Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Stille wateren
Stille wateren
Stille wateren
Ebook501 pages6 hours

Stille wateren

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Deel 1 in De Sandhamn-moorden, de ijzersterke Zweedse thrillerserie met wereldwijd meer dan 5,5 miljoen verkochte exemplaren, bekend van de tv-serie.Sandhamn, een idyllisch eilandje vlak voor de kust van Stockholm, heeft maar een kleine bevolking van zo'n 120 mensen, maar in de zomer verandert het in een drukbevolkt paradijs voor zeilers en liefhebbers van zee en zon. Als een vakantieganger op een hete ochtend in juli zijn hond uitlaat op het strand, treft hij, verstrikt in een vissersnet, een toegetakeld lichaam aan. Het blijkt te gaan om een jonge man die al lange tijd vermist was en alles lijkt te wijzen op een ongeluk. Tot er een week later in een Bed & Breakfast nog een lichaam wordt gevonden. Als dat een familielid van rechercheur Thomas Andreasson blijkt te zijn, staat alles op losse schroeven. Welke geheimen liggen er verborgen op dit kleine eiland?Rond verschijnen stond Stille wateren een tijdlang op nummer 1 in de lijst bestverkochte boeken op Amazon. Bovendien werd het boek bekroond met de Franse Prix Polar voor beste vertaalde thriller.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateApr 27, 2020
ISBN9788726355376

Related to Stille wateren

Titles in the series (6)

View More

Related ebooks

Related categories

Reviews for Stille wateren

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Stille wateren - Viveca Sten

    Proloog

    Het was doodstil, zo rustig als het alleen in de winter kan zijn. Wanneer de scherenkust aan de vaste eilandbevolking toebehoort en de luidruchtige zomergasten de eilanden nog niet in bezit hebben genomen.

    Het water was donker en glanzend, de kou van de winter lag nog zwaar op het oppervlak. Op de eilandjes waren wat plekken sneeuw zichtbaar, de dooi had nog niet goed doorgezet. Een paar zaagbekken tekenden zich als stipjes af tegen de heldere hemel, de zon stond nog maar laag boven de horizon.

    ‘Help!’ riep hij. ‘Help me in godsnaam.’

    Het uiteinde van het touw dat hem werd toegeworpen was tot een lus geknoopt. Hij wurmde zich er in het ijskoude water lomp doorheen.

    ‘Trek me dan op!’ riep hij hijgend terwijl hij naar de rand van de boot greep met vingers die al bijna verstijfd waren van de kou.

    Toen het anker, waar het stuk touw aan vastzat, over de reling werd geworpen, was hij vooral verbaasd. Alsof hij niet begreep dat de zwaarte ervan hem razendsnel naar de bodem zou trekken.

    Dat hij nog maar een paar seconden te leven had voordat zijn lichaam het zware brok ijzer achterna zou gaan.

    Het laatste dat zichtbaar was, was de hand die het oppervlak doorbrak, verstrikt in het visnet. Toen sloot het water zich weer met een nauwelijks merkbare zucht.

    Daarna was alleen het geluid van de motor hoorbaar toen de boot langzaam keerde en koers zette naar de haven.

    Maandag, de eerste week

    Hoofdstuk 1

    ‘Kom hier, Pixie! Kom hier!’

    De man keek geïrriteerd de teckel na die het op een lopen zette langs het strand. Ze had weliswaar een paar dagen opgesloten gezeten op de boot, maar een beetje discipline zou geen kwaad kunnen. Eigenlijk moest ze aan de lijn. Op het eiland Sandhamn in de Stockholmse archipel mochten honden in de zomer niet loslopen, maar hij had het hart niet zich aan dat voorschrift te houden nu het beestje zo gelukkig was dat ze weer vrij kon rondrennen.

    Er was zo vroeg in de ochtend trouwens bijna niemand op het strand. De bewoners van de weinige huizen die aan het strand grensden, waren amper wakker. Het enige wat je hoorde was het gekrijs van de meeuwen. De lucht was helder en fris, en de regen van die nacht gaf een heel schoon gevoel. De zon was al behoorlijk warm en het beloofde weer een stralende dag te worden.

    Het zand was hard samengeperst en aangenaam om op te lopen. De lage dennenboompjes maakten plaats voor zeehaver en alsem, afgewisseld door bloeiende clusters van gele strandbloempjes. Langs de waterkant lagen verspreide stukken zeewier en in de richting van Falkenskär was een eenzame zeilboot zichtbaar die in alle vroegte op weg was naar het oosten.

    Waar was die verrekte hond nou gebleven?

    Hij volgde het geluid van het geblaf. Het beestje stond opgewonden en luidkeels te keffen, en haar kleine staartje zwaaide enthousiast heen en weer. Ze stond bij een rots ergens aan te snuffelen, maar hij kon niet zien wat het was. Hij liep erheen om te kijken en rook een onaangename geur. Toen hij dichterbij kwam, ging dat over in een zure en verstikkende wolk van stinkende dampen die hem bijna overweldigden.

    Er lag iets op de grond wat op een hoop oude vodden leek.

    Hij boog voorover om de hond weg te jagen en zag dat het een oud visnet vol zeegras en wier was. Opeens begreep hij wat hij daadwerkelijk zag.

    Het visnet eindigde in twee blote voeten. Aan beide kanten ontbraken meerdere tenen. Alleen het pijpbeen stak nog uit wat er van de verschrompelde groenachtige huid over was.

    Hij kreeg onmiddellijk braakneigingen. Voordat hij het kon tegenhouden, keerde zijn maag zich volledig om. Een stroom roze braaksel welde op. Het spatte op zijn schoenen, maar hij merkte het niet.

    Toen hij weer rechtop kon staan, schepte hij wat water uit zee om zijn mond te spoelen. Daarna pakte hij zijn mobiele telefoon en toetste 112.

    Hoofdstuk 2

    Inspecteur Thomas Andreasson had echt zin in de vakantie. Vier weken in zijn zomerhuis op Harö in de Stockholmse scherenkust. Een ochtendduik. Kajakken. Barbecueën. Af en toe naar Sandhamn en zijn petekind opzoeken.

    Thomas Andreasson hield ervan laat vakantie te nemen; het water was dan warmer, het weer vaak beter. Maar nu, vlak na midzomer, was het niet moeilijk om naar de kust te verlangen en de stad te laten voor wat die was.

    Sinds hij vorig jaar bij de afdeling gewelddelicten van de politie van Nacka was begonnen, had hij weinig vrije tijd gehad. Hij had veel moeten leren, hoewel hij al veertien jaar bij de politie werkte, waarvan de laatste acht jaar bij de Dienst Waterpolitie.

    Daar had hij de meeste soorten boten waarover de Dienst Waterpolitie beschikte wel bestuurd, van de boten van het Korps Mariniers tot aluminium Skerfe-boten en rib-boten. Hij kende de scherenkust als zijn broekzak. Hij wist precies waar de ongemerkte blinde klippen lagen en welke ondiepten bij laagwater gevaarlijk waren.

    Hij had als politieman bij de waterpolitie veel gezien en hij had veel fantastische verklaringen gehoord waarom sommige mensen hun boot zus of zo bestuurden, vooral als ze te diep in het glaasje hadden gekeken.

    Hij had alles behandeld, van gestolen boten en vernielingen tot in de archipel verdwaalde buitenlanders en gestrande tieners. De plaatselijke bevolking klaagde regelmatig dat er in particulier viswater illegaal werd gevist. Daar kon de Dienst Waterpolitie niet zoveel tegen doen, behalve de ogen sluiten voor het feit dat de rechtmatige eigenaar van het viswater de onrechtmatig uitgezette visnetten ophaalde en behield ter compensatie.

    Kortom, hij had het er enorm naar zijn zin gehad, en als zijn kleine Emily niet op komst was geweest, zou hij nooit hebben overwogen om een baan als inspecteur bij de binnendienst te zoeken.

    Achteraf, toen alles tevergeefs was geweest, had hij niet de kracht gehad om overplaatsing aan te vragen. Hij had amper één dag tegelijk overleefd.

    Het tempo bij de politie van Nacka was hoog en het werk was pittig. Hij voelde zich verbazingwekkend snel op zijn plaats en was snel gewend aan de nieuwe routines, hoewel hij af en toe – vooral in de zomer – verlangde naar de vrijheid van de waterpolitie in de scherenkust.

    Margit Grankvist, zijn collega en een aanzienlijk meer ervaren inspecteur, stak haar kortgeknipte hoofd om de hoek en onderbrak zijn gedachten.

    ‘Thomas, kom mee naar de Ouwe. Ze hebben op Sandhamn een lijk gevonden.’

    Thomas keek op.

    ‘De Ouwe was het hoofd van de recherche van de politie van Nacka, Göran Persson. Naamgenoot van de premier, iets wat hij totaal niet op prijs kon stellen. Hij benadrukte altijd zorgvuldig dat zijn politieke voorkeuren niet noodzakelijkerwijs overeenkwamen met die van de minister-president. Wat die dan wél waren, daar wilde hij niet verder op ingaan. Omdat hij bovendien een omvang had die in grote lijnen overeenkwam met die van de premier, koesterde hij een zeer beperkt enthousiasme voor alle gelijkenissen die zijn collega’s welwillend opsomden.

    Hij was een politieman van de oude stempel, karig met woorden. Maar hij wist een goede sfeer om zich heen te creëren en werd door zijn collega’s gewaardeerd. Hij was zorgvuldig en bekwaam, en zeer, zeer ervaren.


    Toen Thomas de kamer van de Ouwe binnenkwam, zat Margit daar al met een van haar ontelbare koppen koffie. De koffieautomaat van kantoor produceerde een bocht dat niet geschikt was voor menselijke consumptie; het was echt slootwater. Hoe Margit deze hoeveelheden naar binnen kon gieten was onbegrijpelijk. Hij was zelf voor het eerst in zijn leven overgegaan op het drinken van thee.

    ‘Er is op het noordwestelijke strand van Sandhamn dus een stoffelijk overschot van een man gevonden,’ zei de Ouwe. ‘Het lichaam is er blijkbaar slecht aan toe, het lijkt een behoorlijke tijd in het water te hebben gelegen.’

    Margit maakte een paar aantekeningen in haar notitieblok voor ze opkeek.

    ‘Door wie is het gevonden?’

    ‘Een arme zeiler. Die man is kennelijk nogal overstuur. Het was geen fraai gezicht. De man heeft ruim een uur geleden alarm geslagen, even voor zevenen vanochtend. Hij was zijn hond aan het uitlaten toen hij min of meer over dat lichaam struikelde.’

    ‘Is er sprake van moord?’ vroeg Thomas terwijl hij zijn eigen opschrijfboekje tevoorschijn haalde. ‘Sporen van mishandeling of ander geweld?’

    ‘Het is nog te vroeg om daar iets over te kunnen zeggen. Het lichaam zat verstrikt in een of ander visnet. De Dienst Waterpolitie is in elk geval onderweg om de zaak te onderzoeken en er is transport geregeld om het lichaam te bergen.’

    De Ouwe keek Thomas veelbetekenend aan. ‘Heb jij niet een huis op Harö? Dat ligt toch naast Sandhamn?’

    Thomas knikte.

    ‘Je vaart in zo’n tien à vijftien minuten van het ene eiland naar het andere.’

    ‘Mooi. Plaatselijke kennis. Jij gaat daar een kijkje nemen. Dan kun je meteen weer eens langsgaan bij je oude vrienden van de Dienst Waterpolitie.’

    Er speelde een bijdehand lachje om de lippen van de hoofdcommissaris.

    ‘Is er iets wat pleit voor het openen van een moordonderzoek?’ vroeg Thomas terwijl hij de Ouwe aankeek.

    ‘Vooralsnog behandelen we het als een gewoon sterfgeval. Als het moord blijkt, zal Margit het onderzoek leiden, maar tot die tijd kun jij het wat mij betreft voor je rekening nemen.’

    ‘Dat komt mij uitstekend uit,’ zei Margit. Ik zit tot over mijn oren in het werk; allemaal rapporten die voor de vakantie moeten worden ingeklopt. Mijn zegen heb je!’

    Ze knikte nadrukkelijk als om haar woorden te onderstrepen. Het was duidelijk dat het aftellen tot haar vakantie was begonnen. Nog een paar dagen papierwerk, daarna lonkte de vrijheid in de vorm van een gehuurd vakantiehuisje aan de Zweedse westkust en vier weken samen zijn met haar gezin.

    De Ouwe keek op zijn horloge.

    ‘Ik heb met de bemanning van de politiehelikopter gesproken. De heli is toch in de stad, dus ze kunnen jou en de technische recherche over twintig minuten oppikken. Je hoeft alleen maar naar het heliplatform bij Slussen te gaan. Je kunt vast wel een lift terug krijgen van de Dienst Waterpolitie. Of de reguliere veerboot nemen.’ Dat laatste voegde hij er met een grijns aan toe.

    ‘Prima plan,’ zei Thomas met een glimlach. ‘Voor een tochtje met een helikopter mag je mij midden in de nacht wakker maken.’

    De Ouwe stond op als om aan te geven dat de briefing voorbij was.

    ‘Dat is dan afgesproken. Laat wat van je horen als je terug bent, zodat ik een beeld krijg van de situatie.’

    Hij bleef bij de deur aan zijn kin staan krabben.

    ‘Zeg, Thomas, rustig aan daar, hè. Het is hoogzomer en toeristenseizoen. We zitten niet te wachten op hysterische zomergasten en journalisten die op ideeën komen. Je weet hoe de roddelpers is. Het is komkommertijd en ze zouden hun saaie seksadviezen maar wat graag inruilen voor speculaties over een moord op een van de eilanden.’

    Margit schonk Thomas een opbeurende glimlach.

    ‘Dat zal best lukken. Bel me als je vragen hebt. En denk erom dat je geen conclusies trekt voor de TR haar bevindingen heeft gedaan.’

    Thomas trok zijn leren jack aan. Dat droeg hij altijd, ongeacht het weer.

    ‘Denk je dat de helikopter mij op Harö kan afzetten als we klaar zijn?’ vroeg hij terloops voordat hij vertrok.

    ‘Absoluut. Als het regeringsvliegtuig een minister op een Grieks vakantie-eiland kan droppen, kan de Stockholmse politie de zoon van Thomas Andreas ook wel bij zijn tweede huisje afzetten.

    De Ouwe grijnsde content om zijn eigen kwinkslag.

    Margit schudde haar hoofd, maar moest ongewild lachen. ‘We hebben vanmiddag contact. Doe de scherenkust de groeten.’

    Ze stak haar hand op als groet.

    Hoofdstuk 3

    ‘Hallo.’

    Nora Linde nam automatisch haar mobiele telefoon op voordat ze inzag dat ze het alarm van het toestel hoorde en niet de telefoon zelf. Ze had weliswaar een uitstekende wekker, maar het was gemakkelijker om haar mobiele telefoon in te stellen, dus die had een dubbele functie. Nora rekte zich uit. Ze draaide zich om en bestudeerde haar man, die naast haar in bed lag.

    Henrik lag te knorren als een kind. Nora benijdde hem om zijn vermogen overal doorheen te slapen. Het enige waar hij wakker van werd was zijn pieper van het ziekenhuis – dan was hij in één seconde klaarwakker.

    Hij zag er nog steeds bijna zo uit als toen ze trouwden, nu bijna twaalf jaar geleden. Donkerbruin haar, pezige buik- en armspieren van het jarenlang wedstrijdzeilen, gevoelige artsenhanden met mooie lange vingers. Nora misgunde Henrik zijn mooie profiel met zijn elegante, haast klassieke Griekse neus niet. Wel vond ze dat verspilde moeite voor een man. Dat zei ze meestal om zichzelf te troosten omdat haar eigen neus naar haar smaak veel te kort en te stomp was. Henriks donkere haar vertoonde een paar grijze haren, een herinnering aan het feit dat hij onlangs zevenendertig was geworden, net als zijzelf.

    Haar mobieltje zoemde weer.

    Nora zuchtte. Om van maandag tot vrijdag om kwart voor acht te moeten opstaan was niet precies wat ze vakantie noemde, maar had je kinderen op een eiland als Sandhamn, dan gingen die naar zwemles. Op de tijd dat die werd aangeboden.

    Ze trok gapend haar ochtendjas aan en sloop de kinderkamer binnen. Simon van zes lag in een vreemde houding op zijn buik, zijn hoofd diep in het kussen geboord. Het was onbegrijpelijk dat hij zo überhaupt nog kon ademhalen.

    Adam, die pas tien was geworden, had zijn dekbed afgeschopt en lag uitgestrekt overdwars in bed. Zijn witblonde haar was vochtig van het zweet en krulde een beetje in de nek.

    Beiden waren diep in slaap.

    Simons zwemles begon om negen uur. Die van Adam om half elf, dus ze kon dan net op tijd met Simon thuis zijn om ervoor te zorgen dat Adam zijn ontbijt naar binnen werkte voordat hij er op de fiets vandoor moest.

    Een perfecte timing dus.

    Ondanks alles zou ze de omgang met de andere vaders en moeders wel missen als Simon op een dag ook groot genoeg was om zelfstandig naar het zwembad te fietsen. Het was best gezellig om op de rand van het zwembad te zitten kletsen terwijl de kinderen hun zwemslagen oefenden.

    Met veel van de ouders had ze bovendien zelf als kind op zwemles gezeten, dus ze kende de meesten wel. In die tijd werd de zwemles alleen niet gegeven in een verwarmd zwembad en was er ook geen sauna om je achteraf in op te warmen. Je ging destijds bibberend het water in bij Fläskberget, het strand aan de noordkant van het eiland.

    Ze herinnerde zich nog goed hoe verschrikkelijk koud ze het had gevonden. Ze had afgezwommen in water van zestien graden; ze had de verkregen speldjes nog steeds. Vermoedelijk lagen ze ergens in het huis van haar ouders, een paar honderd meter verderop.

    Nora liep naar de badkamer om zich klaar te maken. Terwijl ze haar tanden poetste, bekeek ze slaperig haar spiegelbeeld. Verfomfaaid, roodblond haar geknipt in een pagekapsel. Een stompe neus. Grijze ogen. Een sportief figuur, jongensachtig zou iemand misschien zeggen.

    Ze was best tevreden met haar uiterlijk. Met het meeste althans. Ze hield vooral van haar lange, goed getrainde benen, het resultaat van jarenlang joggen. Ze kon tijdens het joggen altijd zo goed denken. Haar borsten waren niet om over op te scheppen, zeker niet na twee kinderen, maar je had tegenwoordig push-upbeha’s. Dat hielp tenminste iets.

    Terwijl ze douchte, dacht ze na over alles wat er op Sandhamn was veranderd sinds zij kind was en op zwemles zat. Naarmate de zomerbevolking was uitgedijd, was het verkeer naar het eiland toegenomen. Er waren nu zelfs watervliegtuigen die de toeristen’s zomers een vliegtochtje van een half uur over de scherenkust aanboden, en een helikopterservice die hongerige gasten naar het Seglar-restaurant vloog. Het conferentieoord, dat was gevestigd in het voormalige clubhuis van de ksss, de Koninklijke Zweedse Zeilbond, en dat in 1987 in nationaalromantische stijl was opgetrokken, was het hele jaar open. Bovendien kon je kajaks en retrofietsen huren om een rondje om het eiland te varen of een stukje te fietsen.

    De nouveaux riches kwamen graag naar Sandhamn om te zien en gezien te worden als er regatta’s en internationale zeilwedstrijden werden gehouden. Dan nam de Gucci-dichtheid met een paar honderd procent toe, zoals Henrik altijd vermakelijk wist te vertellen wanneer de grote steiger voor het clubhuis zich vulde met elegante vrouwen in dure kleding en mannen van middelbare leeftijd die hun buikje en hun vette portefeuille met vanzelfsprekendheid en waardigheid droegen.

    Sommigen mopperden over het toegenomen verkeer en de horden toeristen op het eiland, maar de vaste eilandbevolking die voor haar bestaan van de werkgelegenheid van het toerisme afhankelijk was, stond grotendeels positief tegenover de ontwikkeling.

    Het contrast tussen de zomermaanden, met twee- tot drieduizend zomergasten en honderdduizend bezoekers, en de honderdtwintig vaste bewoners in de winter, kon evenwel niet groter zijn.


    Hoewel Thomas elke zomer in de Stockholmse scherenkust had doorgebracht, vond hij de archipel in de heldere ochtendlucht nog altijd onwaarschijnlijk mooi.

    Het was een onverwacht voorrecht per helikopter naar Sandhamn te mogen vliegen. Het uitzicht door de brede voorruit was weergaloos. De contouren van de eilanden die verspreid in het glinsterende water lagen, waren messcherp. Het leek alsof ze op het water dreven.

    Ze waren over Nacka gevlogen in de richting van Fågelbrolandet. Toen ze het eiland Grinda achter zich hadden gelaten en in de buitenste archipel waren gekomen, veranderde het landschap van karakter. De mildere begroeiing van de binnenste scherenkust, met loofbomen en open weilanden, ging over in steenachtige eilanden en scheren met lage, door de wind geteisterde dennenboompjes en kale rotsen.

    Toen ze ter hoogte van Runmarö kwamen, opende zich de karakteristieke monding van Sandhamn voor hen – een dichte verzameling rode en gele huizen, precies op het punt waar de zeestraat tussen Sandhamn en Telegrafholmen begon.

    Thomas kreeg nooit genoeg van de eerste aanblik van het bekende silhouet van de kleine samenleving op de grens van de scheren en de open zee. Sandhamn was al sinds het einde van de zestiende eeuw een douane- en loodsenpost, geteisterd door Russische verwoesting en ijzige winters, getuige van het begin van het stoombootverkeer en het isolement van de oorlogsjaren. Het was nog steeds een bloeiende samenleving in de buitenste scherenkust.

    Thomas tuurde door zijn zonnebril en speurde omlaag.

    Aan de geteerde steigers lagen motor- en zeilboten aangemeerd en daarachter was de oude loodstoren zichtbaar, die van het hoogste punt van het eiland omhoogstak. Er deinden witte boeien aan de buitenkant van de steigernokken terwijl de groene en rode stippen de weg wezen aan het reguliere verkeer over het water en de pleziervaart. Het was vroeg in de ochtend, maar de vaarroute was al vol witte zeilen op weg naar de scherenkust.

    Al na een minuut vlogen ze over Sandhamn. De piloot passeerde het protserige Tolhuis uit de achttiende eeuw en het helikopterplatform dat ernaast lag werd snel zichtbaar. Met een zorgvuldige manoeuvre zette hij de helikopter voorzichtig aan de grond, midden in het gemarkeerde vierkant op slechts een paar meter van de kade.

    ‘Ik kan een half uur blijven wachten, daarna moet ik ervandoor,’ zei de piloot terwijl hij Thomas vragend aankeek.

    Thomas keek op zijn horloge en dacht na.

    ‘Ik denk niet dat we zo snel klaar zijn. Je kunt net zo goed meteen vertrekken. Wij zien wel hoe we terugkomen.’

    Hij wendde zich tot de twee mannen van de technische recherche, die hun zwarte koffers op het platform hadden gezet.

    ‘Dan gaan we. Op naar het westelijke strand, ten noorden van Koberget. De Dienst Waterpolitie is daar al. Gemotoriseerd vervoer is hier verboden, dus dat wordt een gezonde boswandeling.’

    Hoofdstuk 4

    Toen Nora met Simon op de bagagedrager langs de haven fietste, zag ze dat er een politiehelikopter op het heliplatform stond. Achter de steiger van de stoomboot had een grote politieboot aangelegd, op de plaats die was gereserveerd voor de artsenboot. Er stond een politieman in het karakteristieke uniform van de Dienst Waterpolitie aan dek. Zoveel politiemensen op dit vroege tijdstip was ongebruikelijk.

    Er moest iets gebeurd zijn.

    Nora fietste langs de rij winkeltjes waar je je hart kon ophalen aan zeilkleding, woonaccessoires met een marinetintje en de zeilmakerij, en reed aan de achterkant langs het clubhuis. Ze reed het haventerrein op en fietste langs het smalle pad dat parallel aan de midgetgolfbaan liep tot het omheinde terrein van het zwembad. Nadat ze haar fiets achter de kiosk had geparkeerd, tilde ze Simon van de bagagedrager. Met hem aan haar ene hand en de tas met zwemspullen aan de andere wurmde ze zich onder het bordje gesloten door en liep ze naar het zwembad.

    In de ene hoek stonden een paar ouders opgewonden te praten terwijl de kinderen door elkaar heen renden in afwachting van het begin van de zwemles. Nora zette de zwemtas op een ligstoel en liep naar het groepje volwassenen toe. Ze keek ze vragend aan.

    ‘Is er iets gebeurd?’

    ‘Heb je de politiehelikopter niet gezien?’ vroeg een van de andere moeders. ‘Er is een lijk aangespoeld op het westelijke strand.’

    Nora snakte naar adem.

    ‘Een lijk?’

    ‘Ja, verstrikt in een visnet. Stel je eens voor! Het lag blijkbaar precies voor het huis van de Åkermarks.

    Ze wees op een moeder van wie het zoontje bij Simon op zwemles zat.

    ‘Ze hebben het hele strand daar afgezet. Lotta kwam er bijna niet doorheen toen ze hierheen moest met Oscar’

    ‘Was het een ongeluk?’ vroeg Nora.

    ‘Geen idee. De politie wilde niet zoveel zeggen toen Lotta het vroeg. Maar het klinkt wel macaber.’

    ‘Is het iemand van het eiland? Was het iemand die aan het vissen was en die in het water is gevallen?’

    Nora keek de anderen van de groep verschrikt aan. Een van de vaders nam het woord.

    ‘Volgens mij weet niemand het precies. Het was niet zo goed te zien. Maar Lotta was behoorlijk geschokt toen ze hier kwam.’

    Nora ging op een bankje langs het zwembad zitten. Simon klampte zich in het water stevig vast aan een oranjerode drijfplaat terwijl hij pogingen deed om correcte beenslagen te maken. Ze probeerde het onaangename gevoel van zich af te schudden, maar dat lukte niet best.

    Onwillekeurig zag ze het beeld voor zich van iemand die naar lucht hapte terwijl hij steeds verder verstrikt raakte in een net dat hem langzaam naar de bodem trok.


    Op het westelijke deel van het eiland was het bijna onwerkelijk stil. Geen ochtendbriesje dat het wateroppervlak deed rimpelen. Zelfs de meeuwen waren gestopt met hun gebruikelijke gekrijs.

    Aan het strand had de waterpolitiepatrouille het gedeelte waar het stoffelijk overschot lag inmiddels afgezet. Een paar nieuwsgierigen stonden zwijgend op een kluitje achter het afzetlint te kijken.

    Thomas groette zijn collega’s en liep naar de bundel die op de grond lag. Het was geen fraai gezicht.

    Het half kapotte visnet was deels opzijgeschoven en onthulde de overblijfselen van wat naar alle waarschijnlijkheid het lichaam van een man was. Het was nog steeds gekleed in de restanten van een trui en een rafelige broek. Het leek alsof er iets aan zijn ene oor had geknabbeld, want daar zaten alleen nog stukjes huid.

    Rond het bovenlichaam, vlak onder de oksels, zat een gehavend, tot een lus gevormd touw. Het zag eruit als een gewone tros van het soort waarmee je kleine plezierjachten vastlegt. Er hingen resten aan van groen zeegras dat in de zon was gedroogd.

    De stank in de warme zon was bijna ondraaglijk en Thomas wendde instinctief zijn gezicht af toen vlagen zijn neus binnenkwamen.

    Aan sommige dingen wende je nooit.

    Hij onderdrukte zijn braakneigingen en liep langs het lichaam om het van de andere kant te bekijken. Het was moeilijk iets over het uiterlijk van de man te zeggen. Er hingen nog wat slierten donker haar aan de schedel, maar hoe hij er oorspronkelijk had uitgezien was amper te onderscheiden. Zijn gezicht was opgezwollen en de huid zompig. Het lichaam was blauwachtig en sponzig, het zag eruit alsof het was gemaakt van vochtige klei.

    Voor zover Thomas kon beoordelen was de man van gemiddelde lengte geweest, ergens tussen de 1.70 en 1.80. Hij was vermoedelijk niet getrouwd geweest, want de ringvinger van zijn linkerhand zat er nog aan, zonder ring. Aan de andere kant kon die er in het water ook zijn afgegleden.

    De technisch rechercheurs hadden hun tassen gepakt en waren drukdoende de vindplaats te onderzoeken. Op een steen een stukje daarvandaan zat een man van middelbare leeftijd. Hij zat met zijn ogen dicht tegen een boom geleund. Naast hem stond een teckel onzeker te snuffelen. Dat was de hondenbezitter die die ochtend de gruwelijke vondst had gedaan en alarm had geslagen.

    Hij moet hier al uren zitten, de arme man, dacht Thomas, en hij liep naar hem toe om zich voor te stellen.

    ‘Bent u degene die het lichaam heeft gevonden?’

    De man knikte zonder wat te zeggen.

    ‘Ik wil graag even met u praten, maar moet eerst iets afmaken. Kunt u nog heel even blijven? Ik weet dat u hier al een hele tijd bent – fijn dat u op ons hebt gewacht.’

    De man knikte zwijgend.

    Hij voelde zich duidelijk niet lekker. Onder zijn zongebruinde huid was hij bleek, bijna groen in zijn gezicht. Er zaten spatten van iets onwelriekends op zijn schoenen.

    Zijn ochtend is niet best begonnen, bedacht Thomas voordat hij wegliep om een paar woorden met de technische recherche te wisselen.


    ‘Hé, Thomas, wat doe jij hier?’

    Nora moest glimlachen toen ze op weg van de zwemles voor de supermarkt een van haar oudste en beste vrienden tegenkwam. Ze remde abrupt en slipte een beetje in het grind. Ze tilde Simon van de fiets.

    ‘Kijk eens wie hier is, Simon,’ vervolgde ze. ‘Geef je peetvader maar een lekkere knuffel.’

    Ze moest zich behoorlijk uitrekken. Hoewel zijzelf langer was dan gemiddeld, was dat niets vergeleken met de 1 meter 95 van Thomas. Bovendien was hij behoorlijk breedgeschouderd na jaren handbaltraining. Hij zag er net zo uit als het oertype van een politieman: groot en sterk met blond haar en blauwe ogen.

    ‘Ze zouden jou moeten gebruiken op affiches voor de politieacademie,’ zei ze altijd gekscherend.

    Thomas’ ouders woonden op het buureiland Harö, en sinds ze als negenjarigen samen op het zeilkamp van de Vrienden van Sandhamn hadden gezeten, waren Nora en Thomas in de zomer de dikste maatjes ter wereld.

    Ze hadden elke zomer de draad van het voorgaande jaar weer opgepakt, en hoewel alle ouders dachten dat er een romance in de lucht hing, waren ze gewoon vrienden gebleven, niets meer of minder dan dat.

    De eerste keer dat Nora zo dronken was geweest dat ze had moeten overgeven, had Thomas haar weer toonbaar gemaakt zodat haar ouders niets hadden gemerkt. Ze hadden althans nooit wat gezegd. Toen zijn grote kalverliefde hem de bons had gegeven, had Nora hem naar beste vermogen getroost en hem tot vervelens toe laten kletsen. Ze hadden een hele nacht op de rotsen gezeten terwijl hij zijn hart had gelucht.

    Toen Henrik belangstelling voor haar had getoond door haar mee te vragen naar het bal van de geneeskundestudenten, had ze Thomas gebeld om het te vertellen. Ze had zich bijzonder aangetrokken gevoeld tot Henrik en was als een blok gevallen voor zijn ongedwongen charme. Zoals gewoonlijk had Thomas geluisterd terwijl zij tot over haar oren verliefd had zitten kwebbelen.

    Als veertienjarigen hadden ze samen een hele zomer op het eiland op catechisatie gezeten en in de kapel van Sandhamn belijdenis gedaan. Ook hadden ze allebei elk vakantiebaantje gehad dat er op het eiland te vinden was: in de kiosk gestaan, meegeholpen in de bakkerij, achter de kassa gezeten bij Westerbergs Livs en als havenwacht gewerkt in de haven van de ksss. Verder hadden ze gedanst in het Seglar-restaurant tot ze warm en bezweet de nacht hadden afgerond met een nachtelijke duik onder aan Dansberget, terwijl de zon opging.

    Thomas had altijd politieman willen worden, net zoals Nora altijd rechten had willen studeren. Ze zei steevast voor de grap dat als zij minister van Justitie zou worden, ze hem zou benoemen tot hoofd van het Zweedse klpd.

    Toen Adam werd geboren vond Nora dat Thomas peetvader moest worden, maar Henrik wilde liever zijn beste vriend en diens vrouw vragen. Maar toen Simon kwam, stond ze erop dat Thomas peetvader zou worden. Thomas was iemand op wie je kon vertrouwen als er iets met haar of Henrik zou gebeuren.

    ‘Ik ben hier om te werken,’ zei Thomas ernstig. ‘Heb je gehoord dat ze aan de andere kant van het eiland een stoffelijk overschot hebben gevonden?’

    Nora knikte.

    ‘Ja, wat vreselijk. Ik kom net met Simon van zwemles, en daar was het het gesprek van de dag. Wat is er gebeurd?’ Ze keek Thomas ongerust aan.

    ‘Ik heb tot nu toe geen idee. Het enige wat we weten is dat het een man was en dat hij verstrikt zat in een oud visnet. Het zag er nogal heftig uit, dus hij moet een behoorlijke tijd in het water hebben gelegen.’

    Nora huiverde ondanks de warme zonneschijn.

    ‘Afschuwelijk. Maar het is toch zeker een ongeluk? Ik kan me niet voorstellen dat er hier op Sandhamn iemand zou worden vermoord.’

    ‘Dat moeten we even afwachten. Het forensisch instituut moet het lichaam eerst onderzoeken voordat we er wat van kunnen zeggen. De man die het stoffelijk overschot heeft gevonden had niet zoveel te vertellen.’

    ‘Is hij in shock?’

    ‘Ja, ik heb met hem te doen. Niemand gaat ervan uit dat hij tijdens zijn ochtendwandeling op een lijk stuit,’ zei Thomas met een grimas.

    Nora zette Simon weer op de bagagedrager.

    ‘Kun je niet even een kop koffie komen drinken als je klaar bent? Als je dat redt? Dat heb je wel verdiend,’ probeerde ze aan te dringen.

    Thomas glimlachte.

    ‘Dat klinkt niet gek. Ik zal het proberen.’

    Hoofdstuk 5

    Nora fietste in gedachten verzonken naar huis. Ze vroeg zich af of de man die was overleden een vaste bewoner was of een volslagen onbekende. Als hij op Sandhamn woonde, zou ze toch wel hebben gehoord dat er iemand werd vermist. Doordat het eiland niet groot was, hielden de mensen elkaar wel een beetje in de gaten. De sociale controle was groot. Maar ze had niets gehoord.

    Terwijl ze Simon op de grond zette en haar fiets buiten het hek zette, zag ze haar buurvrouw, Signe Brand, die de rozen water aan het geven was. De zuidkant van Signes huis was letterlijk bedolven onder de meest fantastische rozen, roze en rode door elkaar. De rozenstruiken waren decennia oud en de stammen waren zo dik als je pols.

    Signe, of tante Signe zoals Nora zei toen ze klein was, woonde in Villa Brand, een van de mooiste huizen op het eiland, midden op Kvarnberget bij de inloop naar Sandhamn. Toen de oude molen die op Kvarnberget stond in 1860 werd verplaatst, zag meesterloods Carl Wilhelm Brand, Signes opa, kans de grond te verwerven. Hij bouwde na jaren uiteindelijk een zeer statig huis boven op de berg.

    In tegenstelling tot de gedachte uit die tijd dat de huizen in het dorp dicht op elkaar moesten staan om elkaar luwte te bieden, bouwde de meesterloods zijn huis zo dat het helemaal op zichzelf stond. Villa Brand was het eerste dat je zag als de stoomboot bij Sandhamn arriveerde. Een vast punt voor iedereen die het eiland bezocht.

    De meesterloods had bij de bouw van zijn huis nergens op beknibbeld. Alleen de beste materialen waren goed genoeg geweest. De nationaal-romantische stijl was volledig doorgevoerd, met versprongen dakdelen, brede gevellijsten en zacht gebogen lijnen in de zolderverdieping en de erker. Binnen waren er kostbare tegelkachels die speciaal bij de porseleinfabriek van Gustavsberg waren besteld, en er was een grote badkuip in de voor die tijd ongebruikelijk modern ingerichte badkamer. Er was zelfs een toilet binnen, wat groot opzien baarde bij de buren, die allemaal gewend waren aan het ongerief van een wc buiten.

    Sommigen hadden hun hoofd geschud en iets gemompeld over stadse fratsen, maar daar had de meesterloods zich niets van aangetrokken. ‘Ik schijt toch zeker waar ik wil!’ had hij gebulderd toen het geroddel hem ter ore was gekomen.

    Signe had weliswaar, na langdurige weerstand, een tv gekocht, maar dat was dan ook het enige dat uit de toon viel. Je kon amper zien dat er meer dan honderd jaar was verstreken sinds het huis was ingericht, zo netjes was alles behouden gebleven.

    Tegenwoordig woonde Signe alleen in het huis met haar hond, een labrador die Kajsa heette. Ze mopperde af en toe wel over de kosten, maar telkens als een buitenstaander haar probeerde te verleiden met een fantasiebod op wat een van de mooiste gebouwen van Sandhamn moest zijn, haalde ze minachtend haar neus op en wees ze hem de deur.

    ‘Hier ben ik geboren en hier zal ik sterven,’ zei ze altijd zonder een spoortje sentiment. ‘Hier komen geen rijke Stockholmers over de drempel.’

    Signe was gek op Villa Brand, en dat begreep Nora maar al te goed. Toen ze klein was, was Signe een tweede moeder

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1