Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Wraak kent geen winnaars
Wraak kent geen winnaars
Wraak kent geen winnaars
Ebook362 pages4 hours

Wraak kent geen winnaars

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Als Anja de ogen van haar gestorven vader sluit, zweert ze wraak. Het grote onrecht hem aangedaan, kan niet onbestraft blijven. Ze weet precies wie de dader is maar hoe en wanneer haar wraak over hem uitgestort wordt, weet ze nog niet. Haar geduld en het leven helpen haar. De meubelmakerij van haar man en zijn compagnon, een houthandelaar met een dubieuze reputatie, smokkelwaar, heel veel geld dat spoorloos verdwijnt, ongure Roemenen en een knap, sexy vriendje waar ze het bed ook mee deelt, zijn een paar van de ingrediënten die haar helpen dat doel te bereiken. De prijs is ongekend hoog. Heeft ze de slag gewonnen en de oorlog verloren? Zeker is dat wraak geen winnaars kent.
LanguageNederlands
Release dateApr 25, 2024
ISBN9789403743455
Wraak kent geen winnaars

Related to Wraak kent geen winnaars

Related ebooks

Related articles

Reviews for Wraak kent geen winnaars

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Wraak kent geen winnaars - Peter Gortworst

    1.

    Dit is geen rustig inslapen. Dit is vechten tegen de dood en dat is een strijd die iedereen verliest. Een enkele keer is de dood genadig als een uitkomst, een verlossing of als een, vaak vermeende, oplossing. Helaas komt de dood in de meeste gevallen ongelegen, te vroeg, te onverwacht, te snel. Zo is ook Anja’s ervaring als ze bij het bed van haar vader zit. Ze ziet hem vechten. Hij wil zich niet schikken in het onvermijdelijke. Een paar keer zegt ze hem dat het goed is, dat hij mag gaan en zich geen zorgen om haar moet maken, maar hij blijft vechten.

    Die zorgzaamheid tot het uiterste, is typisch haar vader. Na de dood van haar moeder is de opvoeding van zijn dochter de belangrijkste opgave geworden. Ze weet dat ze zijn grootste schat is. Als het jong van een adelaar droeg hij haar, van kinds af aan, op zijn machtige vleugels. Alleen het beste was goed genoeg voor zijn kleine meid. Haar nu in de steek laten, valt hem onnoemlijk zwaar. Hij heeft de laatste weken wel honderd keer gevraagd of ze wel op eigen benen kan staan. Alle honderd malen verzekerde ze hem dat een meid van achttien zoiets best wel kan.

    De zuster komt binnen. Zwijgend en geroutineerd controleert ze haar vader. Het geluid van de hypermoderne monitor zet ze een streepje lager.

    ‘Het duurt niet lang meer, Anja,’ zegt ze zacht, ‘De morfine doet zijn werk.’

    Haar vader ontsluit voor een kort moment de ogen en ze ziet paniek.

    ‘Het is goed papa. Ik ben bij je en laat je niet alleen. Ga maar slapen, het komt goed.’

    Het is geen slaap maar een onrustige en angstig wachten op. Ze houdt zijn hand vast. Die voelt al koud aan. Ze staat op, buigt zich over hem heen en kust zijn voorhoofd.

    Met het uur wordt de ademhaling lichter. Hij schokt af en toe een beetje. Dat grote sterke lijf waar ze tegenaan kon kruipen, dat veiligheid, rust en warmte bood, is niet meer. De kanker heeft het uitgemergeld, vernederd, kapot gemaakt.

    De zuster komt weer en besluit te blijven. Het kan elk moment afgelopen zijn.

    ‘Pappa?’

    Hij opent zijn ogen en kijkt naar haar. Hij probeert iets te zeggen, maar er komt geen geluid.

    ‘Ik hou van je papa.’

    Dan breekt hij en gaat.

    Ze sluit zijn ogen voor de allerlaatste keer en het is deze handeling die een vonk slaat. De vonk ontsteekt een vlam. De vlam maakt het vuur. Het vuur van de verzengende wraak. Ze huilt van verdriet en van woede. Voor het eerst in al die jaren voelt ze hoe die woede haar maag omklemt. Het is een kramp die haar dwingt voorovergebogen te zitten. Ze drukt haar handen in haar buik. Dat je van verdriet echt pijn kan voelen, weet ze. Van woede wist ze dat niet.

    ‘Gaat het?’ vraagt de zuster.

    Ze knikt. De zuster maakt het raam open en koele avondlucht stroomt door de kamer. Nog even en het is weer lente. De kastanjeboom in de ziekenhuistuin zal weer bladeren krijgen en daarmee de nesten van de nu al baltsende houtduiven verbergen. De lichtgele gordijnen bewegen zacht in de wind. Vragend kijkt Anja de zuster aan.

    ‘De ziel heeft vrijheid nodig,’ zegt deze, ‘Hij moet weg kunnen.’

    Ze gaat staan en kijkt naar haar vader. Langzaam trekt de kleur uit zijn gezicht weg. De zuster koppelt de monitor af.

    ‘Neem alle tijd die je nodig hebt,’ zegt ze en laat haar alleen met haar vader.

    Voor de laatste maal kust ze hem en streelt zijn gezicht.

    ‘Dag pappa, dag…’

    Ze trekt het laken over zijn gezicht en legt haar hoofd op zijn borst. Een begin van realiteit dringt langzaam tot haar door. Nooit meer die bulderende lach. Nooit meer die sterke armen die liefdevol zijn kleine meid omarmen. Nooit meer zijn gevleugelde woorden: ‘Uiteindelijk komt alles goed en is het niet goed, dan is het ook het einde nog niet’.

    Dit is niet goed en toch het einde. Zijn leven had niet zo mogen eindigen. Dit heeft hij niet verdiend. Er is één man die verantwoordelijk is voor de jaren van zorgen, kommer en kwel. Ze zal hem krijgen. Hier komt hij niet straffeloos mee weg. Sinds ze gedwongen waren te verhuizen, is ze brandstof aan het verzamelen. Brandstof die de wraak ontbrandt. Nu is er genoeg om het vuur vele jaren gaande te houden. Hoe, wanneer en waar ze het vuur van de wraak over hem zal uitstorten, weet ze nog niet. Ze heeft tijd en geduld.

    2.

    De dagen tot de crematie wordt ze geleefd. De begrafenisondernemer begrijpt dat de wereld waarin ze nu terecht gekomen is, een onbekende wereld is. Gelukkig zijn er vooraf wel een paar zaken geregeld. Zo is duidelijk welke muziek er gespeeld moet worden en zijn de adressen voor de rouwkaarten bekend. Het is een uitvaart die vergoed wordt door een verzekering in natura en de ondernemer neemt dat, in haar geval, ruim. Zijn ervaring deelt hij zo veel mogelijk met haar en ze is hem daarvoor dankbaar.

    ‘We zetten vader bij ons in een speciale kamer. Je krijgt een sleutel en mag hem zo vaak en zo lang als je wilt bezoeken,’ vertelt hij haar.

    ‘Is de kist open?’

    ‘Ja.’

    ‘Dat gaat niet gebeuren. De kist moet gesloten zijn. Ik wil mij hem niet herinneren als een dode man maar als de man zoals ik hem gekend heb.’

    Elke avond bezoekt ze hem. Ze bekijkt de bloemen die op de kist zijn gelegd. Een mooi boeket van de oude buurtjes, een krans van de vakbond waar hij jarenlang hand-en-spandiensten aan verleende, een bloemstuk van een paar oud-collega’s en het veldboeket van haar. Geplukt op het hoge talud van de spoorbrug. Vele malen onderbraken ze de zondagse wandeling om daar onder de brug te gaan zitten. Met bijna kinderlijke opwinding, die van beider gezichten af te lezen was, zaten ze bijna twintig meter boven het kanaal en de weg, te wachten op de trein die vlak boven hun hoofd met donderend geweld voorbij kwam. Hun vingers staken ze in hun oren en ze schreeuwden tegen het geraas in. Hele stukken van het talud waren begroeid met bramenstruiken. In augustus namen ze lege conservenblikken mee en zochten ze de grootste diepblauwe bramen. Yoghurt met een verkruimelde beschuit, suiker en bramen. Het lekkerste toetje dat ze zich kan herinneren. Daar, op dat talud, gaat ze de as van papa verstrooien. Een passender plek kan ze niet bedenken.

    Ze zet een stoel naast de kist en legt haar hand er op. Haar verdriet en haar gedachten laat ze de vrije loop. Het lukt haar de gedachten van wraak te verbannen. Nu is daar geen plaats voor. Het afscheid is dat telt. Dat andere komt later. Mogelijk veel later zelfs.

    De deur van de kamer gaat zachtjes open. Een vrouw kijkt om de hoek.

    ‘O, sorry,’ zegt ze.

    ‘Tante Netty! Kom binnen.’

    ‘Ik wil je niet storen. Ik heb een krans mee van de oude buurtvereniging. Ik ga gelijk weer weg.’

    ‘Nee, blijf alstublieft. Blijf, want dan kunnen we praten over hoe het was toen papa nog leefde.’

    Netty zet de krans met de witte linten tegen het voeteneinde van de kist. Ze pakt een stoel en gaat naast Anja zitten.

    ‘Houd je het een beetje vol?’

    Anja knikt.

    ‘Het is fijn hier bij hem te zitten. Het maakt mij rustig. ‘t Is net alsof de rust die hij uitstraalde er nog is.’

    ‘Het was zo’n fijne man,’ zegt Netty, ‘We vonden het zo erg dat jullie het huis uit moesten. Hij werd zo gemist. Voor iedereen nam hij de tijd, iedereen wilde hij helpen en altijd vriendelijk… Ik heb hem nog nooit kwaad gezien.’

    ‘O, ik wel hoor. Als hij mij betrapte op een leugentje of als hij meende dat hem onrecht werd aangedaan, kon hij best wel kwaad worden. Hoe is het met het huis?’

    ‘Het is door de woningbouwvereniging verkocht. Er woont nu een jong stel. Die hebben eerst maandenlang verbouwd, jullie moestuin is betegeld en achter in de tuin staat nu een garage. Daar zetten ze hun Snoek in.’

    ‘Hun wat!?’

    ‘De auto. Dat ding noemen ze een Snoek.’

    ‘Van dat merk heb ik nog nooit gehoord.’

    ‘Ik ook niet, maar het maakt niet uit. Het minst leuke is dat het niet ons soort mensen zijn. Jammerlijk genoeg leven ze nogal op zichzelf.’

    ‘Goh, het is maar goed dat pappa niets wist van die tuin. Die moestuin was zijn kleine paradijs.’

    Anja zwijgt. Netty merkt dat ze ergens mee zit. Ze wacht geduldig en haar wachten wordt beloond.

    ‘Netty, mag ik je iets vragen?’

    ‘Tuurlijk. Zeg het maar.’

    ‘Ik ga de erfenis weigeren.’

    ‘Oh…? Waarom dat?’

    ‘Omdat er niets te erven is. Er zijn alleen maar schulden en die wil ik niet erven.’

    ‘Schulden? Hoe kan dat?’

    ‘Meer uitgaven dan inkomsten. We leefden van aanbiedingen en de diaconie. Mijn vader moest daarvoor ‘s zondags een uurtje in de kerk zitten, maar dat had hij er graag voor over. Als hij thuiskwam in het enige pak dat hij had en ik hem vroeg hoe het was in de kerk, zei hij elke zondag blij te zijn dat God van hem een ongelovige had gemaakt. Kleren kochten we tweedehands. Als de weekmarkt ten einde liep, ging mijn vader zoeken naar groente die weggegooid werd, maar nog goed genoeg om te eten. Ik ben met mijn studie gestopt. De opleiding konden we niet meer betalen en pappa moest verzorgd worden.’

    ‘Ja…?’

    ‘We hebben echt geprobeerd het te voorkomen, maar de schulden werden steeds groter. Nu is het zo dat, wanneer je een erfenis weigert, je niets mag meenemen. Doe je het wel, dan noemen ze het onttrekken, maar ze vinden het stelen. Nu had mijn vader een halsketting met daaraan de trouwringen van hem en mijn moeder. De ijzeren tuinkabouter staat in de kamer en…

    ‘Ach, is die daar!’ valt Netty haar in de rede, ‘We hebben ons wel eens afgevraagd waar dat kunststuk gebleven is. Die had je vader toch zelf gemaakt, niet?’

    ‘Ja, hij was er best trots op.’

    ‘En terecht!’

    ‘Goed,’ gaat Anja verder, ‘Er zijn fotoboeken en foto’s die in de gang en op zijn slaapkamer hangen. Verder zijn er souvenirs en dingetjes waar ik mooie herinneringen aan heb en natuurlijk zijn pet. Die moeten het huis uit en de vraag is of ik ze zolang bij jou kan stallen. Ik doe de hele handel in een doos en zodra ik ergens een andere woning heb, haal ik die weer op. Vind je dat goed?’

    ‘Ja hoor. Ik wil het ook wel op komen halen.’

    ‘Nee, doe maar niet. Voor je het weet gaat het op een verhuizing lijken en dat moet voorkomen worden. Als de verkeerden het zien, heb ik een probleem. Ik heb morgenmiddag een afspraak met de notaris. Kan ik ze morgenochtend brengen?’

    ‘Ik ben thuis en zal zorgen dat de koffie klaar staat.’

    Netty neemt afscheid. Ze sluit de deur achter zich en Anja legt haar hoofd op de kist.

    ‘Maak je geen zorgen pappa. Het komt goed.’

    De notaris is de bereidwilligheid zelve, maar zoekt beroepshalve naar het naadje van de kous.

    ‘Had jouw moeder broers of zussen?’

    ‘Ja, ze had één zus, maar die is overleden.’

    ‘En had die zus van je moeder kinderen?’

    ‘Ik geloof het wel, maar zeker weten doe ik het niet. Sinds ze naar Canada geëmigreerd zijn, is het contact verwaterd.’

    ‘Een adres?’

    ‘Pfff…. Als het er is, zit dat ergens in de papieren van mijn vader.’

    ‘En had jouw vader nog broers of zussen?’

    ‘O ja. Die waren thuis met zeven kinderen.’

    ‘Kijk aan. Zijn daar namen en adressen van bekend?’

    ‘Ja, maar ik heb zijn jongste broer al gebeld en gezegd dat ik de erfenis weiger. Hij zou de anderen waarschuwen. De adressen kunt u wel krijgen hoor.’

    ‘Ja, graag.’

    Hij rommelt omslachtig in zijn papieren. Ze bekijkt het portret van koningin Juliana dat boven zijn hoofd aan de muur hangt en wacht geduldig tot gevonden is wat hij zoekt. Blijkbaar een spiekbriefje want puntsgewijs begint hij met haar door te nemen welke consequenties er vastzitten aan het weigeren van een erfenis. Ze heeft zich goed voorbereid en weet wat er komen gaat.

    ‘Goed, er gaat een brief naar de kantonrechter. Die bekijkt de zaak en met jouw situatie in het achterhoofd, schrijft hij een machtiging. Voor jou betekent dit dat je niets uit het huis mag halen. Geen meubels, geen radio of televisie, geen sieraden, geen schilderijen, niets. Ben ik duidelijk?’

    ‘En de meubels in mijn eigen kamer, mijn kleren, pick-up, boeken, make-up en zo?

    ‘Ja, dat wel.’

    ‘En een paar foto’s die aan de wand hangen?’

    ‘Luister, wie veel vraagt, krijgt vele antwoorden.’

    Ze kijkt hem aan en weet genoeg.

    ‘Sterkte meisje,’ zegt hij en geeft haar een hand.

    3.

    Ze zit alleen op de voorste bank in de aula. Voor haar staat de kist. Twee grote kandelaars met brandende kaarsen staan naast het hoofdeinde. Alleen haar veldboeket ligt op de kist. Alle kransen en bloemstukken liggen mooi gedrapeerd aan het voeteneinde.

    Het is niet druk. Tante Netty en haar man zitten achter haar. Ze ziet een paar bekende gezichten uit hun oude straatje. Halverwege zitten een paar onbekende mannen bij elkaar. Ze vermoedt dat het vroegere collega’s zijn. Twee ooms en één tante zijn gekomen. Ook namens de anderen, hebben ze nadrukkelijk laten weten. De dominee is er en dat waardeert ze toch. De dag na papa’s dood kwam hij op bezoek om over de dienst te praten. Ze maakte hem duidelijk dat er geen kerkdienst zou komen en hij had vreemd opgekeken. Haar vader was toch gemeentelid van de kerk geweest? Ze denkt dat deze zielenherder zich bekocht voelde toen ze vertelde dat haar vader naar de kerk ging om de hulp van de diaconie te krijgen. Die aardse hulp was harder nodig dan het hemelse manna. Haar vader was een overtuigd ongelovige en dat kon de dominee zichtbaar moeilijk verkroppen. Zonder veel woorden is hij gegaan. Dat hij er nu toch is, pleit voor hem.

    De uitvaartondernemer neemt het woord. Hij bedankt iedereen die gekomen is om de laatste eer te bewijzen aan de gestorvene. Op zijn vraag of er nog iemand is die het woord wil voeren, steekt een oud-collega de hand op. De eerste muziek die gespeeld wordt, is van Bach. Aafje Heynis zingt het Bist du bei mir. Anja krijgt het te kwaad. Ze ziet haar vader weer zitten naast de luidspreker van de pick-up. De ogen gesloten en luisterend naar dit prachtige lied. Ze buigt voorover en huilt in haar zakdoek.

    Dan is daar die arm om haar schouders. Netty is naast haar komen zitten en houdt haar vast. Plotseling realiseert zij zich dat ze alleen is. Ze is een weeskind geworden die het vanaf nu alleen moet zien te rooien. Die arm is nu net wat ze nodig heeft. Ze legt haar hoofd op de schouder van Netty en de hele ceremonie gaat in een waas aan haar voorbij.

    Het laatste afscheid is daar. Samen met Netty loopt ze naar de kist. Ze staat daar en staart zeker een minuut naar de gesloten kist voor ze een stap naar voren doet en een diepe buiging maakt. Ze buigt uit een groot respect en intense liefde voor de man die haar vader is, haar steun en toeverlaat, haar held. Zonder om te kijken loopt ze naar de koffiekamer.

    4.

    Omgeven zijn door aardige en behulpzame mensen is een zegen en een vloek. Enerzijds vult het je met dankbaarheid als mensen om je geven en je met allerhande middelen bijstaan, anderzijds doet het een beroep op je trots. Je verlangen zelfstandig te zijn, wordt geweld aangedaan en maakt het aanvaarden van hulp tot een kunst.

    Dat ervaart ook Anja. De woningbouwvereniging is niet gespeend van enige ethische waarden. De woning moet ze opgeven. Ze kan en mag daar niet blijven wonen. In deze naoorlogse tijd van woningnood is het onbestaanbaar dat een vrouw alleen in een complete eengezinswoning woont. Haar dakloos maken is uiteraard niet de bedoeling. Ze begrijpen best dat een andere woonruimte niet zomaar gevonden is en geven Anja daarom tijd. Die tijd heeft ze echt nodig. Er zal geld verdiend moeten worden om in haar levensonderhoud te voorzien. Het pannetje met eten dat Netty elke avond brengt, is welkom maar vele malen liever had ze zelf gekookt.

    ‘Nee joh, het is absoluut geen moeite. Of ik nu voor twee of voor drie kook, maakt mij niet uit,’ heeft Netty gezegd, ‘Lukt het overigens met het zoeken naar werk?’

    ‘Ik wacht nog op antwoorden,’ zegt Anja, ‘De koekjesfabriek laat nog niets van zich horen en de schoonmaakdienst ook niet. Veel meer dan wachten kan ik niet en kieskeurig zijn al helemaal niet.’

    ‘Nou ja, wie weet ligt er morgen wel een brief in de bus. Lust je schouderkarbonade?’

    ‘Ja…?’

    ‘Dan eet je dat morgen.’

    Anja schept het meegebrachte pannetje leeg en wast het af.

    ‘Spinazie, aardappelen en een slavink. Lekker.’

    ‘Geniet er maar van. Tot morgen,’ zegt Netty en vertrekt met het pannetje in haar boodschappentas.

    Het lot is haar welgezind. Na een kleine week ligt er een brief van de koekjesfabriek op de deurmat. Ze kan zich maandag melden bij de poort en vragen naar de heer Spits van personeelszaken. De dag daarna is er opnieuw een brief. De schoonmaakdienst van het stadhuis neemt haar graag aan voor de interieurverzorging. Ze hoeft niet lang na te denken welke ze laat vallen: ze neemt beide banen. Haar langgekoesterde wens om een Lelijke Eend te kunnen kopen, is nieuw leven ingeblazen. De tijd van spaarzaam leven werpt vruchten af. Ze is met weinig tevreden en het saldo op haar spaarbankboekje kan, voor het eerst in lange tijd, weer groeien.

    Overdag vist ze mislukte koekjes van de band en ‘s avonds leegt ze prullenmanden, sopt toiletten, stofzuigt de vloer en poetst de talloze telefoons. Van haar eerst verdiende geld koopt ze twee zakken chips, een fles wijn en twee flesjes bier, vraagt Netty en haar man te komen en viert die zaterdagavond met hen trots de herwonnen vrijheid.

    5.

    ‘Ga maar eens kijken of het iets voor je is,’ zegt de heer Jonker van de woningbouwvereniging, ‘Ik denk dat je het een prima woning zal vinden.’

    Hij geeft haar de sleutel en het adres. Ze stapt op de fiets. Appartementen aan de Oostzijde? Nu kent ze haar stad redelijk goed, maar van appartementen aan de Oostzijde heeft ze nog nooit gehoord. Tot ze er is.

    Dit is de Hunkerbunker. De hele stad weet precies waar je het over hebt als je deze naam laat vallen. Hier wonen, vaak tijdelijk, vooral verpleegsters van het ziekenhuis. Alleenstaande meiden die vertrekken als ze een betere woning kunnen vinden of een vriendje. Het is een wonderlijke constructie. Een blok van zestien kleine woningen op hoge betonnen palen. Acht woningen zijn bereikbaar via een lange metalen trap aan de achterzijde. Met een aansluitende trap zijn, één etage hoger, de volgende acht bereikbaar. Onder die woningen is een benzinestation. Als het regent kan je daar, zonder nat te worden, tanken.

    Ze loopt de trap op en zoekt de deur van de woning. Die bevindt zich op de onderste laag. Nieuwsgierig doet ze open. Een gangetje leidt naar de woonkamer. In het gangetje een deur naar het kamertje waar de natuur eenieder, op gezette tijden, op hun nederigheid wijst. Het is zo klein dat het beter is met geopende deur te doen wat men geacht wordt daar te verrichten. De deur daarnaast geeft toegang tot de badkamer. Een douche waar je de kont amper in kan keren en een wasbak. Meer is het niet. De woonkamer heeft een open keukentje en een deur naar de slaapkamer. Er is nog een deur. Die geeft toegang tot het balkon maar zodra ze deze openmaakt, slaat de stank van benzine en diesel haar op de keel. Die deur blijft vanaf nu dicht. Ze kijkt om zich heen, loopt rond, wikt en weegt. De huur is belachelijk laag, de woning voor haar alleen is goed genoeg. Er zal geschilderd moeten worden, het balkon is onbruikbaar en vloerbedekking is er niet. Ze weet heel goed, dat ze hier met niets zal beginnen en het even zal duren voordat het zo ingericht is dat er visite kan komen. Ze fietst terug naar de woningbouwvereniging.

    ‘Ik neem hem,’ zegt ze.

    ‘Da’s mooi,’ zegt mijnheer Jonker, ‘We gaan het regelen. Gefeliciteerd.’

    Het is zaterdagmorgen zeven uur en Anja stroopt haar mouwen op. Met twee banen blijft er niet veel tijd over om je eerste eigen woning onder handen te nemen. De lange muur is geverfd in een viesgroene kleur. Die moet lichtpaars worden en ze denkt daar de hele dag voor nodig te hebben. Om tien uur is er een kwart van de muur gedaan. Ze ploft op de grond. Haar armen zijn moe. Ze schenkt zich een beker Exota in en beziet haar werk. Het groen komt nog door het paarse heen. Het dekt niet en de hele muur vraagt zeker nog een laag.

    Er wordt op de deur geklopt. Ze doet open en voor haar staat een lange, magere slungel met een vlasbaardje, donkere ogen, lange haren en een Afghaanse jas.

    ‘Hoi,’ zegt de slungel en steekt zijn hand uit. ‘Ik ben Theo de Geus, je buurman.’

    ‘Hoi, ik ben Anja. Ben jij de buurman rechts of links?’

    ‘Ik ben rechtshandig maar woon links. Als je andersom gaat staan woon ik rechts.’

    Hij grijnst en Anja kijkt hem verwonderd aan. Die grijns is speciaal. Het lijkt op een hond, die zijn tanden laat zien in combinatie met een fotomodel die op het goede moment ‘cheese’ moet zeggen. Het is dat zijn ogen daarbij lachen. De aanblik zou anders beslist beangstigend genoemd kunnen worden.

    ‘O leuk, kom binnen,’ zegt Anja, ‘Er staat nog niets. Ik ben begonnen een muur te schilderen, maar dat valt nog niet mee.’

    Theo bekijkt de muur en de emmer met verf.

    ‘Dit is niet genoeg. Je zal die muur nog zeker twee keer moeten doen voor het dekt. Waar heb je die verf vandaan?’

    ‘Hema…?’

    ‘Hm. En die mengkleuren ook?’

    ‘Ja…?

    ‘Ga door met schilderen. Ik haal nog wat verf op.’

    Hij draait zich op zijn hakken om en verdwijnt. Anja roept nog iets over geld maar dat hoort hij al niet meer.

    Na een half uurtje is hij terug met twee emmers verf en een boodschappentas. Hij loopt de voordeur uit en even later hoort Anja lawaai op haar balkon. Ze ziet twee handen die rieten tuinstoelen buitenlangs de afbakening van de balkons manoeuvreren. Na een paar minuten komt hij via de voordeur weer binnen. Hij draagt andere kleren en een kleine salontafel. De tafel zet hij in het midden van de kamer, de stoelen haalt hij van het balkon en uit de boodschappentas vist hij een fles melk, een brood, boter en beleg. Hij graait in zijn broekzak en tovert twee messen tevoorschijn.

    ‘Zo,’ zegt hij, ‘Eerst eten en praten.’

    Anja schiet in de lach.

    ‘Jij bent er eentje van het kordate type?’

    ‘Ja. Werken met een lege maag gaat niet. Ik heb vandaag tijd en kan je daarom helpen.’

    ‘Fijn. Ik ben er best blij mee, maar waarom doe je dat? Je kent mij niet eens.’

    ‘Jawel. Jij bent Anja. Je bent een mooie meid en waarschijnlijk leer je voor verpleegster.’

    ‘Uh… Ja. Dank je. Fout.’

    ‘Geen verpleegster? Wat doe je dan?’

    ‘Overdag werk ik in de koekjesfabriek en ‘s avonds maak ik het gemeentehuis schoon. Mocht je daar ooit komen en het ruikt naar eerlijk zweet, dan is dat van de schoonmakers. Ambtenaren zweten niet. Die stiefelen aan het einde van de dag naar huis en slapen daar verder. En jij wordt vast ook geen verpleger.’ Theo grijnst.

    ‘Nee, dat is niets voor mij. Ik ben meubelmaker in een meubelfabriek. Het heeft weinig met het echte ambacht te maken, maar je moet toch ergens beginnen, nietwaar?

    Hij staat op en schuift het tafeltje met de stoelen aan de kant.

    ‘Ik haal bij mij een verfroller met een bak op. We gaan aan de slag.’

    Halverwege de middag is de muur twee keer gedaan en heeft een muur in de slaapkamer dezelfde lichtpaarse kleur.

    ‘Morgen verder?’ vraagt Theo.

    ‘Anja knikt en zegt dat ze er twaalf uur zal zijn. Het lijf verbiedt haar om eerder te komen.

    ‘Heb je geen vrienden of vriendinnen die je kunnen helpen?’ vraagt Theo.

    ‘Niet meer.’

    ‘Omdat?’

    ‘Omdat een meid die geen geld bezit, geen moderne kleren kan kopen en hele dagen bezig is een zieke vader te verzorgen, geen leuke vriendin is.’

    ‘Auw,’ zegt Theo.

    ‘Vraag niet verder. Misschien vertel ik het je ooit nog.’

    Langzaam maar zeker wordt de woning bewoonbaar. Als laatste haalt Theo met een gehuurde bakfiets haar bed en kledingkast

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1