Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De familie zonder naam - Het verraad van Simon Morgaz
De familie zonder naam - Het verraad van Simon Morgaz
De familie zonder naam - Het verraad van Simon Morgaz
Ebook267 pages4 hours

De familie zonder naam - Het verraad van Simon Morgaz

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Dit is deel 1 van 'De familie zonder naam', een avonturenroman die zich afspeelt tijdens de opstanden van 1837-1838 in Canada. De twee broers Jan en Joann ontdekken dat hun vader een verrader was. Ze willen niets liever dan hun familienaam zuiveren en besluiten te vechten voor de onafhankelijkheid van Quebec. Maar hoe hard ze ook hun best doen, ze zullen altijd bang zijn om ontmaskerd te worden als de zonen van een verrader. Zullen ze het respect verliezen van de mensen om hun heen als ze erachter komen wie hun vader is? Of slagen ze erin om hun naam te zuiveren? -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJul 1, 2022
ISBN9788728134221
De familie zonder naam - Het verraad van Simon Morgaz
Author

Jules Verne

Victor Marie Hugo (1802–1885) was a French poet, novelist, and dramatist of the Romantic movement and is considered one of the greatest French writers. Hugo’s best-known works are the novels Les Misérables, 1862, and The Hunchbak of Notre-Dame, 1831, both of which have had several adaptations for stage and screen.

Related to De familie zonder naam - Het verraad van Simon Morgaz

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for De familie zonder naam - Het verraad van Simon Morgaz

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De familie zonder naam - Het verraad van Simon Morgaz - Jules Verne

    De familie zonder naam - Het verraad van Simon Morgaz

    Translated by Unknown

    Original title: Famille-sans-nom

    Original language: French

    Omslag: Shutterstock

    Copyright © 1889, 2022 SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728134221

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    This work is republished as a historical document. It contains contemporary use of language.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    I

    EENIGE FEITEN EN DATUMS.

    »Men moet medelijden hebben met de arme menschheid, die om het bezit van een ijsveld van eenige mijlen uitgestrekheid aan ’t vechten is."

    Zoo spraken eenige wijsgeeren tegen het einde der achttiende eeuw, doch men kan niet zeggen dat zij het bij het rechte eind hadden, want dit »ijsveld" was niets minder dan Canada, waar de franschen en engelschen elkander destijds gewapenderhand de oppermacht betwistten.

    Twee eeuwen vroeger, toen ditzelfde stuk gronds in Amerika door de koningen van Spanje en Portugal als hun eigendom werd aangemerkt, had Frans I gezegd: »Ik zou wel eens het artikel in Adam’s testament willen lezen, waarin hij een dezer koningen tot erfgenaam van dit groote land gemaakt heeft." De fransche koning mocht dit met te meer recht zeggen, want niet lang daarna kreeg een gedeelte van dit gewest den naam Nieuw-Frankrijk.

    Jammer genoeg, hebben de franschen deze prachtige amerikaansche kolonie niet weten te houden, maar hare bevolking is desniettemin nog voor het grootste gedeelte fransch in taal en zeden. Zij is een lid gebleven van het oude gallische gezin door de banden des bloeds en door de natuurlijke verwantschap, welke de wisselingen der internationale staatkunde niet bij machte zijn geheel en al te verscheuren of te vernietigen.

    Dit »ijsveld van eenige mijlen uitgestrektheid" waar men met zulk eene minachting van sprak, was een rijk, in uitgebreidheid gelijk aan geheel Europa.

    Reeds in het jaar 1534 was het land in bezit genomen door eenen franschman.

    Jacques Cartier, te Saint Malo geboren, was op eene ontdekkingsreis hierheen gekomen en eene groote rivier opgevaren, aan welke hij den naam Sint Laurensrivier gegeven had, en was aldus tot in het hart des lands doorgedrongen. In het volgende jaar strekte de ondernemende man zijne tochten nog verder westwaarts uit en ontdekte hij een gehucht van eenige hutten, dat door de inboorlingen Canada genoemd werd en later de stad Quebec werd. Hooger op vond hij een dorp van meer beteekenis liggen, Hochelaga genoemd: daar verrees in later jaren Montreal. Na een paar eeuwen waren dit, met Kingston en Toronto, de voornaamste steden van het land geworden. Tusschen deze vier ontstond er toen een felle naijver, en om aan dien strijd een einde te maken werd eene vijfde stad, Ottawa, tot hoofdstad verheven van de amerikaansche kolonie, die onder de britsche volkplantingen thans bekend staat als de Dominion of Canada.

    Eenige weinige gebeurtenissen en dagteekeningen kunnen volstaan om ons een overzicht te geven van de voornaamste lotgevallen dezer belangrijke kolonie sedert haar ontstaan tot aan het tijdvak tusschen 1830 en 1840, in welke jaren is voorgevallen hetgeen in den loop van dit verhaal medegedeeld zal worden.

    In het jaar 1595, onder de regeering van den franschen koning Hendrik IV, kwam Champlain, een moedig zeevaarder van dien tijd van zijne eerste ontdekkingsreis in Europa terug. Hij had toen de plek aangewezen, waar hij voornemens was later de stad Quebec te stichten. Hij nam vervolgens deel aan eene expeditie, uitgerust door zijnen landgenoot De Mons, die een patent bekomen had voor den uitsluitenden handel in pelterijen, waaraan tevens het recht verbonden was om in Canada land in eigendom uit te geven. Maar Champlain’s avontuurlijk karakter deugde weinig voor het drijven van handel. Hij ging dus spoedig zijn eigen weg, voer andermaal de Sint Laurens rivier op en voerde in 1606 zijn plan uit om Quebec te stichten. Twee jaren vroeger hadden de engelschen de grondslagen gelegd hunner eerste amerikaansche volkplanting in het gewest Virginië. Hierdoor waren reeds de kiemen gezaaid van den naijver tusschen de beide volken, en daaruit zou in den loop des tijds de hevige worsteling voortspruiten, die Frankrijk en Engeland in de Nieuwe Wereld met elkander te voeren zouden hebben.

    Reeds dadelijk kon het niet anders of de stammen der inboorlingen moesten in den strijd der beide op verovering beluste volken betrokken worden. De Algonquinen en de Huronen trokken partij voor Champlain en kwamen hierdoor in strijd met de Irokeezen, die op de hand der engelschen waren. In 1609 leden deze laatsten eene nederlaag nabij een meer, dat naar den eersten franschen volkplanter den naam van het meer Champlain behouden heeft.

    Op twee achtereenvolgende reizen, in 1613 en 1615, strekte Champlain zijne ontdekkingen uit tot in de bijna onbekende streken van het verre Westen, tot aan de oevers van het Huron-meer. Hij keerde toen naar Europa terug, maar wendde spoedig den steven weer naar Canada. In 1620 werd hij eindelijk, na zich met alle macht geweerd te hebben tegen de kuiperijen van allerlei aard, die zijne vijanden tegen hem aanwendden, benoemd tot gouverneur van de kolonie Nieuw-Frankrijk.

    Onder dien naam werd er vervolgens eene Compagnie opgericht, van welke Lodewijk XIII in 1628 de statuten bekrachtigde. Deze maatschappij nam de verplichting op zich om in den loop van vijftien jaren vierduizend fransche landverhuizers, alle den roomschkatholieken godsdienst belijdende, naar Canada over te voeren.

    De eerste schepen die de Compagnie uitrustte, vielen op reis in handen van de engelschen, die langs de oevers van de Sint Laurensrivier het land binnendrongen en ook van Champlain eischten dat hij zich over zou geven. De onversaagde franschman antwoordde met eene weigering; maar geheel aan zijn lot overgelaten en bovendien onvoldoende van wapenen en krijgsvoorraad voorzien, was hij genoodzaakt bij een eervol verdrag in 1629 Quebec aan de engelschen af te staan. Drie jaren later echter had Champlain te Dieppe weder drie schepen uitgerust. Hij zeilt er mede naar Amerika, de Sint Laurensrivier op en herovert Canada, dat bij tractaat van den 13den Juli 1632 weder in het bezit van Frankrijk kwam. Champlain legde nog de grondslagen van enkele steden in Canada; stichtte er de eerste inrichting van onderwijs, bestuurd door paters-jezuieten, en overleed op kerstdag van het jaar 1635, in het land dat zijn ondernemingsgeest en zijne stoutmoedigheid tot eene fransche volkplanting gemaakt hadden.

    Eenige jaren achtereen dreven de fransche kolonisten en de ingezetenen van Nieuw-Engeland vreedzaam handel met elkaar. Maar de franschen kregen het op den duur weder te kwaad met den stam der Irokeezen, die oneindig veel sterker was dan zij, want de geheele europeesche bevolking bestond nog maar uit tweeduizend vijfhonderd personen. De zaken der Compagnie gingen dus niet voorspoedig; zij besloot de hulp in te roepen van den franschen minister Colbert en deze zond een eskader oorlogsschepen onder den markies De Tracy om haar bijstand te verleenen. De Irokeezen werden voor het oogenblik teruggeslagen. Na korten tijd hernieuwden zij echter de vijandelijkheden, in het geheim ondersteund door de engelschen, en in de omstreken van Montreal werd eene bloedige slachting onder de fransche bevolking aangericht.

    Wel was het aantal inwoners gaandeweg toegenomen en waren ook de grenzen der kolonie in alle richtingen uitgebreid, maar toch was de geheele fransche bevolking van Canada in 1665 nog slechts dertienduizend zielen sterk, terwijl er reeds meer dan tweemaal honderdduizend inwoners van engelsche afkomst in Nieuw-Engeland gevonden werden.

    Spoedig stonden beide partijen weder gewapend tegenover elkander. De strijd werd ditmaal hervat in Acadië, thans Nieuw-Schotland, en werd voortgezet tot in de nabijheid van Quebec. Hier echter werden de Engelschen in 1690 teruggeslagen. Eindelijk werden bij den vrede van Rijswijk, in 1697, voorgoed de rechten van Frankrijk erkend op het land, dat door fransche zeevaarders ontdekt en ontgonnen, door fransche volkplanters bewoonbaar gemaakt en verdedigd was geworden. In datzelfde jaar stelden de tot dusver vijandige Irokeezen, Huronen en andere inlandsche stammen, bij het verdrag van Montreal, zich onder de bescherming der franschen.

    In 1703 werd de markies van Montreuil, wiens vader reeds de waardigheid van gouverneur bekleed had, benoemd tot gouverneurgeneraal van Canada. Niets meer te vreezen hebbende van de Irokeezen die zich thans onzijdig hielden, viel het nu gemakkelijk het land tegen de aanvallen der engelsche kolonisten te beschermen. Het duurde niet lang of beide partijen raakten weder handgemeen, zoowel op het eiland Terre-Neuve, dat eene bezitting van de engelschen was, als in de fransche provincie Acadië, welke de markies van Montreuil in 1711 genoodzaakt was te ontruimen. Door deze verovering kregen de engelsch-amerikaansche troepen de handen vrij om zich geheel en al tegen Canada te keeren, en omstreeks denzelfden tijd werd het duidelijk dat ook de Irokeezen niet langer volkomen te vertrouwen waren. In 1713, bij den vrede van Utrecht, werd de afstand van Acadië bekrachtigd. Met dat tijdstip brak echter een tijdperk van vrede met Engeland aan, dat dertig jaren geduurd heeft.

    Gedurende die jaren van kalmte ging de kolonie belangrijk in welvaart vooruit. Tot betere verdediging van het land, werden door de franschen verscheidene forten gebouwd. In 1721 bedroeg de bevolking vijfentwintig duizend zielen, in 1744 was zij tot vijftigduizend gestegen. Het scheen dat de moeielijkste tijden voorbij waren. Spoedig echter bleek het tegendeel.

    De Oostenrijksche successie-oorlog maakte dat tusschen Frankrijk en Engeland de vijandelijkheden hervat werden in Europa, en dientengevolge ook in Amerika. De strijd werd met afwisselenden voor- en tegenspoed gevoerd. Bij den vrede van Aken in 1747, werd voor beide partijen de toestand weder teruggebracht tot dien van den Utrechtschen vrede.

    Acadië echter, ofschoon voortaan eene britsche bezitting, was fransch gebleven door het algemeene karakter zijner bevolking. De engelsche regeering deed daarom haar best om de vestiging van engelsche landverhuizers aan te moedigen, teneinde in het veroverde gewest aan hare landslieden de meerderheid te bezorgen. Hetzelfde doel werd door de franschen in Canada nagestreefd, doch met weinig goed gevolg, en terwijl beide natiën op deze wijze elkander hier het hoofd trachtten te bieden, kwamen zij op een ander punt van het grensgebied, aan de oevers van de Ohio-rivier, weder met elkander in botsing.

    Het fort Duquesne, op last van den markies van Vaudreuil opgericht, werd door George Washington, aan het hoofd eener sterke engelsch-amerikaansche troepenmacht aangevallen. Weinig tijds te voren had Benjamin Franklin betoogd dat het niet aanging, Canada in handen der franschen te laten. Uit Europa werden twee eskaders afgezonden, een fransch en een engelsch. Nadat er reeds bloedige gevechten geleverd waren, waardoor geheel Acadië en de oevers van de Ohio-rivier in vuur en vlam gezet werden, verklaarde Engeland den 18den Mei 1756 Frankrijk openlijk den oorlog.

    Intusschen had Vaudreuil dringend om hulp gevraagd en aan zijn verzoek werd in zooverre voldaan, dat in dezelfde maand, waarin de oorlog verklaard werd, de markies van Montcalm het opperbevel kwam aanvaarden over de geregelde troepen in Canada, te zamen slechts vierduizend man sterk. De fransche regeering had geen grootere macht tot hare beschikking, want de oorlog om Amerika, die in Engeland door het geheele volk toegejuicht werd, vond in Frankrijk bijna algemeen afkeuring.

    In het begin van den veldtocht lachte het geluk Montcalm toe. Het engelsche fort William-Henry, aan den zuidelijken oever van het meer George, dat eene verlenging van het meer Champlain is, werd genomen. In het gevecht bij Carillon leden de engelsche troepen de nederlaag. Tegenover deze roemrijke wapenfeiten stond echter de ontruiming van het fort Duquesne door de franschen en de overgave van het fort Niagara, welks zwakke fransche bezetting niet in staat was langer weerstand te bieden, en dat tengevolge van de trouweloosheid der indianen niet bij tijds versterking van garnizoen had kunnen bekomen. Eindelijk werd de stad Quebec in September 1759 genomen door generaal Wolfe, die met een leger van achtduizend man versch uit Engeland was aangekomen. Wel bleven de franschen overwinnaars in het gevecht bij Montmorency, maar de beslissende nederlaag konden zij niet ontgaan. Montcalm en Wolfe, de beide opperbevelhebbers, sneuvelden. Een deel der verschillende provinciën, waar Canada uit bestond, bleef in handen der engelschen.

    In het volgende jaar poogden de franschen te vergeefs Quebec, dat de sleutel is der Sint Laurensrivier, te heroveren. Niet lang daarna was ook de stad Montreal genoodzaakt zich over te geven.

    Eindelijk, den 10den Februari 1763, kwam er een vredesverdrag tot stand. Lodewijk XV zag ten voordeele van Engeland van alle aanspraken op Acadië af. Ook van Canada en van alle aanhoorigheden dier kolonie deed hij afstand. Van nu af bestond er geen Nieuw-Frankrijk meer, of het moest zijn in de harten der bewoners. De engelschen hebben echter nooit de kunst verstaan om de volken, die zij aan zich onderworpen hebben, met zich te vereenzelvigen; zij weten niets anders te doen dan hen, die zij overwonnen hebben, uit te roeien. Een volk kan men echter niet uitroeien wanneer de meerderheid der bevolking hare liefde voor haar gewezen vaderland bewaard heeft en aan hare vroegere betrekkingen trouw is gebleven. Het baatte niets of de britten het land al verdeelden in drie nieuwe gouvernementen, Quebec, Montreal en de provincie der Drie Rivieren. Te vergeefs deden zij hun best om de Canadiërs de engelsche wetten op te dringen, of hen door eenen eed van trouw te binden. Nadat er ernstige klachten waren opgegaan over de nieuwe wetgeving, werden de oude fransche wetten in 1774 weder in de kolonie van kracht verklaard.

    De engelschen waren nu wel bevrijd van alle bezorgdheid voor de franschen, maar spoedig zouden zij het met de amerikanen te kwaad krijgen. Dezen kwamen eerst het meer Champlain overvaren, maakten zich toen meester van de forten Saint-Jean en Frederik, sloegen onder generaal Montgomery het beleg voor Quebec en veroverden die stad. Voor Montreal, dat zij stormenderhand poogden te nemen, stietten zij echter het hoofd.

    In het volgende jaar, den 4den Juli 1776, verklaarden de Vereenigde Staten van Noord-Amerika zich onafhankelijk.

    Toen brak er een treurig tijdvak voor de fransche Canadiërs aan. De engelschen hadden alle reden om te vreezen dat de kolonie zich aan hunne heerschappij ontworstelen en eene toevlucht zoeken zou onder de vlag met de sterren, die de jonge amerikaansche republiek in top geheschen had. Dat dit niet gebeurde, was wel jammer en moet door ieder Canadiër, die zijn land oprecht liefheeft, betreurd worden.

    In 1791 werd er eene nieuwe staatsregeling ingevoerd, en het land in twee provinciën verdeeld, Boven-Canada in het Westen en Beneden-Canada in het Oosten, met Quebec als hoofdstad. Iedere provincie kreeg haar eigen wetgevenden raad, waarvan de leden door de Kroon benoemd werden, en eene Kamer van afgevaardigden, voor vier jaren gekozen door de eigengeërfden in de steden. De bevolking telde toen honderdvijfendertigduizend ingezetenen, waaronder slechts vijftienduizend van engelsche afkomst.

    De wenschen der kolonisten, welke zij door de regeering van Groot-Brittannië niet bevredigd zagen, kan men leeren kennen uit de zinspreuk van hun dagblad Le Canadien, dat in 1806 te Quebec opgericht werd. Zij luidt: »Onze instellingen, onze taal, onze wetten." Om dezen drievoudigen wensch vervuld te krijgen, hebben zij onverpoosd strijd gevoerd. In 1814 werd er te Gent een vredesverdrag gesloten, dat voorloopig een einde maakte aan deze worsteling, welke met afwisselend geluk aan weerszijden gevoerd werd.

    Toch was hiermede nog geen blijvende vrede verkregen tusschen de beide rassen, welke in zeer ongelijke verhouding de bevolking van Canada uitmaakten. De strijd werd dadelijk hervat op staatkundig terrein. Geen onderwerp was er, of de hervormingsgezinde afgevaardigden, — de »reformisten, onder welken partijnaam zij bekend waren — aangevoerd door den wakkeren Papineau, maakten er gebruik van om het gezag van de britsche kroon te bestoken. Nu eens loopt het geschil over de verkiezingen, dan weder over het toewijzen van gronden, op groote schaal, aan engelsche kolonisten. Het baat niet of de gouverneurs de Kamer verdagen en ontbinden. De oppositie laat zich in het minst niet ontmoedigen of afschrikken. De koningsgezinden — »loyalisten, zooals zij genoemd werden — opperden het plan om de staatsregeling van 1791 te herroepen, geheel Canada in eene enkele provincie te vereenigen ten einde aldus aan de engelschen meer overwicht te verschaffen, en vervolgens het gebruik der fransche taal te verbieden, die in het parlement en de gerechtshoven bij uitsluiting gangbaar was gebleven. Maar Papineau en zijne vrienden kwamen hiertegen met zooveel nadruk in verzet, dat de regeering aan dit onbeschaamde plan geen uitvoering dorst te geven.

    Intusschen werd de strijd hoe langer hoe heviger. De verkiezingen gaven aanleiding tot ernstige ongeregeldheden. In Mei 1831 kwam het te Montreal tot eenen opstand, waarbij drie fransche Canadiërs, warme vaderlanders, het leven verloren. In de steden en op het platteland werden talrijke vergaderingen gehouden en in alle provinciën groeide het aantal aanhangers van de goede zaak aan. Er werd een manifest opgesteld, bevattende tweeënnegentig stellingen, waarin al de grieven der bevolking van Canada tegen de britsche overheerschers werden opgesomd, en waarin de gouverneurgeneraal, lord Aylmer, in staat van beschuldiging werd gesteld. Dit manifest werd door de Kamer aangenomen, ofschoon eenige hervormingsgezinden het nog niet krachtig genoeg vonden en er zich tegen verklaarden. In 1834 hadden er weder verkiezingen plaats, waarbij Papineau en zijne vrienden herkozen werden. Zij hernieuwden onmiddellijk de klachten, door de vorige wetgevende vergadering uitgesproken, en bleven eischen dat de gouverneurgeneraal in staat van beschuldiging gesteld zou worden. De Kamer werd echter in 1835 verdaagd, en de engelsche regeering benoemde in plaats van lord Aylmer eenen koninklijken commissaris, lord Gosford, wien twee andere commissarissen werden toegevoegd, met de opdracht om een onderzoek in te stellen naar de oorzaken der bestaande ontevredenheid. Lord Gosford gaf de plechtige verzekering dat de Kroon met de beste bedoelingen ten opzichte harer overzeesche onderdanen bezield was, doch ondanks deze verklaring verkozen de afgevaardigden de bevoegdheid der koninklijke commissarissen niet te erkennen.

    Intusschen was de engelsche partij, tengevolge der landverhuizing, gaandeweg sterker geworden, ook in de provincie Beneden-Canada. Te Montreal en te Quebec werden engelsche constitutioneele vereenigingen opgericht, teneinde een tegenwicht te vormen voor het verbond der fransche hervormingsgezinden. Wel was de gouverneur verplicht die vereenigingen te ontbinden, omdat zij in strijd waren met de wet, maar zij bleven niettemin voorbereid om zoo noodig tusschenbeide te komen. Ieder voorzag dat er van beide zijden krachtig tegenstand geboden zou worden. De partij der engelsche Canadiërs voerde een hooger toon dan ooit te voren; er was van niets minder sprake dan de geheele provincie Beneden-Canada goedof kwaadschiks engelsch te maken. Daartegen waren de patriotten vast besloten zich te verzetten, door wettige middelen als het kon, door onwettige als het moest. Het kon niet anders of uit die geweldige spanning moesten hevige botsingen voortvloeien, en de grond, die in vroeger eeuwen door de fransche volkplanters zoo onversaagd verdedigd was geworden, scheen gedrenkt te zullen worden door het bloed der beide aan elkander vijandige volken.

    Zoo was de toestand van Canada in het jaar 1837, het tijdstip waarop dit verhaal eenen aanvang neemt. Door hetgeen voorafgaat kan men zich een denkbeeld vormen van den strijd, die er tusschen het fransche en het engelsche deel der bevolking gevoerd werd, van de taaiheid waarmede het eene ras aan de overleveringen zijner voorouders vasthield, en van de hardnekkigheid waarmede het andere naar de oppermacht streefde.

    Nieuw-Frankrijk was destijds nog een stuk van het fransche vaderland, evenals tegenwoordig Elzas-Lotharingen, dat dertig jaren later door woest geweld daarvan is afgescheurd. De strijd, door de fransche Canadiërs gevoerd om hun land ten minste zijne zelfstandigheid te doen behouden, is een voorbeeld dat de franschen in den Elzas en Lotharingen altijd voor oogen moeten houden.

    In den avond van den 23sten Augustus 1837 hadden de gouverneur, lord Gosford, de generaal-opperbevelhebber, sir John Colborne, de kolonel Gore en de minister van politie Gilbert Argall afgesproken dat zij eene samenkomst zouden houden, teneinde te overleggen welke maatregelen er, ingeval er een opstand uitbrak, wat niet onwaarschijnlijk was, genomen moesten worden.

    Het woord Kebec beteekent in de taal der Indianen eene vernauwing van eene rivier, op eene plek waar de beide oevers elkander plotseling naderen. Dit is de oorsprong van den naam der hoofdstad, die gebouwd is op eene vooruitspringende rots, als een soort van Gibraltar, even vóór dat de Sint Laurensrivier hare bedding verbreedt en als een zee-arm hare wateren naar den Oceaan stuwt. Er is dus eene bovenstad op den steilen heuvel gelegen,

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1