Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De piranha's
De piranha's
De piranha's
Ebook297 pages4 hours

De piranha's

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Macht, een groot ego en sexappeal... Jed Stevens heeft ze alle drie, en heeft daar zijn hele leven keihard voor gewerkt. Als kind wilde hij net als zijn vader een succesvolle zakenman worden. Maar wanneer hij op jonge leeftijd geadopteerd werd door zijn oom, hoofd van de Siciliaanse maffia in New York, begaf Jed zich tussen gangsters en criminelen. Toch wist hij altijd vast te houden aan zijn ambitie om groots en succesvol te worden - en dat is hem gelukt ook. Maar lukt het hem om ooit te ontsnappen aan het indringende criminele netwerk van zijn oom? -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateApr 26, 2021
ISBN9788726626308
Author

Harold Robbins

Born in New York City, HAROLD ROBBINS is one of the world's bestselling authors, writing novels that often mirrored his own experiences and that were peopled by characters he had met. He is the author of The Carpetbaggers.

Read more from Harold Robbins

Related to De piranha's

Related ebooks

Related categories

Reviews for De piranha's

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De piranha's - Harold Robbins

    De piranha's

    Translated by Elly Schurink-Vooren

    Original title: The Piranhas

    Original language: English

    Copyright © 1992, 2021 Harold Robbins and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726626308

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    Voor Jann, met al mijn liefde en dankbaarheid

    PROLOOG

    DE BEGRAFENIS

    Om elf uur ’s morgens regende het pijpestelen voor de St. Patrick Kathedraal. De politie had Fifth Avenue, van 54th Street tot 49th Street, afgesloten voor alle verkeer, met uitzondering van bussen, en die mochten slechts gebruik maken van één rijbaan vlak langs het trottoir nabij Rockefeller Center tegenover de kathedraal. De straat zelf stond vol met verlengde limousines, die waren voorzien van geblindeerde ramen. Het trottoir en de trap naar de ingang van de kathedraal waren bevolkt met televisiecamera’s, verslaggevers en de ziekelijk nieuwsgierige menigte die bij dood en verderf altijd weer aanwezig wist te zijn.

    In de kerk waren alle banken bezet door in het zwart gehulde rouwenden. Sommigen waren heel chic gekleed en anderen droegen versleten rouwkleding, maar allen keken in de richting van het altaar, naar de voorkant van de sierlijke gouden kist met aan het voeteneinde een eenvoudige bloemenkrans. In een afwachtende sfeer wachtten ze op de aanvang van de mis, die gehouden zou worden door kardinaal Fitzsimmons. Ze waren benieuwd wat hij te zeggen had, want hij had de overledene altijd grondig verafschuwd.

    Ik zat op de voorste rij, die was gereserveerd voor familie van de overledene, naast het gangpad en staarde naar de open kist. Mijn oom zag er goed en rustig uit. Beter, in feite, dan tijdens zijn leven meestal het geval was geweest. Als kind besefte ik al dat hij gespannen was en voortdurend nadacht, maar bovenal zag ik onveranderlijk de engel des doods, die over zijn linkerschouder gluurde en verdween op het moment dat mijn oom tegen me begon te praten.

    Er zaten nog vijf andere leden van de familie naast me op de bank. Onder hen bevond zich tante Rosa, de zuster van mijn oom en van mijn vader, die zijn broer was geweest. Voorts waren er Rosa’s getrouwde dochters en hun echtgenoten. Het kostte me moeite me hun namen te herinneren, want we hadden elkaar in de loop van vele jaren zelden gezien. Ik geloof dat ze Cristina en Pietro heetten, en Luciana en Thomas. Het laatste paar had twee kleine kinderen.

    Aan de andere kant van het gangpad, eveneens op de voorste rij, zaten de belangrijke mensen en intieme vrienden van mijn oom. Hij moest veel vrienden hebben gehad, want hij was in bed gestorven aan een zware hartaanval en niet door een kogel, hetgeen de gebruikelijke doodsoorzaak bij zijn collega’s was.

    Ik keek naar de overkant van het gangpad en herkende enkele van de mannen, die er somber uitzagen in hun zwarte pakken, witte overhemden en zwarte stropdassen. Aan de gangpaden zaten Danny en Samuel. Ze waren jong, van mijn leeftijd wellicht – een jaar of veertig – en de lijfwachten van mijn oom. De man naast hen herkende ik van foto’s in kranten en tijdschriften. Hij was heel knap, had zilvergrijs haar en droeg een mooi maatkostuum, met een zwart pochet in zijn borstzak en een bijpassende stropdas, die keurig over zijn witte zijden overhemd viel – de President, het hoofd van de Raad. Vijftien, twintig jaar geleden zouden ze hem de Peetvader hebben genoemd. De Capo di Tutti Capi. Zo noemden ze vroeger mijn oom. Dat was veertig jaar geleden. In die tijd kusten ze zijn hand, maar tegenwoordig gebeurde dat niet meer. De President was Amerikaan van de vierde generatie. En het was niet de mafia. Niet de mafia zoals, nog steeds wellicht, in Sicilië. Hier in Amerika was het een conglomeraat van Sicilianen, zwarten, Latijnsamerikanen, Zuidamerikanen en Aziaten. Maar de President hield met de Raad, bestaande uit de vijf oorspronkelijke families, de teugels strak in handen. Het hoofd van iedere familie zat in dezelfde kerkbank als de President. In de banken achter hen zaten de anderen – de Latijnen, de zwarten, de Aziaten. De hiërarchie veranderde nooit, in al die jaren niet.

    De kardinaal raffelde de mis af. Het geheel was in minder dan tien minuten voorbij. Hij sloeg een kruis boven de kist, wendde zich af en verliet het altaar.

    Op hetzelfde moment rende een magere, kleine man in een zwart pak, die ongeveer in het midden van de kerk had gezeten, het gangpad op in de richting van de kist. Hij zwaaide woest met een pistool boven zijn hoofd.

    Ik hoorde mijn tante Rosa gillen en zag de kardinaal, met wapperend gewaad, snel wegduiken achter het altaar. Ik verliet de kerkbank en ging de man achterna, terwijl ik anderen hetzelfde zag doen. Geen van ons kreeg hem te pakken voordat hij zijn pistool leegschoot op de doodkist. Daarna bleef hij staan en schreeuwde luidkeels: ‘Eén keer sterven is niet genoeg voor verraders!’

    De lijfwachten van mijn oom werkten de man tegen de grond. Ik was juist op tijd om te zien dat ze zijn nek begonnen te breken, maar de President was er al bij. Hij gebaarde met zijn hand en schudde zijn hoofd. ‘Nee,’ zei hij.

    De lijfwachten stonden op en tegen die tijd was de doodkist omringd door geüniformeerde politie. Twee rechercheurs in burger hadden de leiding over de agenten. Een van hen wees naar de kleine man, die nog steeds op de grond lag. ‘Voer hem af!’

    De andere rechercheur pakte het pistool van de vloer en stak het in zijn zak. Hij wendde zich tot mij, omdat ik het dichtst bij de kist stond. ‘Wie heeft hier de leiding?’

    Ik keek om me heen. De President en de lijfwachten van mijn oom zaten weer voorin op hun kerkbank. Mijn tante zat luidkeels te huilen. Ze rukte zich los van haar twee schoonzoons, rende naar de kist en begon weer te gillen toen ze zag welke chaos daarin was aangericht. Het hoofd van mijn oom was nagenoeg verbrijzeld en het restant was eerder een monsterkop dan een menselijk gelaat. Het zijden laken in de kist was bezoedeld en besmeurd met hersenen, stukjes afgerukte huid en een lichtrode vloeistof die de balsemer had gebruikt ter vervanging van het bloed in het lichaam van mijn oom.

    Ik trok haar achteruit en duwde haar in de armen van de schoonzoons. ‘Neem haar mee, weg van hier,’ zei ik.

    Tante Rosa deed het enig juiste: ze viel flauw. De twee mannen droegen haar terug naar de kerkbank, terwijl haar dochters te hulp schoten. Ze was nu tenminste stil.

    Ik wendde me tot een van de begrafenisondernemers. ‘Sluit de kist.’

    ‘Zullen we hem niet meenemen om hem te wassen?’ vroeg een van hen.

    ‘Nee,’ zei ik. ‘We gaan meteen naar het kerkhof.’

    ‘Maar hij ziet er afschuwelijk uit!’ protesteerde de man.

    ‘Dat doet er niet meer toe,’ zei ik. ‘Ik weet zeker dat God zijn gezicht zal herkennen.’

    De rechercheur keek me aan. ‘Wie bent u?’ vroeg hij.

    ‘Ik ben zijn neef. Mijn vader was zijn broer.’

    ‘Ik ken u niet,’ zei de rechercheur nieuwsgierig. ‘Ik dacht dat ik iedereen van zijn familie kende.’

    ‘Ik woon in Californië en ben alleen voor de begrafenis overgekomen.’ Ik gaf hem mijn visitekaartje. ‘Laat me nu die rouwstoet op weg helpen. Als u me nog wilt spreken, kunt u me vanavond bereiken in hotel Waldorf Towers.’

    ‘Eén vraag: is u iets bekend over de gek die deze stunt uithaalde?’

    ‘Niets,’ antwoordde ik.

    De kardinaal kwam naar ons toe. Zijn gezicht was bleek en vertrokken. ‘Onterend,’ zei hij schor.

    ‘Inderdaad, Eminentie,’ beaamde ik.

    ‘Ik ben diep geschokt,’ zei de kardinaal. ‘Zoiets is hier nog nooit gebeurd.’

    ‘Het spijt me, Eminentie,’ zei ik. ‘Mocht er schade zijn aangericht, geeft u mij dan de rekening. Het zal vergoed worden.’

    ‘Dank u, mijn zoon.’ De kardinaal keek me aan. ‘Heb ik u eerder ontmoet?’ vroeg hij.

    ‘Nee, Eminentie,’ antwoordde ik. ‘Ik ben de verloren zoon en kom uit Californië.’

    ‘Dan bent u zijn neef, als ik het wel heb,’ zei hij.

    ‘Klopt,’ antwoordde ik. ‘Ik ben echter nooit gedoopt. Mijn moeder was joods.’

    ‘Maar uw vader was katholiek,’ zei de kardinaal. ‘Het is nog niet te laat om uw geloof weer op te pakken.’

    ‘Dank u, Eminentie,’ zei ik, ‘maar er valt niets op te pakken, want ik ben nooit katholiek geweest.’

    De kardinaal bekeek me nieuwsgierig. ‘Bent u van het joodse geloof?’

    ‘Nee, Eminentie,’ antwoordde ik.

    ‘Van welk geloof dan wel?’ vroeg hij.

    Ik glimlachte, Ik ben atheïst.’

    Hij schudde bedroefd zijn hoofd. ‘Dat spijt me voor u.’ Hij zweeg even en wenkte toen een jonge priester. ‘Dit is pater Brannigan. Hij zal u naar het kerkhof vergezellen.’

    Twee bloemenwagens en vijf limousines volgden de lijkwagen over Second Avenue via de Midtown Tunnel naar Long Island en door de poorten van First Calvary. Het familiegraf, met de witte marmeren pilaren voor het traliewerk in de van gebrandschilderd glas voorziene deuren, glansde helder in de middagzon. In het witte Italiaanse marmer boven de ingang was de familienaam gebeiteld: Di Stefano. De deuren stonden wijd open toen de rouwstoet op de smalle rijweg tot stilstand kwam.

    We stapten uit en wachtten tot de mannen de doodkist op een vierwielige baar hadden gerold en die over het pad naar het familiegraf duwden. De bloemenwagens werden onmiddellijk gelost en volgden de kist over het pad.

    Tante Rosa en haar gezin, die in de eerste volgwagen hadden gezeten, werden door pater Brannigan naar de kist geleid. Ik had met de lijfwachten van mijn oom in de tweede wagen gezeten, en wij volgden tante Rosa en haar gezin. Uit de volgende drie wagens stapten de President, diens lijfwachten en daarna de advocaten en accountants van mijn oom. Zij werden gevolgd door zes mannen, allen oudere Italianen en vermoedelijk vrienden van mijn oom.

    De bloemen lagen hoog opgestapeld naast de openstaande deuren van het familiegraf toen we de koelte van het mausoleum betraden. De doodkist stond nog op de baar, in het midden van de ruimte. In de verste hoek bevond zich een klein altaar waarboven de Heiland droevig neerkeek op de kist, die werd neergezet aan de voet van het kruis waaraan Hij was geslagen.

    Vlug, met een stem die hol door het vertrek galmde, gaf de priester de Heilige Sacramenten en voerde boven de kist de laatste rituelen uit. Vervolgens sloeg hij een kruis en stapte achteruit. Een van de begrafenisondernemers overhandigde ieder van ons een roos. Nadat tante Rosa haar roos op de kist had gelegd, deden wij hetzelfde met onze roos.

    Rustig tilden de vier mannen de kist op en schoven hem op zijn plaats in de muur. Even later sloten twee mannen de bronzen gedenkplaat voor de opening. In het licht dat door de gebrandschilderde ramen naar binnen viel, kon ik de geëtste tekst zien – Rocco di Stefano. Geboren: 1908. Gestorven:..... Hij ruste in vrede.

    Tante Rosa begon weer te huilen en haar schoonzoons begeleidden haar naar buiten. Mijn blik gleed langs de muren van het mausoleum. Ik zag namen van andere verwanten, die ik nooit had gekend, maar die van mijn vader en moeder waren er niet bij. Zij lagen begraven op een interkerkelijke begraafplaats ten noorden van New York City, aan de oevers van de Hudson.

    Ik was de laatste die het mausoleum verliet. Ik bleef een ogenblik staan om te kijken hoe een werkman van het kerkhof de deur afsloot met een grote koperen sleutel. Hij keek me aan. Ik begreep de hint. Ik haalde een biljet van honderd dollar te voorschijn en drukte het geld in zijn hand. Hij tikte erkentelijk tegen zijn pet. Daarna liep ik over het pad naar de weg.

    De lijkwagen en de bloemenwagens waren al vertrokken. Ik ging naar tante Rosa en kuste haar wang. ‘Ik bel u morgen op.’

    Ze knikte, met ogen waarin nog tranen stonden. Ik gaf haar schoonzoons een hand, kuste mijn nichtjes op hun wangen en wachtte tot hun limousine wegreed. Vervolgens liep ik naar mijn wagen, waar de twee lijfwachten nog stonden te wachten. Een van hen hield eerbiedig het portier voor me open.

    Achter me klonk de kalme stem van de President. ‘Ik breng je wel naar de stad.’

    Ik keek hem aan.

    ‘We hebben veel te bespreken,’ zei hij.

    Ik knikte en wenkte de lijfwachten dat ze konden gaan, waarna ik de President volgde naar zijn verlengde limousine. Het was zijn eigen wagen, volkomen zwart en met geblindeerde ramen in het passagierscompartiment. Ik stapte na hem in de auto. Een man in een donker pak deed het portier achter me dicht en ging voorin naast de chauffeur zitten. Langzaam kwam de wagen in beweging.

    De President drukte op een knop en het geblindeerde raam tussen het compartiment en het bestuurdersgedeelte sloot zich. ‘Nu kunnen we praten,’ zei de President. ‘Deze ruimte is geluiddicht. Ze kunnen ons niet horen.’

    Ik keek hem zwijgend aan.

    Hij glimlachte, waardoor er rimpels naast zijn blauwe ogen verschenen. ‘Als ik jou Jed mag noemen, mag jij John tegen me zeggen.’ Hij stak zijn hand uit.

    Ik drukte zijn hand, die sterk en krachtig was. ‘Prima, John. Welnu, wat hebben we te bespreken?’

    ‘Allereerst wil ik je zeggen dat ik veel respect voor je oom had. Hij was een eerzaam man en hield zich altijd aan zijn woord.’

    ‘Dank je,’ zei ik.

    ‘Verder spijt het me van dat onzinnige incident in de kerk. Salvatore Anselmo is een oude man en heeft ze niet allemaal op een rijtje. Hij loopt al dertig jaar te roepen dat hij je oom zal vermoorden, maar hij heeft er nooit het lef toe gehad. Nu was het te laat. Een dode man kon hij niet om zeep helpen.’

    ‘Om welke vendetta ging het?’ vroeg ik.

    ‘Het is van zo lang geleden, dat volgens mij niemand het weet of het zich kan herinneren.’

    ‘Wat gaat er nu met hem gebeuren?’ vroeg ik.

    ‘Niets,’ antwoordde hij achteloos. ‘Ze zullen hem waarschijnlijk eerst onderbrengen op de psychiatrische afdeling van het Bellevue. Verstoring van de openbare orde of iets dergelijks. Niemand zal echter de moeite nemen een aanklacht tegen hem in te dienen. Ze zullen hem wel terugsturen naar zijn familie.’

    ‘De arme donder,’ zei ik.

    John boog zich naar voren en opende de bar achter de voorste stoel, ‘Ik heb een goede Schotse whisky. Doe je mee?’

    Ik knikte. ‘Met ijs en water.’

    Vlug pakte hij een fles Glenlivet en schonk twee glazen in. Hij deed er ijsblokjes bij en verdunde het geheel met water uit de flesjes Evian die naast elkaar achter in de kleine bar stonden. We hieven onze glazen. ‘Proost,’ zei hij.

    Ik knikte en nipte van de drank. Het smaakte goed. Ik had niet beseft hoezeer ik eraan toe was. ‘Bedankt,’ zei ik.

    Hij glimlachte. ‘Ter zake nu. Morgen zullen de advocaten je vertellen dat jij bent aangewezen als de executeur van je ooms nalatenschap. Met uitzondering van verscheidene persoonlijke legaten aan je tante en haar gezin, is die nalatenschap ondergebracht in een stichting ten behoeve van diverse liefdadige instellingen. Een zware verantwoordelijkheid. Het gaat om ongeveer tweehonderd miljoen dollar.’

    Ik zei niets. Ik wist dat oom Rocco veel geld had, maar ik had me niet gerealiseerd dat het zoveel was.

    ‘Je oom vond het niet nodig om jou geld na te laten. In de eerste plaats omdat je zelf rijk genoeg bent en in de tweede plaats omdat je als executeur van de nalatenschap recht hebt op vijf à tien procent van de distributie van de stichtingsfondsen, zoals dat door het hof voor erfrecht wordt bepaald.’

    ‘Ik wil niets van dat geld hebben,’ zei ik.

    ‘Je oom zei al dat je dat zou zeggen, maar het is simpelweg een rechtskwestie,’ zei John.

    Ik dacht een ogenblik na. ‘Goed,’ zei ik toen. ‘In hoeverre heb jij hiermee te maken?’

    ‘Wat betreft de nalatenschap... niets,’ antwoordde hij. ‘Maar er zijn andere overwegingen. Vijftien jaar geleden, toen je oom zich terugtrok en naar Atlantic City verhuisde, kwam hij met de families De Longo en Anastasia overeen dat ze hem Atlantic City als territorium zouden geven. Dat was lang voordat daar aan gokken werd gedacht. Sindsdien hebben alle bonden en diverse andere zaken onder het beheer van je oom gestaan. Nu willen ze dat deel van zijn handel overnemen.’

    Ik keek hem aan. ‘Gaat het om veel geld?’

    Hij knikte.

    ‘Hoeveel?’ vroeg ik.

    ‘Vijftien, twintig miljoen per jaar,’ zei hij.

    Ik zweeg.

    John staarde me aan. ‘Je hebt geen belangstelling om het over te nemen?’

    ‘Nee,’ antwoordde ik. ‘Dat is niet mijn stijl. Ik vind wel dat ze iets behoren bij te dragen aan oom Rocco’s stichting, al was het alleen maar ter ere van zijn nagedachtenis. Per slot van rekening – zo heb ik begrepen – nam oom Rocco die zaken over toen Atlantic City niet meer dan een vervallen stad was en hielp hij het tot de huidige bloei te brengen.’

    John glimlachte. ‘Je bent niet op je achterhoofd gevallen. Als je zijn organisatie in stand zou willen houden, zou je binnen een jaar dood zijn.’

    ‘Ongetwijfeld,’ antwoordde ik. ‘Ik heb echter mijn eigen bedrijf en ben niet geïnteresseerd in oom Rocco’s zaken. Wél vind ik dat ze iets moeten bijdragen aan zijn stichting.’

    ‘Hoeveel?’ vroeg John.

    ‘Twintig miljoen dollar zou redelijk zijn,’ zei ik.

    ‘Tien miljoen,’ onderhandelde John.

    ‘Vijftien, en het is rond.’

    ‘Akkoord.’

    Ik drukte de hand die hij me toestak.

    ‘Het geld moet in het bezit van de stichting zijn voordat het testament wordt bekrachtigd,’ zei ik.

    ‘Ik begrijp het,’ antwoordde hij. ‘Het wordt morgen overgemaakt.’ Hij vulde onze glazen bij.

    ‘Je lijkt heel veel op je oom,’ merkte hij op. ‘Hoe komt het dat je nooit het familiebedrijf bent ingegaan?’

    ‘Mijn vader had er een hekel aan,’ antwoordde ik. ‘Ik kwam er op jeugdige leeftijd mee in aanraking en besefte toen dat het evenmin mijn stijl was.’

    ‘Je had misschien op mijn stoel kunnen zitten,’ zei hij.

    Ik schudde mijn hoofd, In dat geval zou een van ons dood zijn.’ Ik zweeg even en knikte toen. ‘Ik was nog erg jong in die tijd,’ zei ik. Mijn gedachten gingen vele jaren terug, naar de periode waarin ik met mijn neef Angelo op de Amazone voer.

    DEEL EEN

    Angelo en ik

    1

    Hoewel de voorspelling luidde dat het in de namiddag koeler zou zijn, zweette ik uit al mijn poriën. Ik wreef me af met de drijfnatte handdoek, die ik in het warme rivierwater van de Amazone had gedompeld. Het hielp niet. Niets hielp. Het was niet de hitte, het was de vochtigheid. Maar dit was geen vochtigheid, dit was nat. En heet. Ik ging languit op de rand van de achtersteven liggen.

    Ik was stom geweest. Ik had nooit naar mijn neef Angelo moeten luisteren. Het gebeurde twee maanden geleden, in juni om precies te zijn. We zaten in het badrestaurant van het Four Season Hotel in New York, aan een tafeltje aan de rand van het zwembad. Alleen Angelo en ik. Ik had net mijn einddiploma aan Wharton School gehaald.

    ‘Je hoeft niet meteen te gaan werken,’ zei Angelo. ‘Wat jij nodig hebt, is vakantie, avontuur.’

    ‘Zeik niet!’ zei ik. ‘Ik heb aanbiedingen van twee van de beste effectenmakelaars op Wall Street. Ze willen me meteen hebben.’

    ‘Wat bieden ze?’ Hij dronk zijn wodka met ijs op en bestelde nog een glas.

    ‘Veertig mille per jaar om te beginnen.’

    ‘Klotebedrag,’ zei Angelo. ‘Dat kun je altijd wel krijgen.’ Hij keek me aan. ‘Zit je om geld verlegen?’

    ‘Nee,’ antwoordde ik. Hij wist net zo goed als ik dat mijn vader me meer dan een miljoen dollar had nagelaten.

    ‘Waarom dan zo’n haast?’ Angelo keek naar een meisje aan de overkant van het zwembad. ‘Klasse,’ zei hij waarderend.

    Ik volgde zijn blik en snapte niet wat hij bedoelde. Ze was een Radcliffetype, niets bijzonders. Lang bruin haar, grote bril waardoor haar ogen enorm leken, geen beha, slappe tieten. Ik zei niets.

    Hij keerde zich weer naar me toe. ‘Ik ga volgende maand naar Zuid-Amerika,’ zei hij. ‘Ik wil dat je meegaat.’

    ‘Waarom in godsnaam?’ vroeg ik.

    ‘Smaragden,’ zei hij. ‘Die zijn op de huidige markt meer waard dan diamanten. Ik weet een manier om voor een luttel bedrag aan een koffer vol te komen.’

    ‘Illegaal?’ vroeg ik.

    ‘Natuurlijk, verdomme!’ antwoordde hij. ‘Ik heb alles al geregeld. Transport, douane... We wandelen er gewoon langs.’

    ‘Dat is niet mijn stijl,’ zei ik.

    ‘We zouden twee miljoen kunnen delen. Zonder problemen. De familie dekt me, in alle opzichten.’

    ‘Mijn vader heeft dat jaren geleden de rug toegekeerd. Ik denk niet dat ik erin moet stappen.’

    ‘Je stapt nergens in,’ zei hij. ‘Je houdt mij gewoon gezelschap. Je bent familie. Ieder ander die ik mee zou nemen, zou waarschijnlijk

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1