Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Het Zwarte Goud
Het Zwarte Goud
Het Zwarte Goud
Ebook217 pages3 hours

Het Zwarte Goud

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Mijnwerker Simon Ford, zijn vrouw en zoon wonen in een mijn die al een aantal jaren stilgelegd is. Tien jaar na dato stuiten zij op nieuwe steenkoollagen. Dit laten zij weten aan de voormalige opzichter, James Starr. Deze ontdekking leidt tot een reeks incidenten die gericht zijn tegen het opnieuw exploiteren van de mijn. Tussen de bedrijven door zijn er uitweidingen over het ontstaan van steenkool, de winning daarvan en technische ontwikkelingen. Zo ontstaat een tamelijk idyllisch beeld an het leven en wonen van de mijnwerkers op de bodem van de mijn.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateFeb 4, 2019
ISBN9788726132571
Het Zwarte Goud
Author

Jules Verne

Jules Gabriel Verne was born in the seaport of Nantes, France, in 1828 and was destined to follow his father into the legal profession. In Paris to train for the bar, he took more readily to literary life, befriending Alexander Dumas and Victor Hugo, and living by theatre managing and libretto-writing. His first science-based novel, Five Weeks in a Balloon, was issued by the influential publisher Pierre-Jules Hetzel in 1862, and made him famous. Verne and Hetzel collaborated to write dozens more such adventures, including 20,000 Leagues Under the Sea in 1869 and Around the World in 80 Days in 1872. In later life Verne entered local politics at Amiens, where had had a home. He also kept a house in Paris, in the street now named Boulevard Jules Verne, and a beloved yacht, the Saint Michel, named after his son. He died in 1905.

Related to Het Zwarte Goud

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Related articles

Reviews for Het Zwarte Goud

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Het Zwarte Goud - Jules Verne

    Jules Verne

    Het Zwarte Goud

    Saga

    Het Zwarte Goud

    Original title

    Les Indes noires

    Translated by Jan F. Feitsma

    Copyright © 1877, 2018 Jules Verne and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726132571

    1. e-book edition, 2018

    Format: EPUB 2.0

    All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    SAGA Egmont www.saga-books.com – a part of Egmont, www.egmont.com

    I

    TWEE TEGENSTRIJDIGE BRIEVEN

    ‘Aan de heer J. R. Starr, ingenieur.

    30 Canongate Str.

    Edinburgh.

    Indien de heer James Starr zich naar de kolenmijnen van Aberfoyle, groeve Dochart, put Yarow wil begeven, zal hem een belangrijke mededeling worden gedaan.

    De heer James Starr zal gedurende de gehele dag aan het station Callander worden opgewacht door Harry Ford, zoon van de gewezen meesterknecht Simon Ford.

    Hem wordt verzocht deze uitnodiging geheim te houden.’

    Dit was de inhoud van de brief, die James Starr, onder dagtekening van 3 december 18 .., met de eerste post ontving; de brief droeg de stempel van het postkantoor Aberfoyle, graafschap Stirling, Schotland.

    De brief prikkelde de nieuwsgierigheid van de ingenieur in hoge mate. Het was zelfs niet bij hem opgekomen, dat de brief wel eens een grap zou kunnen zijn. Sedert lang kende hij Simon Ford, een der gewezen opzichters van de Aberfoyle-mijnen, waarvan hij, James Starr, directeur was geweest, een betrekking, die men in de Engelse kolenmijnen ‘viewer’ noemt.

    James Starr was een krachtig gebouwd man, die er ondanks zijn vijfenvijftig jaren niet ouder dan slechts veertig uitzag. Hij behoorde tot een oude Edinburghse familie, waarvan hij een der beste leden was. Zijn arbeid verhoogde de eer van het achtenswaardige corps ingenieurs, dat gaandeweg de kolenhoudende ondergrond van het Verenigde Koninkrijk verslindt, zowel te Cardiff als te Newcastle en in de benedengraafschappen van Schotland. Intussen was het voornamelijk in de diepte der geheimzinnige kolenmijnen van Aberfoyle, die aan de Alloa-mijnen grenzen en een gedeelte van het graafschap Stirling innemen, dat de naam van James Starr de algemene achting had verworven. Daar had hij bijna zijn ganse leven doorgebracht. Bovendien was James Starr voorzitter van het genootschap der Schotse oudheidkundigen. Ook werd hij tot de ijverigste leden van het ‘Koninklijk Instituut’ gerekend en de ‘Edinburgh-Revue’ publiceerde menigmaal belangrijke artikelen van zijn hand. Zoals men ziet, was hij een van die actieve geleerden, aan wie Engeland zijn bloei dankt. Hij bekleedde een hoge plaats in de oude hoofdstad van Schotland, die zich zowel uit fysisch als uit zedelijk oogpunt de naam van ‘Noords Athene’ waardig heeft gemaakt.

    Men weet, dat de Engelsen aan het geheel van hun uitgestrekte kolenmijnen een zeer betekenisvolle naam hebben gegeven. Zij noemen die, zeer terecht, ‘Zwart Indië’ en dit Indië heeft, wellicht meer dan Oost-Indië, bijgedragen tot vermeerdering van de verbazingwekkende rijkdom van het Verenigde Koninkrijk. Daar werkt inderdaad een geheel volk van mijnwerkers, dag en nacht, om uit de Britse grond de steenkool te halen, deze kostbare brandstof, deze zo onmisbare grondstof voor de industrie.

    Destijds was het tijdstip, waarop volgens de deskundigen de kolenmijnen zouden zijn uitgeput, nog ver verwijderd en binnen korte tijd viel geen gebrek te vrezen. Er was nog voldoende om de kolenlagen van de beide halfronden op grote schaal te exploiteren. De tot zoveel verschillende doeleinden bestemde fabrieken, de locomotieven, de locomobielen, de stoomboten of de gasfabrieken hadden voorlopig nog voldoende brandbare delfstof. Maar toch was gedurende de laatste jaren het verbruik zo toegenomen, dat sommige lagen tot in hun magerste aderen uitgeput waren geraakt. Met hun verlaten putten en ledige galerijen doorboorden en doorkruisten deze opgegeven mijnen zonder enig nut de grond. In een dergelijke toestand verkeerde de steenkolenmijn van Aberfoyle.

    Tien jaar geleden had de laatste bak de laatste ton steenkool uit deze laag naar boven gebracht. Het materiaal, dat voor de ‘diepte’ ¹ was bestemd, zoals werktuigen voor de machinale trekkracht op de rails in de galerijen, kolenwagens voor de ondergrondse treinen, ondergrondse tramwegen, kooien voor de bediening der afvoerputten, buizen, waardoor samengeperste lucht boormachines in beweging bracht, in één woord alle mogelijke gereedschappen, waren uit de diepte der groeven gehaald en lagen nu verlaten boven de grond. De uitgeputte kolenmijn was als het lijk van een mastodont ² van fabelachtige omvang, waaraan men de verschillende levenswerktuigen ontnomen en slechts het geraamte gelaten heeft.

    Van al dat materiaal was niets anders overgebleven dan lange houten ladders, die via de Yarow-put de diepten der kolenmijn bedienden; de enige put, die thans, na de stilstand der werkzaamheden, toegang verleende tot de benedenste galerijen van de groeve Dochart.

    Van buiten wezen de gebouwen, die vroeger de bovengrondse werken beschutten, nog de plaats aan, waar de putten van genoemde groeve geboord waren; deze groeve was thans geheel verlaten, evenals de andere groeven, met welke zij samen de kolenmijnen van Aberfoyle vormde.

    De dag waarop de mijnwerkers voor de laatste maal de mijn verlieten, waarin zij zoveel jaren gewerkt hadden, was een treurige dag geweest.

    Ingenieur James Starr had de paar duizend arbeiders, die de werkzame en moedige bevolking der kolenmijnen vormden, bijeengeroepen. Houwers, voerlieden, opzichters, aanvullers, stutters, wegwerkers, ontvangers, wippers, smeden, timmerlieden, vrouwen, kinderen, grijsaards, onder- en bovengrondse arbeiders, waren verenigd op het reusachtige plein van de groeve Dochart, eertijds volgestapeld met de overvloed der kolenmijn.

    Al deze brave lieden, die door de strijd om het bestaan verstrooid zouden raken, die gedurende een reeks van jaren elkander van vader op zoon in Oud-Aberfoyle waren opgevolgd, wachtten op de laatste afscheidswoorden van de ingenieur, alvorens de plek voor altijd te verlaten. De maatschappij had, bij wijze van gratificatie, de winsten van het lopende jaar onder hen verdeeld. Weinig, inderdaad, want de opbrengst van de kolenaders was de exploitatiekosten maar weinig te boven gegaan; maar toch zouden zij erdoor in staat worden gesteld te wachten tot ze weer werk hadden, hetzij in de naburige kolenmijnen, hetzij op de pachthoeven of in de fabrieken.

    James Starr stond voor de deur van het grote afdak, waaronder de krachtige stoommachines van de uitvoerput zolang gewerkt hadden.

    Simon Ford, de opzichter van de groeve Dochart, toen vijfenvijftig jaar oud, benevens enkele andere opzichters, omringden hem. James Starr ontblootte het hoofd. De mijnwerkers, met de pet in de hand, bewaarden een diep stilzwijgen.

    Dit afscheid had een indrukwekkend karakter, niet van grootheid ontbloot.

    ‘Vrienden,’ sprak de ingenieur, ‘het ogenblik van scheiden is aangebroken. De kolenmijnen van Aberfoyle, die ons gedurende zoveel jaren door gemeenschappelijke arbeid verenigd hielden, zijn uitgeput. Ons onderzoek heeft geen nieuwe ader kunnen ontdekken en het laatste stuk steelkool is kort geleden uit de groeve Dochart opgehaald!’

    En om zijn woorden kracht bij te zetten, toonde James Starr de mijnwerkers een brok steenkool op de bodem van een mand. ‘Dit stuk steenkool, vrienden,’ hernam James Starr, ‘is als het ware het laatste bloedlichaampje, dat de aderen van de kolenmijn doorstroomde. Wij zullen het bewaren, zoals wij het eerste stuk steenkool bewaard hebben, dat honderd vijf tig jaar geleden uit de lagen van Aberfoyle is gehaald. Tussen deze twee stukken in zijn vele geslachten van arbeiders elkander in onze groeven opgevolgd. Thans is alles voorbij! De laatste woorden, die uw ingenieur tot u spreekt, zijn woorden van afscheid. Gij hebt geleefd van de mijn, die onder uw handen geledigd is. De arbeid is zwaar geweest, maar niet zonder voordeel voor u allen. Ons grote gezin gaat uiteen en het is niet waarschijnlijk, dat de toekomst zijn verspreide leden andermaal bijeenbrengt. Maar vergeet niet, dat wij lang te zamen geleefd hebben en dat het onder de mijnwerkers van Aberfoyle plicht is elkander bij te staan. Ook uw oude meesters zullen dat niet vergeten. Wanneer men te zamen gewerkt heeft, kan men elkander niet vreemd zijn. Wij zullen over u waken en overal, waar gij als eerlijke lieden heengaat, zullen onze aanbevelingen u volgen. Vaarwel dan, vrienden, en dat de hemel u bijsta!’

    Toen hij dit gezegd had, drukte James Starr de oudste werkman van de kolenmijn, wiens ogen vochtig van tranen waren, de hand. Daarna gaven de opzichters der verschillende groeven de ingenieur eveneens een handdruk, terwijl de mijnwerkers onder het zwaaien van hun petten uitriepen: ‘Vaarwel, James Starr, ons hoofd en onze vriend!’

    Het kon niet anders, of dit afscheid moest een onvergetelijke indruk op al die eerlijke lieden hebben gemaakt. Maar omdat er niets anders op zat, verliet de bevolking langzamerhand, en in treurige stemming, het grote plein. Het werd leeg rondom James Starr. De zwarte grond van de wegen die naar de groeve leidden, dreunde voor het laatst onder de tred der mijnwerkers en toen volgde de stilte op de drukte, die tot dat ogenblik de steenkolenmijnen van Aberfoyle had gevuld.

    Eén enkel man was bij James Starr achtergebleven.

    Het was de opzichter Simon Ford. Naast hem stond zijn zoon Harry, een jongen van vijftien jaar, die al een paar jaar beneden in de mijn werkzaam was geweest.

    James Starr en Simon Ford kenden elkaar en juist omdat zij elkaar kenden, hadden zij achting voor elkander.

    ‘Vaarwel, Simon,’zei de ingenieur.

    ‘Vaarwel, mijnheer James,’ antwoordde de opzichter. ‘Of laat mij er liever aan toevoegen: tot weerziens!’

    ‘Ja, tot weerziens, Simon!’ hernam James Starr. ‘Je weet, dat ik het altijd prettig zal vinden je weer eens te zien en met je over het verleden van ons oude Aberfoyle te praten.’

    ‘Dat weet ik, mijnheer James.’

    ‘Mijn huis te Edinburgh staat altijd voor je open.’

    ‘Edinburgh is ver weg,’ antwoordde de opzichter, het hoofd schuddend. ‘Ja, heel ver weg van de groeve Doch art!’

    ‘Ver, Simon? Waar denk je dan te gaan wonen?’

    ‘Hier, mijnheer James! Wij zullen de mijn, onze oude voedster, niet verlaten omdat haar melk is opgedroogd! Mijn vrouw, mijn zoon en ik, wij zullen er ons naar inrichten om haar trouw te blijven!’

    ‘Vaarwel dan, Simon,’ antwoordde de ingenieur, die moeite had zijn aandoening te bedwingen.

    ‘Nee, ik zeg u nogmaals: tot weerziens, mijnheer James, en niet vaarwel! Op het woord van Simon Ford: Aberfoyle zal u terugzien!’

    De ingenieur wilde de opzichter diens laatste illusie niet ontnemen. De jonge Harry, die hem met zijn grote, diep ontroerde ogen aankeek, gaf hij de hand en voor het laatst drukte hij de hand van Simon Ford. Daarna verliet hij, thans voorgoed, de kolenmijn.

    Dat was tien jaar geleden gebeurd. Ondanks de wens van de opzichter om hem nog eens te zien, had James Starr nooit meer iets van hem gehoord.

    Tien jaar na deze scheiding ontving hij de brief van Simon Ford, waarin deze hem uitnodigde om zonder verwijl de weg naar de voormalige kolenmijnen van Aberfoyle in te slaan.

    Een belangrijke mededeling, wat kon dat betekenen? De groeve Dochart, de Yarow-put? Wat voor herinneringen aan het verleden wekten deze namen bij hem pp! Ja, dat was de goede tijd, de tijd van arbeid en worsteling, de beste tijd van zijn ingenieursleven.

    James Starr herlas de brief. Hij bekeek hem van alle kanten en betreurde het, dat Simon Ford er niet één regel aan toegevoegd had.

    Bestond er een mogelijkheid, dat de oude voorman een nieuwe ader had ontdekt, een ader, die waard zou zijn geëxploiteerd te worden? Neen, dat was onmogelijk.

    James Starr herinnerde zich, hoe nauwkeurig de kolenmijnen van Aberfoyle onderzocht waren, voordat tot staking van de werkzaamheden was besloten. Hij zelf had de laatste boringen geleid en men had de mijn opgegeven in de vaste overtuiging, dat zij geen stuk brandstof meer bevatte.

    ‘Nee, nee!’ herhaalde hij in zich zelf. ‘Het valt niet aan te nemen, dat wat aan mijn onderzoek ontsnapt is, door Simon Ford zou zijn gevonden. En toch weet die oude opzichter heel goed, dat slechts één zaak ter wereld mij belang kan inboezemen ... en dan die uitnodiging om mij naar de groeve Dochart te begeven, die ik geheim moet houden! . . . ’

    Telkens kwam James Starr op dat punt terug.

    Aan de andere kant, de ingenieur kende Simon Ford als een bekwaam mijnwerker, vooral begaafd met het instinct van het vak. Hij had hem niet meer gezien sedert het tijdstip waarop de exploitatie van Aberfoyle was opgegeven. Hij wist zelfs niet wat er van de oude opzichter was geworden. Hij zou onmogelijk hebben kunnen zeggen, wat hij deed of waar hij met zijn vrouw en zijn zoon woonde. Hij wist niet meer dan dat hem om een ontmoeting bij de Yarow-put was gevraagd en dat Harry, de zoon van Simon Ford, hem de volgende dag aan het station van Callander zou opwachten. Het ging dus blijkbaar om een bezoek aan de groeve Dochart.

    ‘Ik zal gaan, ik zal gaan!’ zei James Starr, die zijn spanning voelde toenemen, naarmate de uren verstreken.

    Dit kwam doordat de ingenieur tot dat soort van hartstochtelijke lieden behoorde in wier brein het kookt als in een waterketel boven het vuur. Er zijn van die ketels, waarin de denkbeelden met grote bellen koken; er zijn er ook, waarin ze zachtjes razen. Op die dag kookten de denkbeelden van James Starr als water met groot geraas boven een gloeiend vuur.

    Maar toen had er een onverwachte gebeurtenis plaats. Het was de koude waterdruppel, die in één ogenblik al de stoom van dat brein zou verdikken.

    Tegen zes uur ’s avonds bracht de bediende van James Starr hem een tweede brief, die met de derde post was aangekomen. De brief zat in een grove omslag, waarvan het opschrift een in het gebruik van de pen weinig geoefende hand verried.

    James Starr verscheurde de omslag. Er zat slechts een stuk papier in, geel geworden door de tijd en blijkbaar uit een niet meer gebruikt schrijfboek gescheurd.

    Op dat papier stond slechts één zin, van deze inhoud:

    ‘Onnodig voor de ingenieur James Starr om van huis te gaan, daar de brief van Simon Ford thans geen doel meer heeft.’

    De brief was niet ondertekend.

    II

    ONDERWEG

    De gedachtenloop van James Starr werd plotseling onderbroken, toen hij deze tweede brief, zo geheel in strijd met de eerste, gelezen had.

    ‘Wat moet dat betekenen?’ vroeg hij zich zelf af.

    James Starr raapte de half verscheurde omslag op. Deze droeg, evenals de andere, de stempel van het postkantoor te Aberfoyle. De brief was dus afkomstig uit dezelfde plaats van het graafschap Stirling. Blijkbaar was hij niet door de oude mijnwerker geschreven. Maar niet minder zeker was, dat de schrijver van de tweede brief het geheim van de opzichter kende, omdat hij zo beslist de uitnodiging aan de ingenieur om naar de put Yarow te gaan afschreef.

    Zou het waar zijn, dat de eerste mededeling nu geen doel meer had? Wilde men James Starr een nuttige of onnutte reis beletten? Bestond er niet veeleer een kwaadwillige bedoeling om de voorstellen van Simon Ford tegen te werken?

    Dat was, na rijp beraad, de conclusie waartoe James Starr kwam.

    De tegenspraak tussen beide brieven spoorde hem nog veel meer aan naar de groeve van Dochart te gaan. Bovendien, wanneer het maar een grap was, zou het toch de moeite waard zijn zich daar van te verzekeren. James Starr meende meer geloof te moeten hechten aan de eerste brief dan aan de tweede, meer aandacht te moeten schenken aan de vraag van een man als Simon Ford dan aan de raad van diens onbekende tegenspreker.

    ‘Inderdaad,’ redeneerde hij, ‘wanneer de tweede briefschrijver invloed op mijn besluit wil oefenen, kan het niet anders zijn, of de mededeling van Simon Ford is van het grootste belang! Morgen zal ik op het af gesproken uur ter plaatse aanwezig zijn.’

    Tegen de avond maakte James Starr voorbereidingen tot zijn vertrek. Daar het mogelijk was, dat zijn afwezigheid een paar dagen kon duren, verwittigde hij de heer Elphiston, voorzitter van het Koninklijk Instituut, dat hij de eerstvolgende vergadering van het genootschap niet kon bij wonen. Ook trof hij een voorlopige regeling voor een paar zaken, die hem de gehele week zouden hebben beziggehouden. Nadat hij een bediende opdracht had gegeven zijn koffer te pakken, legde hij zich

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1