Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Het dagende niets: Beschrijving van een eerste bewustwording in zen
Het dagende niets: Beschrijving van een eerste bewustwording in zen
Het dagende niets: Beschrijving van een eerste bewustwording in zen
Ebook233 pages3 hours

Het dagende niets: Beschrijving van een eerste bewustwording in zen

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Zijn leven lang verdiepte Janwillem van de Wetering (bekend van de politieromans over Grijpstra en De Gier) zich in het zenboeddhisme. Hij schreef er ook een veelgeprezen en in het Engels vertaalde autobiografische trilogie over. "Het dagende niets" is het tweede deel van de trilogie, en vertelt over zijn verblijf in een Amerikaanse zen-klooster. Het verhaal start met een conflict. In Amerika stoot Van de Wetering op Peter, de erfgenaam van de oude meesters, met wie hij in Japan (zie deel 1, "De lege spiegel") een slechte ervaring had. Niettemin laat hij zich overtuigen om met Peter in contact te blijven en belandt zelfs in diens Zen-gemeenschap. Meer dan ooit zet Van de Wetering in op humor: zelden is een doodernstige zoektocht naar innerlijke onthechting zo hilarisch opgeschreven.Spirituele autobiografie van de schrijver van \"Grijpstra en De Gier\".
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateOct 12, 2021
ISBN9788728060292
Het dagende niets: Beschrijving van een eerste bewustwording in zen

Read more from Janwillem Van De Wetering

Related to Het dagende niets

Titles in the series (3)

View More

Related ebooks

Related articles

Reviews for Het dagende niets

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Het dagende niets - Janwillem van de Wetering

    Het dagende niets

    Copyright © 1973, 2021 Janwillem van de Wetering and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728060292

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    Een

    De builenpest

    Een wachtkamer op het vliegveld van New York. Meer een schuur, ik had goedkoop gereisd, met een chartermaatschappij. Het kaartje had nog extra reductie, het vliegtuig was niet vol, de laatste kaartjes waren afgeprijsd.

    Een onervaren chartermaatschappij, de hele reis was gekenmerkt door verwarring en vertraging.

    We zaten al uren in het van gegolfd plaatijzer gebouwde lokaal. Een broeierige bedompte ruimte, zonder stoelen. Lange lage houten banken langs de muren.

    Een paar kinderen huilden, vrouwen klaagden met opgeblazen gezichten, mannen met losgemaakte dassen en rimpelnekken liepen verhit heen en weer.

    We wachtten op immigratie en douane, die van de andere kant van het vliegveld naar ons toe moesten komen. Het gezag werd zo lang vertegenwoordigd door een dikke neger-agent, wiens grote revolver losjes in de holster stak en die ons goedmoedig onverschillig bekeek.

    De luidsprekers, opgehangen in de vier hoeken van het plafond, spraken ons regelmatig en krakend toe. Zodra de mechanieke stem zich krakend aankondigde ontstond beroering onder de passagiers. Bijna iedereen sprong op en rende naar de bagage. De vrouwen drongen zich, duchtig met ellebogen werkend, tot vlak bij de agent wiens gezicht nooit van uitdrukking veranderde, en de mannen klonterden samen terwijl kinderen in verdrukking kwamen, angstig proberend bij hun ouders te blijven.

    Maar iedere keer zeiden de luidsprekers hetzelfde. Het zou nog even duren. Het was erg druk. Douane en immigratie werden voorlopig nog niet verwacht.

    Dan keken de passagiers woedend naar boven en gingen weer zitten. Ze mompelden en staken sigaretten op. Ze stonden in de rij bij limonade- en koffieautomaten die al gauw leeg waren. De meeste automaten waren trouwens stuk. Er staken gekreukte stukjes karton in. „Out of order".

    Ik had een hoekje opgezocht, zover mogelijk van de bagage af.

    De luidsprekers kraakten weer en daarmee begon het automatische gedrang, misschien al voor de tiende keer.

    Ik bekeek de zitten-blijvers.

    Er was een jong paar, misschien op huwelijksreis. Ze hielden elkaars hand vast en glimlachten.

    Een oude man, misschien een grootvader op familiebezoek, zat op dezelfde bank als ik. Zijn valies beschermde zijn rug tegen de harde muur. Hij had de ogen gesloten maar sliep niet. Het zweet stond hem op het voorhoofd maar ik zag geen ergernis op zijn gezicht. In een hoek zat een vrouw van een jaar of dertig, geen mooie vrouw, met een verbitterde mond. Ze keek niet op als de loudspeakers kraakten.

    Liefde, gevoel voor betrekkelijkheid, onverschilligheid, drie gevoelens om ons te beschermen tegen gedrang en paniek, moord en doodslag, tegen de tentakels van het „ik" dat volgens het Boeddhisme niet bestaat, niet werkelijk bestaat, maar wel een schijn-indentiteit heeft, en daarmee kan handelen.

    Ik begon me beklemd te voelen.

    Eerst had ik gelezen, daarna geslapen, moeilijk, met een wiebelhoofd want ik kon geen goede steunplek vinden. Het werd ook steeds warmer. Ik vond een betrekkelijk open ruimte waar ik heen en weer kon wandelen. Ik liep zo langzaam mogelijk en probeerde me te concentreren. Eens in Japan, nu lang geleden, had ik een meditatie-onderwerp gekregen van een Zen-meester. Het meditatieonderwerp had eerst alleen een rare vraag geleken, een vraag waarop geen antwoord mogelijk is. Ruim een jaar had ik met de vraag geleefd. De vraag had me toen bezeten en bezat me nog steeds. De Zen-meester had me gezegd dat de vraag een antwoord had.

    De vraag is een koan. Een koan is een vraag uit het ongerijmde.

    Wat is het geluid van één klappende hand?

    Laat me je oorspronkelijke gezicht zien, het gezicht dat je had voordat je vader en moeder geboren waren.

    Ik draai de lamp uit. Waar is het licht heengegaan?

    Zo’n soort vraag.

    Wat moet je ermee?

    Je probeert de meester uit te leggen dat je niet weet waar hij het over heeft. Je probeert met hem te argumenteren. Je bedenkt van alles. Je doet van alles. Maar de meester schudt zijn hoofd.

    En dan merk je dat je niet meer los kunt komen. De vraag heeft je te pakken. Je loopt ermee rond. Je slaapt ermee. Je weet dat het antwoord van het uiterste belang is. Het antwoord is de deur naar het oneindige, het gat in de muur die om je heen gebouwd is. Als je de meester zo ver kunt krijgen dat hij tegen je knikt kan je beginnen te begrijpen waarom je leeft.

    En als je dan, in wanhoop, vraagt wat je moet doen om het antwoord te vinden zegt de meester dat je mediteren moet. Hij legt je uit wat je moet doen, hoe je moet zitten. Hij laat je beelden van de Boeddha zien. Hij gaat zelf in de lotuspositie zitten, de linkervoet op de rechterdij, de rechtervoet op de linkerdij, de rug gestrekt, het hoofd iets naar voren. Hij laat je zien hoe je ademen moet. Hij vertelt je dat je één moet worden met je koan. Hij zegt je dat je niet moet denken, niet moet dromen. Je herhaalt de koan, alsmaar weer opnieuw. Je verdringt de steeds opkomende gedachten. Je voelt een warme gloeiing in de buik. Is dat het? Maar wat heb je aan een warme buik?

    Af en toe schiet je iets te binnen. Je denkt dat het het antwoord is en je herhaalt je vondst als je ’s ochtends vroeg bij de meester bent om verslag uit te brengen van je vorderingen. Hij schudt zijn hoofd. Je wordt moedeloos en hij is vriendelijk tegen je.

    Je bent arrogant en hij slaat je op je hoofd, met zijn hand, met een stok.

    Maar er is geen antwoord. De vraag blijft.

    Ik had de vraag nog. De meester had me laten zien dat één van de woorden waaruit de vraag bestond een toverwoord was. Hij had me gezegd alleen dat woord te herhalen, steeds opnieuw. Eén keer per ademhaling. Ik hoefde me niet te beperken tot de werkelijke meditatie in de tempel. Ik kon het ook op andere plaatsen doen. Als ik ergens op moest wachten.

    Nu wachtte ik, op onwezenlijke autoriteiten die in mijn koffers en in mijn pas wilden kijken. Ik herhaalde het toverwoord terwijl ik zo langzaam mogelijk heen-en-weer liep, in een blikken schuur op het vliegveld van New York.

    Na een paar minuten zakte de beklemming iets en verdween de bedompte hal om me heen.

    Mijn concentratie verslapte en ik begon te denken over een verhaal dat over een discipel van mijn meester verteld werd. De discipel was toen een Amerikaanse soldaat, werkzaam bij het bezettingsleger in Japan vlak na de tweede wereldoorlog. Hij had de oude meester, een Japanse tempelpriester in Kyoto, bij toeval ontmoet en had hem herkend. Hoe herken je een man die je nog nooit gezien hebt?

    Hij had de oude meester een paar keer gesproken, was gedemobilizeerd, en teruggekeerd naar Amerika.

    Maar in Amerika was niets wat hij zocht. Hij wilde terug naar Japan. Met geleend geld kocht hij een vierdeklas kaartje op een vrachtboot naar Yokohama.

    De meester had hem gezegd dat hij mediteren moest. Gedurende de reis naar Japan deed hij niets anders. Hij zat, verwrongen in de voor een westerling zo moeilijke houding, op een stil plekje op het achterdek naast een rol opgeschoten touw. Hij keek strak voor zich uit en bewoog alleen als de pijn hem te machtig werd.

    Zijn mede-passagiers wilden weten wat hij deed.

    „Ik mediteer" zei hij dan en zweeg weer.

    Een hele fanatieke discipel. Misschien zou ik ook moeten gaan zitten, maar ik bleef heen en weer lopen, me troostend met de gedachte dat meditatie ook lopend mogelijk is. In de Zen-training is er zelfs een woord voor: Kinhin. Men loopt rechtop, de handen op elkaar tegen de buik gedrukt. Niemand hoefde over me te struikelen, niemand kon zien dat ik iets bijzonders deed. Mijn ogen waren half gesloten, ik herhaalde het toverwoord, de mantra, de sleutel tot de eindeloze leegte, een leegte die niet leeg is.

    „Probeer niets te bereiken" had de meester tegen me gezegd.

    Concentreer je. Dat is genoeg. Je bent er al als je je maar één keer helemaal geconcentreerd hebt.

    „Valt alles dan weg?" had ik gevraagd, maar ik kreeg geen antwoord. Maar toen ik afscheid nam zei de meester nog iets.

    „Herhaal alleen de mantra. Laat iedere herhaling samenvallen met één volledige ademhaling. Word de mantra. Vergeet de rest. Denk nergens aan. Laat de gedachten lopen, besteed geen aandacht aan ze."

    Waarom?

    Nergens om.

    Zo maar.

    Meester. Een vreemd woord. Een meester en zijn discipelen. Een meester en zijn slaven. Ja meester. Nee meester.

    Een gids. Je hoeft een gids niet te volgen. Maar als je vertrouwen in je gids hebt kun je hem beter proberen te volgen.

    En een discipel die geen vertrouwen in zijn meester heeft gaat weg.

    Ik was weggegaan, maar niet omdat ik geen vertrouwen had. Ik had gedacht dat ik niet verder kon.

    De Amerikaanse discipel was gebleven. Toen ik de Amerikaan ontmoette, was hij al tien jaar bij de oude Japanse priester. En na mijn vertrek was hij nog zes jaar gebleven.

    De Amerikaan, ik heb hem Peter genoemd, had me opgevangen in Japan. Toen ik zei dat ik de verklaring van het leven, het Niets, het mysterie zocht, had hij alleen geluisterd. Zelfs toen ik zei dat het antwoord op mijn vraag misschien het punt kon zijn waar twee evenwijdige lijnen elkaar snijden, had hij niet gelachen.

    Toen ik zei dat er een muur om mijn denken was, en dat die muur doorbroken kon worden, had hij geknikt.

    Ik ontmoette Peter op hetzelfde moment dat ik de oude meester ontmoette. Peter was mijn tolk. Hij had een beetje op me gelet toen ik, een jaar lang, in het klooster van de meester woonde. Daarna had hij me in huis genomen, ik was een half jaar gebleven.

    Bij mijn uiteindelijke vertrek was de meester niet ontmoedigd.

    „Door hier weg te gaan wordt niets verbroken".

    „Je opleiding gaat door".

    „De wereld is een school waar slapenden worden wakker gemaakt."

    „Je bent een klein beetje wakker geworden, je kunt nu niet meer helemaal in slaap vallen."

    Bemoedigende woorden. Ik had er tien jaar op geleefd.

    En mijn opleiding was doorgegaan. Maar niet zoals ik me had voorgesteld. Ik had gedacht dat ik hier en daar wel andere gidsen zou ontmoeten. Toevallig, in een steegje van een vreemde stad, of op een marktplein, en dat me geheimzinnige boodschappen zouden worden toegefluisterd, of dat me briefjes zouden worden toegestopt met adressen van zolderkamers waar wijzen op me zouden wachten om een sleutelwoord door te geven waardoor ik opeens inzicht zou krijgen. Maar geen mysticus bemoeide zich met me. Tien jaar lang leerde ik van alles, maar de wijze lessen die ik van mijn leermeesters kreeg hadden alle betrekking op vermeerderen van kapitaal, het kapitaal van anderen, en de enige onthechte geest die ik ontmoette was een oude Katholieke bisschop die zich in een klein huisje in een Indianendorp in ’n Zuidamerikaans oerwoud had teruggetrokken, en ik was op doorreis en kon maar even blijven. We dronken koffie samen en de bisschop keek me vriendelijk aan.

    Maar iedere keer als ik, steeds opnieuw en steeds door andere omstandigheden, gedwongen werd stil te staan en na te denken dacht ik aan de tijd dat ik onder de oude meester werkte en herinnerde me de vraag die in me leefde en die hij geplant had. Het gevoel dat ik niet voor niets op een kleine planeet in een onmetelijke ruimte rondliep werd sterker. De neerdrukkende somberheid die ik, voor mijn verblijf in het klooster, altijd wel in mijn bewustzijn erkend had, leek verdwenen. Ik leed nu aan buien van een onverklaarbare opgewektheid alsof niets, maar dan ook werkelijk niets, van wezenlijk belang was. Ik bleef me wel zorgen maken en had last van het hele assortiment van menselijke zwakheden en ondeugden maar het was alsof er zich een reserve gevormd had, een ontsnappingspunt, een oase van vrijheid.

    En de belofte die in de afscheidswoorden van de oude meester lag opgesloten bleef bestaan.

    Ik zwierf door een aantal landen en hield me bezig met zaken die van niets iets werden en daarna weer terugliepen tot niets totdat eindelijk het lot me terugbracht naar Amsterdam. De factoren die me bewogen had ik niet in de hand gehad. Eens te meer was ik een marionet, een ledepop die via touwtjes en haakjes volgens een onbegrijpelijk programma bewogen wordt en nu hier dan daar wordt neergezet om zijn dansje te vervolgen. Maar het was een dansje geworden, niet een somber en moeizaam heen-en-weer gestamp. Ik had plezier gekregen in het spel dat met me gespeeld werd.

    De ochtend dat Peter me opbelde was een ochtend als vele anderen.

    Ik zat op kantoor en las de ochtendpost. Ik herkende zijn stem, een stem uit een verleden dat me steeds bij was gebleven.

    Hij was op doorreis en wilde een week bij me logeren. Mijn naam had hij uit het telefoonboek gehaald, vrienden hadden hem verteld dat ik in Amsterdam woonde.

    Ik haalde hem af en hij bleef veertien dagen.

    Een ontmoeting tussen oude vrienden, ogenschijnlijk niets meer. Hij vertelde dat de Japanse priester gestorven was en dat hij, na de dood van zijn meester, teruggekeerd was naar zijn geboorteland. Hij woonde nu in het Noorden van de Verenigde Staten, tegen de Canadese grens aan, in een leeg bosrijk land waar hij een boerderij was begonnen.

    Ik nam een paar dagen vrij en liet hem iets van Nederland zien.

    Hij leek ontspannen en onthield zich van wijze praat.

    Het scheen hem genoegen te doen dat ik gelukkig getrouwd was, dat ik een kind had, dat ik met plezier werkte. Een oudere broer die blij is dat zijn jongere broer geslaagd is.

    Ik nam hem mee naar mijn kantoor. Op mijn ouderwetse cylinderbureau staat een Boeddha-beeld. Zodra Peter het beeld zag gromde hij diep in zijn brede borstkas. Op zijn gezicht zag ik een uitdrukking die ik alleen als tegelijkertijd zot en plechtig kan beschrijven. Zot als de dwaas uit de volksvertellingen, een man die niet dwaas doet maar dwaas is. Geen nar of clown, maar een dwaas die heel diep kan voelen, heel ver kan zien, en moeite heeft terug te komen tot het leven van alle dag. Dat Peter onmiddellijk na zijn gegrom een koprol over de vloer maakte verbaasde me dan ook niet.

    Zolang hij bij ons logeerde stonden we om zes uur op en mediteerden een uur samen. Over Zen of Boeddhisme sprak hij nooit.

    Op een avond bracht ik hem koffie in zijn kamer en vond hem in diepe meditatie op het vloerkleed voor zijn bed. Ik herkende de rustige kracht die ik zo dikwijls in Japan gevoeld had. Ik ging naast hem zitten en bereikte een vrij diepe concentratie, veel dieper dan ik mij bij mezelf voor mogelijk gehouden had.

    De dag daarop vertrok hij en op weg naar Schiphol vroeg ik hem of hij zijn Zen-studie beeindigd had. Hij knikte.

    „Dan ben je een meester" zei ik, half vragend.

    Hij gaf geen antwoord.

    „Heb je discipelen?" vroeg ik.

    „Ja zei hij, na enig nadenken. „Ik denk wel dat je hen discipelen kunt noemen.

    Maar zo kende ik hem niet. In Japan had ik hem als een mede-discipel beschouwd. Een gevorderde discipel weliswaar, maar geen autoriteit. Hij was in die tien jaar weinig veranderd. Een beetje kaler, een beetje dikker. Maar een blanke man, met een gezicht dat doet denken aan de ronde kinderlijkheid van Charlie Brown uit de Peanuts strip, kan geen Zen-meester zijn.

    Zen-meesters, in mijn voorstellingsvermogen, waren kleine Japanse priesters, met glimmende kale schedels en borstelige wenkbrauwen, gekleed in grijze kimono’s. Peter had een ribbeltjesjasje aan en een broek met bobbelknieën.

    Maar waarom niet? Vestdijk beschrijft Christus als een kelner met konijnentanden. De wijsheid is niet beperkt tot Oosterlingen. Het Boeddhisme stelt dat alle wezens de Boeddha-natuur hebben en die kunnen verwerkelijken. Een Beierse boer kan een Zen-meester worden. Een Hottentot ook. Waarom dan geen Amerikaan?

    Maar ik bleef deze ontdekking merkwaardig vinden. Ik wachtte tot hij zijn instapkaart gekregen had en vroeg pas op het laatst mogelijke moment of hij mij, als ik naar hem toe zou komen in Amerika, als discipel zou accepteren.

    Peter lachte.

    „Maar natuurlijk".

    Daarna omhelsde hij me, gaf me een tikje op mijn hoofd en liep naar de marechaussee om zijn pas te laten zien.

    Achter het hek zwaaide hij nog eens, lachte weer (ik stond hem nog verbluft na te kijken), en verdween.

    Dat was een paar maanden geleden. Nu was ik bijna bij hem.

    De luidsprekers kraakten weer en de menigte begon zich opnieuw te verdringen. Met de oude heer was ik de laatste om door de controle te gaan. Binnen een uur zat ik in een ander vliegtuig op weg naar het Noorden.

    Maar dit was een andere reis dan de reis naar Japan. Toen sprong ik verward in het onbekende en ging naar een land dat aan het uiteinde van mijn wereld lag. Toen was ik op weg naar een klooster dat in een stad lag die ik me niet kon voorstellen, zelfs

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1