Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Vannacht ben je dood
Vannacht ben je dood
Vannacht ben je dood
Ebook499 pages6 hours

Vannacht ben je dood

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Deel 4 in De Sandhamn-reeks, de ijzersterke Zweedse thrillerserie met wereldwijd meer dan 5,5 miljoen verkochte exemplaren, bekend van de tv-serie.Net wanneer het stof in het leven van de pas gescheiden Nora Linde is gaan liggen, wordt ze door rechercheur Thomas Andreasson gevraagd om te helpen bij een zaak: de student Marcus Nielsen lijkt zelfmoord te hebben gepleegd, maar zijn moeder weet zeker dat het moord is. In zijn huis is bovendien onderzoeksmateriaal aangetroffen dat leidt naar een verdonkeremaande geschiedenis rondom de militaire legerplaats Korsö, op een klein eiland voor de kust van Sandhamn. Als er nog een lijk met Korsö in verband gebracht kan worden, rijst de vraag of daar in het verleden iets gebeurd is wat niet aan het licht mag komen. Nora Linde en Thomas Andreasson moeten haast maken in hun onderzoek, voor dit rookgordijn nog meer slachtoffers eist.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJun 29, 2020
ISBN9788726355321

Related to Vannacht ben je dood

Titles in the series (6)

View More

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Vannacht ben je dood

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Vannacht ben je dood - Viveca Sten

    Proloog

    Het geplons deed hem denken aan kinderen die in een badkuip aan het spelen waren. Als hij zijn ogen sloot kon hij zich een strand voorstellen waar peuters zorgeloos rondrenden.

    Daarna hoorde hij het nog één keer spetteren en spatte het water over de rand van de emmer, op de natte vloer.

    De armen die wild heen en weer hadden gezwaaid kwamen tot rust. De benen schokten nog na, als zilvervisjes die zonder doel gedachteloos heen en weer renden. Maaiende, nutteloze bewegingen.

    Daarna stopten die ook en was het langzame gedruppel van de kraan het enige wat de stilte in de witbetegelde ruimte doorbrak.

    Dat geluid zou hij zich de rest van zijn leven blijven herinneren.

    De sterke stank van groene zeep verzadigde de lucht. De geur van dennennaalden drong zijn neusgaten binnen en hij kreeg braakneigingen. Maar hij verbeet zich. Zijn angst overschaduwde alles.

    Er liep iets warms langs zijn been en hij begreep dat hij in zijn broek had geplast.

    Het maakte niet uit. Het was toch al te laat.

    De kraan bleef druppen.

    Zondag 16 september 2007 (de eerste week)

    Hoofdstuk 1

    Het meisje klonk doodsbang.

    ‘Jullie moeten nú komen, meteen.’

    ‘Kun je eerst vertellen hoe je heet?’

    De professionele stem bij sos Alarm klonk klinisch, zonder onvriendelijk over te komen. De digitale cijfers op het scherm gaven aan dat het exact drie minuten over tien in de ochtend was.

    ‘Het is zo afschuwelijk… Marcus.’

    ‘Kun je proberen uit te leggen wat er is gebeurd?’ vroeg de centraliste. ‘Probeer je te concentreren en vertel wat er aan de hand is.’

    ‘Ik ben bij hem thuis.’

    ‘Je moet me een adres geven.’

    ‘Hij ademt niet. Hij hangt daar gewoon maar.’

    Verdriet en shock klonken door in het snikkende antwoord.

    ‘Ik krijg hem niet omlaag.’

    ‘Op welk adres bevind je je?’ vroeg de centraliste opnieuw.

    Op de achtergrond was een gedempt geroezemoes hoorbaar van collega’s die andere aangiften opnamen. Tot nu toe was het relatief rustig geweest. Het was zondagmorgen en alle potentieel gevaarlijke situaties van de avond ervoor waren allang afgehandeld. De centraliste was die ochtend om zes uur begonnen en had al drie koppen koffie kunnen drinken.

    ‘Waar ben je?’ herhaalde ze in de microfoon.

    Nu kalmeerde de jonge vrouw aan de andere kant van de lijn enigszins.

    ‘Värmdövägen 10B in Nacka.’

    Het meisje zei het bijna kermend.

    ‘Bij de studentenwoningen,’ wist ze uiteindelijk hikkend uit te brengen. ‘We hadden afgesproken samen te gaan studeren.’

    ‘Hoe heet je?’

    ‘Amanda.’

    ‘En verder?’

    ‘Amanda Grenfors.’

    Haar woorden klonken warrig, aarzelend, alsof ze niet kon bevatten wat ze voor zich zag.

    ‘Probeer te vertellen wat er is gebeurd, Amanda,’ spoorde de vrouw van sos Alarm haar aan.

    Ze maakte ondertussen aantekeningen. Het adres lag op een steenworp afstand van het politiebureau van Nacka, een patrouille zou er binnen een paar minuten kunnen zijn.

    ‘Marcus hangt aan het plafond, aan een touw,’ zei het meisje. ‘Zijn gezicht is helemaal blauw aangelopen.’

    Haar stem brak.

    De centraliste wachtte. Er verstreken een paar seconden.

    Een fluistering.

    ‘Ik denk dat hij dood is.’

    De buitendeur van het flatgebouw stond open toen de politieauto arriveerde. Het pand was gebouwd in de jaren veertig en de grote hoeveelheid fietsen buiten verried dat dit een studentenflat was, een van de gebouwen die onlangs in gereedheid waren gebracht om te kunnen voorzien in de schreeuwende behoefte aan woonruimte voor studenten aan de universiteiten en hogescholen van de hoofdstad.

    De twee politiemensen liepen een trap op en een lange gang door met een tiental deuren aan weerskanten. Ze passeerden een keuken, waar een stapel smerige borden de gootsteen vulde. Op een van de kastjes zat een handgeschreven papier geplakt: Ruim je eigen rommel op, je moeder doet het niet voor je!

    Er was niemand te zien, er lag alleen een slordig dichtgeknoopte vuilniszak in een hoek. Te oordelen naar de stank lag die er al een tijdje.

    Helemaal aan het eind van de gang stond een deur wijd open. Daarnaast, met haar rug tegen de muur, zat een jonge, bleke vrouw in elkaar gedoken. Ze droeg een spijkerbroek en zwarte sneakers; de dikke, donkerrode trui leek te groot voor haar magere lichaam.

    ‘Ben jij Amanda?’ vroeg de politievrouw die het eerst bij haar was.

    ‘Mmm.’

    Ze keek op; sporen van tranen liepen over haar gezicht. De politievrouw ging op haar hurken zitten en raakte de arm van de jonge vrouw lichtjes aan.

    ‘Hoe gaat het?’

    ‘Hij hangt daarbinnen.’ Ze deed haar rechterhand omhoog en wees beverig. ‘Aan de haak van de lamp.’

    De politiemensen volgden de beweging met hun blik. De zon brak door en in het plotselinge licht dat door het raam naar binnen sijpelde zweefden stofdeeltjes. Ze vormden een schitterende stralenkrans om het eenzame lichaam dat aan het plafond bungelde. Het hangende hoofd en de hoek van de nek bevestigden wat ze al hadden vermoed.

    Marcus Nielsen was dood.

    Hoofdstuk 2

    Hij rende over het donkere, bobbelige ijs voor de kust van Sandhamn, maar het scheurde voor zijn voeten. Het water slokte hem op en hij had het gevoel of zijn vingers en tenen stukvroren. Het ijskoude zeewater perste de lucht uit zijn longen en trok de zuurstof uit zijn bloed.

    Hij zou spoedig verdrinken in de diepe geul. Niemand zou hem komen redden; er was tenslotte niemand die wist dat hij buiten op het ijs was.

    Hij huilde.

    Hij wilde niet sterven, niet op deze manier, niet zo eenzaam en zonder afscheid te kunnen nemen.

    Het water dat zijn lichaam verkilde, ontnam hem alle kracht en hij had spijt van alles wat hij niet had kunnen zeggen of doen.

    Maar hoe had hij moeten weten dat het zijn tijd al was?

    Terwijl zijn gevoel verdween, merkte hij dat zijn hart langzamer was gaan kloppen, hij was bezig bewusteloos te raken. Binnenkort zou een valse warmte zich door zijn aderen verspreiden, hij zou eraan toegeven en dan zou alles voorbij zijn.

    Maar hij wilde zo niet sterven, niet nu, niet zonder Pernilla aan zijn zijde.

    Hij had het nu zo ontzettend koud dat hij wel moest loslaten. Hij zakte terug in het ijskoude water terwijl zijn ledematen gevoelloos raakten. Hij kon zich er niet meer tegen verzetten.

    Er werd gebeld, schel en sommerend, een doordringend signaal dat zijn aandacht vereiste.

    Hij deed zijn ogen open en begreep dat hij in zijn eigen bed lag. Pernilla lag diep ademend naast hem.

    Hij stak zijn arm uit en tastte naar de telefoon op het nachtkastje. Zijn vingers sloten zich om het metalen omhulsel, maar verloren hun greep en zijn mobieltje viel op de grond.

    Het toestel zweeg een paar seconden maar begon vervolgens weer te rinkelen, nog luider deze keer. Het geluid hield maar niet op en Pernilla bewoog zich naast hem.

    ‘Dat is jouw telefoon,’ mompelde ze.

    Haar stem deed hem uiteindelijk weer terugkeren naar de werkelijkheid.

    Hij zwaaide zijn benen over de rand van het bed, maar toen hij wilde opstaan en zijn linkervoet op de grond wilde zetten, verloor hij bijna zijn evenwicht. Hij was er nog steeds niet aan gewend. Daarna boog hij voorover en pakte zijn mobiele telefoon.

    Toen hij het toestel tegen zijn wang drukte werd het vochtig van de tranen.

    Zijn stem was hees toen hij opnam.

    ‘Met Thomas.’

    Hoofdstuk 3

    Op weg naar de auto nam Margit Grankvist de summiere informatie door die de wachtcommandant haar door de telefoon had gegeven.

    Ze had met Bertil aan de ontbijttafel gezeten toen het telefoontje binnenkwam. Beide meiden sliepen nog. Bertil had zijn neus amper boven de krant uitgestoken, hij had meteen begrepen dat ze weg moest.

    Hij was eraan gewend. Margit glimlachte zwak toen ze haar kalende man voor zich zag. Hij was leraar Engels en Zweeds in de bovenbouw en ze wist dat sommige van haar vriendinnen vonden dat hij nou niet de meest opwindende man was, maar ze waren al meer dan twintig jaar samen en hadden twee leuke meiden die al bijna volwassen waren. Anna was achttien en zou dit voorjaar eindexamen doen en Linda moest nog drie jaar.

    Margit deed het portier open en ging zitten. Het was een kille ochtend en je kon merken dat het nu echt herfst begon te worden. Het nazomerweer dat wekenlang had aangehouden zou spoedig worden vervangen door koude windvlagen en bewolkte luchten. Het was ’s avonds al beduidend vroeger donker. De dagen zouden steeds korter worden tot er nog maar zes uur flauw daglicht overbleef.

    Voor het eindelijk weer de goede kant op ging.

    Margit had steeds meer moeite met de lange Zweedse winters. Ze droomde de laatste tijd van een huisje in het zuiden van Spanje, een plek onder de zon voor Bertil en haar als de meiden het huis uit waren.

    Haar telefoon piepte en ze zag dat er een sms’je was binnengekomen met nieuwe gegevens over de dode jongen. Hij was weliswaar tweeëntwintig, maar ze beschouwde hem als een jongen. Haar eigen Anna was slechts een paar jaar jonger.

    Hij heette Marcus Nielsen, studeerde psychologie aan de Universiteit van Stockholm en woonde alleen in de studentenkamer waar hij een uur geleden was aangetroffen.

    Ze draaide de contactsleutel om en reed achteruit de garageoprit af. Er was rond deze tijd geen verkeer, dus ze zou binnen twintig minuten op Värmdövägen kunnen zijn.

    Margit parkeerde voor de deur en sloot de auto af. Ze knikte naar een geüniformeerde politieman op de trap en passeerde meerdere studenten in ochtendjas die hun hoofd om de hoek van hun deur staken. Ze kon de bekende stem van technisch rechercheur Staffan Nilsson al horen voordat ze over de drempel stapte en de kamer binnenkwam.

    Het lichaam hing nog aan de haak aan het plafond, maar zou straks behoedzaam worden neergehaald en naar het forensisch lab in Solna worden gebracht.

    ‘Môge,’ zei Nilsson, en hij boog zijn hoofd in Margits richting.

    Ze liep verder de kamer in en keek om zich heen terwijl ze een paar plastic handschoenen aantrok die hij haar had aangereikt.

    De kamer was opvallend groot voor een studentenkamer, zeker zo’n twintig vierkante meter, schatte ze. Vrij netjes ook, hoewel de prullenbak uitpuilde van de pizzadozen en fastfoodverpakkingen en er zo te zien ook al in geen tijden was gestofzuigd.

    ‘Zo mooi woonden we in mijn studententijd niet,’ zei Nilsson achter haar rug. ‘Toen moest je genoegen nemen met kamertjes die zo klein waren dat je er je kont niet kon keren.’

    Als je binnenkwam was er meteen links een keurig opgemaakt bed. Bij het raam stond een bureau met een draaistoel eronder geschoven. Tegen de ene muur had Marcus Nielsen een witte IKEA-boekenkast gezet die in het Guinness Book of Records werd vermeld als de meest verkochte ter wereld. Een deur tegenover het bed leidde naar een krappe badkamer. Door de openstaande deur ving Margit een glimp op van een paar wc-rollen die op de grond lagen.

    ‘Daar is zijn laatste groet.’

    Nilsson wees op een papier dat op het hoofdkussen lag.

    ‘Een afscheidsbrief?’

    Hij knikte en las hardop voor.

    ‘Het spijt me, maar het is allemaal zo moeilijk. Marcus.’ Margit boog voorover en bestudeerde het papier.

    ‘Het is getypt op een computer.’

    ‘Ja.’

    ‘Maar niet ondertekend.’

    ‘Nee.’

    ‘Waar is die computer dan?’ Ze keek naar het bureau dat bezaaid was met papieren en opengeslagen boeken. ‘Hebben jullie die al meegenomen?’

    ‘Nee, ik heb geen computer gezien.’

    ‘Waar typte hij dan op?’

    Nilsson haalde zijn schouders op.

    ‘Goeie vraag.’

    Margit liep naar het bureau en keek de laden door. Daarna opende ze de garderobekast, maar daar trof ze slechts slordige bergen kleren aan, schoon en vuil door elkaar. Op de grond onder het bed zag ze een rugzak. Ze maakte hem open, maar die was leeg.

    ‘Hier is in elk geval geen computer.’ Ze draaide zich weer om naar Nilsson. ‘Ken jij iemand van zijn generatie die zonder computer kan?’

    ‘Hij lijkt ook geen printer te hebben.’

    Nilsson had gelijk. In de kamer was geen papier of printer te vinden.

    ‘Als die zelfmoord al lang was gepland, heeft hij die afscheidsbrief misschien ergens anders geprint, op de universiteit bijvoorbeeld,’ zei de technisch rechercheur.

    ‘Dat zou kunnen.’

    Margit liep weer naar de overledene. Het plafond was iets hoger dan gebruikelijk, dus haar gezicht kwam ter hoogte van Marcus Nielsens taille.

    Hij droeg een grijze hoody en een versleten spijkerbroek. Een vlek op de stof gaf aan dat zijn endeldarm zich op het moment van de dood had geleegd. De stank kwam haar tegemoet toen ze om het lichaam heen liep en ze deinsde instinctief achteruit en wendde haar neus af. Daarna deed ze een paar stappen naar achteren om een betere indruk van de situatie te krijgen.

    Marcus Nielsens gezicht was verstijfd in een wilde grimas. Zijn ogen waren halfgesloten en er had zich wat speeksel in zijn ene mondhoek opgehoopt. Zijn mond was licht geopend en Margit vroeg zich af of hij had geprobeerd te schreeuwen toen de strop werd aangetrokken.

    Had hij spijt gehad op het moment dat zijn voeten hun houvast hadden verloren? Of was het gewoon een spierspasme dat het autonome lichaamssysteem zelf had veroorzaakt?

    Zijn haar was onnatuurlijk zwart en werd geaccentueerd door zijn lijkbleke gelaatstrekken.

    ‘Dat is vast niet zijn eigen haarkleur,’ zei Margit.

    ‘Dat denk ik ook niet,’ zei Nilsson. ‘Maar dat zal de sectie uitwijzen.’

    ‘Hoe lang denk je dat hij al dood is?’

    Nilsson krabde met zijn wijsvinger aan zijn neus.

    ‘Minstens vijf, zes uur. De rigor mortus begint al in te treden.’

    Margit bekeek de lus van het touw vanuit verschillende hoeken. Hij was diep begraven in Nielsens hals, waarvan de huid was verkleurd en hier en daar donkerrode en purperkleurige nuances had. De andere kant van het touw zat met een stevige knoop aan de plafondhaak van de lamp.

    ‘Hoe is hij daar gekomen?’ vroeg ze, en ze beantwoordde vervolgens haar eigen vraag. ‘Hij moet op het bureau zijn gaan staan, de strop om zijn hals hebben gedaan en zijn gesprongen.’

    Ze mat het lichaam met haar blik. Marcus Nielsen was vrij slank en niet bepaald lang, maar het lichaam moest toch wel zo’n zeventig kilo wegen, schatte ze.

    ‘Dat ie dat gewicht hield,’ zei ze halfluid.

    ‘Je bedoelt die haak?’

    ‘Mmm.’

    Nilsson rechtte zijn rug en keek naar de haak.

    ‘Het pand is stevig gebouwd, geen revolutiebouw zoals veel flats uit de jaren zeventig.’

    ‘Je bedoelt dat als hij in zo’n huis had gewoond, hij het had overleefd?’ vroeg Margit.

    Ze liep naar de boekenkast en pakte een ingelijste foto die op ooghoogte stond. Daarop stonden de overledene, een tienerjongen en een echtpaar van middelbare leeftijd, vermoedelijk zijn ouders en een jongere broer. Witte letters in de onderhoek gaven aan dat de foto was gemaakt op 10 juni 2006, vorige zomer dus.

    Het zag eruit als een vakantiefoto. Ze zaten op een terras met op de achtergrond witte huizen met helderblauwe deuren. Vast in de Griekse archipel, dacht Margit, gezellig op reis met het hele gezin. Zonder ook maar enig vermoeden van wat hun te wachten stond.

    De overledene leek opvallend veel op zijn moeder, dezelfde smalle ogen en rechte neus. Haar haar was lichtbruin, maar dat was dat van haar zoon misschien ook geweest voordat hij het had geverfd. Marcus’ gezicht was open en hij zag er intelligent uit, helemaal niet bezwaard door innerlijke zorgen die hem veertien maanden later zouden aanzetten tot het plegen van zelfmoord.

    Marcus’ broer had meer weg van zijn vader. Ze hadden allebei blond haar en waren enigszins gezet. De vader had zijn arm om de schouders van zijn jongere zoon geslagen en lachte breed in de camera. Vermoedelijk was de foto genomen door een ober.

    ‘Hij zag er vriendelijk uit,’ merkte Margit op.

    ‘Dat doen de meesten, in elk geval voor ze overlijden.’

    Het antwoord was niet sarcastisch bedoeld, het was slechts een droge constatering.

    Politiehumor, dacht Margit. Een manier om de tragedie op afstand te houden.

    Ze zette de foto aarzelend weer terug. Ze wist dat de vader bij de gemeente werkte en dat de moeder verpleegkundige was. De jongere broer woonde nog thuis en zat in het eindexamenjaar.

    Net als haar Anna.

    Misschien was dit wel de laatste foto die van het gezin samen was genomen. Meer zouden er niet volgen. De ouders moesten zo snel mogelijk worden geïnformeerd. Dat was geen taak waar Margit naar uitkeek.

    Nilsson haalde iets uit zijn grote zwarte tas en verdween naar de badkamer.

    ‘Zijn er tekenen die op iets anders dan zelfdoding wijzen?’ vroeg ze in de richting van Nilssons brede rug.

    Hij schudde zijn hoofd zonder zich om te draaien.

    ‘In dit stadium niet, maar we stellen uiteraard vingerafdrukken veilig en andere biologische sporen, als die er zijn.’

    ‘Waar is het meisje dat hem heeft gevonden?’

    ‘Ze zit in de keuken met Torunn. Ze was enorm geschokt toen we kwamen.’

    ‘Niet zo gek gezien de omstandigheden.’

    Margit wierp een laatste blik op de boeken die in de boekenkast stonden. Vele ervan hadden Engelse titels die duidden op psychologische vakgebieden. Op het bureau lagen nog meer werken die eruitzagen als studieboeken.

    ‘Hij studeerde psychologie aan de Universiteit van Stockholm,’ zei Margit. ‘Ik vraag me af of hij zelf psychische problemen had.’

    Nilsson verscheen in de deuropening.

    ‘Je bedoelt van het soort waardoor mensen zelfmoord plegen?’

    Hoofdstuk 4

    Nora Linde keek vermoeid naar de rommel in de kamer van haar zonen. Sinds Henrik en zij uit elkaar waren, bracht Adam steeds meer tijd door achter zijn computer. Terwijl de kledingstukken zich ophoopten op de grond zat hij vastgeplakt aan zijn beeldscherm te chatten of te gamen. Het was alsof hij de voorkeur gaf aan de virtuele wereld boven de realiteit. Hij gaf geen antwoord als hij werd geroepen en wilde zo kort mogelijk aan tafel zitten om geen kostbare computertijd te verliezen.

    Nora probeerde grenzen te trekken, maar dat was niet zo eenvoudig omdat Henrik er heel anders mee omging. Wat hielp het als zíj vasthield aan een beperkt aantal uren computeren per dag en Henrik de jongens hun gang liet gaan als de kinderen bij hem woonden? Het was al lastig geweest het met elkaar eens te zijn toen ze nog samenleefden, maar dat was niets vergeleken bij hoe het nu was.

    Toen Henriks ontrouw een halfjaar geleden was uitgekomen had ze er binnen een paar weken met beroepsmatige efficiency – ze was tenslotte juriste – voor gezorgd dat alle echtscheidingspapieren bij de rechtbank kwamen. Omdat ze kinderen onder de zestien hadden was er een bedenktijd van zes maanden vereist voordat het huwelijk kon worden ontbonden.

    Nora had geen bedenktijd nodig. Het was haar volkomen helder dat ze niet meer met Henrik getrouwd wilde zijn. Ze konden nog geen twee woorden wisselen zonder ruzie te krijgen en ze wachtte altijd zo lang mogelijk als ze hem moest bellen, maar soms kon ze er niet onderuit. Met een knul van zeven en een puber van twaalf was er altijd wel iets te bespreken.

    Telkens als ze zijn nummer intoetste, hoopte ze dat ze de voicemail zou krijgen.

    Het ergste was wanneer Marie, Henriks nieuwe vlam, opnam. Henrik en zij waren van de zomer gaan samenwonen en Marie had zich snel thuis gevoeld in het rijtjeshuis in Saltsjöbaden waar Nora en Henrik zo lang hadden gewoond. Marie had een lichte, wat schelle stem en sprak snel en ademloos, alsof ze altijd verbaasd was over de dingen die in de wereld gebeurden. ‘MarieafGrénier,’ zei ze in één adem.

    Elke keer dacht Nora chagrijnig dat haar ex-schoonmoeder nu wel content zou zijn. Eindelijk had haar bewierookte zoon, de röntgenoloog, een vrouw weten te vinden die wist hoe ze zich in het societyleven moest gedragen en met wie je voor de dag kon komen. Ze was weliswaar van lage adel, maar het geslacht stond wel op de lijst van Zweedse adellijke families en Marie was opgegroeid op een landgoed.

    Precies wat Henriks moeder, Monica Linde, jarenlang had gewenst in plaats van Nora, die dan wel meester in de rechten was, maar pas de eerste in haar familie die een academische studie had gevolgd.

    Simon was bijna jarig en dat moest toch samen met Henrik worden gevierd – wat ze ook van haar ex-man vond. Alleen de gedachte aan het verjaarsdagsfeestje bezorgde haar al een wee gevoel in haar buik.

    Nora keek naar de berg vuile was op de grond.

    ‘Adam!’ riep ze in de richting van de woonkamer waar hij tv zat te kijken. ‘Kom eens hier!’

    Er verstreken een paar seconden en daarna riep ze weer, nu wat strenger: ‘Adam!’

    Een sloffend geluid gaf aan dat haar verscherpte toon effect had gehad. Haar chagrijnige zoon was in aantocht.

    ‘Moet je altijd zo zeuren?’

    Hoewel dat het laatste was wat ze wilde, voelde Nora de irritatie opkomen.

    ‘Ik zeur omdat jij mij daartoe dwingt. Als jij je eigen rommel een beetje zou opruimen, zou dat niet hoeven.’

    ‘Papa doet nooit zo vervelend.’

    Dat sneed Nora door de ziel. Adam had met feilloze precisie een rake opmerking geplaatst.

    ‘Je bent nu bij mij en niet bij papa.’ Ze had al meteen spijt van haar woorden, maar kon zich niet inhouden. ‘Bovendien heeft papa hulp in de huishouding en daar hebben wij geen geld voor.’

    Een verachtelijke blik was alles wat ze als antwoord kreeg.

    Ik wil dat ze het bij mij naar hun zin hebben, dacht Nora. Waarom eindigt het er altijd mee dat ik op ze zit te vitten?

    Als om haar sombere gedachten te onderstrepen, ving ze een glimp op van zichzelf in de spiegel aan de muur.

    Ze was altijd slank geweest, maar nu was ze mager. Als haar diabetes haar niet dwong te eten, zou ze er nooit aan denken; haar eetlust was het laatste halfjaar volledig verdwenen. Haar schouderlange rossige haar kon wel een knipbeurt gebruiken en ze had donkere wallen onder haar grijze ogen.

    Nora was zich ervan bewust dat ze onvoldoende slaap kreeg, maar wist niet hoe ze daar verandering in kon aanbrengen. In haar aktetas zat een stapel documenten van de bank die ze voor komende week moest doorlezen. Het zou weer laat worden vanavond.

    ‘Ik kan je helpen,’ zei ze in een poging het te vergoelijken, en ze boog voorover om wat vuile sokken en onderbroeken te pakken die onder het bed lagen.

    ‘Mmm.’

    Hij keek niet op.

    ‘Adam, kom op. Ik weet dat het allemaal niet zo gemakkelijk is, maar we moeten het toch proberen.’

    ‘Mmm,’ zei hij opnieuw.

    Ze legde een hand op zijn arm.

    ‘Zeg, lieverd…’ ze nam een aanloop. ‘Ik had gedacht dat we volgend weekend misschien wel naar Sandhamn konden gaan. Je kunt een vriendje meenemen als je wilt. Papa moet naar een conferentie, dus jullie zijn twee weekenden achter elkaar bij mij.’

    Er verscheen een zwak glimlachje op zijn smalle gezicht.

    Beide jongens vonden het heerlijk om naar het eiland te gaan, zeker nu ze verhuisd waren naar Villa Brand, misschien wel het mooiste huis van Sandhamn dat Nora een paar jaar eerder van haar buurvrouw Signe Brand had geërfd.

    In de zomer hadden ze met vereende krachten de inrichting opgefrist en de slaapkamers opnieuw behangen. Zelfs Simon had geleerd hoe hij gelijkmatig behangplaksel moest uitstrijken. Hij had dat zo geconcentreerd gedaan dat hij bijna scheel zag van inspanning.

    Niet alleen op Sandhamn waren ze verhuisd. Nora had ook een lichte driekamerwoning in het centrum van Saltsjöbaden gevonden voor haar en haar zonen. De jongens deelden de grote slaapkamer en zelf had ze de kleinere genomen. De keuken was groot en zonnig, net als de woonkamer. Verder was er een soort bijkeukentje waar ze een bureau in had weten te persen, zodat ze ook een eigen werkhoek had. Het appartement lag op ongeveer een kwartier rijden van hun oude huis.

    Adams stem onderbrak haar gedachten.

    ‘Mag ik Wille meenemen?’

    William Åkerman was Adams beste vriend sinds ze in de middenbouw zaten. De jongens waren het laatste halfjaar nog closer geworden, toen Adam eraan had moeten wennen om de week ergens anders te wonen.

    Ze sloeg haar arm om zijn schouders en drukte hem tegen zich aan. Als kind was hij witblond geweest, maar nu was zijn haar meer zandkleurig. Het was niet zo donker als dat van Henrik, maar verder waren vader en zoon kopieën van elkaar.

    ‘Ja hoor, gezellig.’

    ‘Bedankt, mama.’

    Adams toon was zacht geworden en Nora voelde het zware gevoel in haar borst wijken.

    Haar gedachten gingen naar Thomas, haar jeugdvriend en Simons peetvader. Hij had een zomerhuis op Harö, slechts tien minuten varen van Sandhamn. Zou ze hem bellen om te zeggen dat ze volgend weekend van plan waren die kant op te gaan?

    Hoofdstuk 5

    Toen Margit de keuken naderde hoorde ze gedempt snikken en iemand die op rustige toon sprak. Ze liep naar binnen en zag dat het gesnik afkomstig was van een jonge vrouw die aan een ronde keukentafel zat. Naast haar zat een politievrouw van rond de vijfendertig die Margit van gezicht kende; dat moest Torunn zijn.

    ‘Dit is Amanda,’ zei Torunn, en ze stond op zodat Margit kon gaan zitten.

    ‘Hoe is het met je?’ vroeg Margit, en ze ging op de warme stoel zitten.

    ‘Niet zo goed,’ fluisterde Amanda.

    ‘Ik begrijp dat dit moeilijk is, maar kun je vertellen hoe je je vriend hebt gevonden?’

    ‘We hadden voor vandaag afgesproken. We zouden onze opdracht voor morgen afmaken.’

    Haar ogen waren groot en door het huilen zaten haar wimpers als sprietige, zwarte vliegenpootjes aan elkaar geplakt.

    ‘Dus jullie zijn studiegenoten?’

    ‘Ja. We volgen allebei het psychologieprogramma.’ Haar gezicht vertrok. ‘Volgden, bedoel ik.’

    Margit gaf haar een paar zachte klopjes op haar arm.

    ‘Weet je nog of de deur open was toen je hier kwam?’

    ‘Volgens mij was hij dicht.’

    ‘Zat hij van binnenuit op slot? Heb je een sleutel?’

    Amanda schudde haar hoofd.

    ‘Nee, hij zat niet op slot. Ik heb eerst geklopt, maar toen Marcus niet opendeed heb ik aan de deurkruk gevoeld en ben ik naar binnen gegaan.’

    Ze moest opeens denken aan het beeld van een halfuur geleden. Haar mondhoeken trokken samen en ze duwde een gebalde vuist tegen haar mond om niet weer in huilen uit te barsten.

    Margit wachtte zonder het meisje op te jagen.

    ‘En toen hing hij daar gewoon,’ zei Amanda uiteindelijk. ‘Aan het plafond, me aan te staren hoewel hij dood was. Hij staarde me de hele tijd aan.’

    Ze verborg haar gezicht in haar handen.

    ‘Heb je iemand in de gang gezien toen je kwam?’ vroeg Margit.

    ‘Nee, iedereen sliep nog, ik was ook vrij vroeg.’

    Margit legde haar hand op die van Amanda.

    ‘Weet je zeker dat je niemand hebt gezien?’

    Vanaf de gang waren stemmen hoorbaar en het geluid van meerdere personen die dichterbij kwamen. Margit nam aan dat dat het medisch personeel was dat het stoffelijk overschot kwam halen. Nilsson was nu waarschijnlijk wel klaar met zijn onderzoek.

    ‘Ik kan me niemand herinneren,’ zei Amanda weer.

    ‘Waren jullie goed bevriend, Marcus en jij?’

    ‘Ja.’

    Amanda stak haar hand uit naar een glas water dat op tafel stond en nam een paar slokken.

    ‘Nou ja, we studeerden de laatste tijd samen. We zijn tegelijkertijd op de universiteit begonnen, maar we hadden verder niets samen of zo.’

    ‘Waar waren jullie op dit moment mee bezig?’

    ‘We volgden colleges voor een onderdeel dat Groepen en groepsprocessen heet en waren begonnen met de voorbereidingen voor onze paper.’

    ‘Weet jij of Marcus een computer had?’

    Het meisje leek even in verwarring gebracht, alsof ze de vraag niet helemaal begreep.

    ‘Ja, natuurlijk had ie die.’

    ‘We kunnen hem niet vinden.’

    Er verstreken een paar seconden terwijl Amanda leek na te denken.

    ‘Hebben jullie in zijn rugzak gekeken? Of in bed? Hij lag meestal in bed te typen.’

    ‘Niet aan zijn bureau?’

    ‘Nee, daar lagen alleen zijn spullen.’

    ‘Weet je of hij een printer op zijn kamer had?’

    ‘Nee, volgens mij niet. Ik heb er in elk geval nooit een gezien.’

    ‘Weet je dat zeker?’

    Amanda knikte.

    ‘Waar printte hij dan?’ vroeg Margit.

    De jonge vrouw had weer wat kleur op haar gezicht gekregen. Ze zag er beheerster uit dan daarvoor, maar zat toch voortdurend aan de mouwen van haar trui te trekken. Die waren uitgerekt en kwamen inmiddels tot halverwege haar knokkels.

    ‘Er is een printer op de universiteit die je kunt gebruiken. Dat doen de meesten, ik ook.’

    Dat was op zich niet zo vreemd, dacht Margit. Een zelfmoord werd vaak van tevoren gepland. Als Marcus Nielsen geen eigen printer had, had hij zijn afscheidsbrief vermoedelijk ergens anders geprint. Hij kon zijn zelfmoord weken, misschien wel maanden eerder hebben voorbereid.

    Het enige wat niet helemaal klopte, was dat hij Amanda had gevraagd die ochtend te komen. Misschien wilde hij wel snel gevonden worden?

    ‘Wanneer hadden jullie die afspraak voor vanochtend gemaakt?’

    ‘Afgelopen vrijdag in de bibliotheek, toen we het niet af kregen.’

    Margit rechtte haar rug. De stoel was hard en oncomfortabel, en had vast maar weinig gekost. Studentenwoningen stonden niet bekend om hun kostbare inrichting.

    ‘Gedroeg Marcus zich de laatste tijd anders? Was hij ergens opgewonden over, of neerslachtig?’

    Amanda schudde haar hoofd.

    ‘Nee, hij was net als anders. Daarom snap ik niet…’

    Haar stem brak. De tranen biggelden weer over haar wangen.

    Margit wachtte tot ze wat zou kalmeren. Zo gauw ze hier klaar waren, moest het meisje met een patrouillewagen naar huis worden gebracht.

    ‘Heeft hij het ooit gehad over zelfdoding?’ vroeg ze na een tijdje.

    ‘Nee, beslist niet.’

    Amanda’s antwoord kwam snel en nadrukkelijk.

    ‘Ben je daar absoluut zeker van?’

    ‘Ja.’

    ‘En jullie waren wel zulke goede vrienden dat je het zou hebben gemerkt als hij ergens mee zat?’

    Amanda knikte zo heftig dat het donkere haar over haar voorhoofd viel en haar gezicht verborg.

    ‘Ja, we spraken bijna overal over.’

    Margit leunde voorover.

    ‘Ik moet je dit vragen, ook al is het misschien moeilijk. Kun jij een reden bedenken waarom hij zou willen sterven?’

    ‘Nee, dat heb ik toch al gezegd.’ Amanda klonk bokkig, ze keek Margit recht in de ogen. ‘Marcus was niet depressief. Hij was vrij stilletjes, maar niet op die manier.’

    Zelfmoordenaars praten niet altijd over hun plannen, dacht Margit, zoals ook de statistiek bevestigde. Het was eerder regel dan uitzondering dat vrienden en familie volhielden dat er geen tekenen waren dat er iets mis was.

    Een plotselinge beweging maakte dat ze haar hoofd omdraaide. Een lange man kwam de keuken in en liep op hen af.

    Zijn blonde haar, wat grijzend aan de slapen, was verfomfaaid. Het zag eruit alsof hij er alleen zijn vingers doorheen had gehaald. Zijn ogen waren gezwollen net of hij zojuist was ontwaakt uit een diepe slaap, en zijn brede schouders staken wat naar voren.

    Ze vermóédde het lichte hinken eerder dan dat ze het zág; het herinnerde haar eraan hoe dicht hij bij de dood was geweest afgelopen winter op het ijs voor de kust van Sandhamn.

    ‘Thomas.’

    Het dagboek: 24 oktober 1976

    Morgen is het zover. Dan moet ik me melden op Rindö even buiten Vaxholm, waar de Kustjagersschool ligt.

    Pa heeft beloofd me met de auto te brengen. Ik moet er al om acht uur ’s morgens zijn, dus we moeten hier om zes uur weg, anders komen we te laat.

    Er hadden zich bijna duizend mensen aangemeld, vierhonderd daarvan zijn opgeroepen voor een extra keuring en slechts vijf procent is aangenomen. Ongeveer twee derde weet de opleiding af te ronden.

    Pa is trots en dat steekt hij niet onder stoelen of banken. Toen hij in dienst zat, was hij kok en hij was best een beetje jaloers toen ik vertelde bij welk onderdeel ik me had aangemeld.

    Ma werd vooral ongerust toen het bericht kwam dat ik was aangenomen.

    Moet dat nou?’

    Ik kon alleen maar grijnzen. Ik zag de groene baret met de gouden drietand al voor me.

    Het symbool van de kustjagers.

    Toen ik tien was, waren we een keer met het hele gezin in Stockholm. We gingen naar het koninklijk paleis en bij Skeppsbron lagen diverse militaire schepen op een

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1