Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De schipbreukelingen van de Jonathan
De schipbreukelingen van de Jonathan
De schipbreukelingen van de Jonathan
Ebook576 pages8 hours

De schipbreukelingen van de Jonathan

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De schipbreukelingen van de Jonathan vertelt het verhaal van Kaw-Djer, een anarchist in hart en nieren die vindt dat niemand zich moet conformeren. Als op het nabijgelegen eiland Hoste een groep schipbreukelingen aanspoelt, helpt hij hen met het opbouwen van een nieuw bestaan. Wanneer twee van de schipbreukelingen - de Fransman Ferdinand Beauval en de Amerikaan Lewis Dorick, die respectievelijk het communisme en het socialisme representeren - vechten om de macht in de nieuwe kolonie, ziet Kaw-Djer zich genoodzaakt tegen wil en dank de leiding op zich te nemen. Als de rust is wedergekeerd, begint hij een autonoom bestaan als vuurtorenwachter.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJun 3, 2019
ISBN9788726130133
De schipbreukelingen van de Jonathan
Author

Jules Verne

Jules Gabriel Verne was born in the seaport of Nantes, France, in 1828 and was destined to follow his father into the legal profession. In Paris to train for the bar, he took more readily to literary life, befriending Alexander Dumas and Victor Hugo, and living by theatre managing and libretto-writing. His first science-based novel, Five Weeks in a Balloon, was issued by the influential publisher Pierre-Jules Hetzel in 1862, and made him famous. Verne and Hetzel collaborated to write dozens more such adventures, including 20,000 Leagues Under the Sea in 1869 and Around the World in 80 Days in 1872. In later life Verne entered local politics at Amiens, where had had a home. He also kept a house in Paris, in the street now named Boulevard Jules Verne, and a beloved yacht, the Saint Michel, named after his son. He died in 1905.

Related to De schipbreukelingen van de Jonathan

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Reviews for De schipbreukelingen van de Jonathan

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De schipbreukelingen van de Jonathan - Jules Verne

    Jules Verne

    De schipbreukelingen van de Jonathan

    Saga

    De schipbreukelingen van de Jonathan

    Original title

    Les naufragés du Jonathan

    Translated by Jan Herman Besselaar

    Copyright © 1909, 2018 Jules Verne and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726130133

    1. e-book edition, 2018

    Format: EPUB 2.0

    All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    SAGA Egmont www.saga-books.com – a part of Egmont, www.egmont.com

    HOOFDSTUK I

    DE GUANACO

    Het was een gracieus dier met een lange, sierlijk gebogen hals, een gewelfde rug, slanke stevige poten, ingetrokken flanken, een vaalrode vacht met witte plekken en een korte ruigharige pluimstaart: – een guanaco.

    Op een afstand kunnen deze herkauwers licht aanleiding geven tot gezichtsbedrog; zo heeft menig reiziger – door schijn bedrogen – een wegdravende kudde van die dieren voor een troep ruiters aangezien.

    De guanaco scheen het enige levende wezen in deze verlaten streek. Hij was op de helling van een heuvel, midden in een uitgestrekte prairie blijven staan. Hoge rietstengels streken er scherpritselend langs elkander en boorden hun puntige bladeren als spitse lansen in het dichte kreupelbos van stekelige planten. Het dier hield de kop in de richting vanwaar de wind kwam en snoof de geuren op, die een zachte bries uit het oosten met zich meevoerde. Oplettend om zich heen kijkend, de oren luisterend rechtovereind, stond hij gereed om op het eerste verdachte geluid aan de haal te gaan.

    De prairie was niet overal even vlak. Hier en daar vertoonde zij enkele oneffenheden – gevolg van de hevige onweersregens, die de grond hadden omgewoeld.

    Achter een van die natuurlijke borstweringen vlak bij het heuveltje, kroop een inboorling, een Indiaan. De guanaco kon hem onmogelijk zien. Hij was zogoed als ongekleed – de resten van een dierenhuid vormden zijn enige bedekking. Geruisloos sloop hij over het gras teneinde het wild, dat hij begeerde, niet te laten schrikken. Toch scheen de guanaco het naderende gevaar te bevroeden; hij gaf tenminste blijk van grote onrust.

    Opeens floot een lasso door de lucht en rolde vlak bij het dier open. Het lange leer bereikte echter zijn doel niet, gleed van de rug en viel op de grond. De aanslag was mislukt; als de wind zo vlug vlood de guanaco heen. Hij was al achter de boomgroepen verdwenen, toen de Indiaan op de heuveltop verscheen.

    Het dier liep dus geen gevaar meer. Nu kwam de mens aan de beurt.

    Hij trok de lasso, die met het ene eind aan zijn gordel vastzat, naar zich toe en rolde haar op. Juist wilde hij de heuvel afdalen, toen vlakbij een woest gebrul weerklonk. Bijna op hetzelfde ogenblik sprong een wild dier voor zijn voeten. Het was een buitengewoon grote jaguar; de grijsbruine huid van dit dier was getekend met zwarte plekken, die, met hun lichte punten in het midden, enigszins op de pupil van een oog leken.

    De inboorling kende de wildheid van dit beest maar al te goed en wist, dat het hem met één knauw kon afmaken. Hij deed een sprong achterwaarts. Ongelukkigerwijs trapte hij op een losse steen en verloor het evenwicht. Met opgeheven hand probeerde hij zich te verdedigen met een puntig mes van zeehondenbeen, dat hij nog uit zijn gordel had kunnen trekken; een ogenblik hoopte hij zelfs, dat hij overeind zou kunnen komen en een gunstiger positie innemen, maar die kans kreeg hij niet. De lichtgewonde jaguar wierp zich woedend boven op hem. Hij tuimelde achterover en scherpe klauwen verscheurden zijn borst – hij was verloren.

    Juist op dit moment weerklonk de korte knal van een karabijnschot. De jaguar, door een kogel midden in het hart geraakt, stortte neer als door de bliksem getroffen. Op honderd pas afstand van deze plek zweefde een dun wit rookwolkje boven een der rotswanden. Daar stond een man op een rotsblok, de kolf van zijn karabijn nog tegen de schouder aan.

    Het was geen rasgenoot van den gewonde; hij vertoonde de sterk uitgesproken kenmerken van den ariër. Ofschoon flink door de zon gebruind, was hij blank van huid;;zijn gelaat had niet de brede neus en de diepe oogkassen, nòch de uitstekende jukbeenderen, het lage achteroverhellende voorhoofd of de kleine ogen van het Indiaanse ras. Integendeel, zijn gelaatsuitdrukking getuigde van aanzienlijke intelligentie en de talloze rimpels in het voorhoofd verrieden den denker.

    Zijn kort-geknipte haar begon te grijzen, evenals zijn baard. De leeftijd was onmogelijk met zekerheid te bepalen; men mocht echter aannemen, dat hij tussen de veertig en vijftig was. Groot was hij van gestalte. Hij scheen over een athletische kracht, een ijzeren gestel en een onverwoestbare gezondheid te beschikken. De trekken van zijn gelaat waren ernstig en energiek en heel zijn persoonlijkheid drukte een soort trots uit, die niet mag worden verward met de belachelijke hoogmoed van leeghoofden; houding en optreden van dezen man spraken van ware adel.

    Spoedig had dé pas-aangekomene begrepen, dat hij niet nogmaals vuur behoefde te geven; hij liet zijn schietwapen zakken, nam het onder de arm en verwijderde zich in zuidelijke richting. Daar, onder aan de rotsen, breidde zich onafzienbaar ver de zee uit. De man boog zich voorover en riep: „Karroly!" Hij voegde er nog enige woorden aan toe in een ruige taal, die rijk was aan keelklanken.

    Enkele minuten later verscheen in een opening tussen de rotsen een jongeman van ongeveer zeventien jaar, gevolgd door een man, die reeds in de volle kracht van zijn leven was. Ongetwijfeld moest men in hen Indianen herkennen – zo heel anders waren zij dan de man, wiens schitterend schot zoëven het bewijs van handigheid had geleverd. De oudste van beide Indianen, die zeker boven de veertig was, vertoonde krachtigontwikkelde spieren, brede schouders en een geweldige borstkas; het grote, vierkante hoofd werd door een sterke hals gedragen; zijn vijf voet hoge gestalte was statig, hij had een diep-donkerbruine huidkleur, pikzwart haar en, onder dunne wenkbrauwen, doordringende ogen. In dezen vertegenwoordiger van een lager staand ras schenen dierlijke en menselijke eigenschappen om de voorrang te strijden; bij hem waren het echter niet de kenmerken van een wild dier, eerder die van een tam, aan liefkozingen gewend schepsel. Men zou hem met een goede, trouwe hond hebben kunnen vergelijken, zo’n moedige New-Foundlander, die vaak een makker, méér nog: een vriend voor zijn baas is. En net als zo’n gewillig dier kwam hij aanlopen, toen hij zijn naam hoorde roepen.

    De jongen was naar alle waarschijnlijkheid zijn zoon; zijn lichaam, lenig als een slang, was geheel naakt. In geestelijk opzicht scheen hij zijn vader verreweg de baas te zijn. Zijn hoger voorhoofd, zijn vurige ogen drukten helder verstand uit en, wat misschien van nog groter waarde is, volkomen eerlijkheid en oprechtheid.

    Toen de drie bij elkander stonden, wisselden de beide volwassenen weer enige woorden in de Indiaanse taal, die gekenmerkt wordt door een korte adempauze in het midden van de meeste woorden. Daarop gingen zij naar den gewonde, die naast den doden jaguar in het gras lag.

    De ongelukkige had het bewustzijn verloren. Het bloed stroomde uit zijn borst, die door de klauwen van het wilde dier bewerkt was. Zijn oogleden kwamen echter even in beweging, toen hij voelde hoe een hand zijn grove kledingstuk wegtrok.

    Zodra hij bemerkte, wie hem bijstand verleende, brak een zwakke lichtstraal van vreugde door zijn doffe blik en zijn bleke lippen lispelden een naam:

    – De Kaw-djer!

    De Kaw-djer. Dit woord betekent: vriend, weldoener, redder, in de taal der inboorlingen. Die mooie naam hoorde klaarblijkelijk den blanke toe, want deze knikte met het hoofd.

    Terwijl hij den dodelijk gewonde de eerste hulp verleende, daalde Karroly weer naar de rotsen af en kwam spoedig met een weitas terug, waarin zich een heel instrumentarium en verscheiden flesjes met het sap van zekere geneeskrachtige kruiden bevonden. De Indiaan hield het hoofd van het slachtoffer op zijn knie; onderwijl wies de Kaw-djer de wonden en stelpte het bloed. Hij bracht de randen van de wonden naar elkander toe, legde er zachte verbandstof op, die met de inhoud van een der flesjes bevochtigd was, nam zijn wollen gordel af en wond deze om de borst van den Indiaan, teneinde het verband vast te maken.

    De Kaw-djer geloofde niet, dat de ongelukkige het zou overleven. Er was geen middel, dat deze wonden, welke ingewanden en longen schenen te raken, zou kunnen helen.

    De gewonde sloeg de ogen op en Karroly benutte dit moment om een vraag te stellen:

    – Waar is je stam?

    – Daar... daar..., stamelde de Indiaan en wees met de hand naar het oosten.

    – Dat zal acht tot tien mijl van hier zijn, aan de oever van het kanaal, zeide de Kaw-djer. Het kamp, waarvan wij gisteravond de vuren zagen.

    Karroly knikte bevestigend.

    – Het is pas vier uur, meende de Kaw-djer, maar het zal dadelijk vloed wezen. Wij zullen eerst bij zonsopgang kunnen vertrekken...

    – Ja, zeide Karroly.

    – Halg en jij kunt hem samen naar de boot dragen en daar neerleggen. Meer kunnen wij niet voor hem doen.

    Karroly en zijn zoon gehoorzaamden onmiddellijk. Zij namen den gewonde op en droegen hem naar het strand. Daarop kwam een hunner terug om den jaguar te halen, welks huid wel voor een stevige duit aan een rondreizend koopman zou worden verkocht.

    Terwijl zijn beide metgezellen zich van hun opdracht kweten, klom de Kaw-djer op een der uitstekende rotsen. Van daar kon hij met zijn blikken alle punten van de horizon omvatten.

    Aan zijn voeten tekende zich de grillig gekartelde kustlijn af, die de noordelijke grens vormde van een zeestraat, welke verscheiden mijlen breed was. Van het tegenover gelegen land waren slechts de vage omtrekken zichtbaar, doordat diep-insnijdende zeearmen daar de kustlijn braken en op sommige punten aan het gezicht onttrokken. Eilanden en eilandjes lagen ervoor en zagen er, op verre afstand, uit als nevels. In het oosten, noch in het westen kon men het eind afzien van deze zeestraat, die door machtige rotsen werd omzoomd. Naar het noorden breidden zich eindeloze prairiën en vlakten uit, door talrijke stroompjes doorsneden, die als bruisende beken of als klaterende watervallen in zee terechtkwamen. Uit deze enorme vlakten verhieven zich hier en daar groene oasen, dichte bossen, waarin men tevergeefs naar een dorp zou hebben gezocht en wier boomtoppen door de stralen van de juist ondergaande zon in rood-gouden licht werden gehuld. Nog verder op de achtergrond bolden zware bergen op, met glinsterende kronen van schel-witte gletsjers getooid.

    Meer naar het oosten kwam het reliëf van het land nog sterker uit. Loodrecht op de kust klommen de rotsen terrasvormig omhoog en staken tenslotte als scherpe pieken in de wolken.

    Het land scheen volkomen verlaten. Diezelfde eenzaamheid lag over de wateren uitgespreid. In de verste verte was geen vaartuig te bespeuren, niet eens een kano van boomschors of een gewoon zeilbootje. Zover de blik reikte zag men op geen der eilandjes in het zuiden, noch ergens aan de kust of op een uitspringende rots ook maar iets, dat leek op een rookwolkje, of dat zou hebben kunnen duiden op de aanwezigheid van mensen.

    De dag liep ten einde. Over land en water trok de melancholie, die steeds aan het schemeruur pleegt vooraf te gaan. Grote vogels in zwevende vlucht, op zoek naar een toevluchtsoord voor de nacht, doorkliefden de lucht in luidruchtige scharen.

    Met de armen over elkander stond de Kaw-djer op de rots, die hij beklommen had, onbeweeglijk als een standbeeld. Zijn gelaat vertoonde een bovenaardse glans. Zijn oogleden trilden, zijn ogen straalden van heilige geestdrift, terwijl hij verzonken was in de aanschouwing van die wonderbaarlijke uitgestrektheid van land en water, deze her- en derwaarts verstrooide stukjes aardrijk, het allerlaatste gebied, waar geen mens enig eigendomsrecht kon laten gelden en waar zich nog nooit iemand aan het juk van wetten had behoeven te onderwerpen.

    Lang, heel lang stond hij daar, in het stervende licht, door de wind gegeseld. Toen spreidde hij wijd de armen en strekte ze uit naar de ruimte; een diepe zucht ontsnapte zijn borst. Het was alsof hij de oneindigheid met één beweging aan zijn hart wilde drukken en met één ademtocht in zich wilde opnemen. Terwijl zijn blik de hemel scheen uit te dagen en met trotse voldoening over de wereld dwaalde, welde over zijn lippen een kreet, die zijn razende begeerte naar absolute, onbegrensde vrijheid in ’t kort samenvatte.

    Deze kreet was die der anarchisten van alle landen, de beroemde leuze, die zo karakteristiek is, dat zij dagelijks als synoniem voor hun naam wordt gebruikt. In vier korte woorden geeft zij het ganse streven van deze gevreesde sekte weer.

    – Geen God, geen gebod! riep hij met luide stem, terwijl hij, zich voorover buigend over de rand van de rots, hoog boven het water, met een driftige beweging de ontzaglijke horizon scheen weg te vagen.

    HOOFDSTUK II

    EEN GEHEIMZINNIG LEVEN

    De aardrijkskundigen verstaan onder de naam Magellaan-archipel de hele verzameling eilanden en eilandjes, die tussen Atlantische en Stille Oceaan rondom de zuidelijke punt van het Amerikaanse vasteland gelegen zijn. Het zuidelijkste gebied van dit werelddeel, nl. Patagonië, loopt uit in twee langgestrekte schiereilanden, King William en Brunswick. De uiterste punt van het laatste heet kaap Froward. Aan het gebied, dat door de straat van Magellaan van het vasteland gescheiden is, heeft men – en terecht – in dankbare herinnering aan den beroemden Portugesen zeevaarder uit de 16de eeuw, de naam Magellaan-archipel gegeven.

    De geografische ligging bracht met zich mede, dat dit gedeelte van de Nieuwe Wereld tot 1881 nog aan geen enkele beschaafde natie toebehoorde, zelfs niet aan de naaste buren Chili en de Argentijnse republiek, die samen een geschil hadden over de pampa’s van Patagonië. De Magellaan-archipel was niemands eigendom; nederzettingen konden hier naar believen worden gesticht en genoten een volkomen onafhankelijkheid.

    Deze eilandenwereld is volstrekt niet onbetekenend van omvang, zij beslaat een oppervlakte van vijftigduizend vierkante kilometers. Behalve een groot aantal kleine eilanden van geringe betekenis, behoren tot de archipel: Vuurland, Eenzaamheidsland, de eilanden Clarence, Hoste, Navarin, de groep van kaap Hoorn, die weer is samengesteld uit de eilanden Wollaston, Freycinet, Hermite, Herschell en andere eilandjes en klippen. Zo eindigt het geweldige Amerikaanse vasteland in kruimels.

    Van al deze gebieden, die tezamen de Magellaan-archipel uitmaken, is Vuurland het grootste. In het noorden en het westen van het voorgebergte Espiritu Santo tot aan de Magdalena-straat is de kustlijn sterk verbrokkeld. Naar het westen toe steekt een uitgerafeld schiereiland in zee uit, dat beheerst wordt door de berg Sarmiento; in het zuidoosten eindigt het eiland in de bergtop San Diego, een ineengehurkte sfinx met een staart, die in het water van Straat Le Maire afhangt.

    In April 1880 hebben zich juist op dit eiland de gebeurtenissen afgespeeld, die in het vorige hoofdstuk beschreven zijn. De zeeëngte, die de Kaw-djer tijdens zijn koortsige overdenking voor ogen had, was het Beagle-kanaal, dat ten zuiden van Vuurland loopt en welks overzijde wordt gevormd door de eilanden Gordon, Hoste, Navarin en Picton. Nog meer naar het zuiden verstrooid ligt de eilandenwereld van kaap Hoorn.

    Ongeveer tien jaar vóór het tijdstip waarop dit verhaal aanvangt, was de man, dien de Indianen de naam Kaw-djer gaven, voor het eerst op Vuurland opgedoken. Hoe hij daar verzeild was geraakt? Ongetwijfeld aan boord van een der zeil- of stoomschepen, die in groten getale dit labyrinth van waterwegen tussen de Magellaan-archipel en de eilandenpoort naar de Stille Oceaan bevaren. Kooplui knopen handelsbetrekkingen aan met de inboorlingen, die goede zaken doen met de huiden van guanaco’s, vicuña’s, nandoes en zeehonden. Op die manier liet zich de aanwezigheid van dezen vreemdeling gemakkelijk verklaren. Op andere vragen, betreffende zijn naam en nationaliteit, was het moeilijk antwoord te geven; men kon met geen mogelijkheid zeggen of hij uit de Nieuwe dan wel uit de Oude Wereld kwam.

    Men wist eigenlijk helemaal niets van hem. Nu is het óók waar, dat niemand ooit een poging had ondernomen, deze kwestie op te helderen. Wie zou in dit land, dat geen gezag erkende, het recht hebben, hem te ondervragen? Hij leefde immers niet in een staat, die op wetten gegrondvest was. In zo’n staat kan de politie het verleden van iederen enkeling napluizen, daar kan men niet onherkend blijven! Hier was niemand, die enigerlei souvereine macht bezat; hier leefde men buiten de kring van vaste wetten en gewoonten. Hier was werkelijk het land der vrijheid.

    Gedurende de eerste twee jaren van zijn verblijf op Vuurland had de Kaw-djer geen vaste woonplaats gezocht. Hij doorkruiste de geheele streek op zijn avontuurlijke tochten en kwam met inboorlingen in aanraking. Nooit echter betrad hij de weinige nederzettingen, waar blanke kolonisten woonden. Wanneer hij ooit in contact kwam met een der schepen, die een of ander punt in de archipel aandeden, dan gebeurde dit alleen maar door tussenkomst van een Vuurlander en uitsluitend, wanneer hij zijn voorraad munitie en medicamenten moest aanvullen. Hij betaalde òf met ruilobjecten òf met Spaans en Engels geld, waaraan hij geen gebrek scheen te hebben.

    Overigens was hij steeds onderweg van stam naar stam, van het ene kamp naar het andere. Hij leefde, evenals de inboorlingen, van de opbrengst van jacht en visvangst. Nu eens hield hij zich op bij de bewoners van de kuststreken, dan weer bij de volksstammen in het binnenland; hij woonde in hun tenten, verpleegde hun zieken, hielp weduwen en wezen en werd al spoedig de afgod van deze arme mensen, die hem met de roemrijke naam vereerden, waaronder hij van het ene tot het andere einde van de archipel bekend stond.

    Er kon geen twijfel over bestaan, dat de Kaw-djer een zeer ontwikkeld man was. Vooral in de geneeskunde scheen hij goed thuis te wezen. Hij kende ook verschillende talen; Fransen, Engelsen, Duitsers, Spanjaarden en Noren hadden hem gerust voor een der hunnen kunnen houden. Met zijn grote talenkennis was het voor dezen raadselachtigen man een kleinigheid, de landstaal, het Yacaans, onder de knie te krijgen. Deze taal, die in de Magellaan-archipel het meest wordt gebezigd en waarvan de zendelingen zich ook hebben bediend bij het vertalen van de bijbel, sprak de Kaw-djer vloeiend.

    De Magellaan-archipel, waar de Kaw-djer zijn leven wilde slijten, is volstrekt geen onbewoonbaar gebied, zoals men gewoonlijk op gezag van de eerste ontdekkingsreizigers aanneemt. Weliswaar zou het overdreven zijn, dit land een aards paradijs te noemen; ook zou het dwaas wezen, te willen tegenspreken, dat zijn uiterste voorgebergte, kaap Hoorn, door stormen bezocht wordt, die wat heftigheid, en menigvuldigheid betreft zonder weerga zijn. Toch bestaan er dichtbevolkte landen, zelfs in Europa, waar de levensvoorwaarden heel wat moeilijker zijn dan hier. Al is het klimaat van nature uitermate vochtig, aan de andere kant heeft de archipel aan het omringende zeewater een zeer gematigde en gelijkmatige temperatuur te danken. De ijskoude winters van noord-Rusland, Zweden en Noorwegen zijn er onbekend. De gemiddelde temperatuur daalt des winters nooit beneden 5° Celsius en komt des zomers, zelfs in de warmste tijd, niet boven 15°.

    Ofschoon men het zonder meteorologische waarnemingen moet stellen, is de enkele aanblik van deze eilanden al voldoende om alle uitingen van overdreven pessimisme tot zwijgen te brengen. De plantengroei is van dien aard, dat hier onmogelijk van een koude luchtstreek sprake kan zijn. Men vindt er uitgestrekte graasweiden, waar talloze kudden voedsel in overvloed zouden kunnen vinden en onafzienbare bossen, waarin beuk, berk, zuurbes en kaneelboom welig tieren. Zeker zouden er ook onze voedingsgewassen gemakkelijk acclimatiseren; zelfs zou er tarwe kunnen gedijen.

    Onbewoonbaar is deze landstreek dus niet, maar zogoed als onbewoond. De bevolking bestaat uit een handjevol Indianen, die Vuurlanders of Yacanas worden genoemd, echte wilden, die op de onderste sport van de menselijke ontwikkeling staan en in deze eenzame vlakten een miserabel zwerversleven leiden.

    Lang vóór het tijdstip, waarop deze geschiedenis begint, had Chili aan de Magellaan-straat de nederzetting Punta Arenas gesticht en klaarblijkelijk ook enige aandacht aan deze onbekende streken gewijd. Verder ging echter de belangstelling niet en ondanks de bloei van Punta Arenas werd geen poging gedaan, vaste voet op de Magellaan-archipel te verkrijgen.

    Wat voor een samenloop van omstandigheden had nu den Kaw-djer naar deze terra incognita gevoerd? Ook dàt was een geheim, maar misschien was dit mysterie tòch te doorgronden. De kreet boven op de rots, die als een uitdaging van het heelal, als een hartstochtelijke dankbetuiging aan de aarde had geklonken, lichtte een tipje van de sluier op.

    „Geen God, geen gebod!" Zo luidt het klassieke devies van de anarchisten. Het vermoeden lag voor de hand, dat ook de Kaw-djer tot die politieke secte behoorde, welke uit de vreemdsoortigste elementen is samengesteld: misdadigers en dwepers. Eerstgenoemden vol haat en nijd, steeds bereid tot iedere gewelddaad; en de anderen dichters, die van een betere mensheid dromen, een nieuwe wereld, waar het kwaad voorgoed verbannen is, nadat alle wetten zijn geschrapt.

    Tot welke van beide categorieën behoorde nu de Kaw-djer? Was hij een van die verbitterde lieden, die dorsten naar vrijheid, die zweren bij „vlug toeslaan"? Had hij misschien voor zijn overtuiging propaganda willen maken en was hij daarom uit de beschaafde wereld verbannen? Moest hij blij zijn, dat hij in deze uithoek van de aarde een verblijfplaats had gevonden?

    Zulk een veronderstelling zou niet stroken met de vele bewijzen van menslievendheid, die hij sedert zijn komst op de eilanden had geleverd. Wie zo vaak zijn uiterste best had gedaan mensenlevens te redden, kon onmogelijk met gedachten aan vernietiging rondlopen. Hij mocht dan honderdmaal anarchist zijn – en hij wàs het, anders had hij die kreet niet geuit! – duidelijk bleek toch, dat hij tot de categorie der dromers behoorde en niet tot hen, die met messen en bommen opereren. Was het werkelijk zo, dan moest zijn ballingschap vrijwillig zijn, het logische besluit van een tragedie, die zich in zijn binnenste had afgespeeld, en niet een straf, welke hem van buiten af was opgelegd. Door zijn dromen verblind, kon hij de ijzeren wetten, die in de beschaafde wereld den mens van de wieg tot het graf aan de leiband houden, niet uitstaan. Zij werden hem op den duur ondragelijk en er kwam een ogenblik, waarop hij meende niet langer te kunnen ademen in de verstikkende sfeer van deze baaierd van voorschriften, waarmee staatsburgers hun onafhankelijkheid voor een beetje welstand en veiligheid verkopen. Zijn karakter was nu eenmaal zó, dat hij er niet toe kon komen, zijn vrijheidsidealen, zijn afkeer van de bestaande instellingen door middel van geweld aan anderen op te dringen; dus bleef er niets anders voor hem over dan weg te gaan, te zoeken naar een land, waarin geen slavenketenen werden gedragen. Zo was hij tenslotte op de Magellaan-archipel terechtgekomen, de enige streek op de hele aardbol, waar nog onbeperkte vrijheid heerste.

    In de eerste twee jaren van zijn verblijf aldaar verliet de Kaw-djer geen enkele maal het grote eiland, waar hij was ontscheept.

    Het vertrouwen, dat hij den inboorlingen wist in te boezemen, zijn invloed op hun stammen, werd steeds groter. Van de andere eilanden kwamen de Kano- of Prauw-Indianen, wier ras weinig verschilt van dat der Yacanas van Vuurland, bij hem, als zij raad nodig hadden. Deze arme inboorlingen, die evenals hun stamgenoten van jacht en visvangst leefden, zochten den Weldoener op, wanneer hij zich aan de kust van het Beagle-kanaal ophield. Nooit deed iemand tevergeefs een beroep op hem. Vaak, in moeilijke tijden, als een slopende ziekte de bevolking teisterde, had hij die met alle hem ten dienste staande middelen trachten te bestrijden, zonder op eigen veiligheid bedacht te zijn. Spoedig verbreidde zich zijn faam over het hele gebied. Zelfs aan de overkant van de Magellaan-straat kreeg men te horen, dat een vreemdeling, aan wien de dankbare inboorlingen de titel van Kaw-djer hadden gegeven, op Vuurland woonde. Herhaaldelijk gebeurde het, dat men hem verzocht naar Punta Arenas te komen. Steeds moest men echter een afwijzend antwoord van hem ontvangen. Het scheen, dat hij geen voet meer op onvrij land wilde zetten.

    Op het eind van het tweede jaar van zijn vrijwillige ballingschap deed zich echter een gebeurtenis voor, die van invloed zou blijken op zijn verdere levensloop.

    Al weigerde de Kaw-djer ook hardnekkig, de Chileense nederzetting op Patagonisch grondgebied op te zoeken, dit verhinderde de Patagoniërs geenszins, in het gebied van de Magellaan-archipel door te dringen. In luttele uren tijds konden zij met hun paarden de zuidelijke oever van de Magellaan-straat bereiken, van waaruit zij uitgebreide strooptochten (in Amerika zegt men: raids) over het hele eiland Vuurland ondernamen, daarbij de inboorlingen aanvielen, losgeld eisten en de kinderen als slaven naar Patagonië mee terugnamen.

    Tussen Patagoniërs of Tchnelt-Indianen en Vuurlanders bestaan tamelijk geprononceerde ethnografische verschillen, wat ras en zeden betreft. De eersten zijn veel gevaarlijker dan de anderen. Vuurlanders leven, voornamelijk van de visvangst en verenigen zich ten hoogste tot losse families, terwijl de Patagoniërs in hoofdzaak jagers zijn en sterke stammen vormen, die onder leiding van stamhoofden staan. Bovendien zijn de Vuurlanders iets kleiner van postuur dan hun buren van het vasteland. Men herkent hen aan de forse brede schedel, de sterk vooruitspringende jukbeenderen, de dunne wenkbrauwen en het lage voorhoofd. In het algemeen houdt men hen voor tamelijk laagstaande schepsels, wier ras echter nog lang niet zal verdwijnen, want zij hebben een talrijk kroost, bijna zo talrijk, zou men kunnen zeggen, als de honden, waarvan het rondom de kampen wemelt.

    De Patagoniërs maken een heel andere indruk. Het zijn grote kerels, krachtig-gebouwd en welgevormd. Zij dragen geen baard en hun lange, zwarte haar, op het voorhoofd door een band bijeengehouden, hangt los op de rug. Hun olijfkleurig gezicht loopt naar onderen toe breed uit en aan beide zijden van hun platte neus stralen diepliggende kleine ogen, die iets Mongools hebben. Als onversaagde en onvermoeide ruiters, moeten zij wijde vlakten hebben, die zij op hun taaie dieren kunnen doorkruisen, en uitgestrekte prairiën, waar de paarden voedsel kunnen vinden; voorts onmetelijk-grote jachtterreinen, waar zij guanaco’s, vicuña’s en nandoes kunnen achtervolgen.

    Meermalen had de Kaw-djer hen op hun strooptochten door Vuurland ontmoet, maar hij was met deze wilde rovers, die door Chili en Argentinië beide niet onder de duim gehouden kunnen worden, nog nooit in nauwere aanraking geweest.

    In November 1872, toen de zwerflust den Kaw-djer tot aan de westkust van Vuurland bij straat-Magellaan gevoerd had, kreeg deze voor het eerst gelegenheid om, in het belang van de aan de Useless-baai wonende Yacanas, tegen hen op te treden. Deze zeeboezem wordt in het noorden door moerassen begrensd en vormt een diepe inham in de westkust van het eiland, ongeveer tegenover de plaats, waar Sarmiento zijn kolonie Port-Famine – treuriger nagedachtenis – vestigde.

    Een troep Patagoniërs was aan de zuidkust van de baai geland en had een Vuurlanderskamp aangevallen, dat ongeveer twintig families bevatte. De aanvallers waren in het voordeel, want zij waren veel groter in aantal, veel sterker en ook veel beter bewapend. Toch probeerden de aangevallenen den vijand te weerstaan; hun aanvoerder was een Kano-Indiaan, die in zijn prauw naar het kamp was gekomen. Deze man was Karroly. Hij deed dienst als loods op de kustvaartuigen, die zich in het Beagle-kanaal en in de zeeëngten van kaap Hoorn waagden. Kort tevoren had hij een schip naar Punta Arenas gebracht en op de terugtocht was hij in de Useless-baai aan land gegaan.

    Karroly deed àl zijn best, krachtige tegenstand te bieden en, samen met de Yacanas, de aanvallers achteruit te slaan. Doch de strijd was te ongelijk, de Vuurlanders konden geen ernstige verdediging op touw zetten, het kamp werd veroverd, de tenten gingen tegen de grond, er vloeide bloed en de families werden verstrooid. Tijdens het gevecht was Halg, de toentertijd negenjarige zoon van Karroly, in de prauw gebleven, wachtend op de terugkeer van zijn vader. Plotseling kwamen er twee Patagoniërs op hem af. De jongen wilde zich niet van het strand verwijderen, want ofschoon hij dan in veiligheid zou zijn geweest, zou hij zijn vader daardoor belet hebben aan boord van de prauw te vluchten. Reeds sprong een der rovers in het vaartuigje en pakte het kind bij een arm beet. Juist op dat ogenblik keerde Karroly uit het reddeloos verloren kamp terug. Hij snelde zijn zoon te hulp, die door den Patagoniër werd weggesleept. Een pijl, door den tweeden Patagoniër afgeschoten, suisde voorbij zijn oor zonder hem te raken. Voordat een tweede pijl kon worden afgeschoten, klonk de scherpe knal van een vuurwapen. De rover stortte dodelijk getroffen ter aarde, terwijl zijn makker de benen nam.

    Het schot was afgevuurd door een man van het blanke ras, dien het toeyal naar de plaats van de strijd had gevoerd. Het was de Kaw-djer. Er was geen tijd te verliezen. De prauw werd met vereende krachten opgehaald; de Kaw-djer, Karroly en de jongen sprongen erin en voeren weg. Toen zij ongeveer een kabellengte van de kust verwijderd waren, zonden de Patagoniërs het vluchtende vaartuigje een wolk van pijlen achterna. Een van die pijlen bracht Halg een sehouderwond toe.

    De wond was niet ongevaarlijk en de Kaw-djer wilde zijn metgezellen niet verlaten, zolang zijn hulp nodig was. Daarom bleef hij bij hen in de prauw, die, om Vuurland heen, het Beagle-kanaal binnenvoer en tenslotte in een kleine, goed-beschutte kreek van het Nieuwe Eiland aanlegde, in de buurt van de plaats, waar zich Karroly’s rotswoning bevond. Nu behoefde men voor het leven van het kind niet meer bang te zijn. De wond heelde prachtig en Karroly wist niet, hoe hij aan zijn gevoelens van dankbaarheid uiting moest geven. Toen de prauw voor anker lag, sprong Karroly aan land en verzocht den Kaw-djer hem te volgen.

    – Hier is mijn huis, zeide hij. Hier woon ik met mijn zoon. Als ge hier een paar dagen wilt rusten, zijt ge welkom. Later zal mijn boot u weer naar de overkant brengen! Wilt ge echter voorgoed hier blijven, beschouw dan mijn woning als de uwe en ik zal uw dienaar zijn.

    Sedert die dag had de Kaw-djer het Nieuwe Eiland, Karroly en zijn kind niet meer verlaten. Dank zij hem werd het verblijf van den Kano-Indiaan weldra gezelliger, gerieflijker; en Karroly werd in staat gesteld, zijn loodsambt onder gunstiger voorwaarden te vervullen. De gebrekkige prauw maakte plaats voor een stevige sloep, de Wel-kiej; met dezelfde boot was de door den jaguar gewonde Indiaan vervoerd. Zij was na de stranding van een Noors schip gekocht.

    Dit nieuwe bestaan weerhield den Kaw-djer echter niet, zijn menslievend werk voort te zetten. Zonder onderbreking bezocht hij Indiaanse families en steeds was hij daar te vinden, waar hij een dienst kon bewijzen of troost brengen.

    Verscheiden jaren waren op die manier verstreken en men zou kunnen geloven, dat de Kaw-djer voornemens was het leven in dit vrije land tot aan zijn dood toe verder te leven - toen een onvoorzien voorval een spaak in het wiel stak.

    HOOFDSTUK III

    HET EINDE VAN EEN VRIJ LAND

    Het Nieuwe Eiland beheerst de oostelijke ingang van het Beagle-kanaal. Het heeft ongeveer de vorm van een onregelmatige vijfhoek en een oppervlakte van acht bij vier kilometer. Het ontbreekt er niet aan bomen, men vindt er vooral beuken, kaneelbomen, essen, enkele myrthensoorten en cypressen van middelmatige grootte. Op de prairiën groeien hulst, berberis en lage varens. Op sommige beschutte plaatsen vindt men ook goede grond, vruchtbare aarde, vooral geschikt voor het telen van groenten. Elders, waar onvoldoende teelaarde aanwezig is, in het bijzonder langs het strand, heeft de natuur een tapijt van korstmos, wolfsklauw en andere mossoorten gespreid.

    Op dit eiland, onder aan een hoge rots met vrij uitzicht op zee, had de Indiaan Karroly sedert een tiental jaren zijn woonstee gevestigd. Hij had geen gunstiger plek kunnen uitzoeken. Alle schepen, die uit Straat Le Maire komen, passeren het Nieuwe Eiland. Wanneer zij om kaap Hoorn naar de Stille Oceaan varen, hebben zij geen hulp nodig; maar worden zij door handelsbelangen genoopt, de binnenwateren van de archipel op te zoeken, dan kunnen zij niet buiten een loods. Zulke schepen raakten! echter betrekkelijk zelden in deze streken verzeild; hun aantal was te gering dan dat Karroly en zijn zoon ervan konden bestaan. Daarom hield de man zich bezig met jacht en visvangst en kwam op die manier in het bezit van ruilobjecten, waarmee hij zich van het allernodigste kon voorzien.

    Wegens zijn beperkte omvang waren er op dit eiland slechts weinig guanaco’s en vicuña’s, wier huid zeer gezocht is; maar dicht in de buurt zijn andere, aanzienlijk grotere eilanden: Navarin, Hoste, Wollaston en Dawson, om niet te spreken van Vuurland met zijn uitgestrekte vlakten en dichte bossen, waar deze herkauwers en ook roofdieren niet ontbreken.

    Lange tijd had Karroly een natuurlijke grot tot woonplaats gehad, die trouwens in menig opzicht de voorkeur verdiende boven een Indianenhut. Na de komst van den Kaw-djer had de rotswoning plaats gemaakt voor een huis, waarvoor de bossen van het eiland het timmerhout en de rotsen de stenen leverden; de talloze schelpjes, waarmee het strand bezaaid is, dienden voor het bereiden van kalk.

    Het huis bestond uit drie kamers: in het midden lag het gemeenschappelijke woonvertrek met een grote haard; rechts daarvan bevond zich de kamer van Karroly en zijn zoon; en links was het vertrek van den Kaw-djer, waar, op planken langs de wand, boeken en paperassen lagen, merendeels medische studiewerken, verhandelingen over staathuishoudkunde en sociologie. Eén kast bevatte zijn verzameling flesjes en chirurgische instrumenten.

    In dit huis keerde de Kaw-djer met zijn beide metgezellen van het uitstapje naar Vuurland terug. Eerst waren zij echter met de Wel-kiej naar de woonplaats van den gewonden Indiaan gevaren. Dit kamp lag helemaal aan de oostkant van het Beagle-kanaal. Rondom de kris-kras door elkaar gebouwde hutten aan de oever van een beek, sprongen ontelbare honden; met luid geblaf kondigden zij de komst van het scheepje aan. Op een weide in de buurt graasden twee paarden, die er nogal povertjes uitzagen; van enkele hutten stegen dunne rookpluimpjes uit het dak omhoog.

    Zodra de Wel-kiej was gesignaleerd, kwam een zestigtal mannen en vrouwen haastig naar het strand gelopen; een massa naakte kinderen volgde hen op de voet.

    Toen de Kaw-djer aan land sprong, snelde oud en jong hem tegemoet; ieder wilde hem de hand drukken. Deze begroeting was een bewijs van de innige erkentelijkheid voor alle hulp, die men reeds van hem ondervonden had. Geduldig luisterde hij naar wat zij te vertellen hadden. Moeders brachten hem bij haar zieke kinderen. Zij dankten hem hartelijk, reeds half gerustgesteld door zijn aanwezigheid. Tenslotte ging hij een der hutten binnen om dadelijk daarop weer buiten te komen, gevolgd door twee vrouwen, een oudere en een heel jonge, die een kind aan de hand hield. Het waren moeder, vrouw en zoon van den door den jaguar aangevallen Indiaan, die, ondanks alle zorg, waarmee men hem verpleegd had, tijdens de overtocht was overleden.

    Het lijk werd op het strand neergelegd en alle bewoners van het kamp schaarden er zich omheen. Nu vertelde de Kaw-djer, onder welke omstandigheden de man gestorven was. Dan ging hij weer aan boord, maar eerst nog schonk hij de weduwe den doden jaguar: een royaal geschenk, want de huid van dit dier vertegenwoordigde een ontzaglijke waarde voor deze arme lieden.

    Met de ingang van het winterhalfjaar ving in het huis op het Nieuwe Eiland het leven weer zijn gewone loop aan. Enige Falklandse kustvaarders kwamen op bezoek om dierenhuiden te kopen voordat de sneeuwstormen de scheepvaart in deze wateren onmogelijk zouden maken. De huiden werden voordelig verkocht of ingeruild tegen mondvoorraad of munitie, nodig voor het barre jaargetijde, dat van Juni tot September duurt. In de laatste week van Mei had een van deze vaartuigen Karroly’s hulp gevraagd, zodat Halg en de Kaw-djer alleen op het Nieuwe Eiland achterbleven.

    De jongeman, die inmiddels zeventien jaar was geworden, droeg den Kaw-djer een kinderlijke liefde toe, terwijl deze van zijn kant voor den jongeling echte vaderlijke gevoelens koesterde. Hij had er zich op toegelegd, de verstandelijke vermogens van den jongen te ontwikkelen. Hij had hem uit zijn oerstaat opgeheven en volkomen anders gemaakt dan zijn stamgenoten op de Magellaan-archipel, die buiten de sfeer der beschaving leefden.

    Het behoeft geen betoog, dat de Kaw-djer zijn jongen beschermeling Halg alleen diè ideeën bijbracht, welke hemzelf boven alles dierbaar waren; ideeën over onafhankelijkheid. Karroly en zijn zoon moesten hem niet als hun meester beschouwen, doch als hun gelijke. Voor iemand, die de naam „mens" waardig is, kan geen meerdere bestaan. Men moet slechts één gebieder erkennen: zichzelf. Een anderen heeft men niet nodig, zomin in de hemel als op aarde.

    Het zaad viel in aarde, die maar al te ontvankelijk bleek. Vuurlanders hebben een aangeboren vrijheidsdrang. Voor vrijheid offeren zij alles op; om harentwil doen zij afstand van alle voordelen, die een gemakkelijk leven kan bieden. Al omgeeft men hen met een zekere welstand, al verzekert men hun nòg zoveel veiligheid, niets kan hen houden; bij de eerste de beste gelegenheid ontsnappen zij om hun oude avonturiersleven weer te beginnen, met alle moeiten en ontberingen daaraan verbonden, maar... in vrijheid.

    Begin Juni wierp de winter zich op de Magellaan-archipel. Het was weliswaar niet buitensporig koud, maar er woedden hevige stormen en vreselijk noodweer teisterde deze streken. Het Nieuwe Eiland verdween onder de sneeuw. Zo gingen Juni, Juli en Augustus voorbij. Tegen het midden van September werd de temperatuur aanzienlijk zachter en reeds lieten zich weer Falklandse kustvaartuigen in deze wateren zien. Op 19 September verliet Karroly het Nieuwe Eiland aan boord van een Amerikaans schip, dat met de loodsvlag in de fokkemast het Beagle-kanaal was binnengelopen.

    Zijn afwezigheid duurde ongeveer acht dagen. Halg en de Kaw-djer bleven alleen achter. Toen de sloep den Indiaan had thuisgebracht, informeerde de Kaw-djer zoals gewoonlijk naar de bijzonderheden van de reis.

    – Er is niets bijzonders voorgevallen, antwoordde Karroly; de zee was rustig en de wind gunstig.

    – Waar heb je het schip verlaten?

    – Bij de Darwin-sont, bij de uiterste punt van Stewart-eiland; daar kwamen we een adviesjacht tegen.

    – Waar ging dat naar toe?

    – Naar Vuurland. Op de thuisreis zag ik het nòg eens; toen lag het verankerd in een inham. Er was een detachement soldaten aan land gegaan.

    – Soldaten? riep de Kaw-djer. Wat voor nationaliteit?

    – Chilenen en Argentijnen.

    – Wat deden die daar?

    – Naar zij beweerden, hadden ze opdracht, twee commissarissen te begeleiden, die Vuurland en de naburige eilanden moeten onderzoeken.

    – Waar kwamen die commissarissen vandaan?

    – Van Punta Arenas; de gouverneur heeft het adviesjacht tot hun beschikking gesteld.

    De Kaw-djer vroeg niet verder. Hij bleef peinzen. Wat moest de aanwezigheid van die commissarissen betekenen? Wat zochten zij eigenlijk in dit deel van de Magellaan-archipel? Ging het om geografische of hydrografische onderzoekingen? Of was hun doel, de juiste ligging der ondiepten vast te stellen, in het belang van de scheepvaart?

    De Kaw-djer was diep in gedachten verzonken. Een onbestemd gevoel van onrust kon hij niet van zich afzetten. Misschien moest die verkenning zich over de hele eilandengroep uitstrekken; best mogelijk, dat het adviesjacht ook nog in de wateren van het Nieuwe Eiland zou verschijnen.

    De omstandigheid, dat de expeditie door de regeringen van Chili en Argentinië op touw was gezet, was reden om het bericht ernstig op te vatten. Heerste er dus thans eendracht tussen de twee republieken, die tot nu toe steeds ruzie hadden gehad over deze afgelegen streek, waarop zij allebei – ten onrechte overigens – aanspraak maakten?

    Al vragend en antwoordend had de Kaw-djer de top van de heuvel bereikt, aan welks voet het huisje gebouwd was. Van hieruit had hij een wijd uitzicht op zee. Onwillekeurig richtte hij zijn blikken naar het zuiden, naar de laatste bergtoppen van het Amerikaanse vasteland, die de eilandengroep van kaap Hoorn vormen. Zou hij daarheen gaan om een stukje vrij land te vinden? Zou hij nòg verder zwerven?... In zijn verbeelding trok hij over de poolcirkel en verdwaalde in de onmetelijke gebieden van de Zuidpoolwereld, wier ondoorgrondelijk geheim zelfs den meest onverschrokken ontdekkingsreizigers verborgen blijft.

    Groot zou het verdriet van den Kaw-djer geweest zijn, als hij vermoed had, hoe gerechtvaardigd zijn bange voorgevoelens waren!

    De Gracias a Dio, het adviesjacht van de Chileense marine, had inderdaad twee commissarissen aan boord; señor Idiaste, uit Chili, en señor Herrera, vertegenwoordiger van de Argentijnse republiek. Elk van deze heren had van zijn regering opdracht gekregen, de verdeling van de Magellaan-archipel tussen beide staten voor te bereiden.

    De strijdvraag, wie de eigenaar moest wezen, had al sedert een reeks van jaren tot eindeloze ruzies aanleiding gegeven. Tot nu toe was het niet gelukt een oplossing te vinden, die beide partijen kon bevredigen. Zo’n gespannen verhouding kon op den duur licht tot een ernstig conflict leiden; Zowel van commercieel als van politiek standpunt was het absoluut noodzakelijk de onenigheden uit de wereld te helpen, te meer daar het alles-verslindende Engeland dicht in de buurt was. Van de Falklandeilanden uit was het immers een kleine moeite, de hand naar de Magellaan-archipel uit te steken. Britse kustvaarders lieten zich heel vaak in deze vaargeulen zien en Engelse zendelingen deden al het mogelijke om steeds meer invloed op de Vuurlanders uit te oefenen. Het was te vrezen, dat op zekere dag op het een of andere punt de Britse vlag zou worden gehesen; en niets is lastiger ten val te brengen dan de vlag van Groot-Brittannië. Het was hoog tijd om te handelen.

    Nadat beide heren, Idiaste en Herrera, hun inspectiereis beëindigd hadden, keerden zij naar hun land terug; de een naar Santiago, de ander naar Buenos Aires. Een maand later, op 17 Januari 1881, werd in laatstgenoemde stad een verdelingsverdrag door beide republieken ondertekend, dat het netelige Magellaanse probleem bevredigend oploste. Volgens het verdrag zou Patagonië bij de Argentijnse republiek worden ingelijfd, met uitzondering van het gebied, dat door de 52ste breedtegraad en de 70ste meridiaan ten westen van Greenwich begrensd wordt; dit deel zou Chileens worden. Daarvoor deed Chili afstand van het Staten-eiland en van het ten oosten van de 68ste lengtegraad gelegen deel van Vuurland. Alle andere eilanden zouden zonder uitzondering aan Chili toebehoren.

    Door deze overeenkomst, waarbij de rechten van beide staten werden vastgesteld, had de Magellaan-archipel zijn onafhankelijkheid verloren. Wat moest de Kaw-djer beginnen, nu zijn voeten voortaan over Chileens grondgebied zouden gaan?

    Op 25 Februari werden de bepalingen van het verdrag op het Nieuwe Eiland bekend; Karroly had de boodschap meegebracht, toen hij van een loodstocht huiswaarts keerde. De Kaw-djer kon een gebaar van woede niet onderdrukken. Hij sprak geen woord, maar in zijn ogen vlamde haat en in dreigende houding strekte hij de hand naar het noorden uit.

    Niet in staat zijn opwinding te beteugelen, liep hij rusteloos heen en weer; het was hem als verloor hij grond onder zijn voeten, als bood die hem niet meer de vroegere vastigheid.

    Eindelijk gelukte het hem, zichzelf te beheersen. Zijn gelaat, een ogenblik krampachtig vertrokken, hernam de uitdrukking van onverschillige kalmte. Hij liep op Karroly toe en vroeg hem rustig:

    – Is het bericht werkelijk juist?

    – Ja, antwoordde de Indiaan. Ik heb het in Punta Arenas gehoord. Er moeten op Vuurland, aan de ingang van de zeeëngte, twee vlaggen gehesen zijn; de Argentijnse aan kaap Espiritu Santo en de Chileense aan kaap Orange.

    – En alle eilanden ten zuiden van het Beagle-kanaal? informeerde de Kaw-djer; zijn die nu van Chili?

    – Alle.

    – Ook het Nieuwe Eiland?

    – Ja.

    – Het moest er wel van komen, zei de Kaw-djer zacht. Zijn stem beefde van hevige emotie. Toen ging hij weer naar huis en sloot zich op in zijn vertrek.

    Wie was deze man toch? Welke redenen hadden hem gedwongen het een of andere continent te verlaten en zich in de eenzaamheid van de Magellaan-archipel levend te begraven?

    Hoe kwam het, dat het hele mensdom zich voor hem beperkte tot die enkele Vuurlandse stammen, waaraan hij ziel en zaligheid opofferde?

    Het eerste punt zal door de ontwikkeling der gebeurtenissen, die de inhoud van dit verhaal vormen, worden opgehelderd. Wat de overige twee vragen aangaat, daarop geeft het verleden van den Kaw-djer beknopt antwoord.

    Hij was een man van betekenis, die zowel politieke als natuurwetenschappelijke vraagstukken had bestudeerd; een moedig, actief man. Maar hij was niet de eerste geleerde,

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1