Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De terugkomst van doctor Dolittle
De terugkomst van doctor Dolittle
De terugkomst van doctor Dolittle
Ebook193 pages2 hours

De terugkomst van doctor Dolittle

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

In deel negen van de serie pakken we het verhaal van de met dieren pratende dokter weer op waar het is opgehouden aan het eind van Doctor Dolittle op de maan. Terwijl dokter Dolittle nog op de maan zit, wachten zijn vrienden op aarde in spanning af of hij veilig terug zal keren. Ze zijn razend benieuwd naar alle spannende verhalen die hij te vertellen heeft.Maar dokter Dolittle wil van die verhalen graag een boek maken, en hij komt maar niet aan schrijven toe. Ten einde raad probeert hij zichzelf op te laten sluiten in de gevangenis, zodat hij eindelijk rustig kan werken.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJan 2, 2020
ISBN9788726128680
De terugkomst van doctor Dolittle
Author

Hugh Lofting

Hugh Lofting was born in Maidenhead in 1886. He studied engineering in London and America and his work as a civil engineer took him all over the world. He interrupted his career to enlist in the army and fight in the First World War. Wanting to shield his children from the horrors of combat, including the fate of horses on the battlefield, he wrote to them instead about a kindly doctor who could talk to animals. After the war he settled with his family in Connecticut and it was from there that he published his Doctor Dolittle books. The Story of Doctor Dolittle was published in 1920, followed by twelve more in the series. The highly acclaimed author died in 1947.

Related to De terugkomst van doctor Dolittle

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Reviews for De terugkomst van doctor Dolittle

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De terugkomst van doctor Dolittle - Hugh Lofting

    De Terugkomst van Doctor Dolittle

    Original title

    Doctor Dolittle's Return

    Translated by Gerardina Wilhelmina Elberts

    Copyright © 1933, 2018 Hugh Lofting and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726128680

    1. e-book edition, 2018

    Format: EPUB 2.0

    All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    SAGA Egmont www.saga-books.com – a part of Egmont, www.egmont.com

    EERSTE GEDEELTE.

    1. STEEDS IN AFWACHTING.

    DR. Dolittle was nu al weer over het jaar op de maan geweest, en gedurende dien tijd had ik, zijn secretaris, de zorg van zijn huishouding in Puddleby op me genomen, ’t Spreekt vanzelf dat een jongen van mijn leeftijd de plaats van den grooten man nooit behoorlijk kon innemen; dat zou feitelijk niemand kunnen. Maar ik deed mijn best.

    In den beginne, die eerste weken, viel het niet gemakkelijk. We waren allemaal zoo verlangend en ook zoo ongerust over John Dolittle! ’t Leek wel, of we onze gedachten nergens anders bij konden bepalen dan bij de omstandigheid, dat hij nog altijd op de maan zat. „Wat zou er toch wel allemaal met hem gebeuren?" vroegen we ons af. En zoo ging het met ons praten ook; wáárover we ’t ook hebben mochten, onze gesprekjes eindigden altijd met dezelfde vraag.

    Toch zou ik niet geweten hebben wat te beginnen zonder de dieren. O, die dieren van John Dolittle! Dip-Dip, de eend, de nauwgezette huishoudster, die haar leven besteedde aan het zorgen voor anderen — al bebromde ze hen ook wel eens wat al te veel; Jip, de hond, onze dappere, edelmoedige, vroolijkonbezorgde sportsman, altijd klaar voor een vechtpartijtje, een aardig verhaal, een ferme wandeling of een stevigen dut; Toe-Toe, de uil, stil en geheimzinnig, met een paar ooren die een speld inde sneeuw konden hooren vallen en o, zoo’n scherpzinnig rekenhoofd! Je wist nooit waar hij over dacht, maar hij scheen de dingen als door tooverkracht te gissen, te voelen eer ze gebeurden. Dan onze goede, oude onhandige Grub-Grub, het varken, dat altijd in ’t hoekje was waar de slagen vielen, dat zichzelf als een persoon van niet weinig gewicht beschouwde, altijd iemand op de teenen trapte, maar heel wat vroolijkheid in de wereld bracht.

    Witje, de muis was een babbelkous, die zich altijd keurig gedroeg, er altijd even schoon en netjes uitzag, buitengewoon weetgierig was, overal met zijn neus bij moest zijn en alles in het leven interessant vond. Wat een familie! Iemand die de dierentalen niet verstaat, zal nooit kunnen begrijpen hoe fijngevoelig en hulpvaardig ze konden zijn.

    We mogen hierbij natuurlijk niet vergeten, dat ze bizonder veel ervaring bezaten. Er zal misschien wel nooit een groep dieren onder één dak verzameld zijn geweest, die zooveel gehoord, zooveel gereisd en zoo velerlei dingen met menschelijke wezens ondernomen hadden. Dit alles maakte het hun mogelijk de gevoelens van menschen te begrijpen, evenals de kennis van hun talen het John Dolittle en mij mogelijk maakte hen en hun moeilijkheden te begrijpen.

    Hoewel ik ernstig mijn best deed het niet te toonen, wisten ze toch allemaal hoe ellendig ik het vond den dokter op de maan te hebben achtergelaten en ze deden hun uiterste best mij wat op te monteren. Dip-Dip stelde een completen lesrooster voor mij samen: „een dierentalen-cursus voor meergevorderden" noemde ze het. Eiken avond wanneer de maan niet scheen, droeg ze een van onze huisgenooten op mij onderwijs te geven, en op die wijze leerde ik niet alleen veel van de varkens-, de uilen-, de eendenen de muizentaal, maar verbeterde ik ook nog heel wat aan ’t geen ik al meende te weten. Allerlei fijne eigenaardigheden van de dierentaal: grappige uitdrukkingswijzen en speciale beteekenissen leerde ik nu pas volkomen begrijpen.

    Grub-Grub, het varken, Toe-Toe, de uil, de witte muis en de andere bewoners van dr. John’s huis waren hier niet weinig trotsch op. Ze zeiden dat ik — als ik zoo doorstudeerde — hun talen heel gauw evengoed zou verstaan als John Dolittle, de grootste natuurkenner van de heele wereld. Al kon ik nooit gelooven dat dit heelemaal waar was, het moedigde mij toch niet weinig aan.

    Een persoontje dat ons in die lange dagen en nachten vaak heel wat opvroolijkte was Tjiep, de Londensche musch. Geboren en opgevoed in den moeilijken bestaansstrijd van de groote stad, had hij geleerd zich niet door zorg of tegenspoed uit het veld te laten slaan. Niet dat hij het gevaar waarin de dokter verkeerde niet begreep of er niets voor voelde! Neen, hij besefte dit evengoed als ieder van ons; doch zijn karakter deed hem altijd de lichtzijde der dingen zien. Maar Tjiep was niet aldoor bij ons. Hij moest telkens eens naar Londen „overwippen" zooals hij dat noemde, om zijn vrouwtje, Becky, te bezoeken en zijn honderden kinderen, neefjes, nichtjes, en tantes, die een bestaan wisten te vinden om en bij de standplaats voor rijtuigen in de buurt van de Beurs en de St. Paul’s Kathedraal.

    Van dat familiebezoek bracht hij ons dan allerlei nieuwtjes uit de stad mee; zooals bijvoorbeeld: dat de Koningin met een hevige verkoudheid thuis zat (een van Tjiep’s nichtjes woonde achter een jaloezie in ’t Paleis): dat er een hondententoonstelling gehouden werd in de Groote Landbouwhallen: dat de Eerste Minister op zijn neus gevallen was, toen hij bij de opening van het Parlement de trappen opliep: dat er een schip in ’t Oost-Indische dok lag, met drie echte, levende zeeroovers, die ze in de Chineesche Zee gevangen hadden en zoo al meer.

    Als ik het huis naderde kon ik aan al het rumoer al merken dat Tjiep bij ons was neergestreken. Grub-Grub en Jip hoorde ik al op een afstand verheugd schreeuwen en keffen, dat de kleine Londenaar gekomen was. En hoe gedrukt de stemming ook mocht wezen, Tjiep was geen twee minuten binnen, snaterend, tjilpend en gichelend over zijn eigen, vaak wat flauwe of ruwe grapjes, of de heele partij zat te brullen van ’t lachen of met groote aandacht te luisteren naar al zijn nieuwtjes. Hij zong ons ook altijd de laatste straatdeuntjes voor. Volgens Dip-Dip, onze bezadigde huishoudster, waren er wel eens „erg ordinaire" onder; maar toch zag ik meer dan eens, hoeveel moeite ze had er zelf niet met de anderen om te lachen.

    Ten slotte was dat eigenaardige type, Matthijs Mugg, de Versche-Waar-Man, mij ook tot grooten troost. Ik kwam niet dikwijls buiten ons terrein, en zoo kreeg ik soms een sterk verlangen naar menschelijk gezelschap. Zoo nu en dan kwam Matthijs wel eens, „een bakkie thee halen", zooals hij zei, en ik was altijd blij hem te zien. We babbelden dan over den ouden tijd, over den dokter en al onze avonturen en maakten gissingen over ’t geen hij nu toch wel, daar boven op de maan, mocht uitrichten en beleven.

    Een goed ding voor me was, dat ik zoo velerlei te doen had. Het toezicht houden op het huishoudelijk bedrijf, op den tuin en de dieren was maar een deel van mijn taak. Daarbij had ik de instrumenten van den dokter (microscopen en allerlei wetenschappelijke apparaten, die hij bij zijn proefnemingen en onderzoekingen gebruikte) te verzorgen; ik wreef ze telkens af, smeerde ze en hield ze keurig in orde.

    Verder gaven zijn aanteekeningen ook heel wat werk. Planken en planken vol notitieboekjes en -schriften waren er. John Dolittle was zelf nooit heel ordelijk of zorgvuldig met zijn aanteekeningen omgegaan, hoewel hij er voor geen geld ter wereld ook maar één enkel blaadje van zou gemist hebben. Menigmaal had hij tegen me gezegd: „Stubbins, als het huis ooit in brand mocht raken, denk er dan aan, dat je allereerst de dieren en de notities in veiligheid brengt. Voor het huis zelf kun je daarna wel zorgen."

    Ik voelde dus groote verantwoordelijkheid voor die documenten. Ze veilig te bewaren achtte ik mijn eersten plicht, en de mogelijkheid van brand indachtig, besloot ik ze liever buitenshuis te bewaren.

    Ik bouwde dus een soort van ondergrondsche bibliotheek. Met de hulp van Jip en Grub-Grub groef ik een hol of tunnel aan het einde van den tuin, in de helling van een heuveltje, vlak bij onzen vroegeren Dierentuin.

    ’t Was een bekoorlijk plekje. Het lange grasveld liep er glooiend tegenop, tot een hoogte van ongeveer twintig voet, op den top waarvan een groep treurwilgen hun sierlijk neerhangende takken over het gazon lieten sleepen. Van dit stukje van ’s dokters tuin hield ik buitengewoon veel. Nadat we een groote ruimte hadden uitgegraven, droegen we planken, palen en steenen aan om de wanden te versterken en te verhoeden dat het zand omlaag zou storten. We bevloerden het vertrek met plavuizen en bedekten het houten dak met een laag aarde van twee voet diepte. Een deur met scharnieren sloot den toegang af. Ten slotte zaaiden we gras over het dak en de zijkanten, zoodat het er als het overige grasveld zou uitzien. Alleen de ingang bleef ten slotte zichtbaar. De kamer was absoluut brandvrij.

    Zoodra alles klaar was brachten we er al de aanteekeningen in over, die ik, als zijn secretaris, van onze reizen en waarnemingen gemaakt had. Met behulp van die aanteekeningen had ik verscheiden boeken over John Dolittle geschreven; maar er was natuurlijk nog een massa meer, dat ik daar niet in had opgenomen; zuiver wetenschappelijke dingen, die den gewonen lezer niet zouden kunnen interesseeren.

    Grub-Grub noemde het vertrek „De Ondergrondsche Dolittle-Bibliotheek", en hij was er niet weinig trotsch op, aan den bouw te hebben meegeholpen. Niet alleen dat, maar hij Was nog veel trotscher op het feit, dat zijn naam zoo dikwijls genoemd werd in die stapels en stapels geschriften, die we binnen tegen de wanden optasten, ’s Wintersavonds, om ’t keukenvuur geschaard, vroegen de dieren mij dikwijls hun iets voor te lezen, net als de dokter dat ook gewoon was te doen, en Grub-Grub wilde altijd weer die gedeelten van de boeken hooren, waarin over hem gesproken werd. ’t Allerliefst luisterde hij naar zijn kunststukken uit den tijd van de Puddleby-Pantomime.

    „Zeur toch niet, Grub-Grub! riep Jip eens geergerd uit. „Me dunkt het zal je toch eindelijk wel eens vervelen aldoor over jezelf te hooren!

    „Maar waarom? vroeg Grub-Grub. „Ik ben toch immers het belangrijkste varken uit de wereldgeschiedenis!

    „Pf! grauwde Jip verachtelijk. „Het belangrijkste varken van de vuilnishoop meen je zeker!

    De dag brak aan waarop ik mij, als beheerder van dokter John’s huis en hof, in moeilijkheden bevond. Je kunt een dierengezin en jezelf niet van niets onderhouden. Het geld dat ik, kort na mijn terugkomst van de maan, verdiend had, was totaal opgebruikt. Gelukkig kon er heel wat voedsel in den tuin geteeld worden en brachten wilde eenden — vrienden van Dip-Dip — ons geregeld eieren. Met de hulp der dieren hield ik den tuin goed in orde. Ik snoeide de appelboomen zooals John Dolittle mij geleerd had en zorgde dat de moestuin vol groenten stond. Van ons allen was Grub-Grub wel het meest voor deze laatste werkzaamheden geïnteresseerd. Hoewel zijn gewoonte: met zijn neus, in plaats van met een schop te graven, vrij slordig was, hielp hij me toch flink; ook met het toezicht houden over alles zooals het groeide. In menig opzicht bleek een varken wat dat betrof nog beter dan een tuinman. „Tommy, waarschuwde hij bijvoorbeeld, „er zitten larven aan de selderie wortels. Of: „Tommy, de rupsen bederven onze kool en de jonge spinazie moet dadelijk gegoten worden."

    Een deel van de groenten ruilde ik met een paar boeren in de buurt tegen melk, en nadat ik geleerd had hoe je kaas van melk moest maken, kon ik de witte muis van zijn lievelingsvoedsel voorzien.

    Niettemin bleef er geld noodig voor allerlei huishoudelijke zaken, zooals kaarsen, lucifers en zeep. Ook konden sommige dieren, al waren het geen vleescheters, niet uit den tuin gevoed worden. Zoo stond daar bijvoorbeeld het oude kreupele paard in den stal, dat de dokter in ’t bizonder aan mijn goede zorgen had opgedragen. De hooi- en havervoorraad was totaal op: het gras van de gazons had hij al tot op de wortels afgegraasd. En hij moest haver hebben om op krachten te blijven. Neen, er bleef me geen andere oplossing: ik moest geld verdienen. Maar hoe?

    2. DE VERSCHE-WAAR-MAN GEEFT RAAD.

    IK liep den tuin in om de zaak te overwegen. ’t Leek wel of ik op dat groote terrein van den dokter altijd beter denken kon dan ergens anders. Na een kort bezoekje aan de ondergrondsche bibliotheek, dwaalde ik den Dierentuin in. Op deze rustige plek, ingesloten door hooge muren, waartegen de perzikboomen groeiden, was het vroeger vol leven en beweging geweest. Hier waren de Ratten- en Muizenclub gevestigd, het Tehuis voor Honden van Gemengd Ras en al de andere instellingen voor ’t gemak en ’t geluk der dieren. Ze lagen nu verlaten. Enkel een paar vroege zwaluwen scheerden over het gras, dat het oude kreupele paard keurig gelijkmatig kort had af geknabbeld.

    Ik was echt droefgeestig gestemd. Zonder den dokter leek wel niets hetzelfde als vroeger. Op en neer stappende peinsde ik over mijn geldzorgen. Opeens hoorde ik de klink van de tuindeur. Ik keerde me om, en daar stond Matthijs Mugg, de Versche-Waar-Man.

    „Ah, mooi, Matthijs! riep ik. „Blij je te zien.

    „’s Jonges, Tommy, zei hij. „Je kijkt zoo ernstig. Der is toch niks an de hand?

    „Ja, Matthijs, antwoordde ik. „Ik weet geen raad. Er moet hier geld verdiend worden voor de huishouding; maar hoe kom ik er aan? Had ik maar een baantje!

    „En wat voor baantje wou je dan hebben?" vroeg hij.

    „Net hetzelfde wat, Matthijs — al wat ik maar krijgen kan."

    „Heb je ’t je vader al gevraagd? Waarom kun je hem niet helpen schoenlappen, en zoo wat geld verdienen?"

    Inmiddels was hij met me op en neer gaan loopen.

    „Ja, ’k ben al bij mijn ouders geweest, maar ’t heeft me niets geholpen. Vaders zaakje is te klein voor twee — zelfs al stak er een goede schoenmaker in me, wat zeker niet het geval is."

    „Hm, bromde Matthijs, „La’ me ’s rustig denken.

    „Zie je, zei ik, „het kan geen werk zijn dat me hier weghaalt. Er is hier veel te veel waar ik op passen moet; en buitendien — als de dokter eens terugkwam! Voor geen geld ter wereld zou ik niet-thuis willen zijn als hij hier mocht aankomen. Je hebt toch met niemand over onze maantocht gesproken, is ’t wel?

    Matthijs klopte zijn pijp uit tegen de hak van zijn schoen.

    „Geen woord, Tommy, geen woord."

    „Dan is ’t goed, want het moet beslist een geheim blijven. We hebben geen idee hoe hij er wel zal uitzien als hij terugkomt. En we begeeren hier geen krantenmenschenom alles rond te bazuinen, snap je?"

    „O, nee," zei Matthijs. „Dan had je de halve wereld hier an je tuinhek.

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1