Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Bankier van de duivel
Bankier van de duivel
Bankier van de duivel
Ebook495 pages7 hours

Bankier van de duivel

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Adam Chapel heeft een duidelijke missie: Volg de ontastbare sporen van terroristisch geld om de daders van de bloedige aanslag in Parijs op te sporen. De accountant maakt deel uit van een speciale antiterreur eenheid, maar naast zijn professionele beweegredenen, heeft hij ook een persoonlijk motief om de terroristen achter slot en grendel te krijgen. Maar liefst vier van zijn collega's zijn omgekomen tijdens de aanslag. In een race tegen de klok volgt hij het geldspoor en ondervindt hij in levende lijve hoe complex en angstaanjagend de rol van geld in terrorisme en oorlog is. Christopher Reich, ook wel de "John Grisham van Wall Street" genoemd door de New York Times, weet in 'Bankier van de duivel' de spanning als geen ander op te voeren naar ongekende hoogtes! Durf jij het aan?-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateApr 23, 2021
ISBN9788726892734

Read more from Christopher Reich

Related to Bankier van de duivel

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Bankier van de duivel

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Bankier van de duivel - Christopher Reich

    Bankier van de duivel

    Translated by Herman van der Ploeg

    Original title: The Devil’s Banker

    Original language: English

    THE DEVIL􏰟S BANKER © 2003 by Christopher Reich

    Copyright © 2003, 2021 Christopher Reich and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726892734

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    Voor Bill, Helena en Jackson Reich,

    met veel liefs

    1

    Met vijfhonderdduizend dollar die met tape rond je buik is bevestigd loop je niet echt gemakkelijk. En het wordt er niet beter op als je bedenkt dat alle voorbijkomende mannen maar wat graag je keel zouden doorsnijden als ze wisten dat je zo’n grote som geld bij je had.

    De man die de strijdersnaam Abu Sayeed had aangenomen, liep door de kronkelende steegjes van de smokkelaarsbazaar. Hij liep bewust niet te vlug. Hij was nu dichtbij, maar hij moest zich niet haasten. Haast trok de aandacht. En aandacht betekende moeilijkheden, en die kon hij zich niet veroorloven.

    Rondom hem stonden winkeliers in de deuropening te roken en thee te drinken. Hij voelde dat ze naar hem keken, dat ze zijn gedrag probeerden te peilen en zijn kracht taxeerden. Was hij een jager of een prooi? Intuïtief rechtte hij zijn rug en stak hij zijn kin vooruit. Maar voortdurend zorgde hij ervoor dat zijn pas ontspannen bleef en dat zijn gezicht kalmte uitstraalde, ook al had hij het gevoel dat hij belaagd werd.

    Het geld was verdeeld in vijftig pakjes. Elk pakje bevatte tienduizend dollar, verpakt in waterafstotend, doorzichtig plastic. De pakjes hadden scherpe, gemene hoeken die pijnlijk tegen zijn huid schuurden. Hij was al zesendertig uur onderweg. Hij had het gevoel of zijn borst en rug met een karwats waren bewerkt. Hij hield het alleen vol door het doel van zijn missie voor ogen te houden. Het vooruitzicht van de dood van de ongelovigen deed zijn krachten toenemen, alsof een faraoleger zijn lichaam in stroomde.

    Vier uur in de middag was het heetste moment van de dag. Stofwolken ontstonden boven de weg, kringelden traag rond en dreven weg. Na een korte pauze kwam de bazaar tot leven. Onder felle lampen stonden planken vol met sloffen Dunhill-sigaretten, Toshiba-laptops en parfums van Paco Rabanne, alles ingevoerd via Afghanistan om invoerrechten en belastingen te vermijden. In andere winkels werden minder mondaine goederen verkocht: kalasjnikovs, Colt-pistolen en Claymore-mijnen. Hasjiesj, heroïne, zelfs slaven waren op het juiste adres te verkrijgen. Als je ergens van een vrije markt kon spreken, dacht Sayeed, dan was het hier wel, in het uiterste westen van Peshawar, de toegangspoort tot de Khyberpas.

    Hij stopte even om een stuk suikerriet te kopen en keek om. Zijn onpeilbare, zwarte ogen gingen zoekend de straat rond, bedacht op een vreemd gezicht, een ontwijkende blik, een nerveuze treuzelaar. Zo dicht bij zijn doel mocht hem niets ontgaan. Hij geloofde niet dat de kruisvaarders zijn identiteit kenden. Toch moest hij voorzichtig blijven. Leden van de Amerikaanse Special Forces waren in Peshawar even talrijk als luizen op een dier. De meesten waren eenvoudig te herkennen aan hun Oakley-zonnebrillen, Casino-horloges en woestijnlaarzen. Sommigen waagden zich zelfs in de bazaar, waar buitenlanders niet welkom waren en waar de Pakistaanse wet niet langer gold.

    Bij de gedachte aan de Amerikanen speelde er een minachtend lachje rond zijn mond. Ze zouden spoedig merken dat ze niet meer konden vluchten. Het vuur naderde. Het zou hun kern verbranden. Ze zouden van binnenuit verschroeid worden.

    Even leek het of de dreiging was verdwenen. De pijn zakte weg en de gedachte aan totale vernietiging verwarmde hem.

    Tevreden omdat hij niet gevolgd werd, spuwde Sayeed het taaie stuk suikerriet uit en hij stak de smalle weg over. Als je hem zo zag, verschilde hij niet van de duizenden handelaars die probeerden te overleven in het slecht gecontroleerde grensgebied tussen Pakistan en Afghanistan. Zijn shalwar kameez, het ruimvallende hemd en de broek die hier het dagelijkse tenue waren, was vuil en stond stijf van opgedroogd zweet. Zijn zwarte hoofddeksel was bevuild met rood alkalistof. Zijn baard gaf aan dat hij tot de fanatiekste gelovigen behoorde, evenals de ak -47 die om zijn schouder hing en de met juwelen bezette dolk die om zijn kuit zat.

    Maar Sayeed was geen Pakistaan, en hij was evenmin een Pasjtoen uit de zuidelijke provincies van Afghanistan of een Oezbeek uit het noorden. Hij werd als Michael Christian Montgomery geboren in Londen, Engeland. Hij was het onwettige kind van een aan kanker lijdende Britse officier en een Egyptisch tienerhoertje. Zijn vader overleed toen Sayeed nog een jongen was. Veel meer dan een beschaafd accent erfde hij niet. Zijn moeder was niet in staat om voor hem te zorgen. Ze ging terug naar Caïro en liet hem achter bij de madrasas, de religieuze scholen die hem een islamitische opvoeding gaven. Zijn jeugd was kort en bruut. Het was een natuurlijke voorbereiding op de trainingskampen, waar hem het geloof in wapens werd bijgebracht. Hij werd onderwezen in de wetten van het geweld en leerde het altaar van de rebellie te aanbidden. En vandaar ging het naar de strijdvelden van Palestina, Tsjetsjenië en Servië.

    Toen hij twintig was, werd hij ontdekt door de sjeik.

    Toen hij eenentwintig was, hield Michael Christian Montgomery op te bestaan. Zijn naam werd veranderd in Abu Mohammed Sayeed, hij zwoer de eed, accepteerde zijn lot en sloot zich aan bij Hidzjra.

    Terwijl hij een stoet karren ontweek, zwaar beladen met stoffen uit Korea, tapijten uit Tibet en Panasonic-televisies in fabrieksdozen, bereikte hij de Tikram-moskee. De deuren stonden open. In de schaduwrijke hal lagen enkele mannen op gebedskleedjes te bidden. Zijn blik gleed weer over de straat. Hij inspecteerde de kruising die voor hem lag en voelde een nieuwe pijnscheut in zijn rug. Deze keer was het echter niet de scherpe riem die zijn ongemak veroorzaakte. Het was angst. Hij zag de winkel niet. Ergens moest hij een verkeerde straat in zijn gelopen. Hij was verdwaald.

    In het wilde weg draaide Sayeed zijn hoofd rond. Het kon niet waar zijn. Hij was bij de Tikram-moskee. Hij had de foto’s gezien. Hij had de kaarten bestudeerd. Wanhoop overmande hem. Er werd op hem gewacht. Het aftellen was begonnen. Zeven dagen. De angst om te falen gaf hem opeens het gevoel dat zijn ingewanden uit water bestonden.

    Doodsbenauwd liep hij de straat in. Een claxon toeterde in zijn oor. Het klonk hard, heel hard, maar leek afkomstig uit een andere wereld. Sayeed sprong achteruit en een busje reed traag voorbij. De passagiers hingen uit de deuren en hielden zich vast aan het bagagerek. Achter het busje verpestte een wolk van smerige uitlaatgassen de toch al vervuilde lucht. Hij kon niet verder. Hij kon niet terug. Hij was verloren.

    De uitlaatgassen losten op en toen zag hij het. Sierlijke gouden letters op een zwarte achtergrond. bhatia’s goud en sieraden . Zijn wanhoop verdween. Plotseling voelde hij vreugde. Het licht van duizend zonnen.

    ‘Inshallah, God is groot,’ fluisterde hij, plotseling overmand door een golf van vroomheid.

    Aan beide kanten van de ingang stonden bewakers met kalasjnikovs voor hun borst, met hun vinger aan de trekker. Sayeed liep langs zonder hun een blik waardig te achten. Ze stonden daar niet om sieraden te beschermen. Ze stonden daar om het geld te bewaken, voornamelijk dollars en goudstaven. Bhatia’s reputatie als juwelier mocht dan verdacht zijn, zijn betrouwbaarheid als hawaladar, geldhandelaar, was onbetwist. Faisan Bhatia werd door de lokale smokkelaars al sinds lange tijd als de beste tussenpersoon beschouwd. Hij was de enige geldhandelaar in de regio die grote transacties aankon.

    In het Arabisch betekent hawala ‘geld wisselen’. En in het Hindoe betekent het ‘vertrouwen’. Eenvoudig gezegd was het de taak van de hawaladar om ervoor te zorgen dat geld van de ene stad naar de andere werd overgemaakt. Sommigen van zijn klanten waren handelaars die hun verdiensten wilden veiligstellen nadat ze hun vracht in de bazaar hadden verkocht. Anderen waren eenvoudige lieden die geld naar huis wilden sturen, naar hun dierbaren in Karachi, Delhi of Dubai. Beide groepen vertrouwden de bureaucratie en de papierwinkel van de weinig solvabele banken van het land niet. Voor hen was hawala een welkom alternatief. Een systeem dat was gebaseerd op vertrouwen, uit het zicht van opdringerige ogen. Een systeem dat al bestond sinds de tijd dat Arabische handelaars de zijderoute bereisden, honderden jaren geleden.

    Bhatia, een dikke Indiër met een lok grijs haar, stond hooghartig achter de toonbank. Toen Sayeed naderbij kwam, bekeek hij de vuile kleding en het ongewassen gezicht van zijn klant met onverholen minachting.

    ‘Ik wil geld overboeken,’ fluisterde Abu Sayeed toen hij dicht genoeg was genaderd om de adem van de man te kunnen ruiken. ‘Het is nogal dringend.’

    De Indiër bewoog niet.

    ‘De sjeik heeft me gestuurd.’

    Even glinsterde er iets in de ogen van Faisan Bhatia. ‘Kom maar mee.’

    2

    Nog nooit was ze in zo’n afschrikwekkend oord geweest. Sommige delen van Jakarta hadden er wel iets van weg. Jakarta, met zijn bonte sloppenwijken, deprimerende vervuiling en geniepige tieners die je op straat beroofden. Macao had een paar donkere hoekjes waar je je niet durfde wagen. En iedereen wist dat er in Rio buitengewoon kwaadaardige jongens op motoren voorbij reden, met hun scheermes in de aanslag. Maar dit oord – de niet-aflatende hitte, de vijandig starende blikken, en, wat nog het ergste was, de burka over haar hoofd en schouders, die haar het gevoel gaf dat ze in een oven zat – dit oord sloeg werkelijk alles.

    Ze heette Sarah Churchill. De codenaam voor deze opdracht was ‘Smaragd’, en door het zwarte gaas van haar sluier zag ze hoe haar doelwit over de kruising liep. Ze zag dat hij in paniek verkeerde, dat hij probeerde niet te hinken en daardoor juist te rechtop liep, met zijn borst naar voren. Twee dagen was ze hem nu gevolgd, over bergpassen, een afstand van bijna honderd kilometer. Ze had pijn, maar ze zou het nooit laten merken. Ze liep op leren sandalen en haar voeten waren rauw en bedekt met blaren. Haar benen hadden nog nooit zo moe aangevoeld. Haar onderlip was zojuist gebarsten en ze voelde een spoortje bloed op haar tong, zout en op een vreemde manier geruststellend.

    Drie Indiase vrouwen in rode en oranje gewaden dribbelden voor haar, en ze sloot zich bij hen aan, hun manier van lopen imiterend. De ‘schuifelgang der tweede klasse’, zoals ze het noemde: hoofd omlaag, schouders gebogen, ogen op de grond gericht, als een hond die te veel slaag heeft gehad.

    Sarah trok haar schouders in en maakte zichzelf kleiner onder het lange gewaad. Ze zag steeds minder en dacht wrokkig aan haar opleidingsperiode. Ga helemaal op in je omgeving: de eerste regel van het vak dat ze had geleerd in Fort Monckton, waar de brave kleine Engelse jongens en meisjes tot spion werden opgeleid. Ze was altijd een uitblinker geweest. Ze kromde haar rug en liep gebogen verder door de straat.

    Ze was te lang. Dat was het punt. Er waren niet veel Pakistaanse vrouwen die, op kousenvoeten, een meter tweeënzeventig lang waren. Die lengte had ze van haar vader, een Welshman van een meter negentig. Het ravenzwarte, schouderlange haar had ze van haar moeder, evenals haar bruine ogen. Haar persoonlijkheid was echter uniek, daar viel niets aan te verbeteren of te veranderen. Ze was moedig, oprecht en opgewekt. Vijf jaar geleden had ze bij de IONEC, de Intelligence Officers’s New Entrant’s Course, het record gevestigd bij de mars van tachtig kilometer voor vrouwen, maar toen haar instructeurs haar tijdens de diploma-uitreiking de dapperste rekruut noemden, knapte er iets in haar en had ze gehuild als een kind.

    Haar oortelefoontje kraakte. ‘Doelwit nog steeds in zicht?’

    ‘Hij is de winkel in gelopen,’ fluisterde ze. ‘Bhatia’s Goud en Sieraden.’ Ze sprak langzaam, elke letter goed articulerend zoals ze het haar hadden geleerd op de Roedeanschool. ‘Die ellendige hawala. Tijd voor versterking.’

    ‘Wat zegt je gps ?’

    ‘Momentje.’ Ze vond het gps -apparaatje op haar riem en drukte op de knop ‘lokaliseren/zenden’. Binnen een seconde hadden de vaste satellieten van het GPs-netwerk van de Central Intelligence Agency haar exacte lengte- en breedtegraadpositie vastgesteld, tot op vijftien centimeter nauwkeurig. De hoogte ten opzichte van zeeniveau werd gemeten met een marge van tien centimeter. Sinds ze de bazaar had betreden had ze elke honderd meter haar locatie doorgegeven. Alle coördinaten samen fungeerden als richtlijn voor de ondersteunende troepen. Bij plotseling gevaar gaven ze aan wat de snelste ontsnappingsroute was.

    ‘Smaragd, je positie is bekend. Een A-team is onderweg. De verwachte aankomsttijd is over twaalf minuten.’

    ‘Twaalf minuten? Dan is hij waarschijnlijk al ontsnapt via de achteruitgang en al halverwege Pesh. Verdomme, zeg dat ze opschieten.’

    De smokkelaarsbazaar was even groot als de City van Londen, met veel steegjes, straatjes en wegen. Straatnaamborden waren er nauwelijks. De meeste straten hadden niet eens een naam. Vaste adressen bestonden hier niet. De bazaar was ontstaan als informele ‘grijze markt’ waar gestolen goederen uit Afghanistan werden verhandeld. De karren waren vervangen door schuurtjes en de meeste winkels waren nu gevestigd in robuuste betonnen huizen. Op een wirwar van dubieuze reclameborden werd de handel aangeprezen. Marks and Spencer. Maytag. Pringle of Scotland. Sony. En haar absolute favoriet: Saks Fifth Avenue. De bazaar bevond zich geheel binnen Pakistaans grensgebied maar werd als een autonome regio beschouwd. De misdaad tierde er welig. Dieven, zakkenrollers en zwaardere criminelen liepen vrij rond en oefenden hun vak uit op de zwakken en de nietsvermoedenden. Slachtoffers moesten de crimineel zelf maar zien te pakken. Als dat lukte, konden ze zelf de strafmaat bepalen. Als er al wetten bestonden, waren het de harde wetten van de plaatselijke Pathanen.

    ‘Blijf beelden doorsturen,’ kraakte de stem.

    ‘Hoe is de ontvangst?’ vroeg ze. ‘Is het beeld duidelijk genoeg?’

    ‘Een beetje vaag. Sta even stil. Ik moet de kleuren bijstellen.’

    Sarah stond stil en keek naar de drukke straat. Elfduizend kilometer verderop bepaalde een technicus of het beeld te rood of te groen was. De digitale Sony-microcamera in haar zonnebril was een cadeautje van de jongens in Langley. Ze zag het als een welkom-aan-deze-kant-vande-plas-cadeau nadat MI6 haar had overgeplaatst. Die yanks hadden altijd de beste spullen. De camerabeelden gingen naar een zender in haar riem die zowel audiosignalen als visuele signalen doorgaf naar een zendstation in de buurt. Dat station zond de signalen door naar Langley. Die lui in Langley hadden haar ook een machinepistool, drie extra magazijnen met munitie en een keurig verpakte cyaankalitablet gegeven, die op de plek zat waar ooit een verstandskies had gezeten.

    ‘Geef ons een overzicht van de situatie en draai langzaam van links naar rechts.’

    Sarah draaide haar hoofd de gewenste kant op. De camera registreerde dezelfde exotische beelden als haar ogen: de moskee met zijn prachtig bewerkte deuren, de koopman die slachtafval ophing in zijn etalage, de wapensmid die op de stoep bezig was met de loop van een geweer, en, ten slotte, Bhatia’s Goud en Sieraden, waar ze een lange, magere gestalte achter de verste toonbank zag staan. Abu Mohammed Sayeed. ‘Omar’werd hij tijdens missies genoemd.

    Maar de geuren roken ze niet. De bijtende wolken van langdurig brandende vuurtjes; de kruidige lucht van lam aan een spit; de doordringende stank van mannen die zich wekenlang niet hadden gewassen en die zwoegden en zweetten in de hitte van achtendertig graden.

    ‘Zo goed?’ vroeg ze. ‘Of willen jullie liever dat ik me even in de winkel laat zien om gedag te zeggen?’

    ‘Nee. Loop er gewoon even snel langs. We kunnen de beelden hier vertragen.’

    Sarah stak de straat over, ontweek een toeterende Vespa en deed haar best een wandeltempo aan te houden. Ze wist zeker dat er ergens in de koran een hadith stond die gebood dat ‘deugdzame vrouwen’ niet mochten rennen. Eigenlijk sloot de heilige leer hen van alles uit, behalve van het klaarstaan voor de grillen en noden van ‘deugdzame mannen’.

    Ze stapte het trottoir op en liep langs de juwelierszaak. Haar blik viel op de talloze gouden halskettingen in de etalage. De deuropening was naast haar. Twee bewakers met AK’s stonden binnen op wacht. Bewakingscamera’s hingen hoog in de hoeken. Een gezette Indiër was in gesprek met Sayeed. Er waren geen andere klanten.

    ‘Bevestigd. Omar aanwezig,’ klonk de stem in haar oortelefoontje. ‘Zo te zien heeft hij wat stevige jongens bij de hand. Loop maar door.’

    Ze bleef een fractie van een seconde staan kijken en liep door. Op datzelfde moment ontstond er plotseling agitatie en beweging in de winkel en ze bleef staan. Ze deed het onhandig, te schokkerig. Zo verraadde ze alles. En daar stond ze, een seconde, twee... Een perfect silhouet, als bevroren bij de deuropening.

    ‘Hij loopt naar de achterkant,’ fluisterde Sarah. ‘Ik bedoel, die twee gaan samen. Een van de bewakers gaat ook mee. Waar blijft de versterking?’ vroeg ze, terwijl de wanhoop in haar groeide.

    ‘Ze zijn er over negen minuten. Pas op dat je je niet verraadt. Loop door naar de Tikram-moskee en ga daar verder met je observatie.’

    ‘Negen min...’ Haar strenge training voorkwam dat ze verder protesteerde. Maar in gedachten schreeuwde ze het uit van frustratie.

    Aan het eind van de straat stapte Sarah van de stoeprand en stopte. Rechts van haar lag een hof vol met autobanden. Honderden en honderden gloednieuwe banden, rij na rij netjes op elkaar gestapeld tot tien meter hoog. Ze draaide zich om en keek over de kruising in de richting van de moskee. Het was veiliger om hier toe te kijken. Een A-team was onderweg. Ze wist wat dat zou betekenen: kogels, en veel ook. Abu Sayeed was niet het type dat zich overgaf en zei: Oké, agent. Ik zal rustig meekomen.

    ‘Smaragd, Ranger hier.’ Een nieuwe stem klonk in haar oor, kalm, gezaghebbend. Ranger. De adjunct-directeur van Operationele Zaken in eigen persoon. ‘Ga de winkel in. Kijk maar eens rond.’

    ‘De winkel in?’

    ‘We willen toch niet dat hij ertussenuit knijpt? Niet voordat het feest begint. Het is een juwelier,’ ging hij verder. ‘Zoek maar een halsketting uit. Koop wat je wilt. Ik betaal. Je kunt het op mijn onkostenrekening zetten.’

    Haar mond was kurkdroog en haar tong voelde gezwollen aan.

    ‘Ik geloof niet dat ze American Express accepteren,’ antwoordde ze monter, terwijl ze besefte dat de schertsende toon bedoeld was om haar op haar gemak te stellen, om haar het gevaar van zijn bevel te doen vergeten. En dat was het, een bevel. Hij vroeg haar alleen een winkel in te gaan waarin zich de grootste onderwereldfinancier van het noordwestelijk grensgebied bevond, samen met een geharde terrorist die hoorde bij een groepering die zó geheim was, en waarover zóveel geruchten de ronde deden, dat niemand de naam ervan durfde fluisteren – als die groepering al een naam had. Tot nu toe had niemand het bestaan ervan willen bevestigen. Eén soevereine, kwaadaardige leider was tegenwoordig genoeg voor de wereld.

    Aan de overkant van de straat keek een woest uitziende man haar agressief aan. Hij droeg een zwarte hoofddoek en een zwarte dishdasha en die baard had hij waarschijnlijk al een jaar of tien. Een imam, nam ze aan. Een islamitische geestelijke. De man weigerde zijn blik af te wenden. Zijn lippen trilden, zijn ogen schoten vuur, zijn hele wezen straalde haat uit. Vanachter de sluier zag ze zijn beschuldigende blik. Zijn onverzettelijkheid, zijn woede, zijn verbijsterende gebrek aan respectvoor de superieure sekse gaven haar onverwachts moed.

    ‘Begrepen,’ zei ze. ‘Ik zal die troep van Bhatia eens bekijken.’

    ‘Brave meid,’ zei Ranger. Als hij haar ooit weer zo noemde, dacht ze, zou ze hem een kaakslag toedienen, ook al liep hij mank. Maar het deed er niet meer toe. Ze bewoog, ze dacht niet na. Ze ontweek de vonken die uit de werkplaats van de wapensmid opspatten. Onzichtbaar achter haar sluier trok ze een vies gezicht toen ze langs de kronkelige ingewanden van lammeren liep die aan haken in de slagerij hingen. Toen stond ze in de winkel. Ze bewonderde de middelmatige koopwaar van de heer Bhatia alsof het de kroonjuwelen waren.

    Het geld lag opgestapeld op een tafel in Bhatia’s privé-kantoor. Met een scheermes opende de Indiër elk pakje en vervolgens gaf hij de biljetten aan een handlanger om ze na te tellen. Toen hij klaar was, gromde hij. ‘Vijfhonderdduizend dollar, zoals je al zei.’

    ‘De sjeik liegt niet,’ zei Abu Sayeed. Door gunstige regenval was de papaveroogst verdubbeld. Een ton ruwe opium was de gift van Allah aan Hidzjra: zijn manier om de ophanden zijnde holocaust te zegenen.

    ‘Het is niet eenvoudig om een dergelijke som over te boeken,’ zei Bhatia. ‘Hoe snel moet het gebeuren?’

    ‘Meteen.’

    ‘Vandaag?’

    ‘Nu.’

    Bhatia keek zorgelijk. ‘Waar moet het geld heen?’

    ‘Naar Parijs.’

    ‘Hmm.’ Bhatia’s ogen vernauwden zich en hij mompelde een paar woorden in zichzelf terwijl hij zijn hoofd schudde. Sayeed wist dat het een truc was. De Indiër overwoog welke som hij kon vragen. ‘Het is te doen. Maar de kosten van een dergelijke transactie bedragen twee procent.’

    ‘Eén procent.’

    ‘Onmogelijk! Niemand heeft zo veel baar geld voorhanden. Daar is een bank voor nodig. Daar zijn kosten aan verbonden. Er gaat tenminste een dag overheen. Misschien langer. Dat is niet te vermijden. En dan is er nog het risico. Anderhalf.’

    Sayeed had een hekel aan onderhandelingen, maar soms was het noodzakelijk.

    Vijfduizend dollar was een klein bedrag als het geld snel in Parijs werd afgeleverd. Zeker in vergelijking met de schade die het zou veroorzaken. ‘Eén procent,’ herhaalde hij. Hij had zijn orders. ‘De sjeik zal zijn dankbaarheid tonen.’

    ‘Hoe dan?’

    Abu Mohammed Sayeed klemde zijn hand rond die van de Indiër. Zijn dreigende blik sprak boekdelen.

    Zevenhonderdvijftig kilometer boven de Indische Oceaan pikte een geosynchrone Intruder-satelliet van de National Reconnaissance Agency, die de mobiele communicatie controleerde in de driehoek van Pakistan, Noord-India en Afghanistan, een noodsignaal op. Heel even ontbrandden de stuurraketten in de ijskoude, oneindige ruimte. Rechthoekige, elektromagnetische panelen veranderden miniem van positie. In een ogenblik verschoof het observatieveld – de ‘voetafdruk’ van de satelliet – veertig mijl naar het noorden en tweeëntwintig mijl naar het oosten om in te zoomen op de meest recente GPS-coördinaten van operatie Smaragd.

    Enkele minuten later onderschepte de satelliet een mobiel gesprek tussen Peshawar en Parijs. Tezamen met 2321 gelijktijdig opgevangen gesprekken, gaven de transponders van de satelliet het signaal door aan een afluisterstation in Diego Garcia, dat in handen was van de satellietafdeling van de U.S. Air Force 20. Het afluisterstation stuurde de signalen meteen door naar de National Security Agency in Fort Meade, Maryland, waar het gesprek werd geanalyseerd door een stel aan elkaar gekoppelde ibm -supercomputers. Er werd gezocht naar het voorkomen van een van de duizend ‘sleutelwoorden’ in honderd talen en dialecten. In een kwart seconde bepaalde de computer dat het gesprek van ‘strategisch-militaire’ waarde was. Het kreeg de code ‘urgent’ en een digitale kopie van het gesprek werd doorgestuurd naar een analist op het hoofdbureau van de Central Intelligence Agency in Langley, Virginia.

    De analist, die besefte dat hij in het bezit was van ‘uiterst actuele inlichtingen’, met andere woorden, gegevens van onmiddellijk strategisch belang, belde de adjunct-directeur Operationele Zaken en verzocht om een buitengewone vergadering.

    ‘Vijfde verdieping, ctcc ,’ zei admiraal Owen Glendenning. ‘Kom hier zo snel mogelijk heen en breng een opname van het telefoongesprek mee.’

    ‘Nou,’ riep Faisan Bhatia trots toen hij na een kwartier terugkwam in het kantoortje. ‘Alles is geregeld. Het geld kan opgehaald worden bij Royal Joailliers. Het bevindt zich op de Place Vendôme in Parijs. Wilt u hun adres?’

    ‘Heel graag.’ Abu Sayeed glimlachte tersluiks. De sjeik had hem geïnformeerd dat Bhatia Royal Joailliers zou gebruiken. Royal noemde zichzelf een haute joaillier, wat betekende dat alles in zijn met satijn beklede uitstalkasten duurder was dan tienduizend dollar. De kartels waren zijn beste klanten: Columbianen, Mexicanen, Russen. Hij had vaak exorbitante sommen contant geld in huis. Toen Sayeed het adres had opgeschreven, vroeg Bhatia of hij hem de naam van de ontvanger wilde geven.

    ‘Dat is niet nodig,’ zei Sayeed.

    ‘Prima. De ontvanger moet een wachtwoord gebruiken. In dit geval is een dollarbiljet voldoende.’ Bhatia schoof een beduimeld Amerikaans bankbiljet over tafel. ‘Neem dit mee. Ik raad u aan het serienummer aan de linkeronderkant zo snel mogelijk door te geven aan de ontvanger. Als hij zich meldt bij Royal Joailliers, moet hij hetzelfde nummer opgeven. Pas dan krijgt hij het geld. Er kan niets misgaan. Zijn we het eens?’

    Sayeed kende de regels van hawala goed. De sjeik had jarenlang van dit informele banksysteem gebruikgemaakt om fondsen op te bouwen. ‘Akkoord,’ zei hij.

    ‘Wilt u mijn telefoon gebruiken?’

    ‘Ik heb er zelf een bij me.’

    ‘Goed dan. Laten we samen iets eten. U ziet er tamelijk uitgeput uit, als ik zo vrij mag zijn.’ Bhatia klapte in zijn handen en blafte een order naar een bediende achter de schermen. Even later verscheen zijn vrouw met een blad met twee porseleinen kopjes en een theepot. Een jongere vrouw volgde. Ze droeg een geitenkop op een zilveren schaal. In de drukkende hitte van tweeëndertig graden vloog een zwerm vliegen rond de schaal en de glazige, gelatineachtige ogen.

    ‘Tast toe,’ zei Bhatia, met zijn hand naar de Pakistaanse delicatesse wenkend.

    Maar Sayeed was niet geïnteresseerd in eten. Op de monitor die het interieur van Bhatia’s zaak toonde, keek hij toe hoe een vrouw in een volledige burka een plateau met sieraden bewonderde. Ze stond daar al zolang hij bij Bhatia was. Het beeld vervaagde, alsof de ontvangst minder werd. Toen werd het weer scherp. Hij voelde een ongemakkelijke kriebeling in zijn maag. Het was kwart voor vijf op de klok. In Parijs zou het kwart voor een zijn. Hij wilde bellen. Zijn broer zat te wachten.

    Abrupt stond hij op. ‘Die monitor,’ zei hij, terwijl hij naar het scherm wees. ‘Is het een gesloten circuit?’

    ‘Nee,’ zei Bhatia trots. ‘Draadloos. Iets nieuws uit Japan.’

    Sayeed liep zonder een woord te zeggen het kantoor uit.

    3

    Admiraal Owen Glendenning bevond zich aan de achterkant van het Counterterrorism Command Center op de vijfde verdieping van het hoofdbureau in Langley, Virginia, en nam de meest recente gegevens door. Het was nog te vroeg voor hoop, maar toch wilde hij het ontluikende gevoel van optimisme dat zijn nek rood kleurde en hem met zijn stok op de vloer deed tikken, niet negeren.

    ‘Blijf nog even bij hem, meisje, en dan zijn we er,’ zei hij tegen zichzelf. ‘Het duurt niet lang meer.’

    Op een groot scherm waren de live-beelden uit Pakistan te zien die de camera van Sarah Churchill doorgaf terwijl ze een aantal gouden halskettingen stond te bestuderen. Ze keek op en Glendenning zag het gezicht van een drukdoende verkoper, die de gebruikelijke onzin uitkraamde over hoge kwaliteit en de laagste prijs. Onder in het scherm werden zijn woorden simultaan in het Engels vertaald.

    Een tweede scherm, met een kaart van de aarde, toonde het gebied dat werd bestreken door de spionagesatellieten van de Central Intelligence Agency. Een gearceerd vakje gaf de positie van elke satelliet aan. Sommige vakjes bleven onbeweeglijk; andere bewogen mee met de draaiing van de aarde.

    Op een derde scherm, dat op dit moment niet werd gebruikt, lichtte het logo van de cia op tegen een zeeblauwe achtergrond.

    Om zeven uur ’s ochtends was het in het Counterterrorism Command Center al een drukte van belang. Drie rijen analisten zaten op de tribune van de commandoruimte, die de vorm had van een auditorium. Overal stonden gloednieuwe terminals met flatpanel-schermen en moderne, ergonomisch verantwoorde stoelen die twaalfhonderd dollar per stuk kostten. Het was lang geleden dat men over zo veel geld kon beschikken, maar de oorlog tegen het terrorisme had de hoogste prioriteit en de geldkraan stond wijd open. Glendenning vertelde de regelmatige bezoekers van Capitol Hill graag schertsend dat zijn werkruimte leek op de filmset van een spionagecentrum in Hollywood. Maar de laatste tijd was zijn gehoor minder enthousiast. Bijeenkomsten die vroeger niet meer waren geweest dan geheime ceremonies waarbij cheques werden uitgeschreven, werden nu benut voor kritische vragen. Sommige senatoren die durfden door te vragen, wilden weten waar de resultaten bleven die Glendenning had beloofd. Een paar honderd miljoen dollar aan geconfisqueerde rekeningen was prima, maar hoe zat het met de terroristen die erachter zaten? In plaats van bevroren tegoeden had men liever dode terroristen.

    Ze zouden hun terroristen krijgen, beloofde Glendenning in stilte. Een beetje geduld, graag.

    Hij stond moeizaam op, onderdrukte een kreun, omdat staan hem pijn deed, greep zijn twee bamboestokken en schuifelde naar zijn glazen kantoor. Owen Glendenning was eenenzestig jaar oud, mager en kalend. Men vond dat hij op Franklin Roosevelt leek. Hetzelfde aristocratische voorkomen, dezelfde onbedwingbare lach als de grote politicus, dezelfde lichtvoetige charme. Als jonge luitenant in de Vietnamoorlog was hij zwaar gewond geraakt tijdens een nachtelijke missie achter het front die tot doel had kaderleden van de Vietcong op te pakken. De mortieren die zijn benen hadden verwond, hadden ook zijn gezicht gehavend. Het leek of iemand zijn rechterwang en kaak hardhandig met een schop had bewerkt. De missie was echter een succes geworden en Glendenning kreeg een onderscheiding. Misschien had hij er ooit uitgezien als Franklin D. Roosevelt, maar nu had hij met die grote persoonlijkheid niet meer gemeen dan een stalen zelfvertrouwen, een hekel aan medeleven en de weigering zich te laten betuttelen.

    Hij pakte de telefoon en draaide het nummer van het Foreign Terrorist Asset Tracking Center (ftat ), twee verdiepingen lager. ‘Geef me Halsey.’

    Strikt genomen viel het ftat onder het ministerie van Financiën. Zij zorgden voor het geld. Maar toen het onderzoek duidelijk had gemaakt dat men te maken had met wereldwijde financiering van terroristen, was iedereen het erover eens dat Langley de leiding moest overnemen.

    Het was nog niet zo lang geleden dat alleen al het idee dat de cia informatie uitwisselde met het ministerie van Financiën als misdadig werd beschouwd. Je had ordehandhaving en inlichtingendiensten, en beide hoorden gescheiden te blijven. Maar na de gebeurtenissen van 11 september 2001 was dat allemaal veranderd. Sinds de Patriot Act was aangenomen, was communicatie tussen de veelsoortige en talrijke ordehandhavings- en inlichtingendiensten van de Verenigde Staten niet alleen toegestaan, het werd zelfs aangemoedigd. Het oude systeem waarbij elke organisatie informatie voor zichzelf hield, soms zelfs per afdeling, zoals bij de fbi , bestond niet meer. Zorgen over schendingen van burgerrechten en persoonlijke privacy werden snel van tafel geveegd. Als je iemands rechten niet schond, deed je je werk niet goed, was het devies van Glendenning. De dreiging vanuit het buitenland was veel groter dan men zich kon voorstellen en kreeg alle prioriteit.

    ‘Met Halsey,’ zei een zware, schorre stem.

    ‘Heb jij ook geen privé-leven?’

    Allan Halsey, hoofd van het Foreign Terrorist Asset Tracking Center, lachte zwakjes. ‘Niet volgens mijn vrouw.’

    ‘We hebben het gesprek onderschept,’ zei Glendenning. ‘Op dit moment wordt het geld overgeboekt. Kom naar boven, dan handelen we het van hieruit verder af.’

    ‘Hoeveel is het?’

    ‘Vijfhonderdduizend of vijf miljoen, vermoeden we. Hoe dan ook, een flink bedrag. ‘

    ‘Het zint me niet,’ zei Halsey. ‘Riskant om zo veel geld te verplaatsen.’

    ‘Dat ben ik helemaal met je eens. Er gaat iets mis. Wie is de teamleider in Parijs?’

    ‘Adam Chapel.’

    ‘Ken ik niet. Is dat een nieuwe?’

    ‘Financiën heeft hem erbij gehaald na de gebeurtenissen bij het wtc .’

    ‘Een militair?’

    ‘God, nee,’ zei Halsey. ‘Echt een man van de cijfertjes. Hij maakte snel carrière bij Price Waterhouse. Op zijn negenentwintigste was hij al compagnon. Auditmanager op landelijk niveau.’

    ‘Klinkt als een echte killer,’ zei Glendenning. ‘De vijand zal het in zijn broek doen.’

    ‘Doe niet zo flauw, Glen. Hij is het prototype van de nieuwe soldaat. Je weet wel, hersenen in plaats van spieren. Deze keer gaat het om een ander soort oorlog.’

    ‘Dat hoor ik ook steeds. Maar uiteindelijk zul je die schurken toch moeten neerknallen.’

    ‘Maak je geen zorgen over Chapel,’ zei Halsey. Zijn stem klonk rustig en vertrouwelijk, alsof hij een geheim prijsgaf. ‘Hij kan wel tegen een stootje.’

    De drukte van de ochtendspits viel mee. Het kanariegele postbusje maakte vaart en reed over de Place de la Concorde. Adam Chapel zat voorin, met zijn tanden op elkaar en zijn hoofd bijna tegen de voorruit. Ging dat busje maar sneller. Eindelijk, zei een onrustig stemmetje in zijn hoofd. Eindelijk.

    Ze reden over een stuk met hobbelige keien en Chapel werd heen en weer geschud in de krappe cabine. Door het raam kon hij de Champs-Elysées afkijken. Rijen eikenbomen stonden langs de boulevard, met daarnaast brede trottoirs en veel winkels en restaurants. Aan het einde stond de Arc de Triomphe. De zon brak door de wolken en het monument voor de Franse oorlogsslachtoffers glansde als ivoor.

    ‘Hoeveel sneller kun je?’ vroeg Chapel aan de kolossale zwarte man die achter het stuur zat.

    ‘Harder gaat niet,’ zei brigadier Santos Babtiste van de Franse Sûreté. ‘Als we sneller gaan, vliegen de banden eraf. Je moet niet klagen: de gemiddelde snelheid in de stad is tegenwoordig tien kilometer per uur. Je kunt beter de metro nemen, zelfs als je bij de politie werkt.’ Hij sprak met een Frans accent. Voorzichtig kuste hij twee vingers van zijn rechterhand en hij raakte de foto’s van zijn kinderen aan op het dashboard. ‘Dieu nous bénisse. Aujourd’hui, nous avons de la chance.’

    ‘Dat moet nog blijken,’ antwoordde Chapel. Hij verschoof in zijn stoel terwijl hij zijn blik op de weg voor hem hield. Resultaten werden met hard werken behaald.

    Chapel was niet zo omvangrijk als Babtiste, maar net als de Franse politieman zat hij duidelijk niet op zijn gemak in de kleine auto. Iets in zijn schouders en in de gespannen spieren rond zijn hals leek te duiden op onrust die geen uitweg vond, op ongebreidelde ambitie. Zijn zwarte haar was krullerig en kortgeknipt. Zijn huid was bleek en hij had ingevallen wangen en een stoppelbaard. Hij droeg wat hij altijd droeg: een gesteven wit overhemd, een Levi’s-spijkerbroek en een paar handgemaakte schoenen van John Lobb uit Jermyn Street. Hij zat voorovergebogen op de rand van de zitting en zag eruit als een gekwelde, eenzame schipper die te lang op zee is geweest en met zijn whiskybruine ogen naar de horizon tuurt, hopend dat er eindelijk land in zicht komt.

    Vaag zag hij dat ze op een steenworp afstand langs de Obelisk reden. Eigenlijk zou hij meer aandacht aan de bezienswaardigheden moeten schenken. Dat zou hem moeten inspireren. Maar hij was zo nerveus dat hij ze slechts oppervlakkig opmerkte. Het was zijn eerste optreden als teamleider en hij was vastbesloten dat het moest lukken. De bezienswaardigheden konden wachten. Hij had het druk met zijn taak, hij bleef zich voortdurend inprenten wat zijn verantwoordelijkheden waren en wat de kansen waren om zijn eerste godvrezende terrorist te pakken te krijgen.

    Twee weken geleden hadden twee agenten van Financiën met wie hij was opgeleid in Qauntico een gesprek opgevangen in Lagos, Nigeria. De verkoop van diamanten in de oude stad. Alleen contant geld. Een bedrag van zes cijfers. Aangenomen werd dat de verkoper een crimineel was. Het was zo’n opdracht die bestond uit wachten en toekijken, net als vandaag. Hun lichamen werden vijf uur later ontdekt. Beiden waren van dichtbij door het hoofd geschoten. Het was duidelijk dat er ook anderen in het spel waren.

    Dat was de eerste keer dat Adam Chapel de naam Hidzjra had horen noemen.

    Vandaag was het zijn beurt. Een bedrag tussen de vijfhonderdduizend en vijf miljoen dollar werd naar Parijs overgebracht. Nu. Op dit moment. Hij vroeg zich af of er verband was tussen deze transactie en het netwerk dat de mannen in Lagos had vermoord.

    Het actieteam was drie dagen geleden in Parijs aangekomen. Net als de andere teams die in Frankfurt, Hamburg, Rome, Milaan, Madrid en Londen zaten, had het de bevoegdheid contact op te nemen met de lokale politie. Ze onderzochten waar de valuta mogelijk binnenkwam en indien mogelijk bewaakten ze de locaties met visuele en elektronische middelen. Parijs had een groot aantal inwoners van Arabische afkomst. Meer dan vijftigduizend Franse Algerijnen woonden in de hoofdstad. Het actieteam beschikte slechts over een beperkt aantal leden en de mogelijkheden om te surveilleren waren niet groot. Het gaf niet. Weliswaar had de stad meer dan honderd geregistreerde geldkantoortjes waarnaar geld kon worden overgeboekt, beter bekend als hawala’s, maar Royal Joailliers hoorde daar niet bij.

    ‘Con!’ schreeuwde Santos Babtiste terwijl hij met zijn enorme hand op de claxon beukte en het geluid liet aanhouden terwijl hij scherp naar rechts stuurde. Een oude Citroën Deux Chevaux schoot voorbij. Chapel hield

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1