Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Bankiers van de elite
Bankiers van de elite
Bankiers van de elite
Ebook540 pages7 hours

Bankiers van de elite

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

In 'Bankiers van de elite' bewijst Christopher Reich de meester te zijn van het genre financiële thrillers. Het is dan ook geen verrassing dat Reich met dit boek de International Thriller Writers Award heeft gewonnen in 2006. Laat je meevoeren in de bizarre wending in het leven van Thomas Bolden, een succesvolle bankier op Wall Street. Van de ene op de andere dag verandert zijn leven in een regelrechte nachtmerrie. Uit het niets wordt hij ontvoerd en komt Bolden met zijn gezicht vol op televisie als moordverdachte. Hij wordt er volledig ingeluisd... maar door wie? Vol verbijstering richten alle aanwijzingen naar een geheime eliteclub, de Club van Patriotten. Wat zijn zij van plan met Bolden?-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateApr 23, 2021
ISBN9788726892741

Read more from Christopher Reich

Related to Bankiers van de elite

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Bankiers van de elite

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Bankiers van de elite - Christopher Reich

    Bankiers van de elite

    Translated by Herman van der Ploeg

    Original title: The Patriots’ Club

    Original language: English

    THE PATRIOT􏰟S CLUB 􏰰© 2005 by􏰬 Christopher Reich

    Copyright © 2005, 2021 Christopher Reich and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726892741

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    Voor Richard S. Pine,

    met veel dank

    VERLEDEN TIJD

    In de warme wind over de east river wervelde een kwalijk mengsel van stof, afval en mest van de straat omhoog. De twee mannen wendden hun gezicht af van de windvlaag voordat zij hun gesprek voortzetten.

    ‘Je overdrijft, zoals altijd,’ zei de generaal.‘Wees eens wat kalmer. Je stikt nog eens in die woedeaanvallen van je.’

    ‘Dat zal wel meevallen,’ antwoordde zijn collega, die een kop kleiner was.‘Kijk eens om je heen. Het land valt uit elkaar. Bendes misdadigers bestormen de rechtbanken in het Westen. Boeren in Pennsylvania lobbyen dag en nacht voor belastingverlaging en de katoenplantages in het Zuiden willen niets meer met ons te maken hebben. We worden verscheurd en gevierendeeld.’

    ‘Over een tijdje vinden we wel een oplossing voor die problemen.’

    ‘Over een tijdje houdt de republiek op te bestaan Het land is toch al zo groot en divers geworden. Als je op Broadway loopt, hoor je uitsluitend vreemde talen: Duits, Russisch, Spaans. Waar je ook kijkt, het wemelt van de immigranten. Je krijgt een dollar van me voor iedere persoon die je nog kunt vinden met Engels als moedertaal.’

    ‘Als ik me niet vergis kom je zelf ook uit het buitenland.’

    De kleinere man had lang geleden geleerd de minder fraaie kanten van zijn afkomst te negeren. Hij was advocaat, netjes gekleed en had een stevig postuur, met de neus van een Romeinse senator en lichtblauwe ogen.‘We hebben geen doel meer. De oorlog bracht ons samen. Tegenwoordig is het ieder voor zich. Ik moet er niets van hebben. Niet na alles wat we hebben opgeofferd. We hebben een sterke hand nodig om de orde te herstellen. Een stem. Een visie.’

    ‘De stem van het volk is onze richtlijn.’

    ‘Dat is precies het probleem De vox populi is niet te vertrouwen. Het is allemaal gepeupel.’

    ‘Het zijn Amerikanen’ protesteerde de generaal.

    ‘Dat is precies wat ik bedoel,’ was het vol weerzin uitgesproken antwoord.‘Zo’n ongeregeld zootje heb ik nog nooit gezien.’

    De generaal zette de pas erin. Zijn blik dwaalde door Wall Street en naar de drukke havens. Elke dag kwamen er nieuwe schepen aan. Meer mensen die over de loopplank liepen om dit grenzeloze land te bevolken, ieder met zijn eigen gewoonten, zijn eigen vooroordelen, zijn eigen tradities. Ieder had zijn eigen prioriteiten, die, per definitie, egoïstisch van aard waren. Dat moest wel wrijving opleveren.‘En, dus?’

    De advocaat wenkte hem dichterbij.‘Ik heb een idee,’ fluisterde hij.

    ‘Iets waarmee ik je kan helpen.’

    ‘Iets om míj te helpen?’

    ‘Onze leider. Het land.’ Hij legde een hand op de arm van de generaal.

    ‘Een manier om de vox populi te omzeilen. Om de orde te handhaven. Om te zorgen dat jouw wensen werkelijkheid worden.’

    De generaal staarde naar zijn kompaan. Ze waren al twintig jaar bevriend. De jongere man was in de oorlog zijn assistent geweest. Hij had tijdens vuurgevechten bewezen dat hij moed had. Zijn adviezen waren verstandig. Hij was te vertrouwen.‘En wat moet ik me daarbij voorstellen?’

    ‘Een club, meneer.’

    ‘Wat voor club?’

    Even gloeide er iets in de ogen van de advocaat.‘Een club van patriotten.’

    1

    Thomas bolden keek over zijn schouder. de twee mannen liepen nog steeds een halve straatlengte achter hem. Ze hadden dezelfde afstand aangehouden vanaf het moment dat hij hen had opgemerkt, vrij snel nadat hij het hotel had verlaten. Hij wist niet zeker waarom ze hem hinderden. Beiden waren lang en zagen er goed verzorgd uit, en waren ongeveer van zijn leeftijd. Ze waren keurig gekleed en droegen een donkere broek en overjas. Op het eerste gezicht ging er niets dreigends van hen uit. Het konden bankiers zijn die naar huis gingen nadat het laat was geworden op kantoor. Of studentenvriendjes die zich naar de Princeton Club haastten om nog een laatste glas te drinken voor sluitingstijd. Nog waarschijnlijker was dat ze behoorden tot de ongeveer driehonderd gasten die het diner hadden doorstaan dat voor hem was georganiseerd.

    En toch . . . hinderden ze hem.

    ‘Sorry, schat,’ zei Bolden.‘Wat zei je?’

    ‘Waar ga je hem neerzetten?’ vroeg Jennifer Dance.‘In je appartement of zo?’

    ‘Neerzetten?’ Bolden staarde naar de grote zilveren schaal in Jenny's armen.‘Bedoel je dat ik hem tentoon moet stellen?’

    De schaal leek op de prijs die wordt uitgereikt bij het damesenkelspel op Wimbledon. In deze schaal was echter de volgende tekst gegraveerd: thomas f. bolden, man van het jaar van de harlem boys club . Hij had plaquettes, medailles, lintjes en bekers gewonnen, maar nog nooit een schaal. Hij vroeg zich af welke grapjas bij de club dat had bedacht. Hij sloeg een arm om Jenny's schouders en zei:‘Nee, nee, nee. Dit kunstig vervaardigde brok lood gaat regelrecht de kast in.’

    ‘Je mag er best trots op zijn,’ protesteerde Jenny.

    ‘Ik ben er ook trots op, maar toch gaat hij de kast in.’

    ‘Je hoeft hem niet opvallend neer te zetten. Misschien op het tafeltje in de gang van je slaapkamer naar het toilet. Je hebt er hard voor gewerkt. Je mag best trots op jezelf zijn.’

    Bolden keek Jenny aan en grijnsde.‘Dat ben ik heus wel,’ zei hij.

    ‘Maar daar hoef ik niet steeds als ik ga pissen aan herinnerd te worden. Het is zo . . . ik weet het niet . . . zo typisch voor New York.’

    ‘Je schept niet op als je laat zien wat je kunt,’ zei Jenny.‘Dat heb je nota bene zelf gezegd.’

    ‘Ik had het toen over mijn dunk tijdens een basketbalwedstrijd. Kijk, dat is pas een prestatie voor een tweeëndertigjarige blanke man die maar net een meter tachtig lang is. Als ik daar een foto van had, zou ik hem zeker op dat tafeltje in de gang zetten. Ingelijst zelfs.’

    Het liep tegen middernacht op een dinsdag halverwege januari. De smalle straten van het financiële district waren verlaten. De avondnevel hing laag en grijze wolken baanden zich als snel vooruit schietende schepen een weg tussen de wolkenkrabbers. De temperatuur schommelde rond de 4 graden, ongewoon warm voor deze tijd van het jaar. Aan de oostkust was een hevige storm voorspeld, maar het zag ernaar uit dat de meteorologen het bij het verkeerde eind hadden gehad.

    Het jaarlijkse galadiner voor de Harlem Boys Club was een halfuur geleden afgelopen. Het was een chique bedoening geweest: witte tafelkleden, champagnecocktails, een viergangendiner met verse vis in plaats van kip. Bolden was zo nerveus over zijn toespraak dat hij niet van de gebeurtenis kon genieten. Bovendien paste het niet bij hem. Te veel schouderklopjes. Te veel handen om te schudden. Al die geforceerde lachjes. Zijn wangen deden nog pijn van alle klapzoenen.

    Het galadiner had driehonderdduizend dollar opgebracht. Voor zo veel geld mochten zijn wangen wel een beetje ruw aanvoelen.

    Een regeldruppel viel op zijn neus. Bolden keek op en wachtte op de volgende, maar er kwam niets meer. Hij trok Jenny naar zich toe en wreef zijn neus in haar hals. Vanuit een ooghoek zag hij dat de twee mannen er nog steeds waren, alleen iets meer op de achtergrond. Ze liepen naast elkaar en waren druk in gesprek. Hij had de laatste tijd vaker het gevoel gehad dat hij werd gevolgd. Op een avond, een week geleden, had hij bijna zeker geweten dat iemand hem was gevolgd tot in de buurt van zijn appartement op Sutton Place. En vandaag nog had hij tijdens de lunch het gevoel gehad dat iemand hem in de gaten hield. In geen van beide gevallen had hij daadwerkelijk iemand kunnen ontdekken.

    En nu die twee kerels.

    Hij wierp een blik op Jenny en merkte dat ze hem aanstaarde.‘Wat is er?’

    ‘Zo ken ik je weer, Tommy,’ zei ze, met haar alles begrijpende glimlach.‘Je bent zo bang om het los te laten.’

    ‘Wat los te laten?’

    ‘Het verleden. Dat hele idee van Tommy B. uit de sloppenwijken. Je gedraagt je nog steeds alsof je in de achterbuurten van Chicago bent. Als een gangster die op de vlucht is of zoiets, bang dat iemand je zal herkennen.’

    ‘Dat is niet zo,’ zei hij en hij dwong zichzelf zijn schouders wat meer naar achteren te trekken en iets rechterop te gaan staan.‘Trouwens, zo ben ik nou eenmaal. Daar kom ik vandaan.’

    ‘En nu ben je hier. Dit is ook jouw wereld. Doe normaal zeg. Je bent de directeur van de meest gerenommeerde investeringsbank van Wall Street. Je dineert aan de lopende band met politici en andere belangrijke mensen. Al die mensen vanavond kwamen niet voor mij . . . ze kwamen voor jou. Wat jij hebt bereikt is behoorlijk indrukwekkend, meneertje.’

    Bolden stak zijn handen diep in zijn zakken.‘Niet slecht voor een rioolrat.’

    Ze trok aan zijn mouw.‘Ik meen het, Thomas.’

    ‘Dat moet wel als je me Thomas gaat noemen.’

    Ze liepen een paar passen en toen zei ze:‘Toe nou, Tommy. Ik zeg niet dat je bij de rijke elite moet horen. Ik zeg alleen dat het tijd wordt dat je het verleden achter je laat. Dit is nu jouw wereld.’

    Bolden schudde zijn hoofd.‘Nee, dit is maar tijdelijk.’

    Jenny keek hem getergd aan.‘Dat tijdelijke duurt anders al zeven jaar. Dat is lang genoeg om van iemand uit Swaziland een Amerikaans staatsburger te maken. Zou het ook niet lang genoeg moeten zijn om van jou een New Yorker te maken? Trouwens, het is geen slechte plek. Waarom blijf je niet een tijdje?’

    Bolden bleef staan. Hij nam Jenny's beide handen in de zijne en draaide zich naar haar toe.‘Ik heb het hier ook prima naar mijn zin. Maar je kent me . . . ik bewaar graag afstand. Ik wil gewoon niet te dicht bij ze komen. Al die collega's. Die opgeblazen lieden. Je moet afstand bewaren, anders zuigen ze je leeg. Als lijkenpikkers.’

    Jenny gooide haar hoofd in de nek en lachte.‘Het zijn je vrienden.’

    ‘Partners, ja. Collega's, misschien. Maar vrienden? Ik kan me niet herinneren dat ik veel uitnodigingen heb gehad om bij mijn vrienden thuis te komen eten. Hoewel dat best zou kunnen veranderen, afgaande op de blikken waarmee sommigen van die slijmjurken je zaten aan te staren.’

    ‘Jaloers?’

    ‘Reken maar.’

    ‘Echt waar?’ Jenny lachte ontwapenend.

    Ze was lang en blond en ze had het getrainde lichaam van een echte sportvrouw. Ze kon fantastisch basketballen. Haar gezicht was open en eerlijk. Ze kon vastbesloten uit haar ogen kijken en stiekem lachen. Ze gaf les in groep zeven, acht en negen op een school voor bijzonder onderwijs in de Village. Ze zei vaak dat het net zo'n school was als in de tvserie Het kleine huis op de prairie, met alle kinderen in één klas. Alleen had zij te maken met moeilijk opvoedbare kinderen. Tieners met een hoog risico te ontsporen waren de rotte appels: de jongens en meisjes die van de gewone school waren verwijderd en die bij Jenny zaten totdat ze voldoende veranderd en heropgevoed waren om weer naar een openbare school te kunnen. Het was me het stelletje wel. Drugsdealers, dieven, oplichters en hoeren. Niemand was ouder dan vijftien. Ze voelde zich eerder leeuwentemmer dan lerares.

    ‘Trouwens,’ zei ze nonchalant.‘Het diner is al een tijdje afgelopen en je hebt nog steeds je vlinderdas om.’

    ‘Krijg nou wat.’ Boldens hand schoot naar zijn hals.‘Het is begonnen. De lijkenpikkers hebben me te pakken. Het zal niet meer lang duren voordat ik roze overhemden en witte schoenen ga dragen en een zwarte wielrenbroek als ik naar de sportschool ga. Ik ga naar opera’s luisteren en meningen vormen over wijn. Misschien word ik wel lid van een country club.’

    ‘Die zijn niet zo erg. Onze kinderen zouden het enig vinden.’

    ‘Kinderen' Bolden staarde haar verbijsterd aan.‘Jij hoort ook bij die lijkenpikkers Ik ben verloren.’

    Ze liepen een tijdje in stilte verder. Jenny legde haar hoofd op zijn schouder en haakte haar vingers in de zijne. Bolden zag hun weerspiegeling in een etalage. Hij paste niet bij haar. Zijn nek was te dik, zijn kaak te breed en zijn donkere haar begon behoorlijk te wijken bij de slapen. Wat er nog zat was dik, kort haar, doorspikkeld met grijs. Tweeëndertig was beslist niet jong in zijn vak. Zijn gezicht was strak, met vastberaden bruine ogen en een directe blik die sommige mensen intimiderend vonden. Hij had dunne, starre lippen en een gleuf in zijn kin alsof iemand hem met een bijl had geraakt. Hij maakte de indruk dat hij alle onzekerheden had overwonnen, een betrouwbare man. Een man die je bij je zou willen hebben in een benarde situatie. Het verbaasde hem hoe natuurlijk de smoking hem stond. Het voelde bijna gewoon. Onmiddellijk trok hij zijn vlinderdas los en hij propte hem in zijn zak.

    Een New Yorker, zei hij in zichzelf. Mr. Big Shot met een zilveren schaal in de gang op weg naar de pispot.

    Nee. Zo was hij niet.

    Hij was gewoon Tom Bolden, een jochie uit het Midden-Westen zonder speciale rechten, niet van goede komaf en zonder illusies. Zijn moeder was ervandoor gegaan toen hij zes was. Zijn vader had hij nooit gekend. Hij kwam onder de voogdij van de staat Illinois en zat in talloze pleeggezinnen. Hij had op de meest beruchte kostschool van Illinois gezeten en toen hij zeventien was had hij de wet overtreden. De gerechtelijke procedure had op bevel van de rechter achter gesloten deuren plaatsgevonden. Zelfs Jenny was er niet van op de hoogte.

    Arm in arm liepen ze verder door Wall Street. Ze kwamen langs nummer 23, het hoofdkantoor van J.P. Morgan, ooit een van de machtigste banken ter wereld. In 1920 had een anarchist op minder dan drie meter afstand van hier een bom laten ontpoffen. Drieëndertig werknemers en omstanders waren daarbij gedood. Een Model T-Ford was omver geblazen. De beschadigde plekken in de muur waren nooit hersteld en waren nog steeds zichtbaar. Aan de overkant van de straat stond de New York Stock Exchange, met een reusachtige Amerikaanse vlag over de Korinthische zuilen, als een heuse tempel van het kapitalisme. Rechts van hen voerde een trap naar de Federal Hall, de zetel van de regering toen New York nog de hoofdstad van het land was.

    ‘Weet je welke dag het vandaag is?’ vroeg hij.

    ‘Dinsdag de achttiende?’

    ‘Ja, het is dinsdag de achttiende. En . . .? Weet je het niet meer?’

    ‘O, god,’ zei Jenny, naar lucht happend.‘Het spijt me heel erg. Het komt door dat diner en ik moest nog een jurk hebben en al die andere toestanden . ..’

    Op dat moment liet Bolden haar hand los en sprong een paar treden op.‘Kom mee,’ zei hij.

    ‘Wat ben je van plan?’

    ‘Kom nou. Hierboven. Ga zitten.‘ Hij wees een plek aan waar Jenny moest gaan zitten.

    ‘Het is koud.‘ Ze keek hem nieuwsgierig aan, liep de traptreden op en ging zitten. Hij grijnsde. Dit onderdeel vond hij geweldig. Het voorspel. Het ging harder waaien en haar haar hing in slierten rond haar gezicht. Ze had prachtig haar, dik, met natuurlijke krullen, kleurig als een veld zomertarwe. Hij herinnerde zich het moment waarop hij haar voor het eerst gezien had. Het was op het basketbalveld. Ze dribbelde met de bal tussen haar benen en plaatste een afstandsschot van zeven meter dat slechts het net raakte. Ze droeg een rode sportbroek, een wijd sporthemdje en Air Jordans. Hij keek hoe ze er nu uitzag, gekleed in een chique zwarte cocktailjurk met bijpassende make-up en voelde hoe zijn adem stokte. Jennifer Dance zag er goed uit.

    ‘In wat voor wereld leven we als de man tegenwoordig de belangrijke data moet onthouden?’ Zijn hand verdween in een binnenzak en hij haalde een smal, rechthoekig doosje tevoorschijn dat in donkerrood cadeaupapier was verpakt. Hij gaf het haar. Het kostte hem een of twee tellen voor hij iets kon uitbrengen.‘Drie jaar. Dankzij jou zijn het de beste jaren van mijn leven geweest.’

    Jenny keek om beurten naar hem en naar het doosje. Langzaam pakte ze het uit. Ze had het pakje nog niet open maar was nu al bijna in tranen. Bolden knipperde snel met zijn ogen en keek de andere kant op.

    ‘Pak nou uit,’ zei hij.

    Jenny hield haar adem in en opende het doosje.‘Tommy, dit is . . .‘ Ze hield het Cartier-horloge omhoog en haar gezichtsuitdrukking drukte zowel ontzag als ongeloof uit.

    ‘Ik weet het. Het is vulgair. Het is plomp. Het is . ..‘

    ‘Het is prachtig,’ zei ze, terwijl ze hem naast zich op de trap trok.

    ‘Dank je wel.’

    ‘Er staat een inscriptie in,’ zei hij.‘Ik wilde niet dat jij je rot zou voelen omdat ik de enige was die vanavond iets kreeg.’

    Jenny draaide het horloge om en hij keek naar haar gelaatstrekken terwijl ze de woorden las. De grote ogen, de krachtige, scherpe neus met enkele sproetjes op de neusbrug, de brede, expressieve mond die gekruld was tot een glimlach.‘s Nachts, als hij dicht tegen haar aan lag, bestudeerde hij vaak haar gezicht, terwijl hij zich afvroeg hoe het kon dat hij, iemand die zijn hele leven van niemand afhankelijk was geweest, zo volledig afhankelijk van haar had kunnen worden.

    ‘Ik hou ook van jou,’ zei ze terwijl ze haar hand uitstak om zijn wang te strelen.‘Voor altijd.’

    Bolden knikte. Zoals altijd kon hij die woorden niet over zijn lippen krijgen. Hij had ze laten graveren, dat was al iets.

    ‘Betekent dit dat je niet meer bang bent?’ vroeg Jenny.

    ‘Nee,’ antwoordde hij plechtig.‘Het betekent dat ik nog wel bang ben, maar dat het langzaam beter gaat. Ga er niet vandoor, denk erom.’

    ‘Ik heb geen plannen.’

    Ze kusten elkaar lang, als een stel oververhitte tieners.

    ‘Ik vind dat we hier iets op moeten drinken,’ zei hij.

    ‘Ik wil iets geks met een parasolletje,’ zei Jenny.

    ‘Ik wil een echt drankje zonder.‘ Hij omhelsde Jenny. Ze lachten, en hij lachte nog luider toen hij zag dat de mannen achter hem waren verdwenen. Dat zei genoeg over zijn zogenaamde zesde zintuig.

    Hand in hand liepen ze naar Broadway. Het was een avond om feest te vieren. Een avond om te koesteren, samen met de vrouw van wie hij hield. Op zo'n avond moest je wantrouwen, bezorgdheid en achterdocht op afstand houden. Dat waren de door schade en schande aangeleerde karaktertrekken van zijn jeugd. Jenny had gelijk. Het was een avond om zijn verleden voorgoed te begraven.

    ‘Taxi,’ schreeuwde hij, hoewel er nergens een taxi te zien was, maar hij voelde zich gelukkig en vol zelfvertrouwen.‘Waar zullen we heen gaan?’

    ‘Laten we gaan dansen,’ stelde Jenny voor.

    ‘Doen we’

    Toen hij een taxi ontwaarde, stak hij zijn vingers in zijn mond en floot. Het klonk als een noodsignaal, hard genoeg om de slagman in een honkbalstadion vanaf de bovenste zitplaats te laten schrikken. Bolden stapte de straat op om de taxi te wenken. De taxi knipperde met zijn lichten en veranderde van rijbaan. Bolden draaide zich om en stak een arm uit naar Jenny.

    Op dat moment zag hij hen. Eerst waren ze nog vaag. Snel bewegende figuren die agressief naderden over het trottoir. Twee rennende mannen. Hij herkende ze meteen. De twee die hen vanaf het hotel hadden gevolgd. Hij stormde op Jenny af en sprong het trottoir op om haar af te schermen.‘Terug' riep hij.

    ‘Tommy, wat is er aan de hand?’

    ‘Kijk uit Rennen' Voor hij die woorden had uitgesproken, botste de grootste van de twee mannen tegen hem op. Hij kreeg een schouder tegen zijn borstbeen en viel op straat. Boldens hoofd sloeg tegen het asfalt. Verdoofd keek hij op en zag de taxi naderen. Hij remde hard en stopte met piepende remmen bij de stoeprand.

    De andere man greep Jenny beet.

    ‘Laat me los,’ schreeuwde ze terwijl ze wild van zich af sloeg in de richting van het hoofd van haar belager. Ze trof hem met een uithaal op zijn kaak en de man wankelde. Ze liep op hem af, woest met haar armen maaiend. De man blokkeerde de klap en gaf haar een stomp in de maag. Jenny klapte voorover en hij greep haar van achteren vast, haar armen tegen haar lijf klemmend.

    Versuft kwam Bolden op een knie overeind. Zijn hoofd duizelde. Zijn blikveld was wazig en beneveld.

    De man die hem op de grond had gekegeld, greep Jenny's pols en draaide hem om. De sluiting van het nieuwe horloge wees naar de lucht. Bolden zag zijn arm omhooggaan. Hij had iets zilverkleurigs en hoekigs in zijn hand. De arm ging omlaag. Het mes sneed in haar onderarm en ze begon hevig te bloeden terwijl het bandje van haar polshorloge werd doorgesneden. Jennifer schreeuwde het uit en greep naar haar arm. De grootste man deed het horloge in zijn zak en rende weg. De andere man duwde haar weg en bukte zich om de zilveren schaal op te rapen. Toen waren ze weg, rennend over het trottoir.

    Een moment later was Bolden bij haar.‘Gaat het?’ vroeg hij.

    Jenny had haar rechterhand om haar pols geklemd. Bloed sijpelde tussen haar vingers door en druppelde op het trottoir.‘Het doet pijn.’

    ‘Laat eens zien.‘ Hij haalde haar vingers weg en onderzocht de wond. De snee was tien centimeter lang en diep.‘Blijf hier.’

    ‘Nee, het is maar een horloge. Het is het niet waard.’

    ‘Het gaat me niet om het horloge,’ zei hij. Iets in zijn stem maakte dat ze hem angstig aankeek. Hij gaf haar zijn telefoon.‘Bel de politie. Laat ze je naar de Eerste Hulp van NYU brengen. Ik zie je daar wel.’

    ‘Nee, Thomas, blijf hier . . . dat soort dingen heb je achter je gelaten.’

    Bolden aarzelde een moment, gevangen tussen verleden en heden.

    Toen begon hij te rennen.

    2

    De mannen staken tegen het licht af terwijl ze fulton overstaken. Ze vertraagden hun pas om een auto te ontwijken. Bolden kwam een paar seconden later aan en sprintte blindelings over de zebra. Ergens klonk het geluid van piepende remmen. Gierende banden. Een bestuurder drukte op zijn claxon. Misschien riep hij zelfs nog iets uit het raampje. Bolden hoorde niets. In zijn hoofd dreunde slechts één gedachte: pak ze. Het had het ritme van een tamtam en verdrong elk ander geluid.

    De dieven slalomden langs de voetgangers alsof het pylonen van een verkeersschool waren. Ze hadden een half woonblok voorsprong, hoogstens vijfentwintig meter. Ze liepen snel maar het waren geen sprinters en toen ze omkeken had hij de afstand met de helft verkleind. Hij zag dat ze hun ogen opensperden en hoorde een van hen vloeken. Tien meter werd zeven meter. Hij tuurde naar hun rug. Wie moest hij pakken? Regel 1: altijd eerst de grootste vent uitschakelen.

    Bolden volgde het spoor van de langzaamste man. Hij zag zichzelf door de achterafsteegjes van Chicago rennen. Blauwe spijkerbroek. Een T-shirt met de Stones erop. Een slungelige jongen met een wilde haarbos. Kwaadaardig. Geen lachje kon ervan af. Onbereikbaar. Niemand kreeg Tommy B. ooit te pakken.

    Op Delancey sloegen de mannen rechts af een hoek om en ze renden de zijstraat in. Het was er donker en minder druk dan op Broadway. Hij liep op hen in en probeerde nog sneller te lopen. Kom op, spoorde hij zichzelf aan. Hij zwaaide krachtig met zijn armen en stak zijn borst vooruit, maar hij had geen kracht meer. De zeven jaar achter een bureau hadden zijn beenspieren verzwakt. Zijn wekelijkse potje basketbal was niet voldoende om hem echt in conditie te houden. Na een halve minuut hardlopen voelde hij zijn longen al branden. Zijn mond was droog en zijn adem raspte als een lucifer over een vuursteen.

    Rechts zag hij een steegje. Aan beide zijden stonden vuilcontainers. Uit een luchtrooster kwam stoom omhoog. Water uit een gebarsten regenpijp had een plas op het asfalt gevormd. De mannen doken de steeg in. Een seconde later sloeg Bolden de hoek om. Met een laatste krachtsinspanning bereikte hij hen. Hij hoefde zijn arm maar uit te strekken om een van de twee bij de nek te grijpen . . .

    Opeens bleven de mannen staan. Ze draaiden zich naar hem om.

    De grootste man had een Latijns-Amerikaans uiterlijk, met een breed, aapachtig gezicht. Zijn neus was meer dan eens geplet. Zijn haar was aan de slapen kortgeknipt maar boven op zijn hoofd langer, met veel gel erin. De vechtlust straalde uit zijn woeste ogen. De andere man was blond en hoekig en de blik in zijn ogen was eerder onbewogen. Hij droeg de zilveren schaal als een voetbal onder zijn arm. Op zijn wang zat een stervormig litteken. Een brandwond van een sigaret of een kogelwond.

    Bolden besefte dat het een val was. Hij realiseerde zich ook dat het te laat was om zich daar zorgen over te maken. Vanaf het moment dat hij Jenny had achtergelaten had hij dit kunnen verwachten.

    Altijd eerst de grootste vent uitschakelen.

    Bolden stortte zich op de man met het donkere uiterlijk. Hij hield zijn schouder laag, als een rugbyspeler. Hij raakte hem stevig en vervolgde met een stoot op de solar plexus. Het was of hij tegen een blok cement sloeg. De man deed een stap achteruit, greep zijn vuist beet, toen zijn arm en gebruikte Boldens voorwaartse kracht om hem over zijn heup op de grond te werpen. Bolden rolde naar rechts weg om een gemene trap te ontwijken. Hij sprong overeind en hief zijn vuisten. Hij stootte een, twee keer en raakte de man zijn kin en zijn wang. De Latijns-Amerikaanse man incasseerde de klappen, kwam dichterbij en sloeg Boldens vuisten weg. Zelf had hij handen als kolenschoppen. Bolden greep hem bij de boord van zijn overhemd, scheurde het, wrong zijn schouder vrij en gaf een opstoot. Plotseling was de man verdwenen. Boldens vuist maaide in de lucht. En toen zag hij alles opeens ondersteboven. De grond verdween onder zijn voeten, zijn voeten wezen omhoog en de hemel kantelde boven zijn hoofd. Even had hij het gevoel dat hij viel en toen klapte hij met zijn schouder op de grond.

    Hij lag op zijn rug en hapte naar adem. Hij probeerde overeind te komen, maar beide mannen torenden boven hem uit. Hun armen hingen ontspannen omlaag. Geen van beiden leek gespannen of ook maar in het minst vermoeid. Het mes was verdwenen. In plaats daarvan zag hij een automatisch pistool met een geluiddemper.

    ‘Oké,’ zei Bolden, op één knie overeind komend.‘Jullie hebben gewonnen. Maar dat horloge heeft een inscriptie. Morgenvroeg staat dat in een politierapport. Je kunt het bij geen enkele pandjesbaas kwijt.‘ Hij sprak met horten en stoten, als een telegrafist die morsecode verzond.

    De Latijns-Amerikaanse man gooide het horloge naar Bolden.‘Hier heb je het. Hou maar.’

    Bolden hield het horloge in zijn hand.‘Moet ik je nu bedanken?’ Verbijsterd zag hij achter de schouder van de man een Lincoln Town Car de steeg inrijden. Het achterportier ging open, maar er stapte niemand uit.

    ‘Wat willen jullie?’

    De blonde man met het litteken wenkte met de loop van het pistool.

    ‘We willen jou, meneer Bolden.’

    3

    De vijf mannen waren bijeengekomen in de long room en stonden nu rond de zware, gepolijste tafel te wachten tot de klok twaalf uur zou slaan. De vergadering zou beginnen bij het aanbreken van de nieuwe dag. Een nieuwe dag bracht hoop, en hoop was de hoeksteen van de republiek. Niemand dronk of rookte. Dat was pas toegestaan als de vergadering werd verdaagd. Spreken was echter niet verboden. Toch was het in de kamer zo stil als in een crypte. Er had zich een probleem voorgedaan dat niemand had voorzien. Een probleem waarmee het comité nooit eerder te maken had gehad.

    ‘Rotklok,’ zei meneer Morris, terwijl hij geërgerd naar de goudbronzen scheepsklok op de schoorsteenmantel keek.‘Je zou zweren dat hij niet meer loopt.’

    De klok was afkomstig van de Bonhomme Richard, het vlaggenschip van John Paul Jones, en verkeerde nog in de oorspronkelijke staat. Jones had in zijn scheepsjournaal geklaagd dat de klok de neiging had achter te lopen.

    ‘Geduld,’ was de raad van meneer Jay.‘Nog maar een minuutje en dan kunnen we allemaal ons hart luchten.’

    ‘Jij hebt makkelijk praten,’ antwoordde meneer Morris korzelig.‘Er zijn zeker geen rechtszaken vandaag. Jij kunt de hele dag slapen.’

    ‘Zo is het wel genoeg,’ zei meneer Washington met gedragen stemgeluid, en dat was voldoende om hen beiden het zwijgen op te leggen.

    Ze waren afkomstig uit de overheid, het bedrijfsleven en de financiele wereld. Het waren advocaten, zakenmensen, politici en politiefunctionarissen. Het was voor het eerst dat er iemand van de pers een plaats aan tafel was aangeboden: een journalist met nauwe banden met de Leider. Hij had de ongepolijste oprechtheid van iemand uit het Midden-Westen.

    Iedereen kende elkaar goed, maar alleen zakelijk. Drie van de vijf zaten of stonden bij de tafel en, zoals vaak het geval was in deze kamer, waren ze aan het redetwisten, zoals ze al meer dan twintig jaar deden. De nieuwste onder hen, de journalist, was drie jaar geleden geïntroduceerd. De oudste, hun leider volgens de traditie en als zodanig primus inter pares, was nu acht jaar in functie. Langer kon iemand die positie volgens de grondwet niet bekleden.

    Vanavond waren ze samengekomen om zijn opvolger te kiezen.

    Op dat moment sloeg de antieke klok het hele uur. De mannen namen plaats aan de tafel. Toen de laatste slag had geklonken, waren alle hoofden gebogen en werd er gebeden.

    ‘We bidden oprecht dat het God zal behagen de Verenigde Staten van Amerika in zijn Heilige bescherming te nemen, en dat Hij de burgers zal weten te bezielen met een geest van gehoorzaamheid aan de regering, een broederlijke affectie voor hun medeburgers en liefde voor hun kompanen die op het strijdtoneel hebben gediend en, ten slotte, dat het Hem zal behagen ervoor te zorgen dat wij gerechtigheid zullen laten wedervaren, dat wij mededogen omarmen en dat ons gemoed rechtvaardig, sociaal, nederig en vredelievend mag zijn, net als de Goddelijke Auteur van onze gezegende religie. Zonder nederige navolging van zijn voorbeeld kunnen wij nooit een gelukkig land worden.’

    ‘Amen,’ mompelde het gezelschap.

    Meneer Washington zat de vergadering voor. Hij stond op van zijn zitplaats aan het hoofd van de tafel en zuchtte diep.

    ‘Heren,’ zei hij.‘Ik open de vergadering . ..’

    ‘Dat werd tijd,’ mompelde meneer Morris.‘Om zes uur in de ochtend gaat mijn vlucht naar New York.’

    4

    ‘Wat heeft dit allemaal te betekenen? jullie hebben me nu te pakken, mag ik weten wat er aan de hand is?’

    Thomas Bolden boog zich voorover en peuterde een stukje glas uit zijn handpalm. Zijn broek was gescheurd door de val op het trottoir. Op zijn been was een rauwe, bloederige plek te zien. De blonde man zat rechts van hem, met het pistool op zijn bovenbeen. De Latijns-Amerikaanse man zat achterin. Getint glas zorgde ervoor dat er niets van de buitenwereld te zien was. Tussen de chauffeur en de achterbank zat een tussenschot.

    ‘Na aankomst zal meneer Guilfoyle je vragen beantwoorden,’ zei de Latijns-Amerikaanse man. Zijn overhemd hing open op de plek waar Bolden het had gescheurd, waardoor een tatoeage links op zijn borst zichtbaar werd. Een of ander geweer.

    Guilfoyle. Bolden probeerde de naam te plaatsen, maar die zei hem niets. Hij merkte op dat de portieren vergrendeld waren. Hij zou een raampje kunnen intrappen, maar wat dan? Hij richtte zijn aandacht op de mannen naast en achter hem. Geen van beiden was buiten adem nadat hij zes straten achter hen aan had gejaagd. De grootste man was duidelijk een judo-expert of beoefenaar van een soortgelijke vechtsport. Hij had Bolden op de grond geworpen of hij een veertje was. En dan was er natuurlijk dat pistool. Een 9mm Beretta. Een standaardwapen van militaire officieren. Die geluiddemper was echter niet standaard. Hij twijfelde er niet aan dat de blonde man wist hoe hij het pistool moest gebruiken. Hij observeerde hun voorkomen, hun kaarsrechte houding, hun kalme, zelfverzekerde blik. Hij vermoedde dat het ex-militairen waren. Hij hoorde het aan hun afgebeten manier van praten. Ze straalden strengheid en discipline uit.

    ‘Ga rustig zitten. Ontspan je,’ zei de donkere man.

    ‘Dat doe ik pas als ik weer bij mijn vriendin ben,’ beet Bolden hem toe.‘En als ik haar naar het ziekenhuis kan brengen.’

    ‘Er wordt voor haar gezorgd. Maak je maar geen zorgen om haar.’

    ‘En dat moet ik geloven?’

    ‘Irish, bel even.’

    De blonde man die rechts van Bolden zat haalde een mobiele telefoon/radiozender uit zijn jas en zette hem aan zijn oor.‘Basis Een aan Basis Drie. Hoe is het met mevrouw Dance?’

    Mevrouw Dance. Ze wisten ook hoe Jenny heette.

    ‘Basis Een,’ klonk het snerpende antwoord, tussen veel geruis door.

    ‘Hier Basis Drie. Persoon in kwestie is onderweg naar de Eerste Hulp van het nyu en wordt begeleid door een politieagent. Verwachte aankomst over drie minuten.’

    ‘Hoe ernstig is de wond?’

    ‘Oppervlakkig. Hoogstens tien hechtingen.’

    Hij liet de telefoon in zijn zak glijden.‘Zoals Wolf al zei, je hoeft je nergens zorgen om te maken. Rustig maar.’

    Wolf en Irish.

    Bolden keek van de ene man naar de andere. Wie waren die twee goedgetrainde, bekwame schurken? Hoe wisten ze zijn naam? Wie was Guilfoyle? En wat wilden ze in hemelsnaam van hem? Dezelfde vragen bleven door zijn hoofd malen.‘Ik wil weten waar jullie me heen brengen,’ zei hij zacht.‘Waar gaat dit om?’

    Wolf staarde hem aan. Zijn ogen waren gelig en ietwat bloeddoorlopen, met een nauwverholen vijandigheid. Alles aan hem straalde bereidheid tot geweld uit. Het was een niet te negeren kracht, als een klap in het gezicht.‘Meneer Guilfoyle zal je alles uitleggen,’ zei hij.

    ‘Ik ken geen Guilfoyle.’

    ‘Hij kent jou.’

    ‘Het kan me niet schelen of hij me wel of niet kent. Waarom vallen jullie mijn vriendin aan en dwingen jullie me in deze auto te stappen? Wie zijn jullie? Ik eis een antwoord'

    Wolf veerde op. Met zijn vingers strak tegen elkaar schoot zijn arm naar voren. Hij trof Bolden als een speer in de borst.‘Ik zei dat je je moest ontspannen. Is dat duidelijk?’

    Bolden sloeg dubbel en kon geen lucht meer krijgen. Wolf was zo snel dat hij geen tijd had om te reageren of de aanval zelfs maar af te weren.

    ‘Er is geen fout gemaakt,’ zei Irish.‘Jij bent Thomas F. Bolden. Je bent penningmeester van de Harlem Boys Club Foundation en bent lid van het bestuur van de club. Die zilveren schaal op de vloer is je vanavond uitgereikt voor je werkzaamheden voor de club. Klopt het tot zover?’

    Bolden kon niet praten. Zijn mond was open maar zijn longen waren als verlamd. De zinnen die werden voorgelezen klonken als een verre echo.‘Thomas Bolden kwam zes jaar geleden bij de Harlem Boys Club in dienst, als onderdeel van het Wall Street Mentoring Program. Hij maakte makkelijk contact, kon goed met de jongeren opschieten en ging al snel regelmatig als vrijwilliger bij de club werken. Drie jaar geleden richtte meneer Bolden, in samenwerking met de Gang Intervention Unit van het New York Police Department, Brand New Day op, om jongeren in achterstandswijken een positief alternatief te kunnen bieden. Middels een geïntegreerd traject van adviezen, begeleiding, opleiding en beroepskeuze biedt Brand New Day jonge mannen en vrouwen in Harlem de mogelijkheid te ontsnappen aan misdadige activiteiten en een manier om de destructieve vicieuze cirkel te doorbreken die zo veel jongeren in deze wijk in zijn ban houdt.’

    Irish ging door.‘Je bent summa cum laude afgestudeerd in wiskunde en economie aan Princeton. Je was aanvoerder van het rugbyteam, maar als ouderejaars brak je je been tijdens een wedstrijd tegen Yale en dat was dat. Je schreef een financiële column voor een krant die Common Cents heette. Je hebt vijfentwintig uur per week gewerkt bij Butler Dining Hall. Daarna kreeg je een volledige baan bij Wharton School. Je liet een baan bij de World Bank en een Fulbright-leerstoel schieten voor een baan bij Harrington Weiss. Vorig jaar ben je gepromoveerd tot directeur, de jongste van jouw groep. Klopt het allemaal?’

    Bolden knikte.

    Wolf kwam naar voren en tikte Bolden op de wang.‘Irish vroeg of het klopte.’

    ‘Het klopt.’ Hij fluisterde.

    We willen jou, meneer Bolden.

    De auto reed met regelmatige snelheid. Bolden nam aan dat ze naar het noorden reden via de West Side Highway of via fdr Drive. Ze waren nog steeds in Manhattan. Als ze over een brug of door een tunnel waren gereden, zou hij dat gemerkt hebben. Hij zat doodstil maar dacht koortsachtig na. Hij had met niemand problemen, nu niet en in het verleden ook niet. Hij had niemands vertrouwen beschaamd. Hij had geen wetten overtreden. Hij ging gemakkelijk zitten in het zachte, zwarte leer en droeg zichzelf op te wachten, mee te werken en zijn kans af te wachten.

    Bolden pakte de zilveren schaal van de vloer en legde hem op schoot. Een programma van het diner was uit de wikkel gevallen. Irish las het en gaf het aan Wolf, die er vluchtig naar keek en het toen op de grond gooide.

    ‘Waarom doe je het?’ vroeg Irish.‘Denk je dat het nut heeft?’

    Bolden bestudeerde de man. Zijn gezicht was mager, bijna uitgemergeld, met holle wangen en de huid spande strak over zijn kaken. Zijn gelaatskleur was rood en verweerd. Zijn onverzettelijke ogen waren ijsblauw. Het was het gezicht van een klimmer, een triatleet of een marathonloper, iemand die graag de grenzen van zijn uithoudingsvermogen opzocht. Bolden kwam tot de slotsom dat het litteken op zijn wang een kogelwond moest zijn.‘Hebben jullie in het leger gezeten?’ vroeg hij.‘Bij welk onderdeel? Commando's? Paratroepers?’

    Geen van de mannen sprak hem tegen maar Bolden merkte dat er iets in hun houding was veranderd. Een verholen trots.

    ‘Wat is die lijfspreuk van jullie ook weer?’ ging hij verder.‘Niemand achterlaten. Daarom doe ik het. Die jongeren hebben niemand die ervoor zorgt dat ze niet worden achtergelaten.’

    Hij keek uit het raampje in de hoop een glimp van de straat op te vangen maar hij zag alleen zijn eigen spiegelbeeld. Waarom deed hij het eigenlijk? Misschien omdat zijn leven voorspelbaar en routineus was geworden. Met die jongeren was dat nooit het geval. Elke beslissing – of het nu ging om de kleur overhemd die ze naar school zouden dragen of in welke snackbar ze daarna hun huiswerk zouden maken – kon grote invloed hebben op hun toekomst. Het was een leven op het scherp van de snede en alleen al het vermijden van problemen vereiste de kundigheid van een koorddanser. Misschien deed hij het voor zichzelf. Omdat hij een van hen was geweest. Omdat hij wist hoe het voelde om van dag tot dag te leven en nooit verder dan twee weken vooruit te kijken. Misschien deed hij het omdat hij het geluk had gehad te ontsnappen. Je liet je kameraden niet in de steek.

    Wolf keek op zijn horloge.‘Bel maar vast. Zeg

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1