Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De vloek
De vloek
De vloek
Ebook547 pages8 hours

De vloek

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Pendleton House, Shadow Street 77, is een prachtig landhuis met verschillende luxeappartementen. Het ligt in een kalme omgeving. Alles hier is erop gericht de rijke bewoners hun dagen in rust en schoonheid te laten slijten. Maar er is iets ernstigs mis met Pendleton House. Een senator verdwijnt in de lift. Het zwembad wordt geteisterd door een onzichtbare dreiging. Verschillende bewoners beginnen te leiden aan waanvoorstellingen. In die hallucinaties lijkt het huis van vorm te veranderen. Zijn de inwoners het slachtoffer van giftige damp die ontsnapt uit de vulkanische scheur waarop het huis gebouwd is? Stapje voor stapje, switchend van de ene naar de andere bewoner van het vervloekte huis, komen we meer te weten over de tijdloze dreiging die iedereen bedreigt. Een thriller met zijstapjes naar horror en humor, en een van Dean Koontz meer gewaagde creaties. Voor lezers met een open geest! -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateFeb 11, 2022
ISBN9788726504590
De vloek
Author

Dean Koontz

Dean Koontz is the author of more than a dozen New York Times No. 1 bestsellers. His books have sold over 450 million copies worldwide, and his work is published in 38 languages. He was born and raised in Pennsylvania and lives with his wife Gerda and their dog Anna in southern California.

Related to De vloek

Related ebooks

Related categories

Reviews for De vloek

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De vloek - Dean Koontz

    De vloek

    Translated by Jan Mellema

    Original title: 77 Shadow Street

    Original language: English

    Copyright © 2011, 2022 Dean Koontz and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726504590

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    Vanuit hier, in de gestoorde staat,

    Voor Ed en Carol Gorman,

    Daarginds in het kloppende hart van Amerika,

    Met onverminderde genegenheid

    Na al die jaren.

    O dark dark dark. They all go into the dark…

    – T.S. Eliot, East Coker

    DEEL EEN:

    WAAR DE SCHADUWEN SAMENKOMEN

    How slow the shadow creeps; but when ’tis past

    How fast the shadows fall. How fast! How fast!

    – Hilaire Belloc, For a Sundial

    1

    De noordlift

    earl blandon, een gewezen amerikaanse senator, kwam die donderdagnacht om kwart over twee thuis, verbitterd en beschonken, met een pas gezette tatoeage: een aanstootgevende frase van twee woorden, in blauwe blokletters op de kootjes van zijn rechtermiddelvinger gegraveerd. Eerder die avond was hij in een cocktailbar geweest en had hij zijn middelvinger opgestoken naar iemand die geen Engels sprak, een man die in de stad op bezoek was en uit een of ander derdewereldgat kwam, waar men de betekenis van dat beledigende gebaar blijkbaar niet kende, ondanks de talloze Hollywoodfilms waarin evenzoveel filmsterren dat gebaar hadden gemaakt. De onwetende buitenlander leek de opgestoken middelvinger te interpreteren als een vriendelijke groet, en hij had dan ook gereageerd door herhaaldelijk en glimlachend te knikken. Daar was Earl zo gefrustreerd van geraakt dat hij naar de eerste de beste tattooshop was gegaan, waar hij het advies van de naaldkunstenaar in de wind had geslagen en met zijn achtenvijftig jaar zijn eerste lichaamsdecoratie had laten zetten.

    Toen Earl de hoofdingang van het exclusieve Pendleton betrad, werd hij in de hal begroet door de nachtportier, Norman Fixxer. Norman zat op een krukje achter de balie, met een opengeslagen boek voor zich, en leek met zijn grote, blauwe, glazige ogen en zijn geprononceerde gelaatstrekken op een buikspreekpop. Op merkwaardige wijze hield hij zijn hoofd schuin, als een marionet. In zijn zwarte maatpak en zijn smetteloos witte overhemd, met een zwart vlinderdasje en een zorgvuldig gearrangeerd wit pochetje, was Norman enigszins overdressed, zeker in vergelijking met zijn twee collega’s, die op andere tijden de receptie bemanden.

    Earl Blandon had iets tegen Norman. Hij vertrouwde hem niet. De portier deed overdreven zijn best en was altijd veel te beleefd. Earl wantrouwde mensen die overdreven beleefd deden. Steevast bleek dan achteraf dat ze iets te verbergen hadden. Soms verzwegen ze dat ze van de fbi waren en deden ze zich voor als een lobbyist met een koffer vol geld, die veel respect voor de invloed van de senator had. Niet dat Earl dacht dat Norman Fixxer een undercoveragent was, maar de portier hield absoluut iets van zijn identiteit verborgen.

    Nors reageerde Earl op Normans groet. Het liefst had hij zijn pas verfraaide middelvinger naar de man opgestoken, maar hij hield zich in. Het was niet slim om een portier te beledigen. Dan kon je post zomaar zoekraken. Of het kostuum dat woensdagavond van de stomerij terug zou komen, werd dan pas een week later bij je bezorgd. Met vetvlekken erop. Het zou best lekker zijn om een vinger naar Norman op te steken, maar om dat goed te maken zou hij hem minstens een dubbele kerstgratificatie moeten geven.

    Daarom liep Earl met een nors gezicht verder door de marmeren hal en hield hij de tekst op zijn middelvinger verborgen in zijn vuist. Toen Norman op een knop had gedrukt, waardoor de deur naar de gang zoemend openging, liep Earl verder en ging hij naar links. Bij de gedachte aan een laatste borrel voordat hij ging slapen, liet hij onwillekeurig zijn tong over zijn lippen gaan. Hij kwam bij de lift aan de noordkant van het gebouw.

    Earl woonde op de bovenste verdieping, de tweede. Zijn appartement keek niet uit over de stad, alleen op het binnenplein, en bovendien lagen er nog zeven appartementen op die verdieping, maar zijn unit lag zo mooi dat hij de term ‘penthouse’ geheel gerechtvaardigd vond, vooral omdat het deel uitmaakte van het prestigieuze Pendleton. Earl had ooit een landgoed met zeventien kamers in bezit gehad, met twee hectare grond eromheen. Hij had het verkocht, samen met andere bezittingen, om de torenhoge kosten van zijn advocaten te kunnen betalen, die bloedzuigers, die onbetrouwbare klootzakken, dat achterbakse addergebroed. Hij hoopte dat ze met z’n allen in de hel zouden creperen.

    Toen de deuren dichtgleden en de lift zich in beweging zette, keek Earl naar het handbeschilderde tableau op de wanden boven de witte lambrisering, een schildering die doorliep naar het plafond: blauwe lijsters die vrolijk door de lucht scheerden, een zon die de wolken een gouden glans verleende. Soms, zoals nu, kwamen de schoonheid van de artistieke impressie en het onbekommerde bestaan van de vogels hem geforceerd en irritant opdringerig over, zodat Earl de drang voelde een spuitbus te nemen en het hele natuurtafereel onder te kladden.

    Dat zou hij misschien nog gedaan hebben ook, ware het niet dat er in de gangen en de lift beveiligingscamera’s hingen, zodat de bewonersvereniging hem dan zou dwingen de zaak te laten herstellen en het hem alleen maar geld zou kosten. De tijd lag achter hem dat hij grote sommen geld kreeg aangeboden, verpakt in koffers, aktetassen, grote enveloppen, boodschappentassen, gebaksdozen, of getapet op het lijf van peperdure callgirls die aan zijn deur kwamen, slechts gekleed in een leren trenchcoat. Tegenwoordig voelde deze gewezen senator zo vaak de aandrang dingen kapot te maken dat hij zich steeds moest inhouden, omdat hij anders binnen de kortste keren als een vandaal in de goot zou belanden.

    Hij deed zijn ogen dicht om de valse romantiek van de door de zon beschenen lijsters buiten te sluiten. Toen de lift de eerste verdieping passeerde en de temperatuur op slag zo’n twintig graden zakte, deed Earl geschrokken zijn ogen open, en hij keek verbouwereerd om zich heen toen hij merkte dat de muurschildering verdwenen was. Ook de videocamera’s ontbraken, net als de witte lambrisering. Op de vloer geen ingelegd marmer. In het roestvrijstalen plafond zaten ronde spotjes van onduidelijke makelij, die een blauw licht verspreidden. De muren, de liftdeuren en de vloer waren alle van geborsteld roestvrij staal.

    Voordat het door vele martini’s benevelde brein van Earl Blandon de veranderingen in zijn omgeving ten volle kon verwerken, stopte de lift – en schoot toen naar beneden. Zijn maag leek eerst omhoog te komen en toen in een knoop te raken. Hij strompelde opzij en moest zich aan de leuning vasthouden om te voorkomen dat hij onderuitging.

    De cabine trilde niet en schommelde ook niet heen en weer. Geen gedender van liftkabels. Geen gedreun van contragewichten. Geen geluid van geleidingswielen die langs gesmeerde rails liepen. De stalen lift schoot supersnel en volstrekt geluidloos omlaag.

    Rechts van de liftdeuren had altijd de rij met knopjes gezeten, met K, 0, 1 en 2 erop. Dat was nog steeds zo – de reeks begon bij 2 en liep terug naar K – maar nu was er een nieuwe serie knoppen van 1 tot 30 aan toegevoegd. Ook als Earl niet zoveel drank op had gehad, zou hij hier niets van hebben gesnapt. Terwijl het lampje een steeds hoger getal aangaf – 7, 8, 9 – schoot de lift naar beneden. Hij wist echt wel of een lift omhoogging of naar beneden. De vloer leek onder hem uit te zakken. Bovendien had het Pendleton maar drie woonlagen en een kelder. De verdiepingen die op dit paneel stonden, moesten zich wel ondergronds bevinden, nog lager dan de kelder.

    Maar dat sloeg nergens op. Het Pendleton had maar één kelder, één ondergrondse verdieping, niet dertig of eenendertig.

    Dit kon dus onmogelijk nog het Pendleton zijn. Wat al helemaal nergens op sloeg. Echt helemaal nergens.

    Misschien was hij onder zeil geraakt. Een wodkanachtmerrie.

    Geen enkele droom kon zo levensecht zijn, zo intens fysiek. Zijn hart beukte in zijn lijf. Zijn slapen bonsden. Maagzuur kwam omhoog, en toen hij probeerde te slikken om het bijtende vocht tegen te houden, kostte hem dat zoveel moeite dat hij tranen in zijn ogen kreeg en alles mistig werd.

    Met de mouw van zijn jasje depte hij zijn tranen. Knipperend keek hij naar het lampje: 13, 14, 15…

    Earl raakte in paniek toen hij plotseling het idee kreeg dat de lift op weg was naar een angstaanjagende, mysterieuze plek. Hij liet de leuning los, liep naar het verlichte knoppenpaneel en zocht naar de alarmknop.

    Die was er niet.

    Toen de cabine de 23 voorbij was, drukte Earl hard met zijn duim op de knop voor 26, maar de lift stopte niet, minderde pas vaart toen hij de 29 voorbij was, en remde vervolgens snel en gelijkmatig af. Met een zacht gesis, alsof er hydraulische vloeistof werd samengeperst, kwam de lift tot stilstand, kennelijk dertig verdiepingen onder de grond.

    Ontnuchterd door een bovennatuurlijke angst – hij kon niet precies zeggen waarvoor – deinsde Earl Blandon achteruit, bij de deuren vandaan. Met een klap kwam hij tegen de achterwand van de lift aan.

    In zijn roemrijke verleden was hij lid van de Senate Armed Services Committee geweest, en in die hoedanigheid had hij eens vergaderd in de bunker van het Witte Huis, diep onder de grond, gebouwd om ervoor te zorgen dat de president een nucleaire holocaust zou kunnen overleven. Dat ondergrondse bolwerk was goed verlicht, en het was er smetteloos schoon, maar toch kwam die omgeving onheilspellender op hem over dan een begraafplaats bij nacht. In het begin van zijn politieke loopbaan had hij wel eens zulke plekken bezocht om iemand steekpenningen toe te schuiven, omdat de kans zo goed als nihil was dat er tussen de grafzerken en de aarde en het stof getuigen rond zouden lopen. Het was in deze stille liftcabine veel onheilspellender dan in die presidentiële bunker.

    Hij wachtte tot de deuren open zouden gaan. En hij bleef wachten.

    Hij was nooit een angsthaas geweest. Integendeel: hij had er altijd voor gezorgd dat anderen hém vreesden. Het overviel hem dan ook dat hij zo plotseling en overweldigend bang was. Maar hij begreep waardoor hij tot deze armzalige staat was gereduceerd: het bewijs dat er iets bovennatuurlijks aan de gang was.

    Earl was een pure materialist en geloofde alleen in dingen die hij kon zien, aanraken, proeven, ruiken en horen. Hij vertrouwde alleen op zichzelf en had geen anderen nodig. Hij geloofde in de kracht van de geest, in zijn eigen uitzonderlijke sluwheid, zijn vermogen om uit elke situatie een slaatje te slaan.

    Maar nu hij geconfronteerd werd met het ongrijpbare was hij niet in staat iets te bedenken.

    Hij begon zo hevig te trillen dat het leek of hij zijn botten tegen elkaar zou moeten kunnen horen klapperen. Hij probeerde zijn handen tot vuisten te ballen, maar hij bleek van angst zo weinig kracht te hebben dat dat niet lukte. Hij keek naar zijn handen en probeerde ze op wilskracht te veranderen in samengebalde knokige wapens.

    Hij was nu nuchter genoeg om te beseffen dat de twee woorden die hij op de middelvinger van zijn rechterhand had laten tatoeëren, niets ter verduidelijking zouden hebben bijgedragen aan zijn belediging aan het adres van de man uit de derde wereld die hij in de cocktailbar had ontmoet. De man kon waarschijnlijk net zomin Engels lezen als verstaan.

    Zijn zelfbeeld was nu negatiever dan ooit, en hij mompelde: ‘Idioot.’

    Toen de liftdeuren openzoefden, leek zijn vergrote prostaat zich samen te knijpen. Bijna plaste hij in zijn broek.

    Achter de geopende deuren lag niets dan duisternis, een duisternis die zo diep was dat het een afgrond leek, oneindig uitgestrekt en misschien bodemloos. Het blauwe licht van de lift drong er niet in door. In deze ijzige stilte van het graf bleef Earl Blandon roerloos staan, en hij hoorde zelfs het bonzen van zijn hart niet meer, alsof er ineens geen bloed meer in zijn lijf zat om rondgepompt te kunnen worden. Hier, op de rand van de wereld, heerste de stilte, was er geen lucht om in te ademen, hield alle tijd op te bestaan. Deze stilte was het angstaanjagendste wat hij ooit had meegemaakt – tot hij een nog angstaanjagender geluid hoorde. Vanuit de duisternis achter de geopende deuren kwam iets zijn kant op.

    Getik, een schrapend geluid, een gedempt geruis: dit was iets wat op de tast zijn weg zocht, iets groots en vreemds, iets waarvoor de fantasie van de senator tekortschoot… of misschien hoorde hij een horde kleine maar net zo raadselachtige schepsels, een bloeddorstige zwerm. Een doordringende kreet, bijna elektronisch van aard maar onmiskenbaar voortgebracht door een stem, sneed door de duisternis, een schreeuw die misschien voortkwam uit honger of een sterk verlangen, of uit bloeddorstige waanzin, maar in elk geval een kreet waaruit diepe ellende sprak.

    Earls verlammende angst sloeg om in paniek, en hij vloog op de liftknoppen af, op zoek naar de knop om de deuren dicht te doen. Elke lift had zo’n knop. Behalve deze. Zo’n knop was er niet, zoals er ook geen knop was om ze open te doen, of een knop met alarm of noodgevallen erop, noch een telefoon of een intercom, alleen de cijfers van de verdiepingen, alsof dit een lift was die nooit defect was of onderhoud nodig had.

    Vanuit zijn ooghoek zag hij iets in de deuropening van de lift verschijnen. Toen hij zich omdraaide om te kijken wat het was, dacht hij dat zijn hart van schrik zou stoppen, maar zo’n gemakkelijk einde was hem niet toebedeeld.

    2

    De controlekamer

    ooit waren er vijf schoten op hem afghvuurd toen hij hij naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld op onderzoek was gegaan, bijna was hij daarna onderweg naar het ziekenhuis overleden, bijna was hij vervolgens op de operatietafel overleden doordat hij een ernstige virale longontsteking had opgelopen, en toen hij van de operatie lag bij te komen, had hij het bijna niet gehaald, en daarom had Devon Murphy zich twee jaar geleden uit het politiekorps teruggetrokken. Hoewel hij ooit patrouillediensten had gedraaid, wat natuurlijk het echte werk was, vond hij het geen punt om zijn verdere carrière zijn brood te verdienen als beveiligingsmedewerker, een functie die door zijn voormalige collega’s bij de politie een rent-a-cop of een Barney werd genoemd. Devon was niet zo’n macho. Hij hoefde niet te bewijzen hoe stoer hij wel niet was. Hij was nog maar negenentwintig, had zich voorgenomen in leven te blijven, en zijn overlevingskansen werden aanzienlijk vergroot als hij als een Barney in het Pendleton werkte in plaats van als doelwit voor het schorriemorrie op straat te gaan fungeren.

    De controlekamer van de beveiligingsdienst bevond zich aan de westkant van het gebouw, in de kelder, tussen het appartement van de conciërge en het ketelhok in. Het raamloze vertrek van vijf bij tien meter was gezellig, zonder dat het er te krap was, en was van alle gemakken voorzien: een magnetron, een koffiezetapparaat, een koelkast en een keukenblokje.

    Het kaki uniform oogde wat sukkelig, en het enige waardoor Devon er net niet als een soort portier uitzag, was zijn riem, met daaraan een klein flesje pepperspray, een houder voor een mobieltje, een sleutelbos, een led -zaklantaarn, en een draaibare holster met een Springfield Armory xdm , geladen met acp -kogels, kaliber 45. In een exclusief appartementencomplex als het Pendleton was de kans dat hij zijn pistool zou moeten gebruiken ongeveer net zo groot als de kans dat hij op weg naar huis door marsmannetjes ontvoerd zou worden.

    Zijn taak bestond hoofdzakelijk uit het in de gaten houden van de beelden van vierentwintig beveiligingscamera’s die in het gebouw waren opgehangen. En op willekeurige momenten tijdens zijn dienst mocht hij twee keer wat frisse lucht halen door een patrouilleronde te lopen door de kelder, op de begane grond en op de binnenplaats, wat hem een kwartiertje kostte.

    Op elk van de zes plasmaschermen aan de muur waren de beelden van vier beveiligingscamera’s te zien. Op een touchscreen Crestron-paneel kon Devon de beelden van willekeurig welke camera vol op het scherm krijgen, mocht zich iets verdachts voordoen, wat nog nooit was voorgekomen. 77 Shadow Street was het vredigste plekje van de stad.

    In het Pendleton woonden zowel aardige mensen als eikels, maar de bewonersvereniging behandelde de werknemers heel behoorlijk. Zo had Devon de beschikking over een luxe Herman Miller-bureaustoel. In de koelkast stonden flesjes water, verse room, koffie in verschillende smaken, en allerlei andere drankjes die gemixt konden worden, al naargelang de wensen en verlangens van de dienstdoende beveiligingsmedewerker.

    Hij dronk net een koffiemelange van Jamaicaanse en Colombiaanse bonen met een vleugje kaneel, toen het briepbriep-signaal hem erop wees dat er iemand via de hoofdingang was binnengekomen. Hij keek naar het desbetreffende plasmascherm, zette de camera in de hal op vol scherm, en zag dat het senator Earl Blandon was die in deze decembernacht het gebouw had betreden.

    Blandon was een van de eikels. Hij zou eigenlijk achter de tralies horen, maar hij had zijn vrijheid afgekocht door zich te omringen met advocaten die in maatpakken van vijfduizend dollar rondliepen. Ongetwijfeld had de man gedreigd dat hij de helft van zijn partijgenoten in zijn val zou meenemen als ze weigerden de aanklagers en rechters als marionetten te bespelen om ervoor te zorgen dat de Muppetshow die justitie heette, deed wat hij graag wilde dat er gebeurde.

    Door zijn werk bij de politie was Devon ietwat cynisch geworden.

    Blandon had nog steeds het uiterlijk van een senator, met zijn dikke witte bos haar en zijn klassiek Romeins gezicht, en blijkbaar dacht die vent dat hij op grond daarvan nog steeds het respect verdiende dat hem ten deel was gevallen voordat hij zijn ambt te schande had gemaakt. Hij deed altijd kortaf, uit de hoogte, arrogant, en er groeide haar uit zijn oren, iets wat Devon fascineerde, want zelf deed hij altijd veel moeite om er piekfijn uit te zien.

    Blandon had in de loop der jaren zoveel drank tot zich genomen dat je het bijna niet kon zien als hij te diep in het glaasje had gekeken. Hij sprak nooit met dubbele tong, en ook waggelde hij niet als hij gedronken had. Als hij dronken was, liep hij juist extra rechtop, met zijn hoofd omhoog. Als hij drank ophad, kon je dat zien aan zijn onberispelijke houding en een bijna flamboyante waardigheid.

    Norman Fixxer, de nachtportier, deed de deur naar de gang voor hem van het slot. De deurmonitor in de controlekamer liet een briepbriep-signaal horen.

    Hoewel Blandon eigenlijk in de cel hoorde in plaats van in het buitengewoon luxe Pendleton, was hij wel de eigenaar van een van de appartementen. Net als alle bewoners verwachtte hij enige privacy, ook in de gemeenschappelijke gangen en vertrekken van het Pendleton. Over het algemeen hield Devon Murphy de bewoners niet van camera naar camera in de gaten, maar de ex-senator vormde een uitzondering, want dat leverde soms een verrassend amusant schouwspel op.

    Op een keer was hij de hal binnengekomen zonder dat er iets bijzonders te zien was, maar toen hij de gang bereikte, bleek dat hij zo stomdronken was dat hij zijn bedrieglijk statige houding niet langer kon volhouden en op handen en knieën naar de lift kroop, en op dezelfde manier kwam hij ook weer uit de lift toen hij op de tweede verdieping was aangekomen. Bij een andere gelegenheid, toen hij in de kleine uurtjes thuiskwam, liep hij vol zelfvertrouwen de lift voorbij, sloeg de hoek om naar de noordvleugel, leek zich ineens niet meer helemaal te kunnen oriënteren, liep de portierskamer binnen, dacht blijkbaar dat hij het toilet had betreden, en plaste daar in een hoek.

    Die kamer bleef nu op slot als de portier er niet was.

    Deze keer kon Blandon de lift zonder problemen vinden, en waardig schreed hij de liftcabine binnen, als een koning die in zijn koets stapt. Toen de deuren dichtgleden en Blandon op de knop van de tweede verdieping had gedrukt, keek hij even omhoog naar de beveiligingscamera, en daarna tuurde hij minachtend naar de muurschildering van de vogels en de wolken.

    De ex-senator had twee lange brieven naar de bewonersvereniging geschreven, waarin hij kritiek uitte op de muurschildering, blijkbaar in een stijl die hij waardig achtte voor iemand die zo’n kunstkenner was als hijzelf. Het verenigingsbestuur, waarin minstens één echte kunstkenner zat, vond de brieven beneden alle peil, agressief, en verontrustend. Het beveiligingspersoneel had nog net niet te horen gekregen dat ze Earl Blandon goed in de gaten moesten houden als hij weer eens dronken thuiskwam, om te voorkomen dat hij de muurschildering zou vernielen, maar iets in die richting was wel tussen de regels door kenbaar gemaakt.

    Toen de lift voorbij de eerste verdieping was, gebeurde er iets wat nog nooit was voorgekomen. Nadat er een verbaasde uitdrukking op het gezicht van de senator was verschenen, verscheen er op de monitor een blauw statisch waas, waarna de beelden vervaagden, iets wat Devon nooit eerder had meegemaakt. Hetzelfde gebeurde met de vijf andere schermen, waar in totaal twintig camerabeelden op te zien waren, en het hele videosysteem viel uit.

    Tegelijkertijd hoorde Devon een zacht rommelend geluid, nauwelijks hoorbaar: holle en vreemde en langgerekte klanken. Door de zolen van zijn schoenen heen voelde hij de betonnen vloer trillen, subtiele drukgolven die op het rommelend geluid volgden.

    Hij raakte niet in paniek, omdat de camera’s die op de deuren en ramen waren gericht nog wel functioneerden, en alle controlelampjes van het paneel waren groen, wat betekende dat niemand probeerde het gebouw binnen te dringen. Als het geluid harder was geweest en de trillingen heftiger waren geworden, zou Devons verbijstering en bezorgdheid misschien zijn omgeslagen in angst.

    Het fenomeen had een gelijkmatige intensiteit, en na ongeveer een halve minuut zakte het rommelende geluid af, en ook het getril stierf weg, het blauwe statische licht verdween van het scherm, en de beelden van alle beveiligingscamera’s kwamen weer op de plasmaschermen.

    De camera in de lift had een groothoeklens en was in een hoek aan het plafond bevestigd, waardoor de hele cabine in beeld kwam, ook de deuren – die gesloten waren. Earl Blandon was verdwenen. Blijkbaar was de lift in de tussentijd op de tweede verdieping aangekomen en was de senator uitgestapt.

    Devon schakelde over naar de camera die het hoekje van de gang tussen de appartementen 3-A en 3-C bestreek, en vervolgens naar de camera die zicht bood op de hele noordgang op de tweede verdieping. Geen Earl Blandon. Zijn appartement was het eerste in die vleugel, 3-D, met uitzicht op de binnenplaats. Hij moest de lift zijn uitgestapt, de hoek om zijn geslagen en zijn appartement zijn binnengegaan in de tijd dat de videocamera’s waren uitgevallen.

    Devon bekeek alle vierentwintig camera’s. Zonder uitzondering was er geen mens op de gangen te zien. Het Pendleton bleef in rust en stilte verzonken. Blijkbaar was het doffe gedreun en getril bovengronds zo zwak geweest dat, mocht er iemand van wakker zijn geworden, niemand er enige aanleiding in zag om het appartement te verlaten en poolshoogte te nemen.

    3

    Het zwembad in de kelder

    bij het opstaan om vier uur ’s ochtends, zoals nu, of na het werk, zwom Bailey Hawks het liefst zijn baantjes met alleen de onderwaterverlichting aan, zodat de rest van de lange ruimte donker bleef en het bad één groot flonkerend sieraad was. De weerspiegeling van het water fladderde dan als transparante vleugels over de witbetegelde muren en het plafond. Het aangenaam warme zwembad, de scherpe chloorlucht, het slisj-slisj van zijn armen en benen die het water verplaatsten, het zachte gekabbel van golfjes tegen de lichtblauwe tegels… De verwachtingsvolle spanning die aan de werkdag voorafging en de geestelijke vermoeidheid aan het eind gleden onmiddellijk van hem af als hij ging zwemmen.

    Voor zonsopgang stond hij al op, zwom zijn baantjes, ontbeet, en zat achter zijn bureau als de beurzen opengingen, maar dat hij vroeg opstond was er niet de oorzaak van dat hij elke vrijdagavond doodmoe thuiskwam. Aan het eind van een werkdag, wanneer hij het geld van anderen had belegd, voelde hij zich soms net zo uitgeput als na een dag aan het front, toen hij nog marinier was. Hij was achtendertig en werkte nu zes jaar voor zichzelf als vermogensbeheerder, nadat hij drie jaar voor een grote investeringsbank had gewerkt, aansluitend op zijn tijd in het leger. In zijn eerste jaar bij de bank dacht hij dat hij in de loop der tijd steeds meer zelfvertrouwen zou krijgen en dat hij zich dan wat minder zou aantrekken van de druk om zich over het vermogen van zijn cliënten te ontfermen en dat te laten groeien. Maar die verantwoordelijkheid bleef op hem drukken. Geld hield een zekere vrijheid in. Als hij een deel van de investeringen van iemand verspeelde, zou hij die klant daarmee een deel van diens vrijheid ontnemen.

    Toen Bailey klein was, noemde zijn moeder hem ‘mijn hoeder’. Dat hij niet in staat was gebleken haar te beschermen, was een splinter die diep in hem was doorgedrongen, al die jaren in zijn geest was blijven steken en er niet meer uit kon. Als het überhaupt al mogelijk was om boete te doen, kon dat alleen als zijn cliënten honderd procent op hem aan konden.

    Nadat hij aan het eind van zijn vijfde baantje gekomen was, zette hij zijn voeten op de bodem van het bad en draaide hij zich om. Voor hem lag de langgerekte rechthoek vol glinsterend water, met aan de andere kant het trapje waarlangs hij het bad had betreden. Het zwembad was anderhalve meter diep, en Bailey was een meter achtentachtig lang, dus toen hij met zijn rug tegen de zijkant leunde om uit te rusten voordat hij nog eens vijf baantjes zou trekken, kwam het water net niet tot aan zijn schouders.

    Hij streek zijn natte haren naar achteren – en zag een donkere vorm onder water op hem afkomen. Hij had niet gemerkt dat er nog iemand het water in was gegaan. Door de golfjes en de trillende schaduwen ervan ontstonden grillige patronen op het water, waardoor de naderende gedaante niet goed te zien was. Onder water kwam je moeizamer vooruit dan wanneer je gewoon aan het oppervlak zwom, maar deze zwemmer boorde zich door het water alsof hij een torpedo was. Het kostte ontzettend veel kracht om zo snel te gaan, zodat de man allang boven had moeten komen voordat hij dertig meter had afgelegd, maar hij leek zich letterlijk als een vis in het water te voelen.

    Bailey had zich nog nooit zo bedreigd gevoeld, ook niet toen hij nog bij het korps mariniers zat. Hij gaf zichzelf niet de kans om aan zijn intuïtie te gaan twijfelen, maar draaide zich om, drukte zijn handpalmen op de zijkant van het bad, hees zich uit het water omhoog en trok zijn knieën op de rand. Achter hem kreeg de belager zijn linkerenkel te pakken. Hij zou achteruit het water in zijn getrokken als hij zich niet wild met zijn rechtervoet had verweerd en daarmee iets raakte wat voelde als een gezicht.

    Haastig krabbelde Bailey overeind, deed twee stappen naar voren op de stroeve tegels en draaide zich om, plotseling naar adem happend, overvallen door de angst dat hij werd aangevallen door iets onmenselijks, een mythisch monster dat een concrete vorm had aangenomen. Maar hij werd niet langer belaagd.

    De onderwaterverlichting scheen minder fel dan eerst. Eigenlijk was het helderwitte licht overgegaan in een dof geel schijnsel. De blauwe tegels van het bad leken in deze zurige gloed groen.

    De donkere vorm gleed snel en soepel onder water terug naar het trapje. Bailey rende gauw langs de rand van het bad terug, in een poging een glimp van de zwemmer op te vangen. In deze zurig gele gloed leek het net of het zwembad vervuild was geraakt, op sommige plaatsen helder, maar hier en daar troebel. Het was lastig om de persoon – of het ding – onder water goed te zien. Bailey dacht dat hij benen kon onderscheiden, en armen, een menselijke gedaante, en toch bleef de indruk bestaan dat het om iets wezensvreemds ging.

    Zo sloeg de zwemmer zijn benen niet uit, wat bijna essentieel was om snel onder water vooruit te komen als je geen zwemvliezen had, en ook gebruikte hij zijn armen niet. Hij leek zich zo soepel als een haai door het water te bewegen, op een manier waarop geen mens het hem nadeed.

    Als Bailey wat voorzichtiger van aard was geweest, zou hij zijn dikke badjas van de haak hebben gegraaid en die hebben aangetrokken, evenals zijn badslippers, en zou hij snel naar de controlekamer zijn gegaan, die ook in de kelder lag. Daar had Devon Murphy nu dienst. Maar Bailey werd gefascineerd door de griezelige verschijning van de zwemmer, en door de bovenaardse sfeer die er was ontstaan.

    Het gebouw trilde heel licht. Van onder de fundamenten van het Pendleton steeg een zacht gerommel op, en Bailey keek omlaag, bijna in de verwachting barsten in de tegelvloer te zien verschijnen, maar dat gebeurde niet.

    Tegelijkertijd veranderde het licht in het bad weer, nu van een ongezonde urinekleur naar rood. Toen de zwemmer dicht bij het trapje was, draaide hij zich met de wendbaarheid van een paling om en schoot hij terug naar het andere eind van het zwembad, waar Bailey eerst had gestaan.

    Op de plekken waar het water helder was, had het de kleur van cranberrysap. In de troebele gedeelten was het alsof er slib in het water omhoog was gewoeld en leek het op bloed, en die onheilspellende tint verspreidde zich snel door het bad.

    Het grillige geflonker van het water op de glanzende witte tegels van de muren en het plafond oogde nu als flakkerende vlammen. Het werd schemeriger in het zwembad, er ontstond een dreigende sfeer, en de schaduwen werden langgerekt en groot als rookpluimen.

    Toen de zwemmer bij de andere kant van het zwembad was aangekomen, was hij minder duidelijk zichtbaar, al was nog wel te zien waar hij zich in het vervuilde water bevond. Niemand zou drie baantjes hebben kunnen trekken zonder een keer boven te komen.

    Het gerommel hield vijf of zes seconden aan, en een halve minuut nadat de trilling was weggeëbd en de stilte in het gebouw was teruggekeerd, veranderde de onderwaterverlichting van rood via geel weer naar wit. De vuurtongen die over de glimmende muurtegels waren gegleden, werden weer dansende vleugels van licht, zoals eerst, en het werd minder schemerig. Het troebele water werd weer kristalhelder. De mysterieuze zwemmer was verdwenen.

    Bailey Hawks stond met zijn armen langs zijn lijf, de vuisten gebald, en water druppelde van hem af in de plas die zich aan zijn voeten had gevormd. Zijn hart bonsde niet zo hard als vroeger, toen hij onder vijandelijk vuur was komen te liggen, maar toch zo hard dat hij zijn hartslag kon horen beuken.

    4

    Appartement 3-C

    om 4.13 uur werd silas kinsley wakker van een romme lend onweersachtig geluid, en hij dacht dat het gebouw op zijn grondvesten trilde. Maar het geluid en getril waren opgehouden tegen de tijd dat hij rechtop in bed was gaan zitten en bij zijn positieven was gekomen. Hij bleef in het donker zitten luisteren en concludeerde dat hij het gedroomd moest hebben.

    Toen hij zijn hoofd weer op zijn kussen legde, hoorde hij een fluisterend, voortglijdend geluid dat bij zijn hoofdeinde uit de muur leek te komen. In gedachten zag hij slangen die tussen de steunbalken in de pleisterwand door kropen, wat onwaarschijnlijk zo niet onmogelijk leek. Iets dergelijks had hij nog nooit gehoord. Hij vermoedde – intuïtief – dat het iets te maken moest hebben met de verontrustende geschiedenis van het huis.

    Het geluid hield ongeveer vijf minuten aan. Hij vroeg zich af wat het was. Hij was niet bang, maar bleef op zijn hoede en luisterde ingespannen om erachter te komen wat voor geluid het was.

    De stilte die daarop volgde, was een stilte waar je van wakker bleef. Silas was nog niet zo lang geleden negenenzeventig geworden, en hij merkte dat hij moeilijk weer indommelde als zijn slaap eenmaal onderbroken was. In zijn werkende leven was hij advocaat geweest, gespecialiseerd in civiel recht, maar in zijn hoofd was het nog net zo druk als toen zijn agenda nog vol afspraken met cliënten stond. Hij stond voor zonsopgang op, ging onder de douche, kleedde zich aan, en stond eieren te bakken toen de lucht door het warmroze licht van de dageraad beschilderd werd met koraalriffen.

    Later op de dag, na de lunch, viel hij in een leunstoel in slaap. Toen hij een uur later wakker schrok, kon hij zich niet veel herinneren van de nachtmerrie die hij had gehad, alleen dat er catacomben van druipsteen in voorkwamen, en dat er geen skeletten lagen, zoals in de meeste catacomben, maar dat de grafnissen in de golvende wanden leeg waren. Iets stils en onzichtbaars, iets met kwaadaardige bedoelingen, had in dat doolhof van gangen rondgedoold, op zoek naar hem.

    Zijn handen waren zo koud als die van een lijk. Hij staarde naar de opkomende halvemaantjes op zijn nagels.

    Nog later op die sombere decembermiddag ging Silas in de woonkamer bij het raam staan. Hij woonde op de tweede verdieping van het Pendleton, boven op Shadow Hill, en hij keek naar de straten, die langzamerhand aan het oog onttrokken werden door een oprukkende muur van regen. Gebouwen die opgetrokken waren uit geel of rood baksteen, of uit zandsteen, en ook modernere, lelijke torens van glas kregen een uniforme grijze kleur toen de storm ze bereikte, waardoor ze deden denken aan spookachtige bouwsels van een uitgestorven stad in een droom vol rampspoed en ellende. Ondanks de prettige temperatuur in de kamer en zijn warme kasjmier trui trok er een huivering door hem heen, als een opgeschrikte troep vogels.

    Volgens het officiële verhaal waren honderdveertien jaar geleden Margaret Pendleton en haar kinderen – Sophia en Alexander – uit het huis ontvoerd en vermoord. Silas was in de loop der tijd tot de conclusie gekomen dat het nog maar de vraag was of dat waar was. Destijds hadden die drie iets merkwaardigs meegemaakt, iets wat erger was dan moord.

    Shadow Hill vormde het hoogste punt van deze stad, en de tweede verdieping was de hoogste verdieping van het Pendleton. Het op het westen liggende bouwwerk vormde een gezichtsbepalend element in de door de regen geteisterde metropool. Zowel de heuvel als de straat waren genoemd naar de schaduwen van bomen en gebouwen die op zonnige dagen steeds langer werden tot ze uiteindelijk tot aan de top reikten en daar de nacht raakten, die vanuit het oosten oprukte.

    Het Pendleton was meer dan een groot pand of een landhuis. Eigenlijk was het een soort paleis, opgetrokken in de Beaux-Arts-stijl, gebouwd in 1889, toen de Gilded Age op zijn hoogtepunt was. Het gebouw had een vloeroppervlak van vijfenvijftighonderd vierkante meter, de uitgestrekte kelder en het vrijstaande koetshuis niet meegerekend. Het gebouw vormde een mengeling van de Georgian en Franse renaissancestijl en was opgetrokken uit zandsteen, met sierlijk houtsnijwerk in de raamkozijnen. De Carnegies, de Vanderbilts noch de Rockefellers hadden ooit zo’n groots huis bezeten.

    Toen Andrew North Pendleton – die miljardair was toen een miljard dollar nog een flink kapitaal was – vlak na Kerstmis 1889 zijn intrek in het pand nam, doopte hij zijn nieuwe onderkomen Belle Vista, de naam waaronder het gebouw vierentachtig jaar lang bekend zou staan, maar in 1973 werden er koopflats van gemaakt en kreeg het de huidige naam: het Pendleton.

    Andrew Pendleton bleef met veel plezier in Belle Vista wonen, tot zijn vrouw Margaret en hun twee jonge kinderen in december 1897 naar verluidt werden ontvoerd en nooit meer werden teruggevonden. Daarna veranderde Andrew in een armzalige kluizenaar, wiens excentrieke gedrag uiteindelijk uitmondde in een beschaafde vorm van waanzin.

    Silas Kinsley had zíjn vrouw in 2008 verloren, met wie hij drieënvijftig jaar getrouwd was geweest. Hij en Nora waren altijd kinderloos gebleven. Omdat Silas drie jaar weduwnaar was, kon hij zich levendig voorstellen hoe Andrew Pendleton door zijn eenzaamheid en verdriet van zijn verstand kon zijn beroofd.

    Desondanks was Silas tot de conclusie gekomen dat eenzaamheid en verdriet niet de hoofdoorzaken waren waardoor de miljardair destijds gek was geworden en uiteindelijk zelfmoord had gepleegd. Andrew North Pendleton was ook gek geworden doordat hij iets afschuwelijks te weten was gekomen, een mysterieuze ervaring die hij zeven jaar lang probeerde te doorgronden en die een obsessie voor hem bleef tot aan het moment dat hij de hand aan zichzelf sloeg.

    Ook Silas had last gehad van een soort obsessie, na het overlijden van Nora. Nadat hij hun huis van de hand had gedaan en zijn huidige appartement had gekocht, had hij zich beziggehouden met de geschiedenis van dit opvallende gebouw. Die belangstelling was tot een obsessie uitgegroeid. Talloze uren had hij in openbare archieven doorgebracht. Hij had kranten van meer dan een eeuw oud doorgenomen, nog meer archieven doorgespit op feiten, ook al waren ze nog zo onbeduidend, alles om zijn kennis over het Pendleton te vergroten.

    Hoewel Silas had gezien dat de storm steeds verder oprukte, van de lagergelegen gebieden naar de langgerekte noordhelling van Shadow Hill, deed hij geschrokken een stap achteruit toen het eerste regensalvo tegen de ruiten sloeg, alsof het niet alleen om een bui ging maar het een kwaadaardige aanval betrof die specifiek tegen hem gericht was. De stad ging schuil achter een waas, het werd donker, en door het verzilverende effect dat de lampen op de ramen hadden, werd het glas een ontoereikende spiegel. In het beregende raam was zijn gezicht transparant zichtbaar, zonder dat er veel details in te herkennen waren, alsof het niet zijn weerspiegeling maar die van iemand anders was, het bleke gelaat van iets wat niet geheel menselijk was, een bezoeker uit een occult rijk dat door de storm tijdelijk met deze wereld in verbinding stond.

    Bliksemflitsen kliefden door de donkere lucht, en terwijl de donder zich met dreunend geweld liet gelden, keerde Silas zich om en liep hij naar de keuken, waar het goudkleurige granieten aanrecht werd beschenen door het indirecte tl-licht onder de keukenkastjes. De andere lampen brandden niet. Zijn documentatie over het Pendleton lag verspreid over de eettafel: krantenartikelen, kopieën uit openbare archieven, schriftelijke weergaves van gesprekken met mensen die nog wisten hoe het gebouw er voor 1974 had uitgezien, en kopieën van de elf fragmenten die van het handgeschreven dagboek waren overgebleven dat Andrew North Pendleton vlak voor zijn zelfmoord geprobeerd had te vernietigen.

    Elk fragment was incompleet, aan de rand bruin geschroeid doordat hij het dagboek in de open haard in zijn slaapkamer had gegooid voordat hij de loop van een jachtgeweer in zijn mond stak en een dodelijke dosis hagel voor zijn kiezen kreeg. De elf fragmenten waren stuk voor stuk intrigerend en impliceerden dat Andrew Pendleton iets bijzonders had meegemaakt, iets wat ogenschijnlijk bovenaards was. Of misschien was hij in de laatste stadia van zijn waanzin ten prooi gevallen aan dementie en had hij nachtmerries en hallucinaties aangezien voor herinneringen aan gebeurtenissen die echt hadden plaatsgevonden.

    Het intrigerendst vond Silas een cryptisch, verontrustend relaas over Sophia, de dochter van Pendleton, die zeven was toen ze van de aardbodem verdween. De woorden en alle mogelijke interpretaties bleven hem dusdanig achtervolgen dat hij ze inmiddels uit het hoofd kende: … en haar ooit zo roze huidje was grijs geworden, haar lippen asgrauw, en haar ogen waren als rook, een vreugdeloze en kleurloze grijns, niet langer mijn Sophie en elk moment steeds minder Sophie.

    De raadselachtige dood van het gezin van Andrew Pendleton was niet de enige tragische gebeurtenis in de geschiedenis van het imposante gebouw. De tweede eigenaar, Gifford Ostock, die als enige erfgenaam in het bezit was gekomen van een fortuin dat vergaard was in de kolenmijnbouw en de fabricage van goederentreinen voor het vervoeren van kolen, woonde van 1905 tot 1935 naar alle tevredenheid in Belle Vista. Op een decemberavond in 1935 slachtte butler Nolan Tolliver de familie Ostock plus het voltallige inwonende personeel af voordat hij de hand aan zichzelf sloeg. Tolliver liet een onsamenhangend handgeschreven briefje achter, waarin hij beweerde dat hij iedereen had vermoord ‘om de wereld voor eeuwigdurende duisternis te behoeden’, en hoewel hij de verantwoordelijkheid voor alle moorden opeiste, werden acht van de zestien lijken nooit gevonden. Tot op de dag van vandaag bleef het een raadsel hoe Tolliver zich had ontdaan van de helft van zijn slachtoffers, en waarom hij de andere acht dan ook niet op die manier had gedumpt.

    5

    Appartement 2-C

    bailey hawks had het voorval in het zwembad niet bij de bewakers van het gebouw gemeld. Om de privacy van de bewoners te beschermen hingen er geen camera’s in het zwembad, dus kon hij niet bewijzen dat het bizarre incident werkelijk had plaatsgevonden.

    Hij behartigde de financiële belangen van vijf bewoners van het Pendleton: de gezusters Cupp, Edna en Martha, die in appartement 3-A woonden; Rawley en June Tullis van 2-D; en Gary Dai van 3-B. Mensen die hem een flink geldbedrag in beheer gaven, zouden hun vertrouwen verliezen als hij ineens met bovennatuurlijke ervaringen aan kwam zetten, ook al had hij hun kapitaal het afgelopen jaar nog zo goed belegd.

    Bailey bracht het grootste deel van de ochtend en de vroege middag in zijn werkkamer door, waar hij de prijzen van aandelen, obligaties en handelsproducten op drie speciaal voor dat doel aangeschafte computers bijhield, terwijl hij op een vierde computer research en analyses uitvoerde. Slechts een van de twee medewerkers die hij fulltime in dienst had, werkte op deze plek bij hem, en dat was Jerry Allwine, die op dit moment met griep thuiszat, en desondanks was het geen hectische dag. Er vielen weinig verschuivingen waar te nemen in de koersen van aandelen of handelsproducten, en toen de grote beurzen sloten, deze keer om 14.00 uur, bleek het een stille dag te zijn geweest.

    Normaal gesproken werkte Bailey altijd met volle aandacht en kon hij zich goed concentreren, wat hem op de financiële slagvelden goed van pas kwam, net als destijds in Afghanistan en Irak. Maar toen hij die donderdag aan het werk was, dwaalden zijn gedachten regelmatig af naar de mysterieuze figuur die hij in het zwembad had gezien, en het onheilspellende gevoel kwam terug en bleef hangen, al had dat niet zo’n verlammende uitwerking als ’s ochtends in het zwembad.

    Toen hij de computers had uitgezet en bij het schijnsel van één lamp werkte, was het al na drieën toen hij vanachter zijn bureau opkeek doordat de regen tegen de ramen aan de noordkant sloeg. Het was hem nog niet opgevallen hoe donker het was geworden. Het schemerde al, twee uur eerder dan normaal. De laaghangende wolken leken net zo pluizig en grijs als de vacht van de poezen van de gezusters Cupp, niet alleen alsof ze als een buik boven de stad hingen maar ook alsof ze zich tegen de stad aanvlijden en zich klaarmaakten voor een lange dromerige avond.

    Snel flitste een serie bliksemschichten door de lucht. Door het felle licht wierpen de kruisvensters en kozijnen hun symmetrische schaduwen door de spaarzaam verlichte kamer en leken ze een kortstondige afdruk op de muren achter te laten.

    De elkaar snel opeenvolgende donderslagen klonken zo hard dat het leek of de wereld verging, maar Bailey bleef gewoon achter zijn bureau zitten. Toen zijn bureaulamp leek te dimmen en de bliksem de hemel nogmaals fel verlichtte, sprong hij echter wel overeind,

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1