter en raken hun persoonlijke levens verstrengeld. Zullen ze er samen in slagen de geheime operatie succesvol af te ronden? -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJun 10, 2021
ISBN9788726505122

Read more from Scott Turow

Related to Smartengeld

Titles in the series (9)

View More

Related ebooks

Related articles

Reviews for Smartengeld

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Smartengeld - Scott Turow

    Smartengeld

    Translated by J.J. de Wit

    Original title: Personal Injuries

    Original language: English

    Copyright © 1999, 2021 Scott Turow and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726505122

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    Voor Gail Hochman

    Het begin

    1

    Hij wist dat het verkeerd was en dat hij gepakt zou worden. Hij zei dat hij wist dat het zou uitkomen.

    Hij wist dat ze stom waren geweest, zei hij tegen mij; erger nog: inhalig. Hij zei dat hij wist dat hij ermee had moeten kappen. Maar elke keer als hij dacht dat het nu afgelopen moest zijn, maakte hij zichzelf wijs dat één keer meer geen kwaad kon. Nu wist hij dat hij in de puree zat.

    Het oude liedje, om kort te gaan. In ruim twintig jaar hebben de mensen in de leren fauteuil tegenover me maar een paar vaste nummers in de jukebox weten te vinden. ‘Ik heb het niet gedaan.’ ‘De ander heeft het gedaan.’ ‘Waarom moeten ze mij altijd hebben.’ Zijn keuze, ‘Het spijt me’, lag het prettigst in het gehoor. Daarentegen wilden al die mensen van mij maar één lied horen: ‘Misschien kan ik je helpen.’ Meestal zei ik dat ook, al wist ik dat het vaak niet zou lukken. Maar het valt niet mee iemands laatste hoop te zijn.

    Dit is een advocatenverhaal, van het soort dat advocaten graag aan elkaar vertellen. Hij heette Robert Feaver. Iedereen kende hem als Robbie, hoewel hij daar al een beetje te oud voor was. Drieënveertig, had hij gezegd toen ik naar zijn leeftijd vroeg. Het was 1992, de tweede week van september. De deskundigen Waren er niet meer van overtuigd dat Ross Perot de nieuwe president van de Verenigde Staten zou worden en nog maar heel weinig mensen wisten waar ‘.com’ voor stond. De periode staat me zo scherp voor de geest doordat ik een week eerder in Virginia was geweest om mijn vader de laatste eer te bewijzen. Zijn overlijden, dat ik door de jaren heen had verwacht te zullen ervaren als de wet van de natuur, had integendeel elk moment van de dag het onwerkelijke van een droom gegeven, zodat zelfs mijn hand, als ik ernaar keek, niet bij mijn lichaam leek te horen.

    Robbie Feavers problemen waren dringender. Drie agenten van de fiscale opsporingsdienst waren de afgelopen avond bij hem thuis geweest: een om te praten en twee om te luisteren. Het waren, zoals je zou verwachten, verfrommelde mannen in goedkope jasjes, ernstig maar beleefd. Ze hadden hem een bevel tot inbeslagneming van de complete financiële administratie van zijn advocatenkantoor overhandigd en hadden geprobeerd Robbie uit te horen over zijn belastingaangiften. Hij was zo verstandig geweest te weigeren daarop antwoord te geven.

    Hij moest het dan zelf maar weten, had de ene agent die het woord deed gezegd. Maar ze wilden hem een paar dingen vertellen. Goed nieuws en slecht nieuws. Eerst het slechte nieuws.

    Ze wisten ervan. Ze wisten wat Robbie en zijn compagnon Morton Dinnerstein hadden uitgespookt. Ze wisten dat het tweetal in de achterliggende jaren, als ze een overwinning hadden behaald in een letselschadezaak, zo nu en dan geld hadden gestort op een geheime rekening bij de River National Bank, waarmee het kantoor verder geen bankzaken deed. Ze wisten dat Dinnerstein en Robbie over het tegoed bij de River National Bank hadden beschikt voor de gebruikelijke verdeling van de revenuen: twee derde voor de cliënt, een negende voor de verwijzende advocaat, wisselende bedragen voor deskundigen of griffiers. Iedereen had zijn deel gekregen. Behalve de fiscus. Ze wisten dat Feaver en zijn compagnon al jaren bedragen van de rekening hadden opgenomen zonder er ooit een stuiver belasting over af te dragen.

    Het gore lef, had de agent gezegd. Robbie moest erom lachen, toen hij dat vertelde.

    Ik vroeg maar niet waarom Robbie en zijn compagnon hadden gedacht dat zo’n onnozele opzet veilig zou zijn. Ik was allang gewend aan de domme trucs waarmee mensen zich in de nesten werken. En verder was het een feit dat het jarenlang goed was gegaan. Een rekening-courant die geen rente opleverde trok zelden de aandacht van de fiscus. Het was eerder opmerkelijk dat het wel was gebeurd, door een krankzinnige speling van het lot of, als de zaken pikanter lagen, door verraad.

    Feaver had de agenten aangehoord in zijn zitkamer. Hij zat op het puntje van zijn mooie, met gebleekte zijde beklede sofa en probeerde zich in te houden. Te glimlachen. Onbewogen te blijven. Toen hij zijn mond opendeed om iets te zeggen, werd hij afgeleid door een onverwacht gevoel: een straaltje zweet droop langs zijn zij naar de gerimpelde tailleband van zijn boxer.

    En het goede nieuws? had hij gevraagd, zodra hij daartoe in staat was.

    Daar kwamen ze nu aan toe, had de agent gezegd. Het goede nieuws was dat Robbie een kans zou krijgen. Misschien was er iets dat hij voor zichzelf kon doen. Iets waar iemand in zijn situatie thuis eens ernstig over moest denken.

    De agent was door de marmeren gang naar de voordeur gelopen. Procureur-generaal Stan Sennett stond bij Robbie op de stoep. Feaver herkende hem van de lokale tv: een kleine man, slank en verzorgd tot in de puntjes. Een paar muggen dansten onder de lamp boven de strakke scheiding in Sennetts haar. Hij begroette Feaver met zijn rechtbankgezicht, scherp en volstrekt humorloos.

    Robbie had van zijn leven nog nooit aan een strafzaak gewerkt, maar hij wist wat het betekende als de hoogste aanklager in zijn staat laat op de avond bij hem op de stoep stond. Het betekende dat de plaatselijke justitie haar machtigste rechtswapen op hem had gericht. Het betekende dat ze hem ten voorbeeld wilden stellen. Het betekende dat hij verloren was.

    In zijn verlammende angst kreeg Robbie Feaver één enkele nuttige gedachte.

    Ik wil een advocaat, zei hij.

    Daar had hij recht op, had Sennett uiteindelijk gezegd. Maar misschien moest Robbie eerst eens naar hem luisteren. Zodra Sennett een glimmend gepoetste brogue over de drempel zette, herhaalde Robbie zijn uitspraak.

    Ik kan niet beloven dat de deal morgen nog openstaat, had Sennett gezegd.

    Advocaat, had Feaver weer gezegd.

    De agenten namen het over en kwamen met advies. Als hij een advocaat wilde nemen, moest hij een goede kiezen, iemand met ervaring. En alleen praten met die advocaat, met niemand anders. Niet met zijn moeder. Niet met zijn vrouw. En zeker niet met zijn compagnon Dinnerstein. De procureur-generaal gaf zijn kaartje aan een agent en de agent gaf het door aan Feaver. Sennett verwachtte een telefoontje van de advocaat. Op het moment dat hij in de duisternis zou verdwijnen, had hij over zijn schouder gevraagd of Robbie iemand op het oog had.

    Interessante keus, had Sennett met een flauwe glimlach gezegd toen hij mijn naam hoorde.

    ‘Ik ben geen verrader,’ zei Robbie Feaver nu. ‘Dat is toch de bedoeling, George? Dat ik iemand verlink.’

    Ik vroeg of hij enig idee had wie.

    ‘Ik mag toch hopen dat het niet om Mort te doen is. Mijn compagnon? Bestaat niet. Op Mort valt niets aan te merken.’

    Feaver en Dinnerstein waren hun hele leven al bevriend, hoorde ik; samen naar school en de universiteit, als buurjongens opgegroeid in de joodse enclave in Warren Park, hier in DuSable. Maar hun geheime rekening stond op beider naam, beide mannen hadden geld gestort en opgenomen, en geen van beiden had de inkomsten opgegeven. Er waren zoveel belastende documenten dat het onwaarschijnlijk was dat de fiscus iemands hulp nodig had om de twee bij te zetten in de prijzenkast.

    Ik vroeg of er nog iets anders kon zijn dat de overheid van Robbie over Mort of wie dan ook wilde horen, maar Feaver haalde moedeloos zijn ene schouder op en leek het niet verder te weten.

    Ik kende Robbie Feaver nauwelijks. Toen hij vanochtend belde, had hij me eraan herinnerd dat we elkaar een paar keer waren tegengekomen in de lounge van het LeSueur-gebouw, waar we allebei ons kantoor hadden, en bij het caritaswerk dat hij een paar jaar terug voor de plaatselijke afdeling van de orde van advocaten had gedaan toen ik deken was. Mijn herinneringen aan hem waren vaag en niet prettig. Naar de maatstaven van een nette opvoeding in de Zuidelijke staten (al waren de scherpe kantjes er bij mij inmiddels wel af) was hij een man die in alles ‘te’ was. Te veel een knappe man, in de zin dat hij zich daarvan te zeer bewust was. Te veel borstelig, donker haar dat te veel zorg kreeg. Hij was het hele jaar zongebruind en gaf te veel geld uit aan kleding – modieuze Italiaanse pakken en zwierige foulards – en droeg er te veel sieraden bij. Hij praatte te hard en sprak te gretig tegen vreemden in de lift; hij was zo iemand die verder ging dan Descartes – ik spreek, dus ik besta. Maar nu viel me ook een deugd op: hij had je dat allemaal zelf kunnen vertellen. Vernederd door zijn angst behield hij niettemin een air van oprechtheid, althans wat hemzelf betrof. Mijn eerste indruk was dus dat hij als cliënt tot de betere behoorde.

    Toen ik vroeg wat de agent met zijn gezinsomstandigheden had bedoeld, boog hij zijn hoofd.

    ‘Zieke vrouw,’ zei hij, ‘zieke moeder.’ In zijn permanente strijd tegen de medische stand had Feaver, als veel in letselschade gespecialiseerde advocaten, zich het woordgebruik van artsen eigen gemaakt. Zijn moeder zat in een verzorgingstehuis. ‘cva ,’ zei hij, en bedoelde een herseninfarct. Met zijn vrouw Lorraine was het erger. Nu bijna twee jaar geleden was vastgesteld dat ze de spierziekte als had, amyotrofische lateraalsclerose, en ze bevond zich op de fatale weg omlaag naar totale verlamming en de dood.

    ‘Ze heeft misschien nog een jaar voordat het echt gruwelijk wordt, dat weet niemand.’ Hij hield zich goed, maar zijn zwarte ogen bleven naar het kleed staren. ‘Ik bedoel, ik kan niet bij haar weg. Dat is niet haalbaar. Er is niemand anders om voor haar te zorgen.’

    Dat was wat de agent had bedoeld. Feaver moest praten, anders zat hij in de cel wanneer zijn vrouw het stadium van volstrekte hulpeloosheid bereikte. De donkere schaduw van dat vooruitzicht viel over ons allebei.

    In de stilte die intrad pakte ik Sennetts kaartje dat Feaver op mijn bureau had neergelegd. Als dat kaartje er niet was geweest, had ik Robbie misschien gevraagd of hij er wel heel zeker van was dat hij bij hem op de stoep had gestaan. De federale procureur-generaal, met zijn tweeënnegentig assistenten en supervisie over honderden zaken, zou normaal geen bemoeienis hebben met een simpel geval van belastingontduiking, ook al was de verdachte een succesvolle advocaat in letselschadezaken. Wat Stan Sennett die avond Robbie te vertellen had moest iets belangrijks zijn geweest.

    ‘Wat bedoelde Sennett,’ vroeg Feaver, ‘toen hij zei dat George Mason een interessante keus was? Kan hij je bloed wel drinken of vindt hij je een watje?’

    Zo eenvoudig lag het niet, antwoordde ik. Ik dacht dat Stan in bepaalde stemmingen zou zeggen dat ik een goede vriend van hem was.

    ‘Dat is dan toch gunstig?’ vroeg Feaver.

    Als het om Stan Sennett ging, wist ik niets zeker.

    Soms een vriend, zei ik tegen Feaver. Altijd rivalen.

    2

    Geheel in de stijl van de meeste hoge Amerikaanse ambtenaren beschikte de procureur-generaal over een kantoor van indrukwekkende afmetingen. Het hoogpolige tapijt was hier en daar wat rafelig geworden en de draperieën van ruwe zijde in een tint groen hingen al sinds de jaren vijftig voor de ramen op het noorden. Maar op meters was hier niet gekeken. Er hoorde ook nog een toiletruimté, met douchecel, en een aparte studeerkamer bij. In de ene hoek van het kantoor stond een zware vergadertafel uit het overheidsassortiment en langs de overliggende muur stonden exemplaren van allerlei bedreigde diersoorten, door de inspectie in beslag genomen bij een illegale preparateur, uitgestald in een lange rij mahoniehouten kabinetkasten. Een Amerikaanse zeearend en een diamantratelslang flankeerden iets dat leek op een zijdeaapje. Achter een bureau ter grootte van een praalgraf kwam Stan Sennett, een kleine, donkere, gedreven man zoals je veel tegenkomt in de juristenwereld, overeind om me te begroeten.

    ‘Ha die Georgie,’ zei hij. Ik schreef deze zeldzame jovialiteit toe aan Stans gretigheid om over Feaver te praten.

    ‘Sterk,’ zei ik tegen zijn secretaresse toen ze vroeg of we koffie wilden. We verdeden enige tijd aan privézaken. Stan liet foto’s zien van zijn enige kind, Asha van drie, een beeldschoon meisje met donker haar dat Stan en zijn tweede vrouw Nora Flinn hadden geadopteerd na jarenlange vergeefse hormoonkuren en reageerbuisbevruchting. Ik vertelde van de ongehaaste voortgang van mijn beide studerende zoons en moest even kwijt dat mijn vrouw Patrice, die architect is, na een internationale inschrijving de opdracht had gekregen een spectaculair museum in Bangkok te bouwen. Stan, die in 1966 in Thailand was gedetacheerd, haalde een paar grappige herinneringen op.

    In zijn ontspannen ogenblikken kon Stan Sennett een charmante, geestig formulerende man zijn, een onderhoudend verzamelaar van weinig bekende feiten en een scherp observator van de wisselende allianties in de plaatselijke politiek. Bij andere gelegenheden had je met een complexere figuur te maken: een messcherp intellect en een borrelende ketel van emoties waarvan iedereen in Stans directe omgeving de hete stoom in het gezicht kon krijgen totdat hij het deksel er weer op gooide.

    Hij studeerde af als de beste van ons jaar. De balie stelt je in staat eindeloos te profiteren van academische lauweren. Maar Stan had niet gekozen voor het grote geld of de hogere regionen in Washington, de gebruikelijke beloning van zijn soort juridisch intellect. Hij had gekozen voor de staande magistratuur. Na een stage als griffier van rechter Burger van het Hooggerechtshof was hij teruggekomen naar Kindle County, waar hij bij het parket door onomstreden verdiensten was opgeklommen naar de op een na hoogste functie, onder Raymond Horgan. In de vroege jaren tachtig, toen zijn eerste huwelijk op de klippen liep, was hij voor het ministerie van justitie gaan werken, aanvankelijk in San Diego, daarna in Washington D.C., tot hij door president Bush hier was benoemd als procureur-generaal. Hij had relaties opgebouwd met de plaatselijke politie en overheidsdiensten en had geen politieke ambities. Daardoor dacht hij zijn termijn van vier jaar, die volgend jaar zou aflopen, te kunnen volmaken zonder gecompromitteerd te raken door de intriges en rivaliteiten die waren gevolgd op de dood van onze legendarische burgemeester en regionale potentaat, Augustine Bolcarro.

    Zoals de meeste mensen had ik ontzag voor de gevaarlijke kant van Stan, maar in de beoefening van het recht waren we altijd maatjes geweest. Als student hadden we onze kennis gedeeld: hij had me wijzer gemaakt omtrent de diepere implicaties van de rechtszaken die we bestudeerden en ik was bij mijn weten de eerste die hem had verteld dat een heer zijn das niet in zijn broek stopt. In de praktijk van het recht waren we tegenstanders geweest vanaf het ogenblik dat hij als substituut-officier was aangesteld en ik mijn eerste zaak kreeg als toegevoegd advocaat. Onze bewondering voor elkaar grensde altijd aan jaloezie. Mijn achteloze optreden als heer van stand, naar mijn eigen gevoel een pose en dus altijd enigszins een last, was denk ik voor Sennett een ideaal. Charme en oprechtheid waren bij hem niet verenigbaar. Ik was om te beginnnen onder de indruk van Stans capaciteiten, maar nog meer van zijn toewijding aan wat hij zag als hoge beginselen.

    Collega’s van me, zoals mijn vriend Sandy Stern, konden Sennett niet uitstaan om zijn vrome praat en lompe methoden, waarvan zijn avondlijke inval bij Feaver een goed voorbeeld was. Maar Stan was de eerste procureur-generaal in mijn kwart eeuw hier die de moed had volkomen onafhankelijk te zijn. Hij had vol energie de strijd aangebonden tegen de zwendelpraktijken en het streven naar persoonlijke verrijking die traditioneel werden gezien als de voorrechten van het lokale bestuur; hij had de machtige commerciële belangen aangepakt, zoals het verzekeringsbedrijf Moreland, de grootste particuliere werkgever in Kindle County, die Stan niettemin had vervolgd wegens fraude. Kortom, Sennetts hoge opvatting van zijn ambt had ertoe geleid dat het licht van het recht was doorgedrongen tot in de duistere hoeken van Kindle County en als zijn vriend had ik daarvoor vaak grote waardering, ook al moest ik als raadsman spreken vanachter een masker van afschuw.

    Ten slotte begon hij over mijn cliënt.

    ‘Rare snuiter, zeker,’ zei Stan, met een berekenende blik in mijn richting. We wisten allebei dat Robbie, ook in een pak van Armani, in wezen niet meer was dan een gewone scharrelaar uit Kindle County, tot en met het accent van South End en te veel aftershave. ‘Hij moet wel een zonderlinge figuur zijn. Want wat ze deden met die rekening bij River National, was nogal vreemd. Het is al tien jaar niet meer voorgekomen dat het kantoor van Feaver & Dinnerstein minder dan een miljoen aan inkomen opgaf. Gemiddeld is het eerder vier geweest. Ik hoop dat je dat wist, George, toen je je tarief bepaalde.’ Een minzaam lachje gleed even over zijn gezicht, de gepaste wraak van een man die zijn leven beperkt zag door een ambtenarensalaris. ‘Is het niet vreemd dat je veertig mille achterhoudt voor de fiscus als je op dat niveau zit?’

    Ik haalde een schouder op. De verklaring zou zinloos blijven voor iedereen behalve die twee, maar in de loop der jaren heb ik geleerd dat alleen de armen in hun hang naar geld redelijk bleven.

    ‘En er is iets dat nog vreemder is, George. Soms ligt die rekening maandenlang stil en dan opeens wordt er in één week tien of vijftien mille opgenomen. En intussen, George, halen ze ook geregeld geld uit de muur. Vanwaar die plotselinge behoefte aan contanten?’ vroeg Stan. ‘En waar gaat het geld heen?’

    Een belastingparadijs. Drugs. De gebruikelijke dingen. Om nog maar te zwijgen van de zonden tegen geboden waarop geen sanctie staat in het wetboek van strafrecht.

    ‘Andere vrouwen?’ zei Stan toen ik die mogelijkheid opperde. ‘Reken maar. Je cliënt mag wel een teller aan zijn broekrits hangen.’ Hij rolde met zijn ogen, alsof hij vergeten was dat een zwak voor een van de secretaresses op het om zijn eerste huwelijk had doen stranden. Ik refereerde aan de zieke echtgenote en Sennett grinnikte spottend. Robbie Feaver was volgens hem al heel lang een graag geziene gast aan Grand Avenue, het dure uitgaanscentrum dat vaak de Droomboulevard wordt genoemd.

    ‘Maar Mort is een degelijke huisvader,’ zei hij. ‘Die cliënt van jou ziet meer bedden dan een kamermeisje in een hotel. Die heeft niet ergens een juffertje zitten. Dus daar gaat het geld niet naartoe. Wil je horen wat ik denk, George? Volgens mij was de opzet het contante geld te verbergen. Niet het inkomen.’

    Sennett boog een paperclip uit en draaide hem tussen zijn vingers. Achter zijn grote bureau troonde hij voldaan als een dikke huiskat. Dit was niet Stans innemende kant; dit was weer het donkere onderdeurtje dat altijd moest bewijzen dat hij het slimste jongetje van de klas was. Hij was geboren als Constantine Nicholas Sennatakis en was opgegroeid in de woonruimte achter het eethuisje van zijn ouders. ‘Je kent dat wel,’ had hij me droogjes verteld toen we nog studeerden. ‘Geplastificeerde menu’s en altijd een familielid achter de kassa.’ Bij zijn installatie als procureur-generaal had hij met vochtige ogen over het harde bestaan van zijn ouders gesproken. Maar in het algemeen was die etnische soap, de harde leerschool, iets dat hij bewust achter zich had gelaten. Stan gold nu naar buiten als een man die maar zelden uit de plooi kwam; privé, onder vrienden en collega’s, nam hij vaak de ironische pose aan van een knorrige ingewijde, bezoedeld door de kennis van het kwaad. Maar ik zag bij Stan, in verhulde vorm, nog vaak de verbeten ambitie van de immigrant. Zijn hele wereld stond vaak op het spel in een zaak, alsof hij de onontkoombare plicht had op te klimmen en succes te hebben. Het gevolg was dat hij meer leed onder zijn verliezen dan hij genoot van zijn vele triomfen. Maar kennelijk wist hij nu dat hij de troeven in handen had.

    ‘Moet je me niet vragen hoe ik over die jongens met hun particuliere geldautomaat ben gestruikeld?’ Dat zou ik zeker hebben gedaan, als ik had gedacht dat ik antwoord zou krijgen. Maar kennelijk was Stan vandaag zo goed geluimd dat hij openhartiger was dan anders. ‘Onze vrienden bij Moreland Verzekeringen,’ zei Sennett. ‘Die hebben ons op het spoor gezet.’

    Dat had ik zelf kunnen bedenken. Stans befaamde vervolging van Moreland wegens frauduleuze verkooppraktijken die de verzekeraar zich in de jaren tachtig had gepermitteerd had niet alleen geresulteerd in de veroordeling tot een forse boete – ruim dertig miljoen dollar – maar ook tot een proeftijd waarin het bedrijf gedwongen was samen te werken met de procureur-generaal bij de bestrijding van enig vergrijp waarvan men weet had. Het verbaasde me niet dat ze bij Moreland de gelegenheid hadden aangegrepen om niet alleen een boekje open te doen over zichzelf maar ook over hun natuurlijke vijanden, de advocaten in zaken van letselschade.

    In vrijwel elke schadezaak wordt in feite geprocedeerd tegen een verzekeringsmaatschappij. Als je een claim indient tegen je buurman die een boom op je huis heeft laten vallen, is het zijn verzekeraar die de schadevergoeding moet uitkeren, die de advocaat betaalt die hem in rechte vertegenwoordigt en die zich geschoffeerd voelt door de advocaat van de tegenpartij. Ik besefte dat het waarschijnlijk een door Moreland aan Feaver en Dinnerstein uitbetaalde claim was geweest die de weg had gewezen naar de geheime bankrekening van de heren advocaten. Helaas was uit de boekhouding van Moreland nog meer gebleken.

    ‘Je cliënt is een geduchte tegenstander,’ zei Stan. ‘Als Moreland bij een grote zaak dat kantoor tegenover zich vindt, lijkt de verzekeraar niet te kunnen winnen. Inmiddels hebben ze bij Moreland leren schikken. Vooral omdat elke zaak waarbij het honorarium in de zes cijfers kan lopen altijd terechtkomt bij een handjevol rechters. Raad eens wat we vonden: toen we op de griffie in de verbalen doken, bleek dat patroon ook voor andere bedrijven op te gaan. Elke keer als er in een schadezaak van Feaver & Dinnerstein een hoog honorarium op het spel staat, krijg je hetzelfde beeld. Slechte uitspraken. Zeer forse toewijzingen. En steeds dezelfde vier edelachtbare magistraten treden op in hun zaken, George, terwijl er negentien rechters zijn die daarvoor in aanmerking komen.’ Stan keek me bestraffend aan. ‘Begrijp je nu waar ik denk dat het geld terechtkomt, George?’

    Ik begreep het. Geruchten over duistere praktijken deden al de ronde toen ik mijn eerste stappen zette in de gerechtsgebouwen van Kindle County en ze waren als een onnaspeurbare rioolgeur blijven hangen. Maar niemand had ooit iets kunnen bewijzen. De rechters die zich lieten betalen zouden goed afschermd zijn. Er was sprake van tussenpersonen en codewoorden. En de advocaten die betaalden hielden hun mond wel. Het zou om een kleine groep gaan, een geheim genootschap met oude, hechte banden die tientallen jaren teruggingen, naar middelbare scholen, kerken, het openbaar ministerie in de slechte oude tijd, naar vakbonden of zelfs de maffia. En telkens weer waren de banden gesmeed en beproefd in de hitte van de partijpolitiek.

    Zulke humeurige verdenkingen hoorde je vaak van verliezende partijen in de rechtszalen van Kindle County. Maar in mijn onschuldigste ogenblikken mocht ik ze graag tegenspreken, in de overtuiging dat vriendjespolitiek en niet geld de verklaring vormde voor de waarneembare bevoordeling die ik, als alle andere advocaten, in de loop der jaren had kunnen constateren. Vanwege mijn cliënt reageerde ik nu sceptisch.

    ‘Ik zal je zeggen wat voor mij de doorslag gaf,’ vervolgde Stan. ‘Morton Dinnersteins oom is Brendan Tuohey.’ Sennett zweeg even om het effect van die naam te laten doordringen. ‘De moeder van Mort Dinnerstein is een oudere zus van Brendan. Zij heeft Brendan grootgebracht na de dood van hun moeder. Hij is dol op haar, en op haar zoon. Volgens mij heeft Tuohey zijn neefje een forse dienst bewezen.’

    Zoals Stan had verwacht had hij me verrast. Toen ik eind jaren zestig in Kindle County aankwam, gold een huwelijk met een Dinnerstein nog als een mesalliance voor een Tuohey. Meer ter zake was dat Brendan Tuohey inmiddels de éminence grise was van de rechters die schadezaken behandelden. Als voormalig politieman en officier van justitie stond Brendan Tuohey bekend om zijn veelsoortige politieke connecties, zijn Keltische zwier en, een enkele keer, zijn straatvechtersmentaliteit. In de meeste kringen, die van de pers bijvoorbeeld, stond hij bekend als bekwaam en streng maar fair. De naam van Tuohey werd het vaakst genoemd als mensen zich afvroegen wie de opvolger zou worden van de oude rechter Mumphrey, als de machtige president van het Hof in Kindle County. In mijn jaar als deken van de orde was ik door Brendan met egards behandeld. Maar Stan en ik wisten allebei nog dat Tuohey in een ver verleden politierechter was geweest en dat er toen hardnekkige geruchten gingen dat een geregelde bezoeker in de kamer van de rechter Toots Nuccio was, een beruchte maffiafiguur.

    Ik vroeg minzaam of Stan het redelijk vond om Robbie Feaver een verwijt te maken van de familie van zijn compagnon, maar Sennetts geduld met mijn ontwijkende tactieken raakte op.

    ‘Doe jij je eigen werk nu maar, George, dan doe ik het mijne. Ga praten met je cliënt. Er zit iets achter. Dat weten we allebei. Als hij tot inkeer komt, kunnen we hem matsen. Als hij geen kwaad ziet en geen kwaad spreekt, draait hij de bak in. Dan krijgt hij de zwaarste douw die ik hem kan bezorgen. Bij dit soort bedragen praten we over een aantal jaren. Hij krijgt nu zijn kans. Als hij die niet met beide handen aangrijpt, hoef je over een halfjaar niet aan te komen met zielige verhalen over zijn vrouw die er zo slecht aan toe is.’

    Stan drukte zijn kin tegen zijn borst en keek me ernstig aan. Dit was de Stan Sennett met wie maar weinig mensen het konden vinden. Achter hem zwaaide voor het raam een enorme kraanarm uit met een balk eraan waarop een waaghals van een bouwvakker zat. In deze stad waren het allemaal indianen, die schenen geen hoogtevrees te kennen. Ik benijdde hen daarom. Om een of andere reden had de dood van mijn vader mijn levenslange bezorgdheid over een gebrek aan moed versterkt.

    Stan zag ondertussen mijn zwijgen aan voor koele verachting. Het was een van de voordelen van onze vriendschap dat hij gevoelig was voor mijn oordeel over hem, misschien omdat hij besefte hoe hoog ik hem in vele opzichten aansloeg.

    ‘Heb ik je beledigd?’ vroeg hij.

    Niet erger dan gewoonlijk, verzekerde ik hem.

    Hij vertrok even zijn mond en stond op. Ik dacht dat hij me de deur zou wijzen. Daar stond Stan om bekend, dat hij abrupt te kennen gaf dat het onderhoud was beëindigd. In plaats daarvan ging hij aan de voorkant op de hoek van zijn bureau zitten. Ik bedacht opnieuw dat ik hem altijd nog eens wilde vragen hoe hij het klaarspeelde tot halfvijf in de middag zijn witte overhemd kreukvrij te houden. Maar als zo vaak was dit niet het juiste moment.

    ‘Luister,’ zei hij. ‘Ik wil je een verhaal vertellen, als je het goed vindt. Het is een soort bekentenis, dus hou je vast. Heb ik je ooit verteld hoe ik ertoe ben gekomen om officier te worden?’

    Ik dacht van niet.

    ‘Dat vertel ik ook niet vaak. Maar nu wil ik het kwijt. Het heeft te maken met een broer van mijn vader, Petros, Peter noemden de jongens hem. Oom Peter was het zwarte schaap van de familie. Hij had een krantenkiosk in plaats van een eethuisje.’ Dat was als grap bedoeld en Stan glimlachte even met iets van echte vrolijkheid. ‘Over zwaar werk gesproken – ik hoor jonge mensen hier weleens klagen als ze een nachtje hebben doorgehaald – maar dat was pas zwaar, vriend. Opstaan om vier uur ’s morgens. In zijn hokje op de hoek van de straat staan, in weer en wind. IJzige kou. Natte sneeuw. Hij was er altijd. Kranten vouwen, geld aanpakken. Twintig jaar hield hij het vol. Toen hij tegen de veertig liep wilde Petros zijn positie verbeteren. Iemand die hij kende had een benzinestation op de hoek van Duhaney en Plum. Midden in het centrum. Een goudmijn. En te koop. Petros stak er al zijn spaargeld in, alles waar hij twintig jaar voor had geploeterd. En natuurlijk bleek toen dat er een paar dingen waren waar oom Peter niet van op de hoogte was. Zoals het feit dat die hoek, in wezen de halve straat, gesloopt zou worden in het kader van het stadsvernieuwingsplan dat twee of drie dagen na de overname ter visie werd gelegd. Hij was ronduit belazerd in de grote traditie van Kindle County. En hij was al zijn spaargeld kwijt, tot de laatste drachme.

    Ik was nog maar een jochie, maar ik had goed opgelet op school. Ik zei tegen mijn oom Petros: waarom gaat u niet naar de rechter om uw recht te halen? Hij keek me aan, begon te lachen en zei: Een arme man zoals ik? Ik heb het geld niet om een rechter om te kopen. Niet: Ik heb geen geld voor een advocaat. Hoewel hij dat ook niet had. Maar hij wist genoeg om te beseffen dat iemand die beschikte over voorkennis van plannen voor stadsvernieuwing niet te verslaan was voor de rechtbank in Kindle County.

    En toen heb ik besloten officier van justitie te worden. Geen advocaat. Aanklager. Ik besefte opeens dat dat het belangrijkste was dat ik kon doen om te zorgen dat de oom Peters van deze wereld niet meer belazerd konden worden. Ik zou de corrupte rechters ontmaskeren en de advocaten door wie ze werden omgekocht, en al die andere schoften die de wereld zo verdomd onrechtvaardig maakten. Dat hield ik mezelf voor toen ik dertien was.’

    Sennett zweeg en streek in gedachten verzonken over de sierrand onder zijn bureaublad. Dit was Stan op zijn best en hij wist dat hij indruk maakte.

    ‘Dat gelazer heeft hier al te lang geduurd. Te veel nette mensen hebben de andere kant op gekeken en geprobeerd zichzelf wijs te maken dat het niet gebeurt. Terwijl het wel gebeurt. Of zichzelf aangepraat dat het vroeger erger was. Wat geen enkel excuus is.’ Toen hij al pratend zich naar me toe boog, kromp mijn hart ineen. Maar hij deed het in het vuur van zijn betoog, niet om mij een verwijt te maken. ‘Ik heb lang gewacht en nu zie ik mijn kans schoon. Augie Bolcarro is dood en dit hele gedoe moet nu ook maar eens afgelopen zijn. Luister goed, al is het het laatste wat ik doe, ik ga die schoft van een Tuohey en zijn hele smerige bende te grazen nemen. Ik ben niet van plan een paar loopjongens achter de tralies te zetten en toe te zien hoe Tuohey volgend jaar president van het Hof wordt zodat hij alles op groter schaal over kan doen, zoals het hier altijd is gegaan.

    En ik weet hoe hier over mij wordt gepraat. En wat de mensen denken. Maar het gaat niet om mijn eigen glorie. Je kent het gezegde: wie op de koning schiet, moet zorgen dat hij raak schiet.’

    Vrij naar Machiavelli, zei ik. Stan moest dat even verwerken, hij wist niet of hij wel blij was met die vergelijking.

    ‘Als ik schiet op Tuohey en hem mis – áls ik mis, George – zal ik hier niet kunnen blijven als ik deze functie opgeef. Dat weet ik. Geen advocatenkantoor zal mij dan nog willen hebben. Omdat zij en ik dan geen schijn van kans meer hebben voor een rechtbank.

    Maar ik zet door. Want ik wil niet dat dit zo verder gaat. Niet terwijl ik hier in functie ben. Je moet het me maar niet kwalijk nemen, George. Maar dat ben ik verplicht aan mijn oom Petros en alle andere mensen in Kindle County. George,’ zei hij, ‘het is godverdomme een kwestie van recht.’

    3

    ‘Het is anders begonnen,’ zei Robbie Feaver, ‘dan jullie denken. Morty en ik zijn niet naar Brendan toe gegaan om te zeggen: we hebben hulp nodig. We werkten niet aan dat soort zaken, niet in het begin. Mort en ik deden het kleine werk in letselschade, ongelukken op de werkvloer, vallen over losse stoeptegels. Een jaar of tien geleden, nog voordat Brendan hier president was geworden, kregen we onze eerste echte kans om te scoren. Het was misgegaan bij een bevalling. Arts had met zijn tang het hoofd van het kind vernield. Zoals het dan gaat: ik krijg een claim van twee komma twee miljoen, zodat de garantieverzekeraar eraan te pas moet komen. En die weet dat ik geen Peter Neucriss ben. Ze dwingen me uit te geven alsof ik een geldboompje in de achtertuin heb. Ik moet medische deskundigen laten komen. Niet een, vier. Verloskunde. Anesthesie. Kindergeneeskunde. Neurologie. Uitvergrote detailfoto’s voor de rechtszitting. Mijn onkosten lopen op tot honderdvijfentwintigduizend dollar, veel meer dan we ons kunnen veroorloven. Mort en ik moeten naar de bank, allebei, voor een tweede hypotheek.’

    Ik had het verhaal al een paar keer gehoord. Deze versie was voor Sennett, een informele weergave om Stan in staat te stellen zich een oordeel over Robbie te vormen. Het was een week na mijn bezoek aan Stans kantoor en we zaten op het deftige brokaatmeubilair van een hotelkamer in Dulcimer House, gehuurd op naam van de Petros Corporation. Sennett liet zich vergezellen door een neutraal kijkende man genaamd Jim, een beetje een vollemaansgezicht maar niet onaardig, die ik voor een fbi -agent hield omdat hij zelfs op zondagmiddag een stropdas droeg. Ze bogen zich naar voren in hun elegante fauteuils, aandachtig luisterend terwijl Robbie, naast me op de bank, zijn verhaal deed.

    ‘De rechter die we toegewezen krijgen is Homer Guerfoyle. Ik weet niet of jullie je Homer nog kunnen herinneren. Hij is al jaren dood. Maar hij was een ouderwetse eenvoudige sjoemelaar, zoon van een illegale drankstoker die partijman werd, zo doortrapt dat ze indertijd wel drie keer in de kist hebben gekeken of hij echt dood was. Maar toen Guerfoyle het eenmaal tot rechter had geschopt, zag hij zichzelf als de markies van Kindle County. Serieus. Ik had altijd het gevoel dat hij liever met uwe doorluchtigheid zou worden aangesproken dan met edelachtbare. Zijn vrouw was gestorven en hij legde het aan met een dame uit de hogere kringen, een paar jaar ouder dan hij. Hij liet een mal snorretje staan en bezocht de opera en ’s zomers ging hij de straat op met een strohoed.

    Mijn tegenstander in de zaak is Carter Franch, van onberispelijke komaf, naar Groton en Yale geweest, Guerfoyle behandelt hem met veel respect. Hij is het soort man dat Homer had willen zijn. Het gemekker van Franch gaat er bij de rechter in als gods woord bij een ouderling.

    Op een dag ontbijten Mort en ik samen met Brendan en huilen op zijn schouder uit over de grote zaak die we in het verschiet hebben, waarin we gemangeld zullen worden en allebei ons huis zullen kwijtraken. Jonge jongens die hun nood klagen bij Morty’s wijze oude oom. Tja, ik ken Homer al jaren, zegt Brendan. Vroeger had hij wijken voor ons onder beheer in de Boylan-organisatie. Homer is een goeie vent. Ik weet zeker dat hij jullie fatsoenlijk zal behandelen.

    Mooi natuurlijk dat hij dat denkt,’ zei Robbie. Feaver keek op en en we glimlachten hem allemaal toe om hem aan te moedigen door te gaan. ‘De behandeling verloopt goed. Geen grote tegenslagen. Vlak voordat we de laatste deskundige laten opdraven, die zal uitleggen hoe het hoort te gaan bij een tangverlossing, laat ik de dokter komen die is aangeklaagd, om een paar procedurepuntjes op te helderen. Tot slot stel ik hem de gebruikelijke hamvraag: Zou u het nog eens doen? Gezien het resultaat niet, zegt hij. Nou goed. We ronden af en voordat de verdediging begint, dienen beide partijen hun standaardverzoek in om een rechterlijke uitspraak en tot mijn verbijstering willigt Guerfoyle het mijne in. Robbie scoort een technische knock-out: de dokter wordt schuldig verklaard! De dokter is laakbaar, zegt Homer, hij heeft toegegeven dat hij niet zorgvuldig genoeg heeft gehandeld toen hij zei dat hij de tang niet weer zou gebruiken. Dat had ik zelf niet eens gesuggereerd. Franch rukt zich de haren uit het hoofd, maar omdat het nu alleen nog maar om de hoogte van het schikkingsvoorstel gaat, zit Franch voor het blok. Een komma vier miljoen. Bijna een half miljoen voor Morty en mij.

    Twee dagen later moet ik weer voor Guerfoyle verschijnen in verband met een andere zaak en hij laat me even naar zijn kamer komen. Een schitterend resultaat, meneer Feaver. Blablabla. En ik ben zo ontzettend onnozel dat ik nergens erg in heb. Ik volg het echt niet. Dus ik maar van ja, edelachtbare, dank u wel, heel vriendelijk, we hebben heel hard aan die zaak gewerkt. Nou, tot ziens, meneer Feaver.

    Het weekend daarop komt Kosic, dat is het verlengstuk van Brendan, op een of andere familietoestand naar Morty toe en zegt: Wat hebben jullie gedaan dat Homer Guerfoyle laaiend op jullie is? Wij hebben Homer behoorlijk hoog zitten. Ik heb me ervan verzekerd dat hij wist dat je een neef van Brendan bent. Het is pijnlijk als jullie geen respect tonen. Die maandag zitten Mort en ik op kantoor elkaar glazig aan te staren. Abracadabra. Laaiend? Respect?

    Wat er dan gebeurt is dat Guerfoyle weigert zijn handtekening onder het schikkingsbesluit te zetten. Hij zegt dat hij de zaak in heroverweging heeft genomen. Dat hij zich in gemoede afvraagt of hij de jury niet om een oordeel had moeten vragen of de dokter laakbaar handelen heeft toegegeven. Zelfs Franch begrijpt er niets van, want op de zitting leek de rechter doof toen Franch hem over precies dat punt doorzaagde. De zaak wordt aangehouden. Ik ga weg en Homers bode Ray Zahn, een beste kerel, kijkt me alleen maar hoofdschuddend aan.

    Als twee uit de klei getrokken onnozelaars beginnen Mort en ik te overleggen. Tjee, Mort, denk je dat hij geld wil zien? Ja, Rob, volgens mij wil hij geld zien. Iemand moet toch die nieuwe dure levensstijl van Homer betalen?

    We zien het nog even aan en dan komt Mort bij mij terug en zegt: nee. En nog eens nee. Geen denken aan. Hij heeft er niet van kunnen slapen. Hij heeft drie keer moeten braken. Hij heeft er eczeem van. Dan nog liever de bajes in.

    Echt Morty. Die schijt bagger. De eerste keer dat hij de rechtzaal in moest is hij flauwgevallen. Dus Robbie moet de kar trekken. Ja, wat had ik anders moeten doen? Jullie mogen het zeggen. En kom me niet met uitspraken van Confucius aan. In gewone mensentaal. Had ik nee moeten zeggen tegen een honorarium van zo’n vierhonderdnegentigduizend en naar huis moeten gaan om mijn boeltje te pakken? Had ik tegen dat gezin met dat vernielde kind moeten zeggen: sorry dat ik valse hoop heb gewekt, dat we hebben gezegd dat jullie er een miljoen uit hadden gesleept, we waren zeker high van de lsd ? Hoe lang zou het hebben geduurd voor ze een advocaat hadden gevonden die ze konden vertrouwen? Had ik soms op dat ogenblik de fbi moeten bellen? Wat was er dan verdomme met Morty’s oom gebeurd? En met ons? In deze stad zijn verlinkers niet populair.

    Dus Morty of geen Morty, er zat maar één ding op. En dan heb je hetzelfde probleem als met fooien in Europa. Hoeveel is genoeg? En hoe leg je het aan? Eigenlijk is het komisch. Waarom krijg je tijdens je studie geen richtlijnen mee voor het omkopen van functionarissen? Ik ga naar de bank en neem negenduizend dollar op omdat een opname van tienduizend bij de fbi wordt gemeld. En die stop ik in een envelop met ons schikkingsvoorstel en die breng ik naar de bode, Ray. En man, ik heb zo’n droge mond dat ik nog geen postzegel zou kunnen plakken. Wat moet ik in jezusnaam zeggen als ik het verkeerd begrepen heb? O jee, per abuis het geld voor de bank erbij gedaan? Ik heb de envelop met zoveel plakband dichtgemaakt dat hij hem met een handgranaat zal moeten openmaken en ik zeg: Wil je dit aan rechter Guerfoyle geven met mijn excuses voor het misverstand.

    Dan moet ik naar een andere rechtszaal en als ik weer naar buiten kom staat Ray Zahn, de bode, op me te wachten met een verdomd ernstige blik in zijn ogen. Hij loopt dertig meter met me mee en eerlijk waar, je hoort mijn sokken soppen. Ten slotte slaat hij zijn arm om me heen en fluistert in mijn oor: Vergeet de volgende keer niet er iets voor mij bij te doen. En hij geeft me het vonnis van Homer met zijn handtekening eronder.’ Tien jaar later gooide Feaver zijn zorgvuldig gekapte haar naar achteren dat in blauwzwarte golven over zijn kraag viel; hij voelde de opluchting nog.

    ‘Dat was het dus. Ik maakte Morty wijs dat Guerfoyle zich had bedacht, dat hij had ingezien dat we het in hoger beroep zeker zouden winnen en dat hij bakzeil had gehaald. Daarna wierp ik me in het stof voor Brendans hofhouding, Rollo Kosic en Sig Milacki. Toen ik wegging zei Sig: Als je weer zo’n bijzondere zaak hebt, bel dan even. Zo ging het zo’n beetje verder.’

    Hij haalde zijn schouders op om de hele vertoning en keek nogmaals welke indruk zijn verhaal had gemaakt. Ik stelde voor dat hij beneden even koffie zou gaan drinken. Sennett rolde al met zijn ogen voordat Robbie de deur uit was.

    ‘Dat is een sprookje wat Mort betreft,’ zei hij.

    Ik knipperde bijna met mijn ogen in mijn streven om verbazing voor te wenden, maar natuurlijk had ik mijn cliënt onder vier ogen stevig geattaqueerd. Toch had Feaver volgehouden dat Dinnerstein tien jaar lang in onwetendheid was gebleven, wat Brendan Tuohey als liefhebbende oom prima had gevonden. Mort had de helft van de revenuen van Tuoheys vonnissen geïncasseerd, maar geen enkel risico gelopen. Alleen Robbie had de bedragen aan de rechters afgegeven.

    Feaver beweerde dat hij Mort had misleid over de aard van de geheime bankrekening bij River National. Er zijn mensen in allerlei beroepen – verpleegsters, uitvaartleiders, politiemensen – die geregeld in de positie komen waarin ze een advocaat kunnen aanbevelen aan iemand met ernstig letsel. De ethiek verbiedt de advocaat zijn of haar honorarium te delen met niet-advocaten, maar de verpleegkundige of agent die Robbies kaartje aan een slachtoffer aanbood kon daarvoor een gunst vragen, en Robbie was niet de eerste letselschadeadvocaat die liever afschoof dan dat iemand zijn telefoonnummer zou vergeten. Robbie beweerde tegen Mort dat het tegoed op de rekening bij River National daarvoor werd gebruikt (wat ten dele ook zo was). De toelatingscommissie van de orde van advocaten zou Mort kunnen pakken op die escapades, als de commissie er ooit achter kwam, maar Robbies verklaring beschermde Dinnerstein tegen strafvervolging, in elk geval in onze eigen staat. Zelfs de belastingontduiking was geen grond voor strafvervolging omdat Robbie, volgens zijn eigen zeggen, Mort had laten geloven dat het inkomen dat ze niet opgaven volledig opging aan hun louche zakelijke uitgaven. Stan vond het allemaal te mooi.

    ‘Hij dekt zijn compagnon, George, en dat is onverstandig. Wat voor deal we ook maken, als ik kan aantonen dat hij hierover liegt, gaat je cliënt linea recta de bak in.’

    Ik kende Morton Dinnerstein ongeveer net zo goed als ik Feaver kende, dus niet echt goed, alleen van losse gesprekjes in het LeSueurgebouw. Voor zover mijn beperkte kennis strekte was hij de brains van het duo, de man die beroepsprocedures startte, verzoekschriften opstelde en de dossiers bijhield, terwijl Robbie in de rechtszaal zijn kunsten vertoonde. Het was een succesformule die je in veel kantoren zag. Ik was er veel minder zeker van dan Stan dat Feaver manmoedig gevangenisstraf riskeerde voor zijn maat. Mort was een wat wereldvreemde figuur met kroezend blond haar dat dunne plekken vertoonde, als een gazon met kweekgras. Zijn ene been was zichtbaar korter dan het andere en zijn zachtmoedige optreden werd gekenmerkt door een licht stotteren en verwoed met de ogen knipperen als hij, zoals vaak gebeurde, langdurig naar woorden zocht. Morts zachtmoedigheid en de levenslange symbiose tussen beide mannen maakten het mogelijk dat Feaver de waarheid sprak. Ik sprak in die trant met Sennett, maar zonder

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1