Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De Rampzalige Reis van het VOC Schip de "Middelburgh"
De Rampzalige Reis van het VOC Schip de "Middelburgh"
De Rampzalige Reis van het VOC Schip de "Middelburgh"
Ebook174 pages2 hours

De Rampzalige Reis van het VOC Schip de "Middelburgh"

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De heren zeventien van de Verenigde Oost-Indische Compagnie waren machtige lieden. Maar het waren ook krentenwegers en boekhouders.
Van elk schip werden alle details nauwkeurig bijgehouden. Zo is in de archieven van de VOC die bewaard gebleven zijn, terug te vinden dat het schip de "Middelburgh" in het jaar 1619 in opdracht van de Kamer van Zeeland gebouwd werd op een werf in Middelburg.
Het had een laadvermogen van 700 ton en voer in het jaar 1620 voor het eerst uit vanaf de Wielingen in Zeeland onder schipper Willem Jakobsz. van Arnemuiden.
Na een succesvolle reis naar Batavia keerde het volgeladen met specerijen en andere handelswaar in het jaar 1622 terug in Zeeland.
Eind 1622 voer het voor haar tweede reis uit, nu onder schipper Jan Willemsz. Dik. Het arriveerde behouden in augustus van het jaar 1623 in Batavia.
In januari van het jaar 1625 ving het de thuisreis aan, wederom beladen met specerijen, nu onder schipper Willem Cornelisz. Schouten.
Op 13 maart kwam het 's nachts in een orkaan terecht op 1500 km ten oosten van Madagascar. Het verloor al haar masten, maar zag kans met hulp van het andere schip uit het konvooi, de "Hollandia" noodreparaties uit te voeren en Madagaskar te bereiken.
Op 29 april hervatte het schip haar reis en kwam behouden aan in de tafelbaai in Kaap de Goede Hoop.
Op 18 december vertrok het uit Kaap de Goede hoop voor het laatste traject van de thuisreis, maar verdween ergens op de Atlantische Oceaan.
Daarna is er niets meer van het schip vernomen. Er waren alleen nog wat vage geruchten dat het schip door Portugese zeerovers ter hoogte van Sint Helena was buitgemaakt.
Maar het manuscript gevonden in een kruik met de titel "De rampzalige reis van het VOC schip de Middelburgh" vertelt het hele verhaal vanaf de dag dat de zeventienjarige botteliersmaat Cornelis Hoeck aan boord geplaatst werd in 1622, na zichzelf in de problemen te hebben gebracht.
Het vertrek voor haar tweede reis naar Batavia ... de orkaan ten Oosten van Madagaskar ... de aanval door Portugese zeerovers en de teloorgang van het schip.
Vervolgens de verschrikkelijke, maar ook wonderlijke belevenissen van deze enige overlevende van de scheepsramp, Cornelis (Krelis) Hoeck.
Zijn redding. Zijn treffen met slavenhandelaren en kannibalen. En zijn leven tussen de inlanders in het binnenland van West-Afrika.

LanguageNederlands
Release dateOct 16, 2016
ISBN9781370568154
De Rampzalige Reis van het VOC Schip de "Middelburgh"
Author

Adriaan Koreman

I was born in 1950 in Amsterdam. I worked as a chemical engineer in petroleum industry and am now retired. So far I have published several books on a variety of subjects. I enjoy writing and because I have a wide field of interests, I have written about technical, phylosophical and other subjects.

Read more from Adriaan Koreman

Related to De Rampzalige Reis van het VOC Schip de "Middelburgh"

Related ebooks

Related articles

Reviews for De Rampzalige Reis van het VOC Schip de "Middelburgh"

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De Rampzalige Reis van het VOC Schip de "Middelburgh" - Adriaan Koreman

    Hoofdstuk I. Hoe ik schepeling werd.

    Na het invallen van de duisternis kwam Driekus de kelder in. Ik kroop weg in een hoekje op de kapokzak maar hij gaf me een harde schop, greep me in mijn nek en zei met woede in zijn stem: Meekomen jij!

    Hij sleurde me de kelder uit naar het zondagse rijtuig van de boer.

    De boer zelf klom op de bok en Driekus ging naast me zitten, zodat ik niet kon ontsnappen.

    Mijn moeder zat al in het rijtuig en toen ze al mijn bulten en blauwe plekken zag, begon ze te huilen.

    Jongen toch ... jongen toch ..., bleef ze maar zeggen. Hoe heb je toch zo iets schandelijks kunnen doen?

    Maar ik deed niks, bracht ik uit, het was Trees die ...

    Houd je leugenachtige bek, schreeuwde Driekus en gaf me de zoveelste stomp in mijn gezicht, die me ineen deed krimpen.

    Och ... het had allemaal toch geen zin, dacht ik. Wie gelooft eerder het woord van een armoedzaaier als ik, dan het woord van een rijke boerendochter? Ik hield mijn mond verder maar.

    Moeder vertelde me toen snikkend wat er besloten was.

    De boerin had met haar gesproken en om te voorkomen dat bekend werd dat de dochter van een vooraanstaande boerenfamilie scharrelde met een niksnut als ik, was overeengekomen om mij aan te monsteren op een VOC schip.

    Dan was er voor Trees niet langer verleiding en kon er verder ook geen praat van komen. Daarbij kwam nog dat de VOC bij aanmonsteren mijn loon voor de eerste maanden vooruit betaald had, hetgeen mijn moeder uit de nood hielp nu ze voor mijn werk geen vergoeding meer kreeg.

    Moeder probeerde haar tranen de baas te worden en vervolgde: Omdat ik je schoolrapporten had meegenomen naar het VOC kantoor en je heel goede cijfers van meester Vermaet had gekregen, ben je aangemonsterd als botteliersmaat. Zo iemand hadden ze toevallig net nodig en het betaalt meer dan scheepsjongen.

    Het rijtuig denderde voort door de striemende regen, maar moeder, Driekus en ik zaten onder het afdakje boven de coupé en bleven redelijk droog.

    De boer zelf niet. Die werd kletsnat en in dat gure winterweer leek me dat niet erg gezond. Niet dat ik medelijden met hem had, want ik haatte die man.

    Langzaam drong het tot me door wat het betekende wat moeder gezegd had: NAAR ZEE! Ik kan niet zeggen dat ik het zo vreselijk vond.

    Cor ... Beloof me dat je niet probeert om weg te lopen, waarschuwde moeder me, "want het contract met de Compagnie is getekend en weglopen zal je zeker in de gevangenis doen belanden. Wees gehoorzaam en probeer er het beste van te maken.

    "Ik had tot dan toe niet veel geluk gekend in mijn jonge leven. Ik heet Cornelis Hoeck en ben geboren in Zeeland op 7 mei 1605. Ik heb een oudere broer die Janus heet en acht jongere broers en zusters. We waren allemaal doodsbang voor Janus, want om het minste of geringste sloeg hij ons in elkaar.

    In zo'n groot gezin als het onze is er natuurlijk vaak ruzie en het was altijd armoe troef. Vader werkte op een vissersboot en ik denk dat hij redelijk verdiende, maar veel van dat geld zag moeder niet. Vader was drankzuchtig en nadat hij voor zijn werk vele dagen weg geweest was, kwam hij pas thuis nadat hij het grootste deel van het geld dat hij verdiende, had omgezet in jajem.

    Dat gaf natuurlijk fikse scheldpartijen van mijn moeder, die hem dan met haar schelle stem uitmaakte voor dronken lor. Vooral als vader ook nog de moed had om te klagen over het armoedige eten dat hij voorgeschoteld kreeg, wist moeder hem goed de oren te wassen.

    Voor ons had mijn vader geen enkele belangstelling. Een snauw of een trap kon ik krijgen als ik wat vroeg.

    Samen met mijn zusters verstelde, waste en naaide moeder kleren voor mensen uit het dorp en zag ze kans om ons enigszins te onderhouden, maar vet werden we er niet van.

    Vaak genoeg was ik met honger naar bed gegaan als er 's avonds weer eens geen eten was, of als Janus het eten van mijn bord gestolen had als moeder even niet keek. Een keel opzetten durfde ik niet, want dan kon ik later rekenen op een flink pak slaag.

    Ik was een mager scharminkel en met de ruwe spelletjes van Janus en andere jongens uit de buurt, verloor ik altijd. Daarom pestten ze me en lieten me links liggen.

    Alleen op school blonk ik uit. Als meester Vermaet weer eens een moeilijke vraag stelde en niemand van de andere jongens het antwoord wist, zei hij vaak: Die domkoppen weten het weer eens niet. Zeg jij het maar Cor. Ik wist dan haast altijd het goede antwoord, waardoor ik nog meer gepest werd.

    Dat ik het antwoord vaak wist, komt omdat ik nieuwsgierig van aard ben. Bij de school was een boekenkamer waar ik van de meester, zolang ik er heel zuinig op was, telkens een boek mocht uitzoeken waarin ik dan al mijn vrije uurtjes zat te lezen.

    Veel boeken gingen over het geloof, maar er waren ook andere, voor mij interessantere zaken om over te lezen. Vooral beschrijvingen van nieuwe uitvindingen las ik graag.

    Op veertienjarige leeftijd moest ik van school en werd ik in de kost gedaan bij een boer, waar ik moest werken als knecht. Zonder het wekelijkse kleine portie melk, boter, kaas, aardappelen en groenten dat moeder voor mijn werk van de boerin kreeg, lukte het haar niet om mijn jongere broers en zusters aan het eten te houden.

    Ik begon met tegenzin aan mijn nieuwe leven en kwam er al gauw achter dat de boer een hond van een kerel was. En zijn twee zoons, die wat ouder waren dan ik, waren niet veel beter.

    De boerin was heel erg wantrouwig en dacht elke keer dat ik wat van de hammen of worsten die in de schouw hingen, had afgesneden.

    Eerlijk gezegd was dat ook wel eens zo, maar vaker waren haar eigen zoons de daders, die dan quasi verontwaardigd tegen haar zeiden: Oh moeder! Kijk! Cor heeft weer eens van de worst gestolen!

    Als ik dan een aantal harde klappen van haar kreeg, stonden ze me achter haar rug genietend uit te lachen. Vooral hun oudste zoon Driekus had er plezier in om me te treiteren en te vernederen.

    Op een dag moest ik met hem mee naar het land over de dijk om distels uit de grond te trekken, die het hooi zouden bederven.

    We gingen op weg met de bokkenwagen. Driekus zat op de kar en ik moest er achteraan rennen. Eenmaal over de dijk aangekomen werd ik aan het werk gezet met de disteltang. Driekus ging onder een boom liggen en kauwde op een grassprietje.

    Nadat ik een uur lang distels uit de grond had getrokken, begon Driekus zich zeker te vervelen en was hij uit op een lolletje.

    Kom eens hier, zei hij.

    Toen ik bij hem was zei hij: Ga op handen en voeten.

    Toen ik zo voor hem stond, deed hij me het tuig van de bok om en snoerde het bit strak achterin mijn mond, zodat het pijn deed. Toen spande hij me voor de kar. Hij ging erop zitten en gaf me een harde klap met de zweep. Lachend riep hij: Hort sik! en ik begon te lopen.

    Maar het ging hem niet hard genoeg en hij sloeg me steeds opnieuw met de zweep. Ik rende, zwetend en zo hard ik kon het pad af, in de hoop dat hij er aan het eind genoeg van zou krijgen.

    Maar hij gaf een harde ruk aan de leidsels naar rechts en terwijl ik het uitschreeuwde van de pijn in mijn mond, riep hij: Niet zeuren! Rennen! en gaf me nogmaals een harde slag met de zweep. Daarna was de lol er gelukkig voor hem af. Hij spande me uit en zette me weer aan het disteltrekken.

    Ik moest nog veel meer van dergelijke pesterijen en vernederingen verduren, maar wat ik verteld heb, is genoeg om te begrijpen dat mijn leven in die tijd helemaal niet leuk was.

    Het enige prettige aan mijn nieuwe leven was dat het eten op de boerderij vele malen beter was dan bij moeder thuis. Ondanks alle narigheid die ik te doorstaan had, begon ik opeens te groeien als kool. Op zeventienjarige leeftijd was ik een goed uit de kluiten gewassen, flinke knaap.

    Trees, de oudste dochter van negentien, was een grote, dikke, stevige tante en toen zij en ik op een dag klaar waren met hooi vanaf de hooizolder naar de stal beneden gooien, greep ze opeens mijn hoofd met beide handen vast en zoende me op mijn mond. Ik kon geen kant uit want ze was veel sterker dan ik, maar eerlijk gezegd wilde ik ook niet wegvluchten.

    Natuurlijk was het heel erg zondig wat we deden en ik zou nu zeker in de hel komen.

    Lang kon het niet duren, want de boer en zijn zoons waren beneden de koeien aan het voeren en al snel liep Trees de ladder naar beneden af. Ik bleef nog eventjes beduusd achter, maar ging toen ook naar beneden.

    De boer had gelukkig niets gemerkt en ik werd meteen weer aan het werk gezet om de mest achter de koeien weg te schrapen en hier en daar wat vers stro onder ze te leggen.

    Toen de hele familie de volgende dag na het middageten een dutje ging doen, fluisterde Trees me toe om naar de stal te komen.

    Tegen beter weten in, wachtte ik haar aan de voet van de ladder op. Toen Trees kwam aangeslopen, gingen we naar de hooizolder en Trees ging op haar rug in het hooi liggen. Ze trok me bovenop haar en greep mijn hoofd weer met beide handen vast en zoende me.

    Maar de boerin had kennelijk haar ogen niet in haar zak zitten en toen ze Trees had zien wegsluipen, moet ze haar gevolgd zijn en gezien hebben dat we samen de trap naar de hooizolder opgingen.

    Ze had toen de boer en Driekus erbij gehaald en die betrapten ons. Ik werd in mijn nek gegrepen en ruw opzij gegooid terwijl de boer schreeuwde: Vuile vieze hufter! Ik zal je leren je onkuis te gedragen en tegen God's Gebod te zondigen!

    Maar ik deed niks! schreeuwde ik, terwijl ik door de boer en zijn zoon getrakteerd werd op schoppen en stompen waar ze me raken konden.

    Van de boerin, die inmiddels ook boven gekomen was, kreeg Trees zoveel harde klappen in haar gezicht dat haar wangen ervan gloeiden. Al snel zat ik onder de blauwe plekken en builen en toen ik uiteindelijk half buiten Westen op de grond bleef liggen, sleurden ze me naar de kelder en sloten me op.

    Ik kon nauwelijks nog lopen en had overal pijn, maar niemand bekommerde zich die avond om me. In een hoekje van de kelder zag ik een oude kapokzak liggen, waarop ik probeerde het mezelf enigszins gemakkelijk te maken.

    Door de stompen in mijn gezicht had ik twee blauwe ogen en ze zaten allebei bijna helemaal dicht. Hoe ik ook ging liggen ... na een half uurtje begon ik steeds opnieuw meer pijn te krijgen en moest dan weer anders gaan liggen. Uiteindelijk viel ik toch in slaap en toen ik wakker werd, zag ik door een klein kelderraampje dat de zon al op was.

    Ik voelde me een stukje beter dan de vorige avond en had een flinke honger. Ik struinde de kelder af naar iets eetbaars, maar er was niets anders dan oude rommel. Van arren moede ging ik maar weer op de kapokzak liggen en vroeg me af wat er nu met me gebeuren ging.

    Dat ik niet op de boerderij zou blijven, was me wel duidelijk, maar wat voor straf ik zou krijgen, wist ik niet. Misschien kwam de veldwachter er wel bij en moest ik naar de gevangenis.

    Die hele dag piekerde ik me suf en had spijt als haren op mijn hoofd dat ik me zo gewillig aan Trees der gril had overgegeven. Niemand bemoeide zich verder met me en te eten kreeg ik ook niets. Pas die avond werd me duidelijk dat ik naar zee gestuurd zou worden.

    Als Zeelandse jongen had ik natuurlijk al veel verhalen over verre reizen naar de Oost gehoord. Dat het een zwaar leven was, wist iedereen. Maar het was ook algemeen bekend dat er veel schoonheid te zien was en dat er wat te verdienen viel, als je tijdens de reis handig gebruik maakte van je gage om spullen te kopen die thuis veel geld opbrachten.

    Het was in ieder geval beter dan aan de veldwachter te worden overgedragen en een straf uit te zitten in een gevangenis in Zeeland, bedacht ik.

    Later besefte ik dat dat toch nooit gebeurd zou zijn, want dan zou Trees der schande bekend geworden zijn en zou iedereen in de omgeving haar en de hele boerenfamilie bespot hebben. De boer en zijn vrouw zouden zich nergens meer hebben kunnen vertonen. Maar wat wist ik als jongen van zeventien?

    Na bijna twee uur rijden kwamen we aan de Wielingen, waar ik aan de kade een enorm groot schip zag liggen.

    Het weer was te slecht en het was te donker om de naam van het schip te kunnen onderscheiden, temeer daar mijn ogen nog steeds bijna helemaal dicht zaten. Pas de volgende dag hoorde ik dat het schip de 'Middelburgh' heette.

    Mijn moeder barstte opnieuw in snikken uit en

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1