Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De roos van Cimarron
De roos van Cimarron
De roos van Cimarron
Ebook421 pages6 hours

De roos van Cimarron

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Billy Bob Holland is een gevoelige man met een gewelddadige kant. Een advocaat met een sterk rechtvaardigheidsgevoel, die het altijd opneemt voor de underdog. Loyaal aan zijn vrienden maar onhandig in de liefde, van goede wil maar achtervolgd door zijn eigen vergissingen, geobsedeerd door de droom van het oude Westen en met moeite overlevend in het nieuwe Westen, dat is Billy Bob Holland.
De Texaanse advocaat Billy Bob Holland moet oude zonden onder ogen zien als hij Lucas Smothers gaat verdedigen. Lucas is een timide tiener die wordt beschuldigd van verkrachting en moord. Terwijl de zaak zich ontvouwt, groeit Billy Bobs overtuiging dat de jongen onschuldig is.
Holland raakt in toenemende mate verstrikt in een web van leugens. De corruptie van de plaatselijke politie, een DEA-undercoveroperatie in het stadje en een psychotische ex-gevangene met een wrok maken het er niet gemakkelijker op.
LanguageNederlands
PublisherSkinnbok
Release dateFeb 15, 2023
ISBN9789979643623

Related to De roos van Cimarron

Titles in the series (1)

View More

Related ebooks

Reviews for De roos van Cimarron

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De roos van Cimarron - James Lee Burke

    De roos van Cimarron

    De roos van Cimarron

    James Lee Burke

    De roos van Cimarron

    Oorspronkelijke titel: Cimarron Rose

    Copyright © James Lee Burke, 1997

    Copyright © Jentas ehf, 2021

    Layout: Jentas ehf.

    ISBN 978-9979-64-362-3

    –––

    Voor mijn moeder,

    Mrs. James L. Burke, senior

    en mijn tante en oom,

    Mr. en Mrs. James Brown Benbow

    1

    Mijn overgrootvader was Sam Morgan Holland, een veedrijver die zijn vee via de Chisholm Trail van San Antonio naar Kansas dreef. Voor het grootste deel van zijn leven voerde overgrootpapa Sam strijd tegen whisky, indianen en veedieven en meer dan eens moest hij met lede ogen aanzien hoe wolkbreuken of droge bliksem zijn kudden op hol deden slaan, met het gevolg dat die over half Oklahoma uitzwermden.

    Of de oorzaak nu te zoeken was bij beroerde whisky of dat hij domweg pech had; hij verloor alles waarvoor hij ooit had gewerkt en hij haalde jarenlang uit naar God en de mensheid, en schoot in vuurgevechten vijf of zes mannen dood. Tot hij op een ochtend, broodnuchter, zijn leren beenkappen, zijn kleren en zijn Navy Colt revolvers aan de wilgen hing en door onderdompeling in de rivier de Guadalupe werd gedoopt. Nog steeds echter vond overgrootpapa Sam geen gemoedsrust. Elke zondag zat hij in de rouwdragersbank voor in de doopsgezinde kerk, waarvan de kieren in de muren met modder waren dichtgesmeerd, vervuld van een onverklaarbaar ontredderd gevoel. Een maand later besloot hij om naar San Antonio te rijden en daar zijn dorst naar whisky te lessen op de enige manier die hij kende: drinken totdat hij alle strijdende stemmen in zijn hoofd het zwijgen had opgelegd.

    Onderweg kwam hij een hologige prediker tegen, wiens gezicht door Comanche-indianen met roodgloeiende hoefijzers was gebrandmerkt. De prediker dwong Sam naast hem in de struiken langs het pad neer te knielen, waarna hij opeens Sams hoofd tussen zijn handen nam en hem tot geestelijke wijdde. Zonder nog een woord te zeggen legde hij zijn bijbel tegen Sams opgerolde oliejas, waarna hij in een stofwolk over een heuvel verdween zonder aan de andere kant sporen achter te laten.

    De rest van zijn leven predikte overgrootpapa Sam vanuit het zadel in dezelfde veekampen die door zijn kudden waren vertrapt tot aan flarden gescheurd zeildoek en versplinterde wagenplanken toen hij nog veedrijver was.

    Zijn zoon, Hackberry, die in onze familie ook bekend was als opa Bud, was een Texas Ranger die Pancho Villa tot in het toenmalige Mexico had nagezeten. Als jonge Ranger had hij John Wesley Hardin in de gevangenis opgesloten en hij droeg nog steeds zijn penning toen hij tientallen jaren later Clyde Barrow ondersteboven in een vuilnisbak propte in een deel van Texas dat vroeger bekendstond als ‘het moeras’.

    Opa Bud maakte het echter iedereen altijd meteen duidelijk dat hij er niet bij was geweest in Louisiana toen Bonnie Parker en Clyde in Arcadia in hun auto met Browning automatische geweren en Thompson .4 5-machinepistolen door Texas Rangers aan flarden werden geschoten.

    ‘Vond u dan niet dat ze dat hadden verdiend?’ heb ik hem een keer gevraagd.

    ‘De mensen vergeten dat ze weinig meer dan kinderen waren. Als je een kind niet kunt pakken zonder hem honderd kogels in zijn lijf te jagen, dan ben je in mijn ogen een verdomd belabberde Ranger,’ zei hij.

    Mijn opa en zijn vader waren gewelddadige mannen. In hun ogen lag een vreemde, wezenloze glans, die blik op oneindig die je maar al te vaak bij soldaten ziet, en de spoken van de mannen die door hen waren vermoord, bezochten hen in hun slaap en hielden de wacht bij hun sterfbed. Als jonge politieagent in Houston heb ik mezelf bezworen dat ik niet dezelfde weg zou inslaan als zij.

    Maar als dronkenschap tot de familiekwalen behoort, is de kans groot dat jou hetzelfde lot beschoren is. De gloeiende pijn die ’s ochtends in je borst oplaait, hoeft niet altijd het gevolg te zijn van een beroete geweerloop.

    Ik woonde alleen in een van paarse bakstenen gebouwd laat-Victoriaans huis met twee bovenverdiepingen, ruim dertig kilometer van het stadje Deaf Smith, de provinciehoofdstad. Het huis had op de eerste verdieping een veranda en een ruim, met horren afgeschermd balkon. Het houtwerk was glanzend wit geverfd. De vooren achtertuin waren omzoomd door populieren en mirteheesters, en de bloembedden waren beplant met rode en gele rozen.

    Op het balkon zette ik in de zon getrokken thee in grote glazen potten, onder de kralenboom in de achtertuin grilde ik biefstukken voor vrienden en soms ging ik met een stel Mexicaanse kinderen met bamboehengels vissen in een vijver van een kleine hectare groot, zeg maar gerust het meer, achter mijn huis. Maar ’s nachts galmden mijn voetstappen tussen het eiken en mahonie houtwerk in mijn huis als stenen die in een lege put werden gegooid.

    Ik werd niet bezocht door de spoken van mijn voorouders. Ik werd bezocht door het spook van een andere man. Zijn naam was L.Q. Navarro. Bij leven was hij de knapste vent geweest die ik ooit heb gekend, met gitzwart haar en brede schouders en een huid die even bruin en glad was als pas geverfd leer. Als hij aan mij verscheen, was hij gekleed in de kleren waarin hij was gestorven: een donker pak met een smal krijtstreepje en stoffige laarzen, een slappe, grijze stetson, een wit hemd dat gloeide als geëlektriseerde sneeuw. Zijn handgemaakte riem met de revolver in de holster hing op zijn dij als een absurditeit die hij op het laatste moment toch maar had toegevoegd. Door het bovenste knoopgat van zijn hemd had hij de steel van een scharlakenrode roos gestoken.

    Soms verdween hij in het zonlicht, waarbij zijn gedaante in miljoenen vlokjes goud oploste. Andere keren, als ik pro-Deowerk verrichtte en mijn best deed een verdediging op te bouwen voor een uitzichtloze zaak, was mijn spokende bezoeker zo vriendelijk om mij een tijdje met rust te laten en dan wachtte hij ’s nachts geduldig tussen de mesquitebomen en zwarte eiken op een helling verderop.

    Om tien uur ’s morgens op een zondagochtend in april rinkelde de telefoon.

    ‘Ze hebben mijn zoon in de cel opgesloten. Zorg dat je hem eruit haalt,’ zei de stem.

    ‘Ben jij dat, Vernon?’

    ‘Nee, je tante op een houtvlot.’

    Vernon Smothers, de grootste zakelijke miskleun van mijn leven. Hij had achtentwintig hectare van mijn land in pacht, met gelijke verdeling van baten en lasten en ik was inmiddels bijna bereid hem te betalen om niet aan het werk te gaan.

    ‘Hoe luidt de aanklacht?’ vroeg ik.

    Ik kon horen dat Vernon op iets zat te kauwen — een hard snoepje misschien. Ik kon me levendig voorstellen hoe hij achterdochtig naar de telefoon zat te kijken, altijd bedacht op het verborgen venijn in andermans woorden.

    ‘Vernon?’

    ‘Hij was weer eens dronken. Bij de rivier.’

    ‘Bel maar een borgsteller.’

    ‘Ze hebben een zootje leugens verzonnen... Ze beweren dat hij daar een meisje heeft verkracht.’

    ‘Waar is het meisje?’

    ‘In het ziekenhuis. Ze is bewusteloos, dus ze kan niet zeggen wie het heeft gedaan. Dat betekent dat ze hem niks kunnen maken. Zo is het toch?’

    ‘Je moet me iets beloven... Als het me lukt hem vrij te krijgen, heb niet het lef dat je hem ook maar met een vinger aanraakt.’

    ‘Bemoei jij je dan maar liever met je eigen rotzaken,’ zei hij, en toen hing hij op.

    Het districtsgerechtsgebouw was gebouwd van zandsteen en was omringd door een opgehoogd groen gazon en altijdgroene eiken waarvan de kruinen tot aan de tweede verdieping reikten. De gevangenbewaarder heette Harley Sweet en zijn mond hing altijd een stukje open als je tegen hem sprak, alsof hij geduldig probeerde je gedachtegang te begrijpen. Maar hij was geen al te snuggere man. Toen hij hulpsheriff was, hadden heel wat van de door hem aangehouden zwarte en Mexicaanse mannen nooit de gevangenis bereikt. Nadien bleven die mannen nog niet eens op hetzelfde trottoir lopen als ze hem in de verte zagen aankomen.

    ‘Dus jij wil naar Lucas Smothers, hè? Halfeen is het etenstijd. Kom daarna maar terug,’ zei hij. Hij sloeg een vlieg op zijn bureau dood met een rijzweep. Hij keek me aan, zijn mond halfopen, een lome blik in zijn ogen, wachtend op God mag weten wat.

    ‘Je zegt het maar, Harley. Maar denk erom dat hij vanaf dit moment niet meer wordt ondervraagd zonder dat ik erbij ben.’

    ‘Ben jij dan zijn advocaat?’

    ‘Inderdaad.’

    Hij stond op van achter zijn bureau, opende een deur met een matglazen ruit en liep een aangrenzend kantoor binnen. Hij kwam terug met een stapeltje polaroidfoto’s en liet die op zijn bureau vallen.

    ‘Bekijk die maar even. Zo zag ze eruit toen hij met haar klaar was. Zij had sperma in haar vagina en hij in zijn broek. Zij had huid onder haar vingernagels en hij heeft schrammen op zijn lichaam. Drie keer raden wat het lab daarvan zegt. Je weet je zaakjes wel uit te kiezen, Billy Bob,’ zei hij.

    ‘Waar hebben ze haar gevonden?’

    ‘Dertig meter van waar hij zelf buiten westen lag.’ Hij wilde een slok van zijn koffie nemen, maar zette de kop weer neer. Zijn zilverkleurige cowboyshirt met drukknoopsluiting weerkaatste het licht. ‘Ach, wat kan mij het ook verrekken. Als jij je zondagochtend wilt doorbrengen met een knul die nog te stom is om voor de duvel te dansen, dan bel ik wel even naar boven. Je weet de lift wel te vinden, hè?’

    Wanneer andere jongens op de middelbare school honkbal speelden of op de sintelbaan hun rondjes renden, speelde Lucas Smothers op zijn gitaar. Algauw ook op de mandoline, de banjo en de dobro. Hij hing rond in zwarte nachtclubs, bezocht godsdienstige openluchtbijeenkomsten puur voor de muziek en liep van huis weg om een concert van Bill Monroe in Wichita, Kansas, bij te wonen. Hij wist vrijwel alles over de loopbanen van countrymuzikanten wier namen verbonden waren met een tijdperk in de Amerikaanse muziekgeschiedenis waarin de arbeidersklasse een stem had gevonden, een tijdperk dat was verdwenen tegelijk met Wurlitzer jukeboxen waar je vijfcentstukken in moest gooien — Hank en Lefty, Kitty Wells, Bob Wills, de Light Crust Dough Boys, Rose Maddox, Patsy Montana, Moon Mullican, Texas Ruby.

    Het was wonderbaarlijk om te zien hoe zijn handen een snaarinstrument bespeelden, maar in de ogen van zijn vader waren die handen, net als Lucas zelf, nergens goed voor.

    Toen Lucas zestien was, werd hij door Vernon betrapt terwijl hij in een biertent in Lampasas op een steelguitar met drie halzen speelde. Dit leverde hem een ongenadige afranseling met de scheerriem op in de voortuin, zo erg dat de chauffeur van een vrachtwagen die net voorbijreed zijn cabine uit kwam en Vernons armen vasthield om de jongen de kans te geven naar de buren te vluchten.

    Lucas zat in een spijkerbroek en een paar afgetrapte cowboylaarzen, zonder hemd, op de rand van een bed in een smalle cel waarvan de muren waren overdekt met graffiti. Zijn gezicht was grauw van een kater en van angst, zijn rossig blonde haar plakkerig van het zweet. Zijn westernshirt met drukknoopsluiting, blauw-wit geruit met een wit schouderstuk waarop kleine gouden trompetjes waren geborduurd, lag aan zijn voeten. Hij had veertig dollar voor dat shirt betaald toen hij zich had aangesloten bij de band die in Shorty’s speelde.

    ‘Hoe is het met je?’ vroeg ik, nadat de bewaarder de massieve stalen deur achter mij op slot had gedraaid.

    ‘Houdt niet over.’ Zijn polsen waren gezwollen, zijn brede handen lagen halfgeopend op zijn knieën. ‘Hebben ze u over het meisje verteld... ik bedoel over hoe het met haar gaat?’

    ‘Ze is er beroerd aan toe, Lucas. Wat is er gebeurd?’

    ‘Weet ik niet. We waren van Shorty’s vertrokken, u weet wel, die tent bij de rivier. We zaten een beetje te vrijen in mijn pick-up... ik weet nog dat ik mijn broek uitdeed, maar daarna weet ik niks meer.’

    Ik ging naast hem op het bed zitten, een gietijzeren geraamte dat met kettingen aan de muur was opgehangen. Een dunne matras vol bruine en gele vlekken paste precies tussen de rechthoekige rand. Ik pakte zijn handen vast en draaide ze om, drukte met mijn duim op de gewrichtjes van zijn vingers terwijl ik naar zijn gezicht bleef kijken om te zien of dat zou vertrekken van de pijn.

    ‘Er komt vanmiddag een mevrouw bij je langs om je handen te fotograferen. Pas op dat je ze voor die tijd niet bezeert,’ zei ik. ‘Wie is het meisje?’

    ‘Ze heet Roseanne. Meer weet ik niet. Ze kwam binnen met een stel anderen. Die zijn zonder haar vertrokken en toen zijn we samen aan het zuipen gegaan. Ik zou nooit iemand verkrachten, meneer Holland. En ik zou nooit een meisje in elkaar slaan,’ zei hij.

    ‘Hoe weet je dat?’

    ‘Hoe bedoelt u?’

    ‘Je weet niet meer wat je hebt gedaan, Lucas... Kijk me aan. Teken niets, beantwoord geen vragen meer, leg geen verklaring af, wat ze je ook beloven. Hoor je wat ik zeg?’

    ‘Heeft mijn vader u hierheen gestuurd?’

    ‘Niet precies.’

    Zijn blauwe ogen hielden mijn blik vast. In die bloeddoorlopen ogen lag pijn, maar ik zag dat hij probeerde mijn gedachten binnen te dringen.

    ‘Jij hebt een vriend nodig. Dat hebben we allemaal weleens,’ zei ik.

    ‘Ik ben de slimste niet, maar ik ben ook niet op mijn achterhoofd gevallen, meneer Holland. Ik weet alles over u en mijn moeder. Daar zit ik echt niet mee. Mij maakt het niks uit.’

    Ik stond op van het bed en keek uit het raam. Verderop in de straat kwamen mensen uit een bakstenen kerk met een witte torenspits, zaadjes van populieren werden meegevoerd door de wind en ik kon de kip ruiken die achter in een restaurant werd gebraden.

    ‘Wil je dat ik je vertegenwoordig?’ zei ik.

    ‘Jawel, meneer Holland, heel graag, dank u wel.’

    Hij staarde wezenloos naar de vloer en keek niet meer op.

    Beneden ging ik bij Harleys kantoor langs.

    ‘Als hij wordt voorgeleid, kom ik terug,’ zei ik.

    ‘Waarom heeft hij haar zo toegetakeld?’

    ‘Dat heeft hij niet gedaan.’

    ‘Hij zal haar ook wel niet geneukt hebben. Waarschijnlijk heeft ze zichzelf kunstmatig geïnsemineerd.’

    ‘Als jij nou eens je bek hield, Harley?’

    Hij wreef met de muis van zijn hand over zijn kin, een scheve grijns om zijn mond, terwijl zijn lome blik over mijn gezicht gleed.

    Toen ik buiten in mijn Avalon wilde stappen, zag ik hem over het gazon voor het gerechtsgebouw naar mij toe komen lopen; het zonlicht dat door de bomen viel, toverde een patroon van vlekjes op zijn gezicht. Ik deed het portier van mijn auto dicht en wachtte af. Hij leunde met zijn arm op het dak van de auto, een donkere zweetplek onder zijn oksel, en keek glimlachend op me neer terwijl de woorden zich in zijn mond verzamelden.

    ‘Jij hebt altijd wel je woordje klaar, Billy Bob. Dat moet ik je nageven, verdomd als het niet waar is. Maar ík heb tenminste mijn beste vriend niet om zeep geholpen en ik ken ook verder niemand die dat wel heeft gedaan. Prettige dag verder,’ zei hij.

    2

    Maandagochtend om elf uur zou Lucas worden voorgeleid. Om acht uur ’s morgens had ik bij het gerechtsgebouw met een hulpsheriff afgesproken en samen reden we in haar surveillancewagen naar de plek bij de rivier waar Lucas en het meisje dat hij bij Shorty’s had ontmoet waren gevonden.

    De hulpsheriff heette Mary Beth Sweeney. Ze droeg een lichtbruin uniform met een loodgrijze streep aan de buitenzijde van de broekspijpen en een uniformhoed die ze schuin over haar voorhoofd had getrokken. Haar gezicht was bezaaid met bleekbruine sproeten en de krullen van haar donkere haar vielen tot op haar schouders. Ze was nieuw in het district en leek even weinig interesse te hebben in mij als in haar opdracht.

    ‘Ben je hiervoor ergens anders als wetsdienaar werkzaam geweest?’ vroeg ik.

    ‘Opsporingsambtenaar in het leger.’

    ‘Had je nadat je was afgezwaaid geen zin om bij de fbi te gaan?’ vroeg ik.

    Ze trok haar wenkbrauwen op en zei niets. We reden langs Shorty’s, een bouwvallige tent die op palen boven het water was gebouwd en reden een oud, verwaarloosd picknickterrein op tussen een groepje dennenbomen. De plaats van het delict was afgebakend met geel politielint dat in de vorm van een slordige achthoek rond de boomstammen was gebonden.

    ‘Heb jij gereageerd op het alarmtelefoontje?’ zei ik.

    ‘Ik was als tweede eenheid ter plekke.’

    ‘Juist.’

    Ik stapte uit de politiewagen en dook onder het gele lint door. Zij kwam me niet achterna.

    ‘Waar lag het meisje?’ zei ik.

    ‘Tussen die bosjes bij het water.’

    ‘Naakt?’

    ‘Haar kleren lagen verspreid over de grond.’

    ‘Vlak bij de plek waar ze lag?’ zei ik.

    ‘Dat klopt.’

    De grond van de open plek was vochtig en donker en autobanden hadden sporen achtergelaten in de dennennaalden die van de bomen waren gevallen.

    ‘En Lucas zat in zijn pick-up, buiten westen? Hier ongeveer?’ zei ik.

    ‘Jawel, meneer Holland.’

    ‘Je hoeft geen meneer tegen me te zeggen, hoor.’

    Ik liep naar de oever van de rivier. Het water was groen en diep, en populierzaadjes wervelden rond in draaikolkjes in de stroom.

    ‘Weet je, ik heb nog nooit gehoord van een verkrachter die is gearresteerd omdat hij te bezopen was om de plaats van het delict te ontvluchten,’ zei ik.

    Maar de hulpsheriff gaf geen antwoord. Tientallen voetstappen liepen kriskras over de grond tussen de struiken. Ik liep terug naar de plek waar de pick-up van Lucas had gestaan. Mary Beth Sweeney stond nog steeds buiten het politielint, haar handen in haar achterzakken. Haar armen zagen er sterk uit, haar buik plat onder haar borsten. Haar zwarte wapengordel was glimmend gepoetst en in het zonlicht leken er minuscule lichtjes in te schitteren.

    ‘Het is me het raadsel wel,’ zei ik.

    ‘De sheriff heeft me alleen gevraagd u de plaats van het delict te laten zien, meneer Holland.’

    Ze zette een donkergroene pilotenzonnebril op en keek naar de rivier.

    ‘Heeft Lucas haar in zijn pick-up aangerand en is hij daarna buiten westen geraakt? Of heeft hij haar tussen de struiken overmeesterd om vervolgens naar zijn pick-up terug te lopen, nog wat alcohol achterover te slaan en daarna buiten westen te raken?’ zei ik. ‘Heb jij hier dan helemaal geen mening over?’

    ‘Als u zover bent, zal ik u naar uw auto terugbrengen,’ zei ze.

    ‘Waarom niet?’ zei ik.

    We reden tussen golvende velden, bezaaid met blauwe lupinen en boterbloemen en toen over een roestige ijzeren brug over de rivier. De bodem van de rivier was van zeepsteen en in de diepte waren de grijze, met mos begroeide bovenkanten van rotsen en de schaduwen die ze wierpen in de stroom te zien.

    ‘Bent u van plan die knaap te laten ontkennen?’ zei ze.

    ‘Reken maar... Jij denkt zeker dat ik geen schijn van kans maak?’ ‘Ik vroeg het me gewoon af,’ zei ze, en daarna zei ze niets meer tot we de schaduw binnenreden van de altijdgroene eiken die rondom het gerechtsgebouw stonden.

    Ik liep naar mijn auto, maar toen ik me onverwachts omdraaide, betrapte ik haar erop dat ze me zat na te kijken, haar zonnebril bungelend aan haar vingers.

    Vlak voor Lucas’ voorgeleiding hield ik de openbare aanklager net buiten zijn kantoor staande. De gang was verlaten en onze stemmen weergalmden tussen de oude, marmeren vloer en het hoge houten plafond.

    ‘Ik hoop dat je niet van plan bent een absurd hoge borgtocht vast te stellen, Marvin,’ zei ik.

    ‘Als ik jou was zou ik in deze zaak maar niet op toegeeflijkheid rekenen, Billy Bob,’ antwoordde hij.

    Hij droeg een vlinderdasje en een seersucker pak en in de uitdrukking op zijn gezicht lag toen hij me aankeek de rustige, vaste overtuiging van het blad van een bijl.

    ‘Je hebt geen poot om op te staan wat de verkrachting betreft en evenmin voor geweldpleging zonder wapen,’ zei ik.

    ‘O?’

    ‘Lucas heeft op zijn hele lichaam geen schrammetje.’

    ‘Heb je het medisch rapport over haar geslachtsdelen gezien? Of misschien is dat gewoon Lucas’ idee van ruige seks... En wat die wapens betreft... Zou het niet mogelijk zijn dat hij haar gezicht tegen de zijkant van zijn pick-up heeft geramd?’

    ‘Heb je daar bewijs van?’

    ‘Het goot van de regen zaterdagavond. De hele plaats van het delict was schoongespoeld.’

    ‘Komt dat even goed uit.’

    ‘Nee, behoorlijk lullig. En de aanklacht luidt niet geweldpleging. Waar heb je de hele ochtend gezeten?’

    Ik zag het licht der gerechtigden opgloeien in zijn ogen en alle hoop zonk me in de schoenen bij het besef wat hij zou gaan zeggen.

    ‘Ze is een uur geleden gestorven. Volgens de dokter waarschijnlijk aan een hersenbloeding. Als je strafvermindering wilt bepleiten in ruil voor een schuldbekentenis moet je me maar bellen. Dan ontloopt hij de doodstraf, maar ik garandeer je dat hij een hoop ervaring zal opdoen met het plukken van katoen voor de staat,’ zei hij.

    Aangezien Lucas op een maandagochtend werd voorgeleid, werd hij binnengebracht aan dezelfde polsketting als de verzameling alcomobilisten, mannen die hun vrouw mishandelden en dronkenlappen die de kroeg op stelten hadden gezet en die het weekend in de ontnuchteringscel hadden doorgebracht. Elke maandagochtend werden ze naar beneden gebracht in een lift die veel weg had van een overvolle kooi in de dierentuin, waarna ze in het hakkelende taaltje van de keuterboer of met zwarte of Mexicaanse tongval een verklaring aflegden voor het grillige gedrag dat hun leven leek te teisteren als een storm die eigenmachtig door een verlaten huis raast.

    Normaal gesproken wuifde het weekendschoelje naar hun vrienden in de rechtszaal of porden ze elkaar grinnikend in de ribben als een van hun makkers zich uitsloofde om zijn borgtocht verlaagd te krijgen. Maar vandaag niet. Toen ze plaats hadden genomen op de rij stoelen voor in de rechtszaal en de gerechtsdienaar hun polsen had bevrijd en de ketting op de houten vloer had laten vallen, lieten ze hun schouders hangen en keken ze naar de vloer of schoven hun stoel een eindje bij Lucas vandaan, alsof oogcontact of zelfs maar zijn nabijheid hen zou bezoedelen met een mate van schuld die voor hen toch echt niet gold.

    Toen het zijn beurt was om overeind te komen, ging ik naast hem staan. Zijn vader had hem een schoon wit overhemd, een gebloemde stropdas en een gesteven kakibroek gebracht, maar hij was ongeschoren en zijn golvende haar was te lang en nat en naar achteren gekamd en hing over zijn kraag, waardoor hij eerder leek op een gangster uit de jaren vijftig van de vorige eeuw dan op een niet bijster bijdehante boerenknul die zijn leven lang door zijn vader was gekleineerd.

    Marvin, de openbare aanklager, stelde voor om Lucas’ borgtocht vast te stellen op tweehonderdduizend dollar.

    Ik hoorde hoe Lucas’ adem stokte. Ik drukte de bovenkant van mijn pols tegen de zijne.

    ‘Edelachtbare, mijn cliënt is pas negentien en is allesbehalve bemiddeld. Hij heeft geen strafblad. Hij woont zijn hele leven al in dit district. De hoogte van de borgtocht is niet alleen onredelijk, maar is er duidelijk op bedacht nu reeds straf uit te delen. Het wezenlijke probleem is dat Marvin geen bewijzen heeft en dat weet hij.’

    De brillenglazen van de rechter waren cirkelvormige lichtjes en de lijnen in zijn gezicht leken zich om zijn mond te verzamelen als kreukels in papier-maché. ‘Erop bedacht nu reeds straf uit te delen, hè? Vertel dat maar aan de familie van het meisje dat gestorven is. Tevens ben ik buitengewoon ingenomen met uw informele gebruik van voornamen. Niets is hartverwarmender dan het idee te hebben dat ik een rechtszaak voorzit waar het er zo knus aan toegaat. Borgtocht wordt vastgesteld op honderdvijftigduizend dollar. En dan mag u uw handen dichtknijpen, raadsman,’ zei hij, met een tik van zijn hamer op een klein blokje hout.

    Toen we de rechtszaal verlieten, greep Vernon Smothers me met zijn verweerde hand bij mijn onderarm. Zijn grijze ogen schitterden van woede.

    ‘Alles wat jij aanraakt, verandert in stront, Billy Bob,’ zei hij.

    ‘Ga naar huis, Vernon,’ antwoordde ik.

    ‘Ik wil niet dat mijn jongen opgesloten zit met een zooitje zwartjoekels. Zorg dat hij een speciale cel krijgt of zoiets.’

    ‘Ga toch maar niet naar huis. Zoek een afvalbak en klim daar maar in, Vernon,’ zei ik.

    Ik ging met Lucas en een hulpsheriff met de lift naar boven. Lucas’ onderlichaam was omhangen met een rinkelend net van om zijn middel en benen geslagen kettingen. De hulpsheriff schoof de harmonicadeur van metaaldraad open en ontsloot met een sleutel de traliedeur daarachter, die toegang gaf tot de tweede verdieping. We liepen onder een rij plafondlampen door waarvan de lichtpeertjes waren afgedekt met kapjes van ijzerdraad, onze voetstappen weergalmend tussen de zandstenen muren, voorbij een reeks cellen met massieve stalen deuren met een gleuf waardoor het eten naar binnen kon worden geschoven, voorbij de cel waar de dronkaards werden opgesloten, naar drie getraliede cellen die uitkeken op de gang. Lucas’ wangen en keel zaten onder de rode vlekken, alsof zijn huid met droog ijs was verbrand.

    ‘Hier sluiten we onze supersterren op,’ zei de hulpsheriff. Voor de middelste cel begon hij de ketting om Lucas’ polsen te ontsluiten. Tussen de tralies van de rechtercel verscheen een hand en een arm, die als een slang door de lucht kronkelde.

    ‘Kom je ons wat lekkers brengen, baas?’ zei de halfnaakte man in de cel. Hij had een maniakale blik in de ogen en zijn hoofd zag eruit alsof het in een bankschroef klem had gezeten. Zijn armen waren te kort voor zijn zware bouw en zijn borst en dikke buik waren wit door gebrek aan zonlicht en overdekt met groene en rode tatoeages.

    De hulpsheriff trok zijn wapenstok van de ring aan zijn riem en liet die luttele centimeters van de hand van de getatoeëerde man met een harde klap op de tralies neerkomen.

    ‘De volgende keer dat je hem door de tralies steekt, breek ik hem,’ zei hij.

    ‘Toe nou, als je dat lekkere ding bij mij in de cel stopt, mag jij vanavond mijn toetje hebben,’ zei de man, zijn handen om de tralies geklemd, zijn ogen die glommen van boosaardigheid niet meer dan vijftien centimeter van de mijne. Zijn lichaam wasemde een penetrante, vochtige geur uit, net rioolgas.

    Toen de hulpsheriff de boeien van Lucas’ polsen had gehaald, zag ik dat de vingers van allebei zijn handen begonnen te trillen.

    ‘Ik wil nog even met hem praten,’ zei ik tegen de hulpsheriff.

    ‘Mij best. Maar dan sluit ik je wel in de cel, voordat iemand je in je kruis grijpt. Je denkt misschien dat die praatjesmaker rechts een slechterik is, maar voor die vent in de linkercel hebben ze nog niet eens een naam bedacht.’

    Ik liep met Lucas de cel binnen en keek toe hoe de hulpsheriff de sleutel omdraaide en terugliep door de gang naar een tafeltje. Hij ging aan het tafeltje zitten en haalde zijn lunch uit een papieren zak.

    ‘Het kan me niet schelen of ik me iets kan herinneren of niet, maar ik heb dat meisje niets gedaan. Ik vond haar aardig. Ze kwam daar wel vaker met een groepje studenten, maar ze had helemaal geen kapsones,’ zei hij.

    ‘Welke studenten?’ zei ik.

    Hij ging op het bed zitten. Een vleesvlieg vloog brommend boven de wc zonder bril achter hem. Lucas kreeg een doffe blik in de ogen.

    ‘Jongens met wie ze op school had gezeten, denk ik. Krijg ik de elektrische stoel, meneer Holland?’ zei hij.

    ‘In Texas wordt die niet meer gebruikt. Maar, nee, je zult niet terechtstaan voor moord. Laat mij mijn gang maar even gaan. We krijgen je hier wel uit.’

    ‘Hoe dan?’

    Daarop moest ik hem het antwoord schuldig blijven.

    Op weg naar buiten hoorde ik hoe de man met het misvormde hoofd en de dikke, witte buik met een hoge stem hinnikend lachte en nabauwde wat Lucas had gezegd: ‘Krijg ik de elektrische stoel? Krijg ik de elektrische stoel?... Hé, stuk tuig, die zwartjoekels zullen je meenemen naar de bruidssuite om je te leren hoe je een trein moet trekken.’

    Hij drukte zijn kin en onderbuik tegen de tralies en deed met een vochtig, tjoekend geluid een locomotief na.

    Ik ging naar huis en maakte in de keuken mijn lunch klaar. De stilte in het huis leek in mijn oren te galmen en te ploffen. Ik zette op de benedenverdieping alle ramen open en schoof de gordijnen opzij en voelde hoe de wind door de gang trok en de hordeur open blies. De ochtendkrant lag opgevouwen op een eiken tafeltje voor de spiegel in de gang. Een foto van Lucas, ten voeten uit, met handboeien om, staarde naar me. Hij heeft niet mijn ogen, dacht ik. Die had hij duidelijk van zijn moeder. Maar het haar, de kaaklijn, zijn een meter vijfentachtig lange gestalte... Die kenmerken had hij beslist niet van Vernon Smothers.

    Ik liep terug naar de keuken en zette mijn tanden in de sandwich met het gebraden karbonaadje die ik had klaargemaakt.

    Zijn moeder en ik kenden elkaar van de middelbare school. Haar ouders waren rondtrekkende muzikanten geweest die van Texas City tot Casper, Wyoming, alle kroegen op olievelden langstrokken. Toen ze zestien was, had ze Vernon Smothers ontmoet en was ze met hem getrouwd. Hij was tien jaar ouder dan zij. Toen ze negentien was, had ze mij in Houston opgezocht en me om geld gevraagd om bij hem weg te kunnen gaan.

    Ik heb haar de helft van mijn oude huurhuis in de Heights aangeboden.

    Twee weken later heeft een van mijn collega’s bij de politie in Houston Vernon gebeld met de boodschap dat ik samenleefde met zijn vrouw. Hij is haar op een avond toen ik niet thuis was komen halen, tijdens een orkaan die de pecannotenboom in mijn voortuin heeft ontworteld. Ik heb haar nooit meer gezien.

    Een maand na de geboorte van Lucas werd ze geëlektrocuteerd toen ze probeerde de pomp van de waterput te repareren, die Vernon met pleisters uit het medicijnkastje had opgelapt.

    Ik wikkelde het overgebleven stuk van mijn sandwich in vetvrij papier en legde het in de koelkast. Toen ik me omdraaide, stond L.Q. Navarro tegen de stijl van de achterdeur geleund, zijn armen over elkaar geslagen voor zijn borst. Zijn stetson had de kleur van as, zijn ogen flonkerden als obsidiaan.

    ‘Hoe gaat het ermee, L.Q.?’zei ik.

    ‘Prima weertje. Mooier kan haast niet

    ‘Ik hoop niet dat je het me vandaag moeilijk gaat maken?

    ‘Geen haar op mijn hoofd, Billy Bob.

    Hij trok de scharlakenrode roos uit het bovenste knoopsgat van zijn overhemd en rolde de steel tussen zijn vingers. Waar de roos had gezeten zat een gat dat bloedrood opgloeide, als een brandende votiefkaars in een rood glas.

    ‘Het was een ongeluk,’ zei ik.

    ‘Precies wat ik altijd zeg. Wil je deze voor me weggooien?’ Hij trok de roos over mijn handpalm. Mijn vingers trokken samen alsof de pezen met een scheermes waren doorgesneden.

    Tien minuten later hoorde ik een auto die voor het huis stopte. Ik deed de deur open en keek uit over het pad van stapstenen dat de muur van populieren aan het eind van het gazon in tweeën deel’ de en zag hoe hulpsheriff Mary Beth Sweeney uit haar politiewagen stapte. Ze verschoof haar uniformhoed zodat het leren koordje strak tegen haar achterhoofd zat, propte met haar vingers haar overhemd tussen haar wapengordel en kwam op me af lopen. Haar manier van

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1