Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Nauwelijks een kans: deel II
Nauwelijks een kans: deel II
Nauwelijks een kans: deel II
Ebook318 pages4 hours

Nauwelijks een kans: deel II

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Ik leef nu in de Martha Stichting, een weeshuis annex internaat in Alphen aan den Rijn. Ik ben zes jaar oud, en de grote zwarte ijzeren poort heeft zich achter mij gesloten. Het geeft hier genoeg te eten en warme kleren heb ik nu ook. Mijn grote zus Coby vermis ik zozeer dat ik tijdelijk in een diepe depressie raak. De leeftijd bedingt wissel in de andere locaties op het terrein van de Martha Stichting, zorgt voor een onrustige tijd. Daarbij komt ook de alsmaar voortdurende wissel van het begeleidende personeel. Ook opvoeders met pedofiele neigingen maakten het leven niet aangenamer en zorgden ervoor dat ik in 1962 in een pleeggezin in Amsterdam terecht kwam. Uiteindelijk leefde ik In Amsterdam bij meerdere pleeggezinnen totdat ik eindelijk bij mijn grote zus Coby mocht wonen. Nu gaat mijn leven de goede kant op. Als NAVO-soldaat in Duitsland vind ik de vrouw van mijn leven, en alles wordt goed.
LanguageNederlands
Release dateSep 12, 2022
ISBN9783756864409
Nauwelijks een kans: deel II
Author

Cornelis George

Cornelis George is een pseudoniem. Hij is geboren 20 juni 1946 in Amsterdam en leeft sinds 52 jaren, nog steeds gelukkig getrouwd, in Duitsland. .

Related to Nauwelijks een kans

Titles in the series (2)

View More

Related ebooks

Related articles

Reviews for Nauwelijks een kans

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Nauwelijks een kans - Cornelis George

    Nauwelijks een kans

    Deel II

    Autobiografische Roman

    Veroordeel de anderen niet.

    Wees inschikkelijk.

    Vergeven. Verontschuldig je. Denk aan je eigen

    schuldgevoel.

    Als iedereen alles wist over de ander,

    zou ieder gemakkelijk en graag vergeven.

    Er zou geen trots meer zijn, geen arrogantie.

    Hâfis

    Inhaltsverzeichnis

    Nauwelijks een kans

    De Martha Stichting

    Winter 1954

    Presentatie

    Christa in de Martha Stichting

    Paviljoen drie

    Meneer Haakstra

    1956/1957

    Kerstmis

    Paviljoen twee

    Mevrouw Praal wacht op ons

    1957/1958

    Coby

    Verduidelijking

    De keukenchef

    Kerk

    De nieuwe

    Het wordt weer eenzaam

    Ze willen een kind

    Bemiddeling

    Er is altijd iemand beledigd

    Sinterklaasavond

    Technische School

    Opdringerig

    Aanpassing

    Ter Aar

    Steeds weer

    Handen weg

    Daarna

    Verrassing

    Weekend

    Bij Coby

    Nieuwe pleegouders

    De schooldagen zijn voorbij

    Kosthuis

    Eerste werkgever

    Pete

    Coby verhuisd

    Schiphol

    Tante Tilly

    Christa's bruiloft

    Moeder in Amsterdam

    Haakstra

    Greetje

    Groningen, de verhuizing

    Tante Wil

    Tony en Rosi

    Wervershoof

    Andijk

    Alles goed

    De Martha Stichting

    1953

    Op de gevelsteen van het Juliana Kindertehuis stond God heeft met ieder een plan, en ik geloof dat ook. Vandaag ben ik er zeker van dat dit zo is. In de Martha Stichting moesten we elke zondag naar de kerk, de dominee had ons altijd wel iets te vertellen over wat God denkt en wat God ons zou willen vertellen. Ik vroeg me af hoe de pastoor dit allemaal wist. Heeft God met hem gesproken voor we naar de kerk kwamen? En waarom sprak God dan niet rechtstreeks tot ons?

    Ik zag menig volwassene een dutje doen tijdens de preek. Daar dacht ik dan niet verder over na, want ze wisten natuurlijk al, wat God op hun deze zondag zou willen vertellen. Na verloop van tijd leerde ik dat ik alleen maar goed hoefde te luisteren om de context te begrijpen. De term vreze Gods werd, opzettelijk gebruikt om respect af te dwingen voor de pastoren, priester en dominees om ons angst in te boezemen. Dat was mijn inschatting in ieder geval.

    Op een dag moest ik naar een gesprek met het toenmalige hoofd van de Martha Stichting. Daarvoor moest ik eerst douchen, mijn haar werd geknipt, evenals mijn nagels en ook schone kleren werden tevoorschijn gehaald. Dit gedoe alleen al zou zeker genoeg zijn geweest om een kind nog onderdaniger te maken dan het al was. Maar ik moest ook worden voorgesteld als een goed verzorgd en gehoorzaam institutioneel kind. Dat was het idee achter deze actie. Vandaar al die moeite.

    Een juffrouw leidde ons van het kindertehuis langs het meisjestehuis. De grootte keuken bevond zich in het midden van het gebouw. Aan de rechter achterkant waren de gemeenschappelijke douche en de wasruimte. Aan het hoofd van het gebouw aan de rechterkant was de kruidenierswinkel voor de afzonderlijke groepen.

    De opvoeders hadden een wekelijks budget waarmee ze de koude maaltijden moesten financieren behalve de hoofdingrediënten zoals de warmemaaltijd, lunch en brood. Ze moesten vleeswaren, margarine, en zoetbeleg kopen met hun eigen Stichtingsgeld dat spottend de Martha Gulden werd genoemd.

    We liepen rechtdoor over het met bomen omzoomde grindpad in de richting van het grote zwarte hek, en ik kreeg kippenvel over mijn hele lichaam en van schrik kreeg ik tranen in mijn ogen. Op dat moment herbeleefde ik de verschrikkelijke dag dat ik hierheen gebracht werd. Ik wilde niet verder lopen, maar werd zonder mitsen en maren meegetrokken. Loop door jongen, de Dominee houdt niet van wachten. En vooral, stop met huilen, daar kan hij al helemaal niet tegen! Je weet dat je het hier goed hebt, vergeet dat liever niet.

    Ze trok me aan mijn oor het pad op en bleef me vertellen hoe goed ik het hier toch had. Maar alles wat ik zag was dit hek, dit angstaanjagende zwarte hek!

    De Dominee woonde in een prachtige, grote ne­gentiende-eeuwse villa met een ruime tuin, echt statig. Dus waarschijnlijk geschikt voor het hoofd van de Martha Stichting. Natuurlijk, een dominee moet worden gehuisvest op een manier die past bij zijn stand, en niet in een stal. Zo dachten ze tenminste.

    Het beklimmen van de trappen van dit prachtige gebouw vergde al mijn kracht. Toen mijn begeleider de bel luidde, werden mijn knieën steeds zachter. Een meisje in zwarte kleren en met een witte hoofdbedekking opende de deur, keek ons vriendelijk aan en zei ons binnen te komen.

    Hoe ik met zulke zachte knieën de trap op was gekomen, weet ik vandaag ook niet meer, maar plotseling stond ik voor een groot bureau, waarachter een in het zwart geklede oudere heer zat.

    Hij keek me aan met een strenge blik. Ik draaide me om naar mijn begeleider en merkte dat ik alleen was met deze man in het zwart. Ik heb geen herinneringen aan dit gesprek, alleen dat ik een paar klappen kreeg. Mijn begeleider zei toen dat ik niet dankbaar genoeg was voor de plaats die ik in de Martha Stichting had gekregen.

    Maar ze zei ook dat het gevoel van dankbaarheid zeker later wel zou komen, daar was ze zeker van. Natuurlijk, maar dan moest er nogal wat gebeuren!

    Uit verveling was ik op een gegeven moment begonnen met het lezen van de Bijbel, althans delen ervan, totdat ik van een dominee te horen kreeg: De kinderbijbel wordt steeds aangepast aan de tijd, zodat het altijd begrijpelijk blijft voor alle kinderen.

    Wie was verantwoordelijk voor deze taak van het herschrijven, wilde ik dan weten. Het Vaticaan, dus de Kerk in Rome, met de Paus en zijn kardinalen, zei hij.

    En ze schrijven op zo'n manier dat wij het altijd begrijpen? vroeg ik.

    Ja Cees, dat is precies hoe het bedoeld is. We willen dat jij het ook begrijpt.

    Als dat zo was, kan Rome zich in de toekomst de moeite besparen, want Coby had me duidelijk uitgelegd:

    God is liefde. Iedereen die tot liefde in staat is, heeft God in zich, of hij dat nu leuk vindt of niet. Dat zou toch genoeg moeten zijn om in onze Schepper te geloven, want we moeten ergens in geloven in dit leven, anders gaat alles ten onder, daar was Coby zeker van.

    Zo had ik het begrepen, alleen had onze Schepper het mij niet gemakkelijk gemaakt om standvastig te blijven in mijn geloof.

    Er waren zoveel kinderen in de Martha Stichting die wachtten op een beetje liefde, maar wie was hier verantwoordelijk voor? Niemand voelde zich geroepen om ons een beetje liefde te geven. Hier werd in een regelmatig leven voorzien, hier werden we gevoed, gekleed en onderwezen en dat was meer dan ik in de laatste twee jaar had meegemaakt.

    Onderwijs met al zijn hulpmiddelen en perspectieven was gemakkelijk te verdragen met een volle maag. Als je ook schone kleren en een warm bed had, vond ik dat prima, wat had ik er ook aan kunnen doen? Coby was niet meer bij me, dus ik moest alleen mijn weg vinden.

    Maar dat was nu juist het probleem. Ik miste Coby zo erg, haar meelevende woorden als ik me slecht voelde, of dat ze mij omarmde als het mij niet goed ging, of ik bang was.

    In mijn begintijd in de Martha Stichting miste ik de nabijheid van mijn grote zus heel erg. Het niet weten waarom zij mij niet had kunnen helpen, waarom zij mij alleen had moeten laten, maakte mij depressief, want ze had het mij steeds weer beloofd:

    Ik zal je niet alleen laten, Cees. Dat beloof ik je. Ik zal er altijd voor je zijn. Waarom was ze er dan nog niet? Ik had Coby zo hard nodig, hoe moest het nu verder gaan met mij? Het personeel in de Martha Stichting kon niet met elk kind en zijn problemen omgaan, maar blijkbaar was ik een uitzondering, een probleemgeval, alweer.

    Zittend bij het raam, wachtte ik de hele dag op Coby. Eten was een onderbreking van deze niet erg zinvolle bezigheid, maar ik wilde niets anders. Ik wilde hier niet zijn, en ik was hier niet vrijwillig gekomen, dus moesten ze me maar terugsturen naar Oma Enzering. Geïrriteerd of bezorgd over mijn gedrag, brachten ze me naar het ziekenhuis van de Martha Stichting. Ze zeiden me dat ik ziek was, niet lichamelijk, maar in mijn ziel en geest.

    De lieve verpleegster Katrien had dat goed begrepen. Ze was ervan overtuigd dat ik heimwee had naar Coby, en niet in staat was om zonder haar met mijn leven verder te gaan. Ze deed haar uiterste best om met me te praten. Waarschijnlijk ook om uit te zoeken wat me nog meer zo dwars zat. Na een paar weken in het ziekenhuis, wist zuster Katrien wat er echt mis was met me. Ze legde het me als volgt uit:

    Je lijdt aan buitensporig zelfmedelijden, en je bent niet in staat om het heft in eigen handen te nemen.

    Ik was dus nog geen zeven jaar oud, en ik werd verondersteld het heft in eigen handen te nemen! Dat was nog eens een diagnose waar een kind zich in kon vinden. Ze zei ook nog: "Vergeet je zus Coby, vergeet je zus Christa en denk niet aan de rest van je familie in Amsterdam. Nou ja, Christa en de rest van de familie vergeten in Amsterdam zal niet al te moeilijk voor me worden, maar Coby vergeten, wie zou aan zoiets überhaupt denken?

    Blijkbaar was deze toespraak het standaard medicijn tegen gevoelens van verlatenheid.

    Zuster Katrien was de afgelopen tijd zo lief voor me geweest, ik wilde haar niet teleurstellen. Het werkte in mij. Ik wilde geen medelijden meer met mezelf hebben. Ik wilde zijn zoals zuster Katrien wilde dat ik was. Maar Coby vergeten? Dat was onmogelijk!

    Ik dacht er veel meer aan waarom Coby niet bij me was gekomen, voordat of ook nadat tante Tilly mij naar dit weeshuis had gebracht.

    Werd Coby misschien op een onbekende plaats vastgehouden? Hadden ze haar niet verteld wat er met mij zou gebeuren? Ja, zo moet het geweest zijn, ze zou me zeker geholpen hebben, maar ze kon het niet omdat ze niets wist.

    Deze gedachte werd mijn reddingslijn. Hoe meer ik erover nadacht, hoe beter ik het idee vond. Mijn bevinden verbeterde zienderogen.

    Helaas raakte ik er ook steeds meer van overtuigt dat iedereen om me heen ervoor had gezorgd dat Coby niet op de hoogte was. Ook mocht Coby niet weten waar ik op dat moment was en hoe ik me voelde. Maar de poging om alles en iedereen te vergeten en alleen de dag van vandaag te beleven, mijn gedachten niet met anderen te willen delen, of misschien niet te kunnen delen, maakte van mij een gesloten kind. Tenminste, dat is hoe het me later werd uitgelegd.

    Toen ik eenmaal uit het ziekenhuis ontslagen was, begon het nieuwe leven voor mij. Of het echte leven, zoals mevrouw Carla, de psychologe, het later noemde. Zuster Katrien had me geknuffeld, wat ze eigenlijk niet mocht, dat was te intiem, zeiden ze. De afstand moet altijd bewaard blijven.

    Ik voelde me niet echt op mijn gemak in de groep waarin ik nu zou leven en wonen. Het personeel wilden graag weten wat de verpleegsters en de dokter met me gedaan hadden en wat ik mankeerde. Ze kregen allemaal hetzelfde antwoord:

    Dank je, ik ben in orde, ik weet niet wat ze met me gedaan hebben want de meeste tijd sliep ik.

    Maar je bent toch blij dat je nu terug bent, Cees? Natuurlijk moest ik blij zijn dat ik terug was, wat dachten ze anders met mij te gaan doen?

    Ik denk dat ik gewoon met mijn hoofd knikte, omdat ik niet wilde praten. Ik wilde ook niet aan mijn zus Coby denken, want dan zouden de tranen weer komen – uit zelfmedelijden, natuurlijk! Dus ik ging zitten en wachtte op dat wat er zou gaan gebeuren. Dat zou hoe dan ook mijn standaard bezigheid worden, had ik me voorgenomen.

    Het wachten was eindelijk voorbij toen de school voor mij begon. De verdeling van de schoolklassen was niet erg opwindend. Jongens aan de linkerkant en meisjes aan de rechterkant.

    De leraar was een oudere heer die achter zijn bureau zat, sigaren en af en toe een pijp rookte en elk half uur een hoestbui moest overleven.

    Als hij in een goede bui was, rookte hij een pijptabak met een zoete smaak, caramel noemden ze het geloof ik. Zijn sigaren waren meer van de goedkope soort, want de geur was moeilijk te verdragen, evenals de man zelf.

    De goede man zat op zijn stoel en was niet van plan die tijdens de les te verlaten. Er bestond dus geen gevaar van zijn kant, hij stond niet stiekum achter me om me een klap op mijn hoofd te geven als de gelegenheid zich voordeed, dat was geruststellend om te weten.

    Hij wilde niet opstaan of hij kon niet, maar de persoon waar hij het op gemunt had, moest naar hem toe komen en een tik op de vingers afhalen met zijn liniaal. Diegene strekte dan zijn arm uit, al zijn vingers recht, en dan sloeg de leraar die persoon met zijn liniaal op je vingers! Het was niet erg pijnlijk, maar we letten toch beter op tijdens de les. Misschien moesten ze maar weer linialen uitdelen op de scholen!

    Godsdienstonderwijs was een ander verhaal. De godsdienstleraar was een krachtig gebouwde man met een streng uiterlijk en de bereidheid om Gods woord in ons te slaan als we niet wilden opletten.

    Attent blijven tijdens de lessen, natuurlijk in zijn ogen. Dat betekende onze ogen op hem gericht houden, luisteren en ons door niets anders laten afleiden. Wij jongens zaten bij het raam en als er iets voorbij vloog, keken we er onbewust naar. Maar niet met hem! Je keek altijd naar meneer De Groot.

    Al na een uur les kende ik zijn motto uit mijn hoofd: Als je niet wilt horen, moet je voelen.

    De vliegtuigen die naar Amsterdam-Schiphol vlogen als de wind gunstig stond over Alphen aan den Rijn, dus ook over de Martha Stichting, en dan keken we toch weer automatisch uit het raam.

    Na de eerste draai om mijn oren van mijnheer de Groot, die ik zonder verder commentaar incasseerde, had hij zich waarschijnlijk op mij gericht. Ik zou er nog twee krijgen tot hij de vraag stelde: Wie is God?. Hij vroeg het dus in de klas, maar keek naar mij toen hij dat deed, en ik keek naar hem. Moest ik hem nu uitleggen wie God was? Of wat bedoelde hij?

    Hij keek me nu recht in mijn ogen.

    Je hebt me toch zeker goed begrepen, nietwaar jongen, dus wie is God? Ik staarde hem aan. Hij bedoelde toch niet dat hij God was in deze schoolklas, of misschien toch wel?

    Links van mij zat Willem G. Een schoolvriend, hij woonde niet in een van de paviljoens, maar in de Arendshorst. Dit was een huis enigszins buiten het terrein van de Martha Stichting en bewoond door ongeveer twintig jongens tussen de acht en zestien jaar.

    Tijdens de lessen had Willem altijd wel tijd voor wat gekkigheid.

    Cees, hij bedoeld zeker dat hij de Heer God is! Let op wat je nu zegt. Eén verkeerd woord en je eindigt in de hel, wedden!

    Hij lachte zachtjes, maar zo aanstekelijk dat ik wel mee moest lachen, ik kon het niet onderdrukken. Deze actie kon niet rekenen op de goedkeuring van meneer de Groot.

    Ik had ook niet moeten proberen de situatie te redden door overdreven hard mijn neus te snuiten.

    Hij stond naast me. Ik trok mijn schouders op en keek hem defensief aan.

    Je hebt me nu drie keer geslagen. Denk je niet dat dat genoeg is? Hoe moet ik je uitleggen wie God is? En voordat je me nu weer slaat, zal ik je vertellen dat ik het niet kan uitleggen.

    Drie keer, zei hij, drie keer heb je niet gehuild en je bent nog steeds brutaal, dat zal ik onthouden, jongen!

    Hij sloeg me weer in mijn gezicht. Dus als de tranen nu komen, kun je je neus weer eens goed snuiten, dan heb je tenminste een reden om dat te doen.

    De bel in de gang rinkelde, pauze, wat dan weer synoniem was met mijn redding voor Meneer de Groot.

    Ik was enigszins verbaasd dat de nieuwelingen voor in de eerste tijd niet met hun naam werden aangesproken, maar alleen als jongen of meisje. Maar dat was waarschijnlijk omdat niemand wist hoe lang de nieuwkomer in de Martha Stichting zou blijven. Menig nieuwkomer werd na korte tijd bij pleegouders geplaatst. Het was niet zo makkelijk om pleegkinderen een thuis te geven want steeds vaker keerden deze nieuwkomers na verloop van tijd terug naar de Martha Stichting.

    De les was voorbij en we hadden een vrije middag omdat het woensdag was. De schooltijden waren hier dezelfde als buiten de Martha Stichting, en zijn alle scholen in Nederland op woensdagmiddag gesloten.

    In mijn afdeling, kregen we een warme maaltijd zoals elke dag. Deze maaltijden waren een zegen voor mij! Het personeel wist natuurlijk dat ik ondervoed was en het was ook duidelijk te zien dat ik dat was.

    We hadden elke dag van de week iets anders op ons bord, plus een dessert. Iedere dag kon ik me zat eten. Dat was altijd net een zegen voor mij!

    De dag begon vroeg. We werden om zes uur gewekt, daarna naar de wasruimte en het toilet. Niet iedereen had 's morgens het toilet nodig, want er waren verschillende bedplassers. Hun bedden stonden onder een groot raam, de matrassen waren afgedekt met een rubberen matje zodat ze niet helemaal doorweekt zouden raken.

    Elke dag kregen de bedplassers twee schone lakens, de niet bedplassers werden nu verondersteld de anderen te helpen hun bedden opnieuw te betrekken en dan de bedden ook op te maken. Maar dat wilde ik absoluut niet doen.

    Het personeel probeerde mij van alles te beloven, maar er was niets aan te doen, ik wilde dat niet. Ik had tenslotte niet in mijn bed geplast. Laat die beddenplassers elkaar maar helpen. Ze zijn allemaal gewend aan de stank, want ze hebben er toch ook de hele nacht in gelegen, was mijn argument.

    Ik werd verschillende keren gewaarschuwd, zachtjes uitgescholden, soms werd ik aan mijn oren getrokken, ze vonden me erg koppig en niet sociaal.

    In de wasruimte stonden we heel dicht bij elkaar, ik moest mijn tanden poetsen, mijn gezicht en bovenlichaam wassen, en als ik zo eens om me heen keek, werd ik soms echt bang, ik zag eruit alsof ik ziek was.

    Bij geen van die andere jongens kon je de ribben zo duidelijk zien als bij mij. Mijn gewrichten waren dikker dan mijn armen en benen en dit was niet zo als het moest zijn dacht ik.

    Ik benaderde een van de leidinggevenden Juf Anne hierover, maar merkte al gauw dat ze ontevreden was met mijn weigering die beddenplassers te helpen. Je was uitgehongerd. Hier krijg je genoeg te eten, maar je weigert de anderen te helpen, ze draaide zich om en liet me staan. Wat het een met het ander te maken had, ontging me total, maar ik kon het ook aan niemand anders vragen, toch bleef ik bij mijn opvatting, niet met mijn handen in die vol geplaste bedden andere jongens te graaien.

    Ik was bang dat mijn bord de komende tijd niet meer zo vol zou zijn, maar dat was een vergissing, niet een van de juffen liet zich kennen, ik ook niet, mijn eten was veilig, dat was het belangrijkste voor mij.

    Het Juliana Kinderhuis was omringd door hoge bomen als daar waren, eiken, beuken, een paar kastanjes, veel struiken en vooral rododendron. De verbindingspaden waren niet geplaveid, maar bestrooit met grof grind. Alleen rond het Centralegebouw waren drie of misschien vier rijen tegels gelegd.

    Er waren verschillende vijvers op het terrein, die met elkaar verbonden waren door kleine watertjes. Er waren drie houten bruggetjes om deze beekjes over te steken, die in de winter bezaaid waren met een mengsel van zand en zout.

    Winter 1954

    Het was mijn eerste winter in de Martha Stichting. In die tijd waren de winters nog vrij koud en was het water meestal bevroren. Er waren jaren daar kon je zelfs te voet of met de auto van Amsterdam over het IJsselmeer naar Friesland rijden.

    Onze winterkleren waren destijds niet wat ze hadden moeten zijn, maar ik redde me er goed mee. Ik had mijn oude pet nog en ik had een broek uit de kledingwinkel mogen halen.

    Hij was ruim rond mijn achterwerk, de lengte was een gokspel, want toen ik de broek aantrok, begon het gissen. Droeg ik nu een lange korte broek of een korte lange broek? Daar konden de geleerde het niet over eens worden, maar dat interesseerde me verder ook niet, de broek was warm, dat was het belangrijkste!

    Ik was al gewend geraakt aan het gelach van de jongens in mijn groep. Ik kon de kleren die ik naar de Martha Stichting had gebracht niet meer dragen, ze vielen bijna uit elkaar van ouderdom. Ik had mijn schoenen al moeten ruilen voor klompen, en dus was ik, uiterlijk althans, nu een echt Martha Stichting kind.

    Mijn haar was geknipt volgens het aloude patroon: kort rondom, en tot ver boven de oren helemaal vrij. Dit kapsel was niet impopulair bij ons jongens, in feite kon het ons niet schelen hoe we eruit zagen, dan het belangrijkste was dat we het niet koud hadden.

    Er waren ook duidelijke regels op school. Het was ten strengste verboden om tijdens de pauzes het verharde gedeelte van het schoolplein te verlaten. Het schoolpersoneel controleerde voortdurend of we ons aan dit verbod hielden, maar zoals altijd wanneer kinderen in de sneeuw spelen en ook sneeuwballengevechten houden, hadden ze daarvoor grote hoeveelheden sneeuw nodig.

    Meestal lag de sneeuw daar waar nog niemand was gelopen in dit geval was het natuurlijk naast het verharde schoolplein. Ook ik heb me, per ongeluk natuurlijk, niet aan deze regels kunnen houden. Als de meisjes begonnen te gillen wist iedereen direct meteen wat er aan de hand was.

    Een opzichter kwam meer glijdend als lopend over het gladde besneeuwde schoolplein, gleed uit en belandde vloekend en scheldend op zijn achterste. Wij jongens deden onze klompen uit en renden terug naar het verharde deel van het schoolplein. Voordat de scheldende leraar weer op de been was, waren wij al verdwenen in de menigte van kinderen. Zoals we allemaal weten, kun je op een besneeuwde of gladde ondergrond sneller lopen op sokken dan op schoenen met leren zolen.

    Maar het had geen zin, ze hadden ons herkend, en als straf mochten we 's middags niet buiten spelen, dat werd toch weer ingetrokken, het schoolhoofd zei dat we al genoeg gestraft waren met natte sokken, goeie man. De lessen duurden nog twee uur en de tijd die we stil moesten zitten met koude voeten zou leerzaam genoeg zijn. Dat was geen straf! Geen slaag, geen weigering mij eten te geven, het waren, verhoudingsgewijs echt goede tijden voor mij!

    De betekenis van dit verbod om het schoolplein tijdens de pauzes te verlaten, werd ons echter nog duidelijker bewezen.

    Alle vijvers en toestroompjes waren dichtgevroren. Het was ons ten strengste verboden om op het ijs te lopen. Of zelfs maar in de buurt van het ijs te komen.

    Maar natuurlijk, zoals het nu eenmaal gaat in het leven, moesten we eerst testen of het ijs sterk genoeg was. Het was sterk genoeg, daar waren we al vlug achter gekomen. Doe de klompen uit, neem dan een vliegende start, dan met niet meer dan twee aanrakingen van het ijs en zonder uit te glijden aan de overkant komen.

    Dat vonden we leuk, was het eigenlijk ook, maar het mocht niet! We zijn opgevallen en dus was alles goed, dachten we.

    Toen het ijs eindelijk in het hele land waren vrijgegeven, was het maar half zo leuk om over het ijs te rennen. We hebben dan toch liever een glijbaan gemaakt met onze klompen.

    Eerst maar een paar meter, maar de glijbaan werd steeds langer en de valgetallen namen navenant toe, zelfs kinderen uit andere groepen van het kinderhuis mochten meedoen.

    De vorstperiode eindigde na een paar weken. We werden gewaarschuwd nu niet meer op het ijs

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1