Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De kleine leugen
De kleine leugen
De kleine leugen
Ebook377 pages5 hours

De kleine leugen

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De verdwijning van een vader en de geheimen van een zoon... En niemand die weet wat er aan de hand is.
Ghislaine Krantz zet alles op alles om haar vermiste echtgenoot Stefan op te sporen. Aangezien haar zoektocht snel vastloopt en ze weinig hulp van de politie krijgt, besluit ze de hulp van advocaat Fred Benter in te schakelen. Benter en Ghislaine ontdekken al snel dat Stefans verdwijning verband houdt met het dierenrechtenactivisme waar Ghislaine's zoon Ferry zich in heeft gestort. Weet Ferry meer van de verdwijning van zijn vader dan hij laat doorschemeren? Of is hij slechts een pion in een complex spel van intriges en geheimen?
Ontdek het in 'De kleine leugen' van Jac. Toes.
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateApr 8, 2024
ISBN9788727127989
De kleine leugen

Read more from Jac. Toes

Related to De kleine leugen

Related ebooks

Related categories

Reviews for De kleine leugen

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De kleine leugen - Jac. Toes

    De kleine leugen

    Deze uitgave kwam tot stand door bemiddeling van Maarten Boers Literary Agency

    Copyright ©2006, 2024 Jac. Toes and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788727127989

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    1789, Jeremy Bentham:

    The question is not, Can they reason? nor, Can they talk? but, Can they suffer?

    1851, Herman Melville:

    ‘Wraak op een stom dier!’ riep Starbuck, ‘dat u gewoon in puur blind instinct heeft aangevallen! Waanzin! Om zo tekeer te gaan tegen een stom schepsel, kapitein Achab, dat lijkt haast godslasterlijk.’

    1953, Henry Miller:

    Von Berg: Ik vind het de meest geloofwaardige monsterachtigheid die ik ooit heb gehoord.

    Monseau: Maar waarom?

    Von Berg: Juist omdat het zo onvoorstelbaar gemeen is. Dat is hun kracht: het onvoorstelbare te doen. Dat verlamt de rest van ons. Maar ook al is dat de bedoeling, de oorzaak ligt ergens anders.

    Proloog

    De terrassen waren nog goed bevolkt, hoewel de zomer al aan zijn terugtocht was begonnen. Mistbanken lagen op de loer in de weilanden aan de zuidkant van de rivier en in tochtige hoeken van de stad hoopten zich gelige bladeren op. Benter liep op die dubbelslachtige namiddag langs de Rijn naar het Hoofdbureau van Politie. Hij was op weg naar een cliënt die hoopte op vrije voeten te komen door een deal met Justitie te sluiten.

    Benter had een hekel aan deals, vooral vanwege de problemen die tijdens de onderhandelingen opwelden op de voedingsbodem van eigendunk, ongeduld, angst of hebzucht. Zwammen in een vochtig bos die een snel en fair resultaat in de weg stonden. Daarom had hij als fiscaal jurist het liefst te maken met de inspecteurs van de belastingdienst: zij speelden het spel weliswaar keihard, maar het was hun louter om de knikkers te doen en ze hadden tenminste verstand van zaken.

    Benters cliënt heette Porcius. Tot voor kort was hij een gerespecteerde directeur van een bv , met een eigen seat in de skyboxen van een Arnhemse voetbalclub. De laatste anderhalve maand had hij echter afwisselend in het cellencomplex van het politiebureau en het huis van bewaring doorgebracht.

    Hij trof Porcius in een kamer op de bovenste verdieping, grenzend aan het cellenblok. Tot zijn ergernis constateerde hij dat de man zijn riem en veters nog niet had teruggekregen. Die vernedering moest hem ongetwijfeld helpen om op de valreep genoegen te nemen met ongunstige condities. Hij schudde Porcius de hand en haalde het decimeterdikke dossier tevoorschijn dat de weerslag was van de onderhandelingen met een fraudeofficier van het Landelijk Parket, een ambtenaar van Justitie en een inspecteur van de Dienst Nationale Recherche.

    Dat Yvon Matiber deze inspecteur was, maakte de zaak extra gecompliceerd. Het was de eerste keer dat hij zijn ex-geliefde weer tegenkwam sinds hij een einde had gemaakt aan wat ze beiden vanaf het begin een uit de hand gelopen verliefdheid hadden genoemd.

    Hij bood Porcius een sigaret aan uit het arrestantenpakje dat hij altijd bij zich droeg. Zijn hand trilde toen Benter hem een vuurtje gaf.

    ‘Hoe heeft het zover kunnen komen?’ verzuchtte Porcius, terwijl hij zich terug in zijn stoel liet zakken.

    Benter kwam niet in de verleiding om hem dat uit te leggen. Hij was er om Porcius’ toekomst veilig te stellen, niet om de stommiteiten te reconstrueren die zijn cliënt in de belabberde positie van aankomend informant hadden gebracht.

    ‘Er zijn nog een paar onduidelijkheden,’ begon hij, ‘die we vandaag helder op papier moeten krijgen.’

    ‘Benter’, viel Porcius uit. ‘Het is gedaan met me! Wat maken de kleine lettertjes nou uit?’

    Hij drukte zijn sigaret alweer uit in een plastic koffiebekertje.

    ‘Luister eens, Alex’, antwoordde Benter en hij legde een vertrouwenwekkende klank in zijn stem. ‘Je hebt een zware tijd achter de rug. Als je over een paar dagen op verhaal bent gekomen, bekijk je alles een stuk zonniger.’

    Van de zelfverzekerde zakenman was weinig over. Porcius was al ten prooi gevallen aan de zogenaamde detentiestress, maar de klus die hem nu wachtte, had hem aan de rand van een crisis gebracht.

    ‘Het gaat om een inkomensgarantie als onverhoopt aan het licht komt dat je voor de Dienst Nationale Recherche werkt.’

    Porcius gebaarde om een tweede sigaret.

    ‘Zoals het hier staat, heb je recht op een uitkering maar die wordt vastgesteld door de Dienst Nationale Reche…’

    ‘Luister!’

    Porcius stak zijn vinger op, sloot zijn ogen en hief zijn hoofd. Behalve het carillon van de nabijgelegen Eusebiuskerk hoorde Benter niets.

    ‘Dát is mijn houvast geweest’, zei Porcius. ‘Door die klokjes wist ik dat er nog een wereld buiten de cel was.’

    ‘Daarvan ga je weer helemaal deel uitmaken’, zei Benter. ‘Maar laten we dit netjes afhandelen. Ik stel voor dat we die uitkering koppelen aan je laatst verdiende inkomen inclusief de bonusvergoedingen…’

    Hij vroeg zich af of zijn cliënt nog luisterde, want Porcius had zijn vingertoppen tegen zijn slapen gezet en neuriede mee met het carillonmelodietje.

    Escapegedrag, was Benters diagnose.

    ‘Alex!’ zei hij streng. ‘Neem je in acht! Als we er vanmiddag niet uitkomen, zit je dit hele weekend weer achter de deur.’

    Porcius deed zijn ogen open en begon te snuiven. Hij maakte een wegwerpgebaar en boog het hoofd.

    ‘Wat dondert het?’ snikte hij. ‘In de bajes of buiten de bajes. Ik ben gewoon de lul, laten we er geen doekjes om winden.’

    In betere tijden was Porcius een handig zakenman geweest die uitstaande schulden opkocht van postorderbedrijven, pensions of autodealers die er niet in slaagden om het geleende geld terug te krijgen. Porcius betaalde de schuldeisers een kwart van het oorspronkelijke schuldbedrag en ging vervolgens zelf aan de slag om het héle bedrag, inclusief rente en kosten, te innen onder het motto: waar leven is, rolt geld.

    Porcius’ ondergang begon toen hij in de skyboxen in contact kwam met een vastgoedhandelaar die bereid was zich als slapende partner in te kopen en hem tegelijk een hele lading schuldeisers aan de hand deed. De nieuwe schuldenaren kwamen echter allen uit de criminele hoek en hielden er een geheel andere betalingsmoraal op na dan Porcius’ vroegere klanten.

    De bv draaide voor het eerst van zijn leven met verlies, wat Porcius trachtte te verbloemen met enkele boekhoudkundige ingrepen, die zijn accountant niet alleen weigerde te ondertekenen maar ook aan de financier doorbriefde. De slapende vennoot was opeens klaarwakker. Hij beschuldigde Porcius van bedrog, valsheid in geschrifte en oplichting en kreeg een officier van justitie zover dat hij Porcius van zijn bed liet lichten en insluiten.

    Porcius’ verblijf in de cel werd keer op keer verlengd, tot verbazing van Benter, die in gelijksoortige gevallen de arrestant altijd wel binnen drie dagen op vrije voeten had gekregen.

    Benters verbazing verdween toen hij merkte dat de fraudejagers van de Dienst Nationale Recherche zich intensief met de verhoren van Porcius bemoeiden. Hun doel was niet zozeer Porcius als wel de vastgoedhandelaar met wie hij in zee was gegaan en die ze als de spil van een netwerk witteboordencriminelen beschouwden. Zij hadden zwaar geschut ingezet door Porcius er eerst van te beschuldigen dat hij zijn bedrijf ter beschikking had gesteld voor grootschalige, internationale witwasserij. Toen de schrik er bij Porcius goed in zat, werd de toon wat gemoedelijker: de Dienst had er namelijk wel wat voor over om een vinger in de pap van de vastgoedzwendelaar te hebben en als Porcius die vinger wilde zijn… tja, dan lag er wel een sepootje van de aanklachten in het verschiet. In ruil daarvoor zou hij zich moeten voordoen als een gehoorzame handlanger van de vastgoedhandelaar en regelmatig verslag aan de Dienst Nationale Recherche uitbrengen van al diens financiële manoeuvres.

    Porcius zat dus klem. Zoals zoveel zakenlieden was hij keihard in de handel maar niet opgewassen tegen een verblijf in de cel, waar hij helemaal op zichzelf was teruggeworpen. Maar het alternatief om als huisspion in zijn eigen bedrijf te werken en vooral de angst voor ontmaskering hadden hem aan de rand van een zenuwinstorting gebracht.

    Het was overduidelijk dat hij niet was berekend op de taak die hem was opgedrongen. Daarom raadde Benter hem aan niets te tekenen voordat zijn veiligheid was gegarandeerd en een fatsoenlijke schadeloosstelling was geregeld in geval van nood. Diensten zoals de Nationale Recherche leden nogal eens aan acuut geheugenverlies zodra hun informanten in de problemen kwamen.

    Porcius had de handdoek echter al in de ring gegooid. Zodra de tegenpartij was binnengekomen en de begroetingsrituelen waren afgewerkt, nam hij het woord.

    ‘Zeg maar meteen waar ik moet tekenen’, zei hij tegen de driemansdelegatie, die op een stevige onderhandelingsronde had gerekend.

    In de stilte die volgde vroeg Benter om een schorsing van de bijeenkomst.

    De fraudeofficier haalde zijn schouders op en de ambtenaar van Justitie wuifde hem toestemming toe vanachter een paar ordners.

    ‘Kan ik je even spreken?’ vroeg hij aan Yvon.

    Ze zuchtte en liep met hem mee de gang op.

    ‘Jullie gaan de mist in met Porcius’, zei hij. ‘Hij is zo labiel als een pasgeboren kuiken. Hij gaat dit niet redden. De man zit tegen een psychose aan.’

    ‘Een psychose?’ vroeg ze. ‘Sinds wanneer ben jij psychiater, Fred?’

    ‘Een leek kan dat zien’, zei hij geduldig. ‘Hij is nauwelijks in staat om één plus één op te tellen.’

    ‘Positieve stress’, zei ze. ‘Heel normaal, ondertussen is hij wel zo slim om eieren voor zijn geld te kiezen.’

    ‘Hij kletst onzin’, antwoordde Benter. ‘Hij is de weg kwijt.’

    ‘Als hij eenmaal voor ons werkt, zullen we hem wel de juiste richting wijzen.’

    ‘Het is geen robot!’ hield hij vol. ‘Porcius staat op het punt van breken.’

    ‘We hebben maar weinig informanten in het witwascircuit. Porcius kan een sleutelrol spelen. Wij geven hem professionele begeleiding. Als hij eenmaal over zijn koudwatervrees heen is, zal hij zelfs de lol van dat werk inzien.’

    ‘Yvon, die man gaat gegarandeerd onderuit!’

    ‘Sinds wanneer bekommer jij je om de geestelijke gesteldheid van je cliënten?’ vroeg ze. ‘Sinds wanneer bekommer jij je überhaupt om iemand?’

    Een tijdje stonden ze tegenover elkaar, zwijgend.

    ‘Als het om mij gaat…’ zei hij ten slotte. ‘Vecht het dan met mij uit.’

    ‘Maak je geen illusies’, antwoordde ze. ‘Dit is gewoon mijn werk.’

    De rest van de bijeenkomst verliep in een gespannen sfeer. Benter probeerde nog een paar maal oogcontact met Yvon te krijgen maar ze negeerde hem vakkundig. Het was haar eerste grote project sinds de overstap die haar verlost had van een even woelige als uitzichtloze loopbaan bij de Arnhemse recherche. Bij de Dienst Nationale Recherche kon ze zich met nieuwe wetten in de hand aan een grootschalige aanpak van een al even grootschalige criminaliteit wijden. En deze kans om vaste voet in de wereld van de illegale geldstromen te krijgen, liet ze niet verpesten door details als een stukgelopen liefdesrelatie.

    Benter nam alle voorwaarden nog eens uitvoerig door, in de hoop dat zijn cliënt de hele deal zou afwijzen. Tevergeefs.

    Uiteindelijk werden de kopieën van de overeenkomst over de tafel geschoven en de handtekeningen gezet. Omdat er geen koffie werd gebracht en al helemaal geen champagne, was die ceremonie binnen drie minuten afgelopen.

    Benter liet zijn cliënt achter bij de wachtcommandant, van wie hij zijn persoonlijke bezittingen terugkreeg. Porcius kondigde aan dat hij een taxi zou nemen en kwam pas twintig minuten na Benter naar buiten.

    In de reconstructie ging men er later van uit dat de kersverse informant naar een taxistandplaats had willen wandelen die vlak bij het uitgaanscentrum lag. De kortste route liep over het Kerkplein.

    Vanaf dat moment verschilden de lezingen.

    Sommige getuigen hadden hem zien praten met twee mannen. Anderen hadden hem in zijn eentje rond de voet van de kerktoren zien scharrelen. Niemand merkte een vechtpartij, een schermutseling of zelfs maar enige onordelijkheden op.

    Sinds de naoorlogse wederopbouw staat de toren van de Eusebiuskerk vanwege herstelwerkzaamheden zo vaak in de steigers dat ze bijna deel uitmaken van het gebouw. Het uitgaanspubliek heeft er een sport van gemaakt om de stellages ’s nachts te beklimmen en de verantwoordelijke aannemers hebben het opgegeven om dat te verhinderen. Het leverde hun wekelijks een paar vernielde hekwerken op.

    Hoe Porcius de hoogte kon bereiken waar hij zich met dodelijk gevolg aan de zwaartekracht overgaf, was dus niet moeilijk na te gaan. Maar de vraag of hij tot die sprong gedwongen werd dan wel uit eigen beweging had besloten naar beneden te suizen, bleek minder makkelijk te beantwoorden.

    In ieder geval kwam Porcius na zijn val in een van de vuilniscontainers terecht die in afwachting van de zaterdagmarkt tussen de steunberen van de kerk stonden geparkeerd.

    De gasten in een naburig grand café keken even op van de klap en vervolgden hun gesprekken. Baldadige jongeren, niemand nam de moeite de politie te waarschuwen.

    Pas de wildplasser die rond middernacht in het verspreide marktafval zijn behoefte tegen de openstaande container deed en leunend over de rand Porcius’ lichaam ontdekte, belde het alarmnummer.

    Benter kreeg de melding van het overlijden van zijn cliënt om halfeen ’s nachts. Hij haastte zich naar het hoofdbureau, waar hij werd opgewacht door een ploegje slaperige rechercheurs. Een onbekende inspecteur kwam naar voren.

    ‘Operatie geslaagd, patiënt overleden, Benter!’

    Het was de eerste keer sinds zijn militaire dienst dat een geüniformeerde ambtenaar hem bij zijn achternaam aansprak, en met een gemelijkheid die weinig goeds beloofde.

    Nadat hij tot in de middag was verhoord en een minutieuze tijdbalk had geproduceerd van al zijn activiteiten sinds zijn vertrek uit het hoofdbureau, mocht hij naar huis met de mededeling dat hij een mogelijke verdachte was.

    Dat kwam ook in de maandagkrant te staan onder de kop: liquidatie zakenman schokt financiële wereld.

    01

    Het begon met een grap van Katja, een paar schertsende opmerkingen over ontrouw, niet eens zo geestig, maar goed genoeg voor een babbelpraatje. Op zo’n doodnormale vrijdagavond, de eerste weekendavond waarop het zo’n beetje mocht gaan zoals het ging. Daarom was Ghislaine ook niet ongerust toen Stefan nog niet was thuisgekomen terwijl ze toch dringend om de auto verlegen zat.

    Het was Ferry’s speciale uitgaansavond, hij had het al weken aangekondigd, hij moest en zou naar die danceparty.

    ‘Waar?’ had ze zo losjes mogelijk gevraagd, want Ferry verviel tegenwoordig in een vermoeid zwijgen als hij ook maar het geringste vermoeden had dat ze hem dwóng te vertellen waar hij uithing.

    En inderdaad: pff, ja zeg, dat wist hij niet, hoor, nou ja, niet preciés, nee, echt, hij zwoer het…!

    ‘Waar ongevéér dan?’

    ‘In een boerendorp, je weet wel, een of ander gat op de Veluwe.’

    Hij zwaaide met beide handen in de rondte, zo’n uiting van overdadige puberenergie en een demonstratie van hoe onbelangrijk haar vragen waren. Want wat deed het ertoe waar hij zich uitleefde? Als hij maar een dak boven zijn hoofd had en er een stevige muziekinstallatie stond.

    Ze geloofde hem.

    Hij had haar al verteld dat die feesten overal konden plaatsvinden, in oude fabrieken maar ook in afgedankte schuren die sinds de vogelgriep, de varkenspest of de gekkekoeienziekte leegstonden. De organisatoren moesten vaak tot het laatste moment improviseren, vooral als de gemeente of de politie plotseling bleek dwars te liggen. Vrijplaatsen als houseparty’s, hoe kortstondig ook, verontrustten de lokale overheid in ernstige mate.

    ‘Hoe ga je erheen?’

    ‘Afgesproken met een groep’, zei hij. ‘Heen met de trein, terug met de nachtbus. Zeg, even praktisch nu: de bus naar het station doet er wel erg lang over, dus eh…’

    Hij keek weg. Zeg, even praktisch nu. Mannentaal, opgepikt van Stefan… Nou ja, dan nam hij in ieder geval iéts over van zijn vader.

    Dus eh… diende ze zelf verder in te vullen en dat kon niets anders betekenen dan ‘of ze hem even bracht’. Ze kende zijn indirecte manier van vragen, hij wilde niet van haar afhankelijk zijn.

    ‘Vooruit’, gaf ze toe. ‘Als je exact om achttien punt nul nul uur klaarstaat.’

    Dus toen Stefan maar wegbleef, en mét hem de auto, besloot ze manlief te bellen. Waarschijnlijk had hij zijn mobiel ergens laten slingeren, want ze kreeg na vijfmaal overgaan zijn voicemailstem aan de lijn. Geen ramp, hij kon elk ogenblik thuiskomen. Tenzij hij de tijd was vergeten, bijvoorbeeld bij overbuurvrouw Katja, die ze in de voortuin had zien scharrelen met een haperende bladblazer. Voor haar was Stefan de man met de gouden handjes en het was niet meer dan logisch dat ze hem had aangesproken zodra hij de wagen was uitgestapt. Stefan zou maar al te graag bereid zijn om zich met het apparaat te bemoeien. Daarna zouden ze, zoals gebruikelijk, gedrieën het vrije weekend met een borrel vieren. Een traditie, sinds Katja haar man het huis had uitgezet.

    ‘Katja, met mij… Is Stefan al bij jou?’

    ‘Oei, ben je hem weer kwijt?’

    ‘Geef hem even, anders…’

    ‘…moet hij zonder eten naar bed. Of zonder jou.’

    Om Katja een plezier te doen liet ze een ondeugend lachje horen.

    ‘Ik moet Ferry zo meteen wegbrengen, ik heb de wagen nodig.’

    ‘Ah, het gaat dus niet om de man maar om zijn machine…’

    ‘Toe, Ferry staat te dringen.’

    ‘Sorry, schat, hij is hier niet… Nee, serieus.’

    ‘Dan zal hij nog onderweg zijn.’

    Ze hing op. De gedachte flitste door haar hoofd dat Stefans thuiskomst niet vanzelfsprekend was, dat de regelmaat was doorbroken en niet zou terugkeren. Ze belde zijn kantoor.

    ‘Is Stefan nog aan het werk?’ vroeg ze plompverloren aan de receptioniste, nog voordat het meisje de naam van het bedrijf eruit had gehakkeld. Ze kende haar niet, het was de zoveelste uitzendkracht die Securatesse Advies, Training & Communicatie inhuurde voor de nachtservice.

    ‘Stefan wie, mevrouw?’

    ‘Stefan Krantz, ach, je hoeft alleen maar op…’

    …het bord Personen In en Uit te kijken, had ze willen zeggen, maar het meisje onderbrak haar door haar in de wacht te zetten. Het duurde één minuut, twee minuten. Misschien had ze moeite met de knopjes op de telefooncentrale.

    ‘Met Servaas Biest.’

    De man die zich meldde, kende ze. Biest was een van de kroonprinsjes die door het bedrijf raasden, recht uit de schoolbanken op de carrousel gesprongen. Al zes, zeven jaar draaide hij rondjes in het bedrijf, op elke afdeling bleef hij een of twee jaar hangen als chef of plaatsvervangend chef, met de blik omhoog gericht, azend op een directiepost. Stefan gaf hem weinig kans. Een doetje, geen straatvechter, was zijn oordeel. En Seca, zoals het bedrijf door de werknemers werd afgekort, moest het juist hebben van street wisdom. Waar andere beveiligingsbedrijven hun heil zochten in ‘persoonsgebonden cameraherkenning’ of ‘zelfdenkende hekwerken’, hield Seca het op het menselijke oog en oor. Van Servaas was dus geen concurrentie te verwachten. Misschien was hij daarom een van de weinige collega’s die Stefan uitnodigde op zijn feestjes.

    ‘Hé, meneer Biest, met Ghislaine, waarom houden jullie mijn man vast?’

    Er klonk een gekraak alsof Servaas Biest de hoorn uit zijn handen liet vallen. Op de achtergrond sprak iemand met gedempte stem.

    ‘Sorry, er ging iets mis’, zei Servaas. ‘Met wie…?

    ‘Met Ghislaine Krantz. Ik vraag me af waar Stefan blijft. Hangt hij nog bij jullie rond? Hebben jullie de vrijdagmiddagborrel soms weer ingevoerd?’

    ‘Het spijt me’, antwoordde Servaas. ‘Stefan is al weg, geloof ik. Ik kijk even in de agenda… Ja hoor, hij is na de lunch vertrokken.’

    ‘Na de lunch? Waarheen dan?’

    ‘Geen idee. Staat er niet bij. Op pad voor de zaak, of hij heeft gewoon een middagje vrij genomen.’

    Hij zweeg. Ze vroeg zich af waarom ze eigenlijk was doorverbonden met Human Resources. En waarom werkten ze daar nog tot zo laat door?

    ‘Dan zal hij wel onderweg zijn’, zei ze.

    ‘Ongetwijfeld’, antwoordde Biest en hij wenste haar een goed weekend. Ze dacht even dat hij bezorgd klonk, maar dat moest inbeelding zijn. Ze hoorde Ferry op de overloop met zijn nieuwe laarzen stampen. Oude soldatenkistjes, deze week bij een legerdump gekocht.

    Daarna belde ze Katja weer.

    ‘Kun jij Ferry naar het station brengen? Hij gaat met een paar vriendjes naar een feest, ze wachten daar op hem. Hij moet er om halfzeven zijn.’

    ‘Is Stefan nog steeds niet komen opdagen?’

    ‘Nee, hij staat in een file, denk ik, of hij heeft pech. Ik kan hem niet bereiken. Hij heeft zijn mobiel niet aanstaan, de klungel.’

    Katja’s reactie was een lachje waarin een bittere voorgeschiedenis doorklonk.

    ‘Zo begon het gezeik met Bart ook. Drie maanden later had hij zijn biezen gepakt…’

    Ghislaine boog voorover en tuurde uit het raam. Het was gaan regenen. In de duisternis schoten koplampen voorbij, maar geen enkele wagen maakte de draai naar het parkeervak voor hun woning. Alsjeblieft, Katja, nou even geen gezeur over Bart, die jij gedumpt hebt omdat hij zich tot de herenliefde zou hebben bekeerd, althans volgens jou, maar op wie je gewoon was uitgekeken.

    ‘Waar blijft de grote baas?’ vroeg Ferry.

    Hij stond in de deuropening, ongeduldig duimgebaren naar buiten makend. Ze knikte, wees op de hoorn en onderbrak Katja, die al begonnen was aan een klaagzang over de nichtenslet met wie Bart het had aangelegd.

    ‘Katja, kún je?’

    ‘Voor jou altijd, liefje.’

    ‘Je bent een schat. Ik stuur Ferry meteen naar je toe.’

    Ze legde neer.

    ‘Pap is nog onderweg, Katja brengt je.’

    ‘Nu?’

    ‘Loop er maar heen. Hoe laat ben je terug?’

    ‘Laat. Héél laat.’

    Hij pakte een rugzakje en hees het op zijn rug. Ze bleef hem strak aankijken.

    ‘Uurtje of… drie’, zei hij ten slotte.

    Ze knikte kort en vroeg zich af wat er in de uitrusting zat die hij naar die feesten meesjouwde. Zijn antwoord kende ze al sinds de eerste keer dat hij die voor zo’n expeditie omgordde: van alles.

    ‘Geen pillen, hè?’

    Hij schokte overdreven met zijn lichaam en draaide zijn ogen weg. Terwijl hij kwijl uit zijn mond liet lopen, zei hij met dubbele tong: ‘Hek nie nóddig.’

    Aandoenlijk en effectief. Door zich als een lastige kleuter te gedragen stelde hij haar gerust en omzeilde hij lastige vragen. Ze grabbelde in haar handtas en haalde er twee biljetten van twintig uit.

    ‘Hier, voor het geval dat…’

    Ze bedoelde: in geval van nood, als je de bus mist, voor een taxi, maar ze wist dat hij het geld zou gebruiken om rondjes te geven. Hij propte de biljetten achteloos in zijn achterzak, een gebaar dat hij van Stefan had overgenomen, hoewel hij dat niet gauw zou toegeven.

    Ze veegde snel zijn gezicht af met een stuk keukenpapier. Hij onderging het lijdzaam, maar dook weg toen ze over zijn haar streek. De kettingen aan zijn leren jasje rinkelden alsof hij een cipier in een middeleeuwse kerker was.

    Vanuit het raam keek ze toe hoe hij het tuinpaadje af liep. Sinds kort had hij zich een loopje aangemeten, zo’n bedachtzame pas, alsof hij zich over alles wat hij tegenkwam eerst een mening moest vormen. Een gril, een manier om zich van klasgenoten te onderscheiden of om er juist bij te horen. Hij nam niet het pad door het plantsoentje maar wandelde dwars over het grasveld en door de bosjes. Hij redt het wel, dacht ze, hoewel hij geen makkelijk karakter heeft. Maar dat gold ook voor haar.

    Ze trok de gordijnen dicht en pakte uit het wandmeubel een doos waxinelichtjes. Een paar dagen eerder was Stefan thuisgekomen met een stuk hout waarin zesendertig gaten waren uitgeboord. Een káársplankje, had hij gegrinnikt. Op de kop getikt bij een straatverkoper, een onding van meranti dat die slimme doe-het-zelver had verwerkt tot kerstverlichting. Omdat het een van de weinige keren was dat Stefan zich bekommerde om de sfeer in huis, had ze enthousiast gereageerd en een doos waxinelichtjes gekocht. Ze vulde al de gaatjes, zette het gevaarte op het bijzettafeltje en stak de pitjes aan.

    Omdat Stefan met geen woord over een vrije middag had gerept, ging ze ervan uit dat hij op pad was gegaan voor de sinterklaasinkopen. Eindelijk. Hij was er nu eens vroeg bij, ze had er niet doorlopend om hoeven zeuren. Eén ruzietje was voldoende geweest, nou ja, een pittige discussie.

    Ze blies snel een lucifer uit toen ze een auto hoorde remmen. Ze liep naar het raam en keek tussen de gordijnen door de straat in. Het was hard gaan regenen, van het trottoir sprongen venijnige druppels op. Een tweede wagen kwam aanrijden, remde voor de verkeersdrempel maar trok weer fel op. Ze ging terug naar het tafeltje en stak de resterende kaarsen aan.

    Stefan was de tijd weer eens vergeten. Vergeten was zijn handelsmerk, hoewel hij altijd beweerde dat hij alleen datgene vergat wat hij ook kón vergeten. Daartegenover stond zijn totale overgave aan wat hij onder handen had. Dus ze moest er maar van uitgaan dat Stefan zich liet meevoeren door het winkelpubliek van de koopavond, dwalend van de ene zaak naar de andere, op zoek naar cadeaus waarmee hij haar en hopelijk vooral Ferry kon verrassen. Dat laatste zou nog wel lukken, vermoedde ze, maar of hij ooit echt contact met hem zou krijgen…

    Ferry had zijn handen vol aan zijn eigen besognes, hij had al moeite genoeg om zijn tijd te verdelen tussen de examens en de vage vriendenclubjes waarmee hij de laatste tijd zijn weekends doorbracht. Soms ook doordeweekse avonden, hoewel hij daarvoor als reden opgaf dat ze gezamenlijk de schoolexamens voorbereidden. En Stefan had zijn eigen baan, met zijn eigen onregelmatige werktijden. En hij had haar…

    Plotseling benauwden haar het geruis van de regendruppels, de suizende banden van de wagens buiten en de stilte daarna. Kom, Giesje, de tijd is aan jou. Ze kon de opdracht afmaken voor bv -Filmland. Of de stapel huisadministratie wegwerken. Of de notulen lezen van het ouderraadbestuur. Of een taart bakken; er stond een doos appels in de gang, van Katja’s tuinderszus. Ze probeerde nogmaals het nummer van Stefan. Weer zijn voicemail. Dit keer sprak ze een boodschap in: ‘Hoe laat denkt de heer des huizes thuis te komen? Heeft meneer nog bijzondere wensen? Zal ik alvast een flesje wijn uit de kelder halen?’

    Ze liet een grommend lachje horen dat, hoopte ze, nog steeds veelbetekenend klonk.

    ‘Lijkt me heerlijk!’ gaf ze zelf vrolijk antwoord. ‘En daarna… mmm.’

    Vervolgens belde ze Katja. Geen gehoor. Nog niet terug… O jee, ze was vergeten dat het wegdek van de nieuwe Rijnbrug openlag voor de zoveelste hersteloperatie. Tien tegen één stonden ze samen te vloeken in de file. Het was maar de vraag of Ferry op tijd bij zijn vrienden zou zijn… Shit, hoe kwam hij dan op dat feest? Misschien kreeg hij Katja wel zo gek om hem dat hele eind te brengen. Waarheen eigenlijk? Verdomme, waarom wist ze nooit waar Ferry precíés uithing?

    ‘Giesje Krantz, hou op met lummelen!’ riep ze hardop.

    Dat hielp. Ze liep de gang in naar de kelderdeur en trok blind een fles uit het rek rood. Ze bekeek het etiket: een of andere domaine uit de Bourgogne. Op dronk? Volgens de supermarktsticker op de achterkant al meteen na botteling en daarna nog tien jaar. Goed, volgende vraag: wat kon ze daarbij klaarmaken? Tja, eerst maar eens proeven.

    Terug in de kamer schonk ze een glas in. Ze walste en snoof. Mmm, een neus waarin ze de mestdorpen van hun vakanties herkende. Ze nam een flinke slok. Oef, de smaak viel tegen, hard, en zurig ook. Nou, daarmee kon ze dan het beste maar de hazenpeper uit de vriezer

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1