Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De wet van de macht
De wet van de macht
De wet van de macht
Ebook885 pages14 hours

De wet van de macht

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Rechter Sonia wordt ingehaald door haar verleden wanneer ze over een geruchtmakende moordzaak moet beslissen. Een rijke vrouw uit invloedrijke kringen wordt doodgeschoten in een achterstandswijk en haar zoon Nile, reclasseringsambtenaar van beroep, wordt aangewezen als hoofdverdachte. Sonia kent de betrokkenen uit haar beruchte studietijd in de jaren '60 en de zaak brengt haar terug naar diep verdrongen geheimen. Wat had de vermoorde vrouw te zoeken in een ghetto en wat heeft haar zoon hiermee te maken? -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateMay 21, 2021
ISBN9788726505115

Read more from Scott Turow

Related to De wet van de macht

Titles in the series (9)

View More

Related ebooks

Related articles

Reviews for De wet van de macht

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De wet van de macht - Scott Turow

    De wet van de macht

    Translated by Paul Hekman

    Original title: The Laws of Our Fathers

    Original language: English

    Copyright © 1996, 2021 Scott Turow and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726505115

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    Voor Rachel, Gabriel en Eve

    Deel Een

    Aanklacht

    Diegenen van ons die in de jaren des overvloeds na de Tweede Wereldoorlog zijn geboren, wisten dat onze verwachtingen anders waren dan die van eerdere generaties Amerikanen. Verblind door behoefte waren deze opgegroeid met nogal beperkte overtuigingen – die van de glorie Gods, de vreugde van verwerving, of de pure noodzaak om te overleven. Maar wat we serieus namen, was de belofte van de Onafhankelijkheidsverklaring, dat het geboorterecht van Amerika niet slechts het recht op leven of vrijheid was, maar op het nastreven van geluk. Wat mijzelf betreft, ik ging er als kind altijd van uit dat dat ook het doel was van ouder worden. Om me later beter te voelen dan ik toen deed.

    Wat ons brengt bij dat afschuwelijke, tot mislukken gedoemde zelfonderzoek dat we onszelf op middelbare leeftijd afnemen. De doordringende stem die ons tegen het ochtendgloren, op de onverwachte momenten waarop we ons het eenzaamst voelen, in onze dromen toefluistert: is dit het gelukkigst dat ik ooit zal worden? Heb ik recht op nog ietsje meer? Of hoef ik niets beters te verwachten?

    Michael Frain

    Handleiding voor de overlevenden, 7 september 1995

    7 september 1995

    HARDCORE

    Dageraad. De lucht voelt klam aan, hoewel er in de wijde omtrek geen water te bekennen is. De vier hoge torenflats doemen op in een verhard landschap van steen, asfalt en door onkruid overwoekerde trottoirs, bezaaid met verfrommelde colabekers, snoeppapiertjes en opwaaiende kranten. Als een zilverachtige bedding van gebroken glas liggen stukgeslagen flessen te glinsteren – de zoveelste valse belofte. Het is een tijdstip waarop het ongewoon stil is. ’s Nachts zijn doorlopend de geluiden van het leven aan de zelfkant te horen: wanhoopskreten en dronken getier, muziek die keihard aanstaat; soms klinken er schoten. Overdag zijn er de stemmen, kinderen, de talloze klaplopers, de menselijke soort in al zijn verscheidenheid. De wind begint aan te wakkeren en fluit door de mazen van de metalen hekken en langs de gevels. Zo gauw hij ergens beweging vermoedt, kijkt de man die deze kant opkomt abrupt op. Het is maar een hond, die in elkaar gedoken tussen twee huizen zit en die met dierlijk instinct al van een afstand van honderd meter heeft vastgesteld dat hij niets met deze man te maken wil hebben. Op het gebarsten asfalt van het speelterrein ligt, om onverklaarbare redenen, één enkele oude autoband.

    De man, Ordell, is bijna zesendertig. Hij heeft nog steeds een in de gevangenis ontwikkelde – geaccentueerde, zou hij zeggen – lichaamsbouw hoewel hij alweer vier jaar buiten is. Hij is eenvoudig gekleed, in zwart overhemd en dito broek. Geen goud. ‘Draag nooit goud tijdens het werk,’ is te pas en te onpas zijn raad aan de Ongeborenen – de acht-, negen- en tienjarige naäpertjes die hem wanneer hij hier vrijwel elke middag komt, nalopen en complimentjes maken over zijn uiterlijk en aanbieden iets voor hem te doen. ‘Hardcore,’ zeuren ze dan, ‘zal ik een cola voor je halen bij de Koreaan?’ Alsof hij niet weet dat het hun om het wisselgeld te doen is.

    Vanmorgen is Ordell Trent – bendenaam Hardcore – alleen. Het gebouw waar hij opaf gaat, is het hoogste van de vier die tezamen de Grace Street Projects vormen. Door de jaren heen is iedereen het Toren iv gaan noemen. Ogenschijnlijk vanwege de Romeinse cijfers, maar vrijwel iedereen vermoedt dat die naam is ontstaan uit het feit dat de politie altijd de spot drijft met de bewoners en agenten het gebouw onder elkaar aanduiden als de Ivoren Toren. De open gedeeltes, zoals ramen, portieken en galerijen, zijn afgezet met stevig gaas. Vroeger werd er van de galerijen en de balkons nog weleens afval naar beneden gesmeten of werden daarvandaan vijanden met stenen bekogeld, zoals in de Middeleeuwen. Het gebeurde ook wel dat een alcoholist of een drugsverslaafde over de balustrade kukelde en zijn dood tegemoet viel en er zijn verscheidene mensen overheen gegooid. Gewoonlijk tegenstribbelende bendeleden, maar ook, in een paar droevige gevallen, kleine kinderen. Rondom drie of vier ramen zijn de zwartgeblakerde sporen te zien van vroegere branden en op de muren op de begane grond zijn in fluorescerende kleuren en ronde, zwartomlijnde cijfers en letters de initialen van Ordells bende aangebracht: bsd , Black Saints Disciples. Zijn groep – het deel van de bende dat door Ordell wordt aangevoerd, de T-4 Rollers – is ook ruimschoots vertegenwoordigd en zelfs een paar waaghalzen van de Gangster Outlaws – een rivaliserende organisatie – hebben hun merkteken aangebracht, wallbanging zoals ze dat noemen. Hier en daar staan in snelle halen ook meer persoonlijke bekentenissen op de muur gespoten. ‘D’Ron Is Gool.’ ‘Lucifer!’

    Eenmaal binnen geeft Ordell Chuck, de bewaker, een knikje. Chuck is een sukkel die door de afdeling huisvesting van Kindle County is aangesteld als beveiligingsbeambte. Hij heeft zich verschanst in een betonnen hok, achter een klein raampje van kogelvrij glas. Chuck krijgt elke maand een halve – vijftig dollar – van Ordell en Chuck houdt van Ordell, man. Als hij hem ziet, staat Chuck gelijk zowat in de houding. Het enige licht in de hal is afkomstig van een Pepsi-automaat waar een enorm slot op zit. Alle elektrische leidingen zijn verdwenen – gestolen om te verkopen of verwijderd door een Saint die zijn zaken liever in het donker afhandelt. Uit de muren steken verwrongen strengen blootliggende snoeren. Overal hangt de doordringende, zure stank van opgehoopt vuil en gebroken leidingen. De verf is afgebladderd en de buizen langs de plafonds zitten vol roestplekken en schimmel. Het geeft de indruk van een bunker, een schuilplek voor de Bom. De vloer is van beton en de muren van sintelblokken. Alles, maar dan ook alles, is volgeklad met bendetekens – de stralenkrans van de Saints, de overdekte ‘4’ die voor de T-4 Rollers staat – en namen: ‘D-town’, ‘Mike-o-Mite’, ‘Babyface’, Priest’. Het is geschreven met viltstift of, vaker, met een aansteker in het board of de verf gebrand.

    De lift doet het zowaar vandaag, eentje althans, en Hardcore gaat ermee naar de zeventiende verdieping. De onderste vijf etages van dit gebouw zijn nu min of meer verlaten. Ontruimd door mensen die zelfs 38 dollar 50 per maand te veel vonden voor een leven waarin de bedden plat op de vloer gezet moesten worden om de kogels te ontwijken en de badkuip de veiligste slaapplaats was. Hardcore doet de deur open en hoort de schorre, door de tand des tijds aangetaste ademhaling van de oude vrouw uit een van de twee achterkamers die hij haar laat bewonen.

    Ordell heeft de twee kamers aan de straatkant. Waar hij alles in de gaten houdt. Vanhieruit kan hij het hele gebeuren overzien. Soms stellen de smerissen – de ‘Tic-Tacs’, zoals de Saints de Tactische Eenheid van de gemeentepolitie van Kindle County noemen – degenen die Hardcores geld niet willen aannemen en een paar die dat wel doen, zich daar beneden op en houden de boel in de gaten. Hij weet dat ze het zich afvragen. Hoe komt het dat die nikker zo cool is, hoe komt het dat overal rust heerst zo gauw zij ten tonele verschijnen. Omdat Ordell alles ziet. Van hier. Hij laat al die babygangsters – de jongste bendeleden – peepers, zoals ze genoemd worden, voor hem rondzwerven en uitkijken. Niet een van die klootzakken – geen smeris, veiligheidsbeambte of halfzachte dea -agent – kan in de buurt van de torens komen zonder dat Hardcore ervan weet. In de straat die de zijne kruist staat een aantal drie-etageflats waar elke dag wel een paar babygangsters op de trappen zitten om de auto’s te bedienen die langs komen rijden. Ze leveren alles waar om gevraagd wordt. Ze hebben pure coke, flesjes, speed, soms ook pillen. Sommige Top Rank Gangsters, de veteranen van de bsd , slang a couple zones – verkopen een paar honderd gram – aan de buurtjes elke week. Meer hoeft niet om aardig van te kunnen leven. Ordell is anders. Hij heeft huizen en meisjes, hij heeft een Blazer-terreinwagen en een glanzende bmw 755. Shit, hij heeft zelfs goud, hij zit er warmpjes bij door al zijn activiteiten die hij hier heeft opgebouwd – de zogenoemde D.J.’s om het spul te versnijden, scramblers die de contacten leggen en daarvoor in drugs betaald krijgen, mules om het te vervoeren en het twee keer per dag te verhuizen uit de garages en de appartementen waarin het ligt opgeslagen, en dan nog zijn ‘artillerie’ – Honcho, Gorgo en de anderen – gewapende klootzakken die moeten voorkomen dat iemand het in zijn hoofd haalt iets tegen Hardcore te ondernemen. Bij elkaar vijfenzeventig, soms wel honderd man en Ordell die de boel draaiende houdt. Jij gaat hierheen, jij daarnaartoe, en zorg ervoor dat je niet te grazen wordt genomen door een informant en dat je niet verkoopt aan een undercover. Geen gezeik met ringen of goud. Contanten, man. Zorg ervoor! Dát is wat hij wil, dat er wat gebeurt, man, elke dag weer.

    Het is even na zessen. Zijn pieper gaat af, trilt tegen zijn heup. Hardcore vloekt hardop als hij in het venster leest wie hem oproept: Nile. Nog meer gejammer. ‘Te laat voor dat gezeik,’ mompelt hij tegen zichzelf. Bij het geluid van zijn stem houdt de raspende ademhaling van de oude vrouw even op. Misschien is ze wakker geworden en ligt ze te luisteren. Ze krabt in haar grijze haar, haalt haar neus op, schraapt haar keel, in de hoop dat hij weggaat. De voorkamer is vrijwel leeg. Twee stoelen. Oude kranten. De betonnen vloer vangt het vage schijnsel van het vroege ochtendlicht. Het tapijt is lang geleden gestolen.

    Dit was haar woning, hier heeft ze haar kinderen grootgebracht. De jongen die nu in Rudyard zit – of twee jongens, denkt Ordell – en een teef, een stomme snuifster die op straat loopt en haar lijf aan iedereen verkoopt. In de bajes waren de jongens in de Heer gegaan en uit de bsd gestapt. Waarop de groep van Ordell in dit huis trok. De oude vrouw bleek geen gemakkelijke tante. ‘Ga je gang maar, schiet me maar dood, doe maar wat je niet laten kunt, maar ik ga mijn huis niet uit. Dit is mijn huis en ik mag doodvallen als ik mijn huis aan een stelletje achterlijk schorem afsta.’

    T-Roc, een van de twee leiders van bsd – de Vice-Lord wordt hij genoemd – T-Roc zei het Hardcore ronduit: ‘Doe het, man, precies wat ze zeg. Leg haar om.’ Hardcore had altijd zijn opdrachten uitgevoerd, had altijd alles voor de bsd gedaan, was een toegewijd Saint geweest, maar een oude vrouw elimineren ging hem te ver. Hij besloot haar te laten blijven.

    ‘En er wordt hier niet gedeald of gehoereerd, niks van dat bendegedoe,’ zei ze tegen Ordell.

    ‘We doen hier helemaal niets,’ had hij haar gezegd.

    ‘Hmmm,’ was haar reactie geweest.

    Ze slaapt nu. Op dat moment, kwart over zes, zoals ze hem ook hadden gezegd, ziet hij het vrachtje aankomen. Een minstens honderd jaar oude roestbak van een Chevy draait diep beneden hem de hoek om. Nu, denkt Ordell, nu gaan we wat beleven. Hij heeft een verrekijker maar kan het zo ook goed genoeg zien. Bug, die net haar mobiele telefoon heeft dichtgeklapt en in haar jaszak teruggestopt, loopt op de auto af. Dan doet ze er weer een paar passen bij vandaan, zoals de afspraak was. De mobiele telefoon in zijn zak maakt een hees geluid.

    Yo,’ neemt hij op. ‘Wassup, meid?’

    ‘Tien-twee,’ zegt Lovinia. Ze gebruiken een radiocode en veranderen die steeds. De Tic-Tacs worden er stapelgek van. ‘Tientwee betekent problemen. Kom me helpen. ‘Heb je me gehoord?’ voegt ze eraan toe. Die Lovinia. Geen enkel respect.

    ‘Hou je gemak, snol. Ik hoor je wel. En ik zie verdomme helemaal geen tien-twee.’ Er is niets te zien op de brede weg, Grace Street, alleen maar auto’s. Blanken die snel voorbijrijden. Zelfs geen voetgangers. ‘Ik zie niets. Hou je rustig, snol en ga liever terug naar je muur, man.’

    ‘Je ken het niet zien waar jij ben en ik wil ook niet meer door die kuttelefoon praten. Tien. Twee.’ En daarmee is ze verdwenen.

    Een val, denkt hij, zoals hij zo vaak denkt. Bug – zoals Lovinia bekend staat – die klote-Bug is hem aan het verraden. Kan-El, T-Roc, een van hen, of anders de Goobers – zoals de Saints de Gangster Outlaws noemen – is er op de een of andere manier in geslaagd haar te paaien. Hij denkt na over Kan-El en T-Roc, Commandant en Vice-Lord van de bsd . Ze staan aan de top, man, maar ze zien constant overal spoken en al die shit: zou die Hardcore soms op macht geilen, man. Zou hij soms van plan zijn z’n groep uit de bende te halen, of wat? En dat terwijl hij elke week een paar ons de gevangenis insmokkelt, dus als de bsd te kort komt en zijn zwarte schat pikt kan hij het verder wel vergeten. Een val opzetten. ‘Mmmm.’ Hij kreunt hardop bij de gedachte.

    Maar hij gaat op weg. Achter het ijzeren rooster van de luchtschacht heeft hij een negen-millimeterpistool liggen, dat hij nu achter zijn riem steekt. Hij laat zijn zwartzijden hemd over zijn broek hangen. In de lift blijft hij zijn boze gedachten brommen. Hij praat tegen zichzelf en vraagt zich af of hij had moeten roepen om Honcho, om een paar van de jongens. Bang, denkt hij. Hij is bang. Bang en oud genoeg om het toe te geven. Al die jongere gassies die altijd stoer doen. ‘Er is geen nikker die mij te grazen kan nemen,’ dat gezeik. Hij moet er altijd om lachen. Je bent altijd bang. Maar je raakt eraan gewend, dat is alles. Wat moet dat moet.

    Hij heeft drie zonen. Dormane – die Hardball wordt genoemd – heeft zelf twee kinderen. Hij zit vast, vijftien jaar zonder kans op vervroegde vrijlating, als gevolg van een kloterige uitlokking. Rakleed, die ook hier ergens rondloopt, en Del, die nog te jong is om van iets te weten. Achter Ordells rug zeiden hun mamma’s allemaal hetzelfde tegen hun zonen: ‘Waag het niet te gaan slanging, banging & hanging. Want dan leg ik je over de knie, denk maar niet dat je daar ooit te groot voor zal zijn.’ Dat is wat ze zeiden. Ordell op zijn beurt gaf elk van zijn jongens zijn eigen antwoord. ‘Wees iemand. Het is een kutzooi hier, met die kutsmerissen. Het zit hier vol enorme klootzakken. Maar man,’ had hij gezegd, ‘man, dit hier is ook alles wat je heb – hier ben je met je eigen mensen en je geeft die arme nikkers wat ze nodig hebben, een paar stuivers aan geluk dat de blanken en iedereen hen niet gunnen.’

    Hij loopt van Toren iv vandaan. Uit sommige ramen hoort hij de eerste geluiden van de nieuwe dag, muziek, stemmen. En terwijl hij zich afvraagt of hij zo dadelijk echt gemold gaat worden, denkt hij, zoals zo vaak, aan zijn zonen. Hij komt langs een van de nieuwere gebouwen, waar het beton op een hoek is beschadigd zodat daarachter goedkoop, roze schuimrubber zichtbaar is. In een speeltuin in de buurt staat alleen nog maar een wip, waarvan beide zittingen reeds lang geleden door een of andere puber in een daad van zinloze vernielzucht kapot zijn geslagen. Van de andere kant komt een dronkelap aangewankeld. Hij heeft zijn roes ergens uitgeslapen en probeert nu met troebele ogen zijn huis te vinden. Hij draagt een versleten jas, zijn hoed staat scheef en hij heeft witte bakkebaarden. Als hij Hardcore ziet, wil hij zich uit de voeten maken – wegwezen, man – maar zijn benen weigeren dienst. Komisch. ‘Man,’ zegt Hardcore tegen hem in het voorbijgaan. Ze hebben allemaal hun behoefte, denkt hij, en hij wou dat hij zijn zonen dat ook had verteld. ‘Iedereen hier op straat, man, al die klootzakken hier, zijn helemaal gestoord door wat ze nodig hebben. De meid die haar cheque nodig heeft, de mama die haar baby moet vasthouden en de ouwe lul die zijn shot nodig heeft.’ Behoeften. Soms heeft hij het idee dat hij niet over straat loopt, maar dat hij zich voortbeweegt over de behoeften van iedereen.

    Hij steekt de verkeersweg – Grace Street – over en slaat Lawrence in, een straat met vervallen huizen van drie verdiepingen, massief als kastelen, met platte, geteerde daken en kalksteen dat decoratief tussen de donkere bakstenen en als omlijsting boven de deuren en onder de daken is gemetseld. Sommige flats hebben geen ramen meer. Dichtgespijkerd. Onder de ramen van nummer 338 bevindt zich een verhoogde tuin, afgezet met bielzen, maar het is niet meer dan een verwaarloosde woestenij waarin zelfs het onkruid moeite heeft te overleven.

    Yo,’ roept Lovinia. Als een kat komt ze uit een van haar schuilplaatsen te voorschijn. Die Lovinia, denkt hij. Jezus, moet je die magere snol nou zien. Godsklere nog aan toe, niet te geloven. Met die belachelijke gebreide wollen muts die ze helemaal over haar hoofd heeft getrokken en die grijze jas en die legerbroek. Ze wil niet dat iemand die op haar afkomt denkt dat ze een meid is, dat is het. Ze is bang dat iemand haar in haar reet schiet of er iets indouwt of zo. Dat kunnen ze ook maar beter uit hun hoofd laten. Ze is wel niet strapped – gewapend – ze kijkt wel uit met die Tic-Tacs overal, maar reken maar dat ze het hier ergens in de buurt heeft verstopt, onder de brievenbus of in een gat in een van die bomen daar. Als je iets met haar probeert, neemt ze je gelijk te grazen. Zonder dollen. T-Roc verklaart Hardcore hartstikke voor gek dat hij Bug gebruikt, maar ze is slim. Als ze op de auto’s afloopt verandert haar houding totaal. Dan loopt ze opeens heel uitdagend. ‘Wat wil je, man?’ Zodat zij het moeten zeggen. Tegen iedereen die vraagt om dope en van wie ze vermoedt dat hij een Tic-Tac of undercover is, zegt ze: ‘Hé, man, ik verkoop geen dópe, man. Ik heb hier iets wat veel lekkerder is,’ alsof ze denkt dat ze voor een wip komen.

    Ze wijst nu naar de witte Nova die een meter of dertig verderop langs de kant van de weg staat. ‘Ik heb nog zo gezegd: Da; me, u ben hier verkeerd.

    ‘Dame? Wat voor kloterige kutdame?’

    ‘Zei ik toch: tien-twee. Hij is niet gekomen. Zij is gekomen. Op zoek naar O’Dell.’ Dan glimlacht Bug, in de richting van de stoep. Lovinia is nog maar een kind – vijftien en gek op spelletjes.

    ‘Dame,’ herhaalt Hardcore nog een paar keer. Kut. Hij loopt naar de auto. ‘U hoort hier niet thuis, dame.’ Hij leunt voorover, het duistere interieur van de wagen in, en ruikt haar zeep en de klamme, zure geur van zijn eigen oververhitte adem. ‘U kunt maar beter maken dat u wegkomt.’

    ‘Meneer Trent? Mijn naam is June Eddgan.’ Ze steekt haar hand uit en stapt vervolgens moeizaam uit haar auto. Daar staat ze, in het blauwachtige ochtendlicht. Oud. En ook dik. Groot en dik. Een of andere hippie of boerin of zo, met dijen die uit haar spijkerbroek dreigen te barsten. Ze heeft een vaal gezicht en lang, lichtbruin haar dat al grijs begint te worden en in de war zit, alsof het niet echt is gekamd. ‘Ik had gehoopt dat ik misschien even met u kon praten.’

    ‘U en ik hebben niets te bepraten, dame.’

    ‘Ja, maar ik dacht… Ik ben de moeder van Nile.’

    ‘Ik heb hem gezegd dat hij zelf moest komen. Niet om iemands moeder te sturen.’

    ‘Ik dacht dat het beter was als ik kwam.’

    ‘U kunt beter gaan. Dat is alles. Er kan hier elk moment iets gebeuren. Serieus nu. Ga weg.’ Hij stapt naar achteren en maakt een handgebaar.

    ‘Luister, ik ken ze allebei. Ik vermoed dat er een misverstand is.’

    ‘Het enige misverstand is dat u blijft wanneer ik zeg ga. Dat is het enige misverstand dat er is.’

    ‘Ik denk toch echt…’

    ‘Dame, u komt in de stront, hoort u me? Dus stap in die roestbak van u en smeer’ m.’ Hij maakt een wegwerpgebaar en begint weg te lopen. Lovinia is inmiddels naar de stoeprand gestapt en zwaait.

    ‘Gorgo,’ roept ze en zwaait met haar armen.

    ‘Ach krijg de tering, godverdomme,’ zegt Hardcore. Uit een steegje aan de overkant komt Gorgo aangesjeesd op een robuuste, zwarte mountainbike. Hij draagt een masker, een blauwe zakdoek voor zijn gezicht alsof hij een of andere klotecowboy is, maar verder ziet hij eruit alsof hij op weg is naar huis, naar zijn mama. Hij draagt een blauwe rugzak, een rood satijnen jack en een muts schuin op een oor en is gewoon een kind, ware het niet voor de gat – het wapen – dat hij langs zijn zij houdt. Een 9. Hij heeft zijn Tec-9 bij zich. Het halfautomatische wapen lijkt door zijn gewicht bij de fietsende Gorgo achter te blijven. Bug blijft zwaaien en roepen terwijl Gorgo snel naderbij komt, maar hij heeft geen oog voor haar. En zal dat ook nooit hebben, weet Hardcore. Nu, op twintig meter afstand, kun je Gorgo’s ogen zien. Ze puilen uit zijn hoofd alsof hij een cokeverslaafde is, alleen is het bij hem pure paniek. Ik moet dit doen, denkt Gorgo. Ik moet dit doen, man. Hardcore weet het. Zijn hele persoonlijkheid is verschrompeld tot een erwtje van gewelddadigheid, zodat er geen ruimte meer is voor iets dat nee kan zeggen. Het wapen komt omhoog en is recht op hen gericht. Eén moment ziet Hardcore niets anders dan de kleine, zilveren o en de angstaanjagend zwarte ruimte daarin, aan het eind van de loop.

    ‘Gorgo,’ roept Bug nogmaals. Hardcore, die zich inmiddels op de grond heeft laten vallen, pakt haar bij de zoom van de jas en trekt haar naar beneden.

    ‘Omlaag, idioot,’ zegt hij, en zo vanzelfsprekend als een blad dat van een boom valt, werpt ze zich naast hem op de grond, op hetzelfde moment dat de eerste schoten de lucht aan stukken scheuren. Die klotewapens klinken altijd veel harder dan je verwacht. Ze worden onmiddellijk gevolgd door terugslagen. Vijf of zes salvo’s, een orgie van geluid. En snel. Dan volgt, als altijd, een moment van angstige, afwachtende stilte – vogels die zijn opgevlogen uit de bomen, radio’s die zijn uitgezet, mensen in de omringende huizen die zich plat op hun buik op de koude vloer hebben laten vallen en krampachtig proberen zich niet te verroeren. De bittere kruitdampen worden meegevoerd door een plotselinge windvlaag. Een straat verder slaakt Gorgo een schrille kreet als een stompzinnige uiting van triomf en opluchting. Als een lint zweeft zijn stem naar hen toe.

    Ademen, denkt Ordell. Ademen, nikker. Hij is over zijn toeren. Zijn hart krimpt ineen van paniek. Niks aan de hand. Hij praat tegen zichzelf. Je bent niet gewond, hou je gemak, blijf erbij. Dan ziet hij het bloed dat een donkere vlek op de stoep vormt.

    Twee keer eerder is hij neergeschoten. De eerste keer toen hij zestien was, dat was wel heftig, toen hij de een of andere gast de waarheid vertelde en die klootzak een .38 trok en boem, alsof het niet meer was dan een voortzetting van de conversatie met andere middelen. Nu is hij oké. Hij heeft zijn lichaam twee keer gecheckt en heeft alles gevoeld. Hij wist verdomd zeker dat hij neergeknald ging worden en dat gebeurde niet. Maar Lovinia houdt haar knie vast en kreunt.

    ‘Wassup, Bug?’

    Ze kermt. De tranen stromen over haar gladde wangen en trekken zilveren sporen om haar mond.

    ‘Het doet pijn, Hardcore. Man, het doet hartstikke pijn.’

    ‘We helpen je, girlfriend.’ Hij kruipt dichter naar haar toe. Ze ligt op haar zij, haar knie half opgetrokken. Haar handen zijn bedekt met bloed, dat het grootste gedeelte van de rechterpijp van haar legerbroek bruin heeft gekleurd. Zo vlakbij kan hij de vreemde, dierlijke geur ervan ruiken. Hij zal haar hier niet vandaan kunnen krijgen, ziet hij al. Hoe is ze er in jezusnaam in geslaagd zichzelf nu juist in haar been te laten schieten? Een afgeketste kogel, misschien. Sommige gasten werden in hun been geschoten en stierven. Hij heeft het zelf gezien. Slagader geraakt. Misschien is het been gebroken. Het had geen zin zijn mensen te roepen, babygangsters of anderen. Bij het eerste schot zijn ze hem gesmeerd.

    ‘Die Gorgo, die teringlijer ga ik goed te pakken nemen.’ Gorgo is allang verdwenen – tussen de gebouwen door, een steegje in, een galerij af. Ergens onderweg was de Tec-9 weer in de rugzak gestopt en nu was hij niet meer dan een mager joch dat een blokje om fietste. Ergens boven hem gaat knarsend een raam open.

    ‘Ik mag lijen dat jullie godverdomde gangsters allemaal creperen, dat mag ik lijen.’ De stem van de vrouw is duidelijk te verstaan in de ijle morgen. ‘Ik hoop dat jullie dood zijn. Moet je zien wat jullie hebben aangericht.’

    ‘Draai het alarmnummer, teef,’ schreeuwt hij.

    ‘Heb ik al gedaan. De smerissen komen eraan. Je gaat de bak in, waar je thuishoort, Hardcore.’

    Bij het horen van zijn naam draait hij zich razendsnel om, maar voor hij iets kan zien is het raam al dichtgeslagen. Lovinia kreunt nog steeds.

    ‘Ik zal je helpen, homegirl,’ zegt hij nog eens. De blanke dame, ziet hij nu, Niles moeder, is ook neer. Haar hoofd ligt in een plas bloed. De helft van haar bruinachtige haar is verdwenen en ze beweegt zich niet. De pijp uit, denkt hij. Hij heeft de dood al vaker gezien en weet het zeker.

    Bug heeft het niet meer. Dat hebben sommigen. De smerissen, de Tic-Tacs, hebben haar aangepakt, op hun manier, haar handen boven haar hoofd vastgeboeid en haar de hele dag zo laten staan. Achter haar langs gelopen en met hun wapenstok in hun handpalm geslagen. Geen krimp gaf ze, alsof het haar totaal niets deed. Maar nu lag ze te janken als een baby. Ze was net iets wat kapot was gegaan. Ze zou het niet uithouden. Netzomin als Nile. Nile zeker niet. Zijn vader zou nu nog verder gaan. De stront in. Als de Tic-Tacs met hun vragen begonnen, zou niemand hier ongeschonden uitkomen. Het zou één grote teringzooi worden.

    ‘De smerissen komen eraan,’ zegt hij tegen Bug. Hij moet iets bedenken. Dat klotewijf wist zijn naam. Tic-Tac zou bij hem aan de deur komen. Bel de advocaat. Bel advocaat Aires, denkt hij. Hij moest voor zichzelf opkomen. Zoals altijd.

    Hij komt overeind. De witte Nova is aan puin. Alle ramen, behalve het ene dat openstond, zijn kapot geschoten. Grote stukken zijn eruit gespat en wat nog in de sponningen zit vormt een zilveren web. De banden aan de kant vanwaar Gorgo’s aanval kwam zijn lek geschoten, waardoor de auto naar een kant overhelt. In een van de metalen raamlijsten zit een kogelgat, dat de witte lak eromheen grijs heeft verbrand. Laat hem evengoed maar de klere krijgen, denkt Hardcore. Die klootzak van een Nile. Die er een teringzooi van heeft gemaakt.

    ‘Je kunt de shit maar beter aan mij geven, meissie. Je zit zo al genoeg in de problemen.’

    Ze doet haar mond open maar slaakt een kreet als ze er zelf naar wil reiken.

    ‘Hier?’ vraagt hij. Snel laat hij zijn vinger langs haar tanden glijden om het kleine in folie gewikkelde pakje eruit te halen. Kut, wat zou hij in godsnaam van haar mond kunnen oplopen? ‘Dit was gewoon een drive-by,’ vertelt hij haar. ‘Hoor je me? Outlaws die langsreden. De smerissen zullen vragen stellen en dan moet je dat zeggen. Zoals we afgesproken hebben. Het waren Goobers die het op je gemunt hadden.’ Hij raakt even haar wang aan. Ze zou de Tic-Tac nooit kunnen weerstaan. ‘Posse out,’ zegt hij. Dag dag.

    ‘P.O.,’ herhaalt ze.

    Waar hij de grootste hekel aan heeft, is te moeten vluchten.

    12 september 1995

    SONNY

    Beladen met boodschappen en ten prooi aan een golf van door de lunchpauze opgeroepen gevoelens van eenzaamheid, betreedt de Edelachtbare Vrouwe, rechter Sonia Klonsky de raadkamer. Op het secretariaat, waar normaal haar griffier, Marietta Raines, zit, treft ze twee politieagenten aan. De dienders, beiden grote mannen, zitten gebogen over een geel notitieblok, waarop ze een getuigenverklaring opstellen ter onderbouwing van een arrestatiebevel. De blanke, Lubitsch, is zo iemand die zich constant van zichzelf bewust is, een bodybuilder die zichzelf heeft omgetoverd tot een menselijk landschap, met bergachtige schouders en een nek als een boomstronk. Hij heeft zijn blazer uitgetrokken en is aan Marietta’s bureau gaan zitten. Terwijl hij schrijft, maakt zijn partner, Wells, over zijn schouder al dan niet instemmende geluiden.

    In het voorbijgaan werpt de rechter een blik op het reeds ingevulde arrestatiebevel dat op haar goedkeuring wacht. Uit de twee bruine papieren zakken die ze draagt, stijgen huiselijke geuren op – van brood, groenten, karton. Boodschappen die ze haastig heeft gekocht in de kleine Italiaanse winkeltjes die hardnekkig standhouden in de verpauperde straten rond het Centrale Gerechtsgebouw van Kindle County. De lunchpauze is het belangrijkste uur van de dag voor Sonny, het enige moment waarop zij niet direct verantwoordelijk is voor anderen. Om vijf uur moet ze Nikki uit het kinderdagverblijf ophalen, waarna de uren van eten geven, baden, praten en moederen beginnen – haar eigenlijke werk, naar Sonny’s mening. Nu, met de zakken nog in haar armen, is ze zich vaag bewust van de zes zomerse nectarines die ze eigenhandig heeft uitgezocht en waarvan de koele, perfecte schil en het sensuele spleetje onverwacht – grappig genoeg – een vaag verlangen bij haar heeft opgeroepen.

    Het arrestatiebevel is op naam van ene DeLeel Love, woonachtig in Appartement 9G, 5327 Grace Street, DuSable. Op zaterdag 10 september beging de verdachte, volgens het bevel, ‘een misdrijf, zijnde de ongeoorloofde seksuele mishandeling van de minderjarige Zunita Collins, twaalf, te weten het op aanstootgevende wijze en zonder toestemming aanraken van borsten, achterwerk en vagina van genoemde Zunita Collins’. Wells wijst op de naam van de verdachte.

    ‘Ik vermoed dat hij gewoon constant een en al liefde is,’ merkt hij op. De gezette Wells glimlacht te breed. Zijn tandvlees is donker en doorbloed en hij heeft vooruitstekende tanden. Lubitsch gaat door met schrijven, wat erop duidt dat hij de opmerking al eerder heeft gehoord.

    De laatste keer dat Wells hier was, een maand of twee geleden, heeft hij Sonny uitgebreid staan vertellen over zijn zoon die deelnam aan de Bijzondere Olympische Spelen. Maar de misdaad – de achterbuurten – heeft iets ruwers bij hem naar boven gebracht. Er zijn politieagenten die Sonny doen denken aan haar oom Moosh, bij wie ze in haar jeugd gedurende verschillende perioden langere tijd heeft gewoond. Mannen die een rots in de branding lijken en rustig en vol zelfvertrouwen het goede van het kwade scheiden, met de opgewekte overtuiging dat die inspanning op de een of andere manier de moeite waard is. Maar Wells en Lubitsch zijn niet zo. Je kunt aan hen zien dat elke zaak, elke misdaad, iets persoonlijks is wat ambivalente gevoelens losmaakt.

    In dat opzicht lijken ze uiteraard meer op Sonny dan haar lief is. In haar vorige baan als aanklager, toen ze nog tot de staande magistratuur behoorde, leek het niet meer dan vanzelfsprekend om zich sterk met elke zaak verbonden te voelen. Met de behoefte van de maatschappij om te straffen. Om aan de kant van de slachtoffers te staan en op te komen voor hun recht op zelfs de meest armzalige genoegdoening. Toen ze deel uit ging maken van de zittende magistratuur verheugde ze zich dan ook op het vooruitzicht om meer afstand te kunnen nemen. In plaats daarvan wordt ze echter niet alleen regelmatig geraakt door bepaalde zaken, maar op een manier die ze niet onder woorden kan brengen voelt ze zich er ook nog steeds sterk bij betrokken. Soms wordt ze gegrepen door het leed van de slachtoffers, maar vaker – te vaak – zijn het de beschuldigden, de verdachten – altijd arm en op de een of andere manier beklagenswaardig – die haar ergens heel in de verte aan zichzelf doen denken.

    De rechter heft een hand op naar de agenten en laat hen verder gaan met hun arrestatiebevel. Ze zijn aimabele, vaste bezoekers, die meer dan welkom zijn, aangezien maar weinig andere mensen in dit gerechtsgebouw haar volledig schijnen te vertrouwen. De meeste griffiers, hulpsheriffs, politieagenten en rechters zien Sonny als een buitenstaander, een voormalig federaal aanklager, een van de zes juristen van onbesproken gedrag die na het laatste omkoopschandaal, waar vier verschillende rechtszalen voor nodig waren, door een hervormingscommissie werden benoemd als rechter bij de staatsrechtbank. Sonny vermoedt dat na slechts twee jaar als rechter, haar collega’s haar niet competent achten om recht te spreken over misdrijven, een felbegeerde – en veeleisende – benoeming. En het is zeker dat ze ongewenst is temidden van mensen die al jarenlang elkaars geheimen delen.

    In haar kamer is Annie Chung, de hulpsheriff die is toegewezen aan haar rechtszaal, bezig de veelkleurige lawine aan papierwerk te ordenen die de vrucht is van de tumultueuze rolzitting die – Sonny elke dinsdagmorgen houdt. Bij het zien van de rechter staat Annie op om de boodschappen van haar over te nemen en gluurt daarbij stiekem even in de zakken. Annie is begonnen aan een avondstudie en wil niets liever dan meester in de rechten worden. Sonny weet zeker dat ze ervan droomt op een dag gekleed te gaan in het wapperende, zwarte gewaad van de rechter, gezeten op het rechtersgestoelte, met alle invloed en gezag die daarbij horen. Aan deze droom zit een trieste kant, want enkele maanden eerder is Annie getrouwd met een keurige, welgestelde jongen uit Kong Kong die veel traditioneler is ingesteld dan zij. Af en toe ziet Sonny hoe Annie haar verlovings- en haar trouwring aan haar linkerhand bewonderend tegen het licht houdt, maar met een verbaasde uitdrukking die voortkomt uit een onvrede die ze nog niet onder woorden kan brengen.

    ‘Er hebben journalisten gebeld,’ zegt Annie.

    ‘Waarover?’

    ‘U hebt een nieuwe zaak, om twee uur, voor voorlopig verhoor. Ordell Trent. Ook bekend als Hardcore.’ Ze heeft een uitgesproken Chinees accent, die de r’s zo zacht maakt dat ze bijna niet meer te verstaan zijn. Awdell. Hahdcaw. ‘Moord met voorbedachte rade.’

    ‘Hebt u die gekregen, mevrouw de rechter?’ Lubitsch is in de deuropening verschenen en houdt al het licht tegen. ‘We hadden die goof vanmorgen op het bureau. Een belangrijke Saint. Dat is die ene over wie ik het tegen je had.’ Hij heeft het tegen Wells. ‘Voor wie we naar het hoofdbureau moesten? Dat is een vette kluif, rechter.’

    Sonny schudt haar hoofd. Ze heeft lang zwart haar dat al sinds haar studententijd los op haar schouders hangt. Het is al behoorlijk grijs, maar in deze baan wordt dat geacht aanzien te verlenen.

    ‘Pas op, Fred, niets zeggen. Ik hoor het wel in de rechtszaal van de officier.’

    ‘O, oké,’ zegt hij. ‘Maar een vette kluif is het.’

    ‘Het is een vette kluif,’ zegt Sonny, en omwille van de goede verstandhouding weerhoudt ze zich ervan Annie te gebaren dat ze de deur dicht moet doen. Ze heeft plaatsgenomen achter het enorme, mahoniehouten bureau, dat haar met zijn gelaagde randen doet denken aan een stoomboot. Buiten, aan de andere kant van de hoge, oude ramen achter haar, ontvouwt zich een fantastisch uitzicht op de krochten van DuSable. Op haar bureau ligt een grote, van perspex gemaakte rechtershamer, een geschenk van haar collegal’s ter gelegenheid van haar vertrek bij het kantoor van de Procureur-Generaal. Voor de grap hebben ze er de inscriptie ‘Opperrechter Klonsky’ in laten aanbrengen. Verder staan er foto’s van twee kinderen: haar dochter Nikki, bijna zes, en Sam, een twaalfjarige jongen met x-benen, die ze heeft helpen opvoeden in de jaren dat ze getrouwd was met zijn vader. Het is nu drie jaar geleden dat Sonny die man, Charles, heeft verlaten.

    ‘Ik heb het vorige week op de radio gehoord,’ zegt Annie. ‘Het waren die stomme bendeleden of zo. Een of andere drive-by schietpartij? En die vrouw stond in de weg. Een blanke vrouw.’

    ‘Blank?’ zegt Sonny. ‘Waar is dit in hemelsnaam gebeurd?’

    Annie leest de door de officieren in Overzicht Misdrijven opgestelde aangifte in het rechtbankdossier: 7 september, 6.30 uur. Ook in Grace Street.

    ‘Wat deed die in Grace Street?’ vraagt Sonny.

    ‘Misschien is ze van de reclassering? Of de kinderbescherming? Iets in die geest.’

    ‘Op dat tijdstip?’ Sonny gebaart om de aanklacht. Er schiet haar iets te binnen en ze roept naar de agenten dat ze moeten controleren of de kinderbescherming op de hoogte is gebracht van Zunita Collins.

    ‘Hebben haar al,’ antwoordt Lubitsch.

    ‘Hebben wie al?’ vraagt Marietta, die net binnenkomt. Ze heeft net haar lunchpauze gehad en heeft haar zonnebril nog op. Ze heeft zelf ook boodschappen bij zich. Zonder een woord staan de agenten onmiddellijk op om plaats te maken. Marietta Raines meent dat alles van haar is in deze rechtszaal, waarvan zij al bijna twee decennia de griffier – en procedureel hoofd – is. Ze gooit haar portemonnee en boodschappen in haar bureau en begint direct de papieren te lezen die de agenten ter goedkeuring van de rechter hebben opgesteld.

    ‘Heremetijd!’ zegt Marietta hoofdschuddend over Zunita Collins. ‘Ik wil van niemand horen dat zijn weekend beter was dan het mijne.’ Met zware tred begeeft ze zich naar de kamer van de rechter en doet net alsof ze haar dreigende blik niet opmerkt. Zonder ook maar om te kijken gooit ze de deur voor de neus van de twee agenten, die zich nog steeds vrolijk staan te maken over haar opmerking, dicht. Ze draagt een lange, ruime, katoenen rok – kleding die in dit veel te warme gebouw ook na de zomer van pas komt. Ondanks het feit dat ze al negen maanden met haar samenwerkt, is Sonny er nog steeds niet achter of het wollige afrokapsel van Marietta een pruik is. Liever dan een confrontatie met haar griffier aan te gaan – altijd een uitdaging – bepaalt de rechter zich weer tot de aangifte van moord die Annie haar heeft gegeven, die waarin het bendelid, Hardcore, wordt genoemd.

    ‘O, god,’ zegt Sonny. ‘Mijn god. ‘June Eddgar’? Die ken ik. Is dat degene die vermoord is? Mijn god. Haar zoon werkt toch bij de reclassering? Nile Eddgar? Weet je nog dat ik je zei dat ik zijn familie kende, toen hij hier was?’

    Marietta, die al op de hoogte is van de moordzaak, knikt en met haar feilloze geheugen haalt ze de kwestie op waarvoor Nile afgelopen mei was verschenen. Nile, herinnert Sonny zich van dat bezoek, was lang en zag er slecht verzorgd uit. Hij had een raar sikje en was zo ongedurig dat hij haar niet één keer aankeek. Hij had geen blijk van herkenning gegeven na al die jaren.

    ‘O, god,’ zegt Sonny weer. ‘June Eddgar. Moet ik mezelf onbevoegd verklaren?’

    ‘Waarom?’ vraagt Marietta. ‘Is het een vriendin van u, of zo? Waar kent u haar eigenlijk van, rechter? Komt u uit dezelfde buurt?’

    ‘Nee, nee, dat was in Californië. We woonden toen in dezelfde flat als de Eddgars. Mijn vriend en ik. Hij paste weleens op Nile. Dat is jaren geleden, zeker twintig jaar. Meer. Jezus, wat een idioot toeval.’ Ze rilt even. Het duurt altijd even voor ze doorheeft wat haar zo aangrijpt. De dood. Sterven. Tien jaar geleden heeft ze borstkanker gehad en alles wat naar haar eigen sterfelijkheid verwijst brengt haar in paniek. ‘Zit de vader van Nile hier niet ergens? In de staatslegislatuur? Zoiets?’

    ‘Staatssenator.’ Marietta, die haar baan te danken heeft aan haar gemeenteraadslid, loopt alle diners af en kent alle politieke figuren. ‘District 39. Far Kindle, de Greenwood districten. Schijnt hoogleraar of zoiets te zijn. Heeft een rare naam.’

    ‘Loyell Eddgar,’ zegt Sonny. Alle drie de vrouwen schieten in de lach. In deze omgeving vormen namen een onuitputtelijk gespreksonderwerp. Afrikaanse namen, Spaanse namen, bendenamen. En schuilnamen bij de vleet. ‘Hij wordt gewoon Eddgar genoemd. Vroeger althans. Ik meen dat hij op een gegeven moment aan Easton heeft gedoceerd. Zo zal hij hier wel terecht zijn gekomen. Hij was hier al eerder geweest. Toen ik hem kende – in Californië? – was hij maoïst. Jezus, dat waren nog eens tijden,’ voegt Sonny eraan toe. Heel even is ze in de ban van die woelige, strijdbare jaren. Het lijkt zo ver weg en toch, zoals zo vaak met het leven, vormt het de basis van alles wat ze doet, net als de aarde alles wat gezaaid is doet groeien. En nu is hij dus staatssenator. ‘Jemig,’ wil ze zeggen. Uitdrukking uit die langvervlogen tijd. Jemig. Er is wel het een en ander veranderd in haar leven.

    ‘Ik geloof dat June en hij al jaren geleden uit elkaar zijn gegaan,’ voegt Sonny eraan toe. ‘Voorzover ik weet, woonde ze hier niet eens in de buurt.’ De details zijn niet echt tot haar doorgedrongen. Roddels gaan bij haar het ene oor in en het andere oor uit. Vaak slaat ze de vreselijkste blunders.

    ‘En met wie woonde u toen samen?’ vraagt Marietta. ‘Die ene die nu die columns schrijft?’

    De rechter werpt nogmaals een donkere blik naar haar griffier, een gezette, bruine vrouw van middelbare leeftijd, die, zoals gewoonlijk, net doet alsof ze niets merkt. Binnen deze muren, waar geen buitenstaanders zijn, heerst een vreemde intimiteit tussen de drie vrouwen, vooral wanneer het gesprek van het recht overgaat op het gezin; mannen, kinderen – dat vrouwelijk domein met zijn mysterieuze gelijkwaardigheid. Evengoed weet Marietta niet waar de grens ligt. De manier waarop ze dat zegt! Alsof Sonny een overzicht heeft ingediend van haar liefdesleven. 1969-70: Seth Weissman, ook bekend als Michael Frain. 1970-72: verscheidene Filippijnse heren. 1972-75: een lange periode van droogte. 1977-1992: Charles Brace. In werkelijkheid heeft Marietta deze informatie bijeengesprokkeld met behulp van haar eigen hardnekkige nieuwsgierigheid, waartegen Sonny zich altijd nogal machteloos voelt. Marietta is min of meer getrouwd, met Raymen, maar ze hebben zo hun problemen. Voor Marietta is de levensvraag daarom: wat komt er van de liefde terecht?

    ‘Welke kerel die die columns schrijft?’ vraagt Annie.

    ‘Heb je dat dan nooit gehoord? De rechter heeft vroeger samengewoond met die knul – hoe heet hij ook alweer, rechter?’

    ‘Marietta, dat is prehistorie. Ik was toen nog een kind.’

    Maar Annies fijngebouwde gezichtje vertoont al de gebruikelijke waardering voor alles wat de rechter tot stand heeft gebracht.

    ‘Hij staat in de Tribune,’ zegt Marietta. ‘Hoe noem je dat, wat hij schrijft, rechter?’

    ‘Lifestyle, geloof ik. De mening van een overlevende van de jaren zestig.’

    ‘Precies. Je weet wel, over hoe raar mensen kunnen zijn bij wat ze doen.’

    ‘Ik meen dat de column Handleiding voor de overlevenden heet. Michael Frain,’ zegt Sonny. ‘Hij schrijft onder de naam Michael Frain. Hij verschijnt in verschillende kranten,’ voegt ze eraan toe, en heeft het gevoel dat ze in Marietta’s val is getrapt en nu nota bene zit op te scheppen over deze jongen, die een blauwe maandag in haar leven was verschenen.

    ‘O, die lees ik,’ zegt Annie. ‘Ik moet er altijd om lachen. Was híj uw vriendje?’

    ‘Heel even. Maar Michael Frain is niet zijn eigen naam. Hij heet Seth Weissman. Michael Frain is zijn pseudoniem. Het is allemaal nogal verwarrend. We kenden in die tijd iemand die Michael Frain heette. Die woonde ook bij ons in het gebouw.’

    ‘Met Nile Eddgar en zo?’

    ‘Precies. Nile en Eddgar en June in een appartement. Seth en ik in een ander. En dan ook nog Michael Frain. En nog meer mensen, uiteraard.’

    ‘Het lijkt wel een commune,’ zegt Marietta. Sonny kan zich niet inhouden en schiet in de lach. Soms kan Marietta het maar net zo goed ronduit zeggen: jullie blanken zijn krankjorum. En toch kleefde er aan die jaren een aspect van gelukkig groepsgevoel – jong, nog geen hokjesdenken of scheiding der geesten. Seths beste vriend, die rechten studeerde, kwam vaak bij hen over de vloer. Hobie nog wat. Een dikke, grappige zwarte gozer, een echt feestnummer.

    Annie kijkt op van de dossiers en neemt de rechter nauwlettend op, probeert dit alles te doorgronden. De namen, de verhoudingen. Ze heeft fijne gelaatstrekken en haar ogen lijken klein boven de uitstekende jukbeenderen. Sonny herhaalt wat ze zei.

    ‘Michael was niet mijn vriendje. De naam van mijn vriend was Seth. Hij is degene die de column schrijft. Maar hij doet dat onder het pseudoniem Michael Frain.’

    Met een grote-stadsblik vol wantrouwen stelt Marietta uiteindelijk de vraag die in de lucht hangt: ‘Wat is er dan met Michael Frain gebeurd?’

    ‘Al sla je me dood,’ zegt Sonny. ‘Erewoord. Seth en ik waren toen al verleden tijd.’ Niet dat ze het zich nooit heeft afgevraagd. Af en toe, als ze de naam ziet en de foto boven de column, voelt ze een plotselinge steek van nieuwsgierigheid. Hoe is Seth Michael geworden? Waar is Michael gebleven? Zelfs nu voelt ze zich nog ongemakkelijk bij die vragen.

    Dit gepraat over Seth en kranten doet Sonny weer denken aan June Eddgar en de moord. Er zullen verslaggevers in de rechtszaal zijn. Een blanke vrouw die is gedood bij een schietpartij. Moeder van een reclasseringsambtenaar. De ex-vrouw van een prominent politicus. Lubitsch heeft gelijk. Dit is een vette kluif.

    ‘Ik wil deze zaak dolgraag houden,’ zegt ze tegen Marietta. Het is niet zozeer de aandacht die haar opwindt. Aangezien alle nieuwe rechters zes jaar na hun benoeming worden geconfronteerd met een stemming die bepaalt of ze aan mogen blijven, wordt het raadzaam geacht de publiciteit te vermijden, zodat de kiezers geen reden kunnen hebben je af te wijzen. Nee, het is meer het verleden dat op de een of andere manier aanlokkelijk lijkt. De nog niet opgegraven restanten van haar eigen bestaan. Er is iets, misschien alleen maar de gedachte aan haar jeugd, dat de nieuwsgierigheid voedt, de kleinste aanleiding om na te denken over de weg die ze heeft afgelegd.

    ‘Hou hem,’ antwoordt Marietta. ‘De president stelt het trouwens niet op prijs als zaken worden overgedragen.’ De rechters – getrainde juristen, politici en bureaucraten – zijn vaak intriganten die de neiging hebben veeleisende of controversiële zaken af te schuiven op minder invloedrijke collega’s. Daarom heeft Brendan Tuohey, de president van de rechtbank, strikte regels opgesteld. Alleen al bij de gedachte aan Tuohey en zijn regels voelt Sonny zich onbehaaglijk. Ze is opgegroeid zonder vader, en onveranderlijk heeft ze voor mannen van een bepaalde leeftijd ontzag. En Tuohey, een geslepen politicus aan wiens rechtschapenheid al langer wordt getwijfeld, heeft nooit veel met Sonny of de hervormingscommissie die hem haar heeft opgedrongen, opgehad. In haar gezicht is hij altijd even beleefd, zelfs hoffelijk, maar Sandy Stern – Sonny’s oude vriend en incidenteel mentor – heeft zelfs gesuggereerd dat Tuohey haar, met haar beperkte juridischeervaring – een jaar bij echtscheidingen, een paar maanden in kleinere rechtbanken – alleen maar in de Strafrechtdivisie heeft geplaatst in de hoop dat ze het niet zou redden.

    ‘Goed, maar ik zal toch iets moeten vastleggen. Dat ik June heb gekend. Wanneer komt deze zaak voor? Nu?’

    Het is bijna twee uur. Er zal uiteraard geen borgtocht gesteld worden. Gearresteerde bendeleden hebben onveranderlijk een voorwaardelijke straf of strafblad en dan is borgtocht volgens de wet niet toegestaan. Sonny vraagt naar Hardcores proeftijdstatus en Annie loopt naar het secretariaat om de informatie op te vragen uit Marietta’s computer. Marietta gaat verder met het rangschikken van de dossiers van de ochtendsessie op een roestvrijstalen karretje, zodat ze terug kunnen naar de griffie.

    ‘Hardcore heeft een reclasseringsambtenaar.’ Lubitsch heeft de deur iets te hard opengegooid en staat samen met Annie in de deuropening. Bijna glimmend van trots dat hij over geheime kennis beschikt, last de politieman een dramatische pauze in, tot Sonny hem naderbij wenkt.

    ‘Nile Eddgar,’ zegt Lubitsch. ‘Dat is Hardcores reclasseringsambtenaar.

    Iemand die belangrijk genoeg is om de stilte aan zijn laars te lappen loopt fluitend door de gang tussen de kantoren en de rechtszalen.

    ‘Dat bendelid heeft de moeder van zijn reclasseringsambtenaar gedood in een drive-by?’ vraagt Sonny. ‘Is dat toeval?’

    ‘Dat is geen toeval. En ook geen drive-by. Misschien dat de Saints het daarop willen laten lijken. Dit was een huurmoord.’

    Dat is een slecht voorteken: een straatbende die opzettelijk de familie van een reclasseringsambtenaar op de korrel neemt. Een nieuwe tactiek in de straatoorlog.

    ‘Wilt u de rest ook weten?’ vraagt Lubitsch, nog steeds glimmend.

    ‘Ik hoor het wel in de rechtszaal, Fred. Ik zal je arrestatiebevel behandelen zodra ik de moties heb gehoord.’

    ‘U zegt het maar, rechter,’ antwoordt hij, maar kan het niet laten nog eenmaal ongelovig met zijn hoofd te schudden. Hij zegt voor de zoveelste maal: ‘Een vette kluif.’

    Sonny grijpt de zwarte toga van de kapstok achter haar bureau en ritst hem half open. Met een zekere beroepsmatige formaliteit spoeden Marietta en Annie zich door de gang voor haar uit naar de rechtszaal. Een dubbele kluif. Iedereen zal een graantje van deze zaak mee willen pikken. De burgemeester zal op tv komen om zich hard te maken voor misdaadbestrijding. Er zal een atmosfeer van sluimerende woede in de rechtszaal komen te hangen. Sonny, die nog nooit de storm van een controversiële zaak heeft doorstaan, wordt zich vaag bewust van een angstige onrust.

    Door de gang klinkt Marietta’s mooie altstem, zo vol trots dat je het idee krijgt dat het haar eigen haam is die ze uitspreekt. ‘De Edelachtbare Sonia Klonsky,’ kun je haar horen uitroepen. ‘De rechter.’

    14.00 uur. Borgtochtzitting. Zwarte, geboeide mannen. Aan de hand van vaste tabellen stelt de president van de rechtbank, Brendan Tuohey, borgtocht op alle zaken waarop een onderzoeksjury een telastelegging uitbrengt. Maar wanneer een verdachte slechts op basis van een aangifte van de aanklager is gearresteerd, heeft hij op grond van de wetten van de staat het recht voor een rechter te verschijnen, die hem van de aanklacht op de hoogte stelt en hem in staat stelt te verzoeken op borgtocht te worden vrijgelaten. Sonny beschouwt het als een van haar treurigste plichten het merendeel van de jongemannen het verpletterende nieuws te moeten meedelen dat ze hun vrijheid als een Voorwerp aan een balie moeten inleveren en die niet snel terug zullen zien.

    Volgens Eliot was april de wreedste maand. Maar als hij op zoek was geweest naar de wreedste plek, dan had hij hier, naar de Hogere Rechtbank van Kindle County moeten komen. Tegelijk met de verdachten, die afkomstig zijn uit achterbuurten en onveilige straten lijkt er een barbaarsheid naar binnen te waaien, een grimmige kaalslag, de geur van het slachthuis. Hier worden onbekommerd de geheimen uitgewisseld die niemand wenst te horen. Op een gegeven moment waren er vorige maand vier verschillende zaken in behandeling waarbij een vader of moeder zijn of haar kind had vermoord. Vanmorgen heeft Sonny zes bendeleden in staat van beschuldiging gesteld die een recalcitrante twaalfjarige in het trappenhuis van een flatgebouw in een hoek hadden gedreven en hem met een loden pijp op zijn hoofd hadden geslagen tot zijn hersenen letterlijk uit zijn schedel barstten. Deze verhalen van onbeschrijflijke gruweldaden, van steekpartijen en verkrachtingen, schietpartijen en berovingen, van de onvermijdelijke ‘misdaad-van-de-dag’ – zo gruwelijk dat ze, net als sommige vormen van pornografie, het normale bevattingsvermogen te boven gaan – zijn niet meer dan routine, routine en nog eens routine en de gruwelijkheid ervan wordt alleen maar geëvenaard door het systeem, dat zij vertegenwoordigt en hooghoudt en waarvan de eigenlijke bedoeling in Sonny’s ogen maar al te vaak het vangen, berechten en opsluiten van de allerarmsten is. Ongeveer een keer per maand, bij het voorbereiden van de rolzitting, gaat ze naar het cellenblok, op zoek naar Annie of de parketwacht, om daar, door de tralies heen, de dagelijkse lading gevangenen – zo’n twaalf à veertien jongemannen – in ogenschouw te nemen. Je zou verwachten dat ze in opstand zouden komen, maar de meesten zijn stil en schuifelen sigaretten rokend maar een beetje rond. Als ze al haar kant op durven kijken, dan is het zonder uitdaging en vaak zelfs zonder hoop. Ze zijn vernederd. Getemd.

    Maar in de rechtszaal is spijt zelden de overheersende emotie. In deze atmosfeer van walging en angst ploetert zij voort en tracht rede af te dwingen waar in het algemeen impulsiviteit en emotie de boventoon voeren. In deze rechtszaal worden overwegend moordzaken behandeld: bendeleden die bendeleden ombrengen. Mannen die mannen doden. Meestal worden vuurwapens gebruikt, maar ook messen, knuppels, scheermesjes, auto’s, koevoeten en zelfs, in één beruchte zaak, een aambeeld. Jonge mensen doden elkaar voor redenen die vaak niet te bevatten zijn: omdat iemand op de verkeerde hoek stond, omdat een jasje was gescheurd. In de afgelopen negen maanden heeft ze zich de terminologie eigengemaakt: drive-by, drive-up, drive-through, chaseaways. Ook de wat ouderen leven in een wereld waarin de woede en wanhoop bijna tastbaar zijn. Ja, mannen maken elkaar nog steeds af om een dobbelspel, om drugs en, uiteraard, om wie aan wiens vrouw zat. Wat valt er te zeggen over een geladen wapen in de handen van een vernederde en dronken man? Op straat gaan onbeantwoorde liefde en de dood bijna even vaak hand in hand als bij Shakespeare.

    Nu hangt er in de rechtszaal een lome middaglucht. Vanmorgen, tijdens de wekelijkse rolzitting, krioelden de rechtszaal en de gangen van gehaaste tegenstrevers – advocaten, agenten en aanklagers, geïrriteerde getuigen, norse hulpsheriffs die de verdachten overbrengen en de lijdende en lijdzame vrouwen van de verdachten. Maar nu hangt er een melancholische rust. Aan de andere kant van de openstaande deuren achter in de rechtszaal, staat in het gele licht een conciërge de hal te dweilen.

    Marietta geeft een korte tik met de hamer, waarop de juristen, verslaggevers en hulpsheriffs langzaam overeind komen. Sonny bestijgt de vier treden naar haar zetel, een strak, eikenhouten meubel in namaak-Berghausstijl. De rechters met meer dienstjaren ze-telen in statige paleizen op de tweede en derde verdieping in hét hoofdgebouw, enorme zalen die dezelfde architectuuropvattingen verraden als kathedralen – het individu dat door de imposante marmeren zuilen, de portretten in hun vergulde lijsten, de rococo-snuisterijen van gebeeldhouwd walnotenhout en tweeëneenhalve etages hoge plafonds nietig wordt gemaakt. De rechtszalen in de dependance van het Centrale Gerechtsgebouw zijn gebouwd in de jaren tachtig, toen D.C. al het beschikbare geld in misdaadbestrijding stopte. De zaal ademt laat-twintigste-eeuwse efficiëntie uit – waar voor je geld. Voor Sonny is de rechtszaal zo intiem als haar huiskamer, maar net als bij sommige kinderen, ligt de schoonheid ervan voor buitenstaanders minder voor de hand. Het is een krakkemikkig geconstrueerde, openbare ruimte met de vorm van een taartpunt die vanaf het gestoelte breed uitloopt. Er zitten gaten in de gipsmuren en het onbestemde tapijt is al in plukken aan het verharen. De strakke lijnen van het gestoelte worden voortgezet in de jurytribune en de getuigenbank. Het bizarst zijn nog de spotjes, die uit een motellobby lijken te komen. Ze hangen boven de hoofdrolspelers – de rechter, getuigen en juristen – en verlichten nauwelijks de rest van de raamloze rechtszaal, waarin de juristen, gerechtsdienaars en griffiers zich op rustige momenten plegen terug te trekken, als acteurs die de coulissen in stappen.

    Na het doodschieten van een rechter van de afdeling echtscheidingen, een aantal jaar geleden, is er voor de publieke tribune van deze rechtszalen een wand van kogelvrij glas geplaatst. Het recht wordt nu door microfoons gesproken, die van alle spelers – verdachten, juristen en Sonny zelf – de zware ademhaling tussen hun woorden versterkt weer lijken te geven. Elke dag kijkt ze door het glas naar de vrienden en familieleden die op het puntje van hun stoel gaan zitten om een glimp of nieuws van hun in gevangenis-overall gestoken geliefde op te vangen. Als een waarschuwing aan hen heeft Marietta een handgeschreven mededeling naar hun kant van het glas opgehangen:

    VERBODEN IN DE RECHTSZAAL

    OF HET CELLENBLOK TE ETEN,

    TE DRINKEN

    OF BEZOEKEN AF TE LEGGEN

    De paar aanwezige verslaggevers nemen weer plaats op de leren draaistoelen op de jurytribune waar ze zijn gaan zitten om alles goed te kunnen horen. De geluidsinstallatie aan de andere kant van het glas geeft er regelmatig de brui aan en door de ronde muren is de akoestiek onvoorspelbaar. De meeste van de journalisten zijn verslaggevers van plaatselijke krantjes, maar er zijn ook een paar mooie jongens van het lokale tv-nieuws aanwezig. Stanley Rosenberg, die kleine wezel van Channel 5 – in een colbertje van vijfhonderd dollar en een versleten spijkerbroek die toch niet in beeld komt – schiet naar een plaats naast de rechtbanktekenaar die hij heeft meegenomen. In deze rechtszaal, waarvan de rechters zijn gekozen, wordt de pers onveranderlijk in de watten gelegd, zeker ’s middags, als de verslaggevers hun deadline moeten halen. Marietta kondigt als eerste de zaak van de moord op June Eddgar aan.

    ‘De staat tegen Ordell Trent!’

    Vanuit de cel wordt de verdachte, ook bekend als Hardcore, in zijn blauwe overall, handboeien en enkelketens de rechtszaal binnengebracht. Met enige schrik herkent Sonny de advocaat die naast hem gaat staan, Jackson Aires. Aires voert deze oorlogen al zo lang dat hij puur op zijn gevoel schiet – een van die mannen die de onzin uitkraamt waarvan hij weet dat zijn cliënten die graag willen horen, zij het op onderkoelde wijze en zonder echt lichaamstaal te gebruiken om zijn jammerklacht kracht bij te zetten. Aires is een vermoeid uitziende zwarte man met een lichte huidkleur en een grijs geworden afrokapsel. Hij draagt een oude bordeauxrode blazer en versleten leren schoenen. Met die verslaggevers erbij zal hij een geweldige show opvoeren en eisen dat zijn cliënt op borgtocht wordt vrijgelaten.

    De juristen noemen hun naam en Sonny laat officieel vastleggen dat zij het gezin Eddgar vijfentwintig jaar geleden heeft gekend maar dat ze sinds die tijd geen contact meer met hen gehad heeft, afgezien van Nile Eddgar, die een keer in deze rechtszaal verschenen kan zijn in zijn hoedanigheid van reclasseringsambtenaar. Tommy Molto, plaatsvervangend hoofd bij Moordzaken, een kort, gezet carrièremannetje dat enkele wisselingen van de wacht terug tot vlak bij de top van het om klom en vervolgens naar aanleiding van een alweer vergeten schandaal terugviel, vertegenwoordigt het openbaar ministerie om waar te nemen bij het voorlopig verhoor.

    ‘Meneer Aires, of meneer Molto, als een van u ook maar het minste bezwaar heeft, zal ik er geen moeite mee hebben deze zaak terug te verwijzen naar de president om een andere rechter te laten aanwijzen.’

    Aires schudt enkel zijn hoofd. ‘Geen probleem, rechter.’ Molto herhaalt dezelfde woorden. Ze wist dat het om geen bezwaar zou hebben. Die hebben 106 zaken in deze rechtszaal. Elke dag van het jaar zetten ze tussen de 98 en 112 zaken op haar rol. Zij zullen haar onpartijdigheid niet in twijfel trekken. Niet officieel. Als ze al kritiek zal krijgen, dan is dat in de wandelgangen of via de tamtam.

    Sonny leest de aanklacht in de aangifte voor. De verdachte, Hardcore, luistert aandachtig toe. Normaal gesproken zijn de verdachten van streek of ongerust, onder de indruk van de mysteries van de rechtszaal. Maar Hardcore, stevig, donker, met lodderige ogen, behoudt zijn waardigheid. Hij weet wat er aan de hand is. Argeloos, alsof ze niet weet dat ze daarmee het aanvalssein geeft, vraagt Sonny: ‘Meneer Aires, hebt u een motie?’ Jackson Aires, die nog steeds een lang en atletisch lijf heeft, ontvouwt zijn armen en beweegt zich dichter naar zijn microfoon, die omhoogsteekt uit de eikenhouten verhoging voor het gestoelte. Voor Jackson Aires kent het strafrecht geen categorieën, alleen kleuren: zwart of blank. Hij kent het spel en spreekt de taal en kan alle precedenten opnoemen, maar zonder zichtbaar geloof dat zij invloed

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1