Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Twee Huzaren
Twee Huzaren
Twee Huzaren
Ebook82 pages1 hour

Twee Huzaren

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Het kernthema van Twee huzaren (1855) is het generatieconflict, de verschillen in levenswijze die van generatie op generatie ontstaan. Het verhaal beschrijft de levenswijze van twee vroeg negentiende-eeuwse huzaren, een vader en een zoon. Tolstoj laat zien hoe de vriendelijkheid van vroeger plaats heeft gemaakt voor het egoïsme van nu. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateDec 21, 2018
ISBN9788726132267
Twee Huzaren
Author

Leo Tolstoy

Leo Tolstoy grew up in Russia, raised by a elderly aunt and educated by French tutors while studying at Kazen University before giving up on his education and volunteering for military duty. When writing his greatest works, War and Peace and Anna Karenina, Tolstoy drew upon his diaries for material. At eighty-two, while away from home, he suffered from declining health and died in Astapovo, Riazan in 1910.

Related to Twee Huzaren

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Reviews for Twee Huzaren

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Twee Huzaren - Leo Tolstoy

    Twee Huzaren

    Original title

    Два гусара

    Translated by P. M. Wink

    Copyright © 1856, 2018 Lev Tolstoj and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726132267

    1. e-book edition, 2018

    Format: EPUB 2.0

    All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    SAGA Egmont www.saga-books.com – a part of Egmont, www.egmont.com

    I.

    Omstreeks het jaar 1800, in den tijd dat er nog geen spoorwegen en geen straatwegen waren, geen gas en geen stearinekaarsen, geen lage sofa’s, geen ongelakte meubels, geen feministen of lieftallige „Dames aux camélias, geen geblaseerde jongelingen met monocles in ’t oog, zooals er in onzen tijd zooveel zijn, — in die onschuldige tijden, toen men voor een reis van Moskau naar Petersburg, een heele keuken mee in den postwagen nam, toen men acht dagen over diepe, stoffige, smerige wegen reed, toen men nog aan kippencôteletjes en Waldaische klokjes en klokkespelen geloofde — toen, op lange herstavonden, de vetkaarsen flauw brandden, licht gevend over een familiekring van twintig of dertig menschen; toen men op bals in kandelabers wasen spermaceikaarsen aanstak, toen men de meubels symmetrisch plaatste, toen onze vaders nog jong waren, niet slechts omdat ze geen rimpels of grijze haren hadden, maar wijl zij om een vrouw duelleerden en uit den versten hoek van ’t vertrek naar voren stortten, om een toevallig of ook wel niet toevallig op den grond gevallen zakdoek, op te rapen; toen onze moeders korte tailles met ontzaglijke mouwen droegen, en familie-aangelegenheden beslisten door er op te slaan — toen de bekoorlijke „Dames aux camelias het daglicht meden, — in de naïeve tijden der vrijmetselaarloges, der Martinisten, van het Deugdverbond, in de dagen van een Miloradowitsch, van een Damydow, van een Puschkin — vond in de gouvernementshoofdstad, een vergaderingplaats van landheeren, en liepen de verkiezingen der adelsstenden ten einde.

    II.

    — Nu, laat het voor mijn part in de zaal zijn, zei een jong officier, met pels en huzarenmuts, die juist uit de reisslede was gekomen en nu het voornaamste hotel der stad R. binnentrad.

    — Er zijn zéér veel menschen, vadertje, Uwe Doorluchtigheid, zei de kellner, die van den jongen reeds gehoord had, dat de huzaar graaf Turbin heette, en die hem daarom dien hoogen titel gaf. — De vrouwe van Afremowka met hare dochters willen vanavond vertrekken. U kunt dus, als ’t u goed is, nummer elf nemen, zoodra dat vrij is, voegde hij er bij, zacht voor den graaf uitgaand, en steeds naar hem omkijkend.

    In de groote eetzaal zaten aan een klein tafeltje onder een levensgroot, reeds zwart geworden portret van keizer Alexander, eenige edellieden, klaarblijkelijk uit den omtrek, bij de champagne; en, een weinig terzijde, doorreizende kooplui in blauwe pelzen.

    De graaf trad het vertrek binnen, riep „Blücher," een geweldigen bullebijter, die met hem mee was gekomen, bij zich, wierp zijn mantel, waarvan de kraag nog vol sneeuw zat, af, bestelde brandewijn, zette zich in zijn blauw atlasjasje aan de tafel, en begon met de daar aanwezige heeren een gesprek. Deze waren spoedig ingenomen door het opene, schoone uiterlijk van den nieuwaangekomene, en boden hem een glas champagne. De graaf dronk eerst zijn brandewijn uit, waarna hij ook een flesch bestelde, om op zijn nieuwe kennissen te drinken. De postknecht kwam om een drinkgeld vragen.

    — Saschka, riep de graaf — geef hem wat. De postknecht ging met Saschka weg, en kwam weer terug met het geld in zijn hand.

    —Wat is dat, vadertje, Uwe Doorluchtigheid? ik dacht, dat ik zoo goed mogelijk mijn best voor Uwe Genade gedaan had, u hebt mij een halven roebel beloofd, en gij geeft mij slechts een vierde.

    — Saschka, geef hem een heelen roebel. Saschka keek verlegen naar de schoenen van den

    postknecht.

    — Het zal voldoende zijn, zei hij, met zware stem. Ik heb ook geen geld meer.

    De graaf nam uit zijn borstzak de twee eenige blauwe billetjes, die er in waren, en gaf ze den postknecht ; deze kuste hem de hand en ging de deur uit.

    — ’t Is ver gekomen, zei de graaf, — de laatste vijf roebel!

    — Dat is huzarengebruik, graaf, zei een der edellieden lachend, die naar zijn snor, stem en eigenaardige, krachtige manier van loopen te oordeelen, een gepensionneerden cavalerist zou kunnen zijn. — Denkt u nog lang hier te blijven, graaf?

    — Ik moet eerst geld zien te krijgen, anders zou ik niet hier zijn gebleven. — Er zijn, voor den duivel, niet eens goede kamers in deze verwenschte kroeg...

    — Pardon, graaf, antwoordde de cavalerist, — maar wilt ge mij niet de eer bewijzen, ik bewoon nummer zeven .... Als gij het niet versmaadt om inmiddels bij mij te overnachten. — O, ge blijft nog drie dagen bij ons! ’t Is vandaag bal bij den adelsmaarschalk. Wat zal hij blij zijn!

    — Waarachtig graaf, ge moest hier blijven, viel een ander van de tafelronde, een hupsche jonge man, in. — Wat voor haast hebt ge? Verkiezingen zijn er toch maar eens in de drie jaar; ge zult dan tenminste onze dames leeren kennen, graaf.

    — Saschka, breng mijn goed, ik wil een bad nemen, zei de graaf en stond op. — En dan zullen we eens zien, misschien ga ik werkelijk nog naar den adelsmaarschalk.

    Daarop riep hij den kellner, zei een paar woorden tot hem en de kellner antwoordde glimlachend dat alles het werk van menschenhanden was en ging naar buiten.

    — Ik laat dus mijn koffer op uw kamer brengen, vadertje! riep de graaf in de deur.

    — Heel gaarne, doe mij dat genoegen, antwoordde de cavalerist en ijlde naar de deur. — Nummer zeven, vergeet dat niet!

    Toen men zijn schreden niet meer

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1