Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Ik zal je vinden
Ik zal je vinden
Ik zal je vinden
Ebook344 pages5 hours

Ik zal je vinden

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Alles heeft Mark Weegers in het leven altijd meegezeten, totdat hij ten onrechte wordt beschuldigd van moord op een collega. Als hij de gevangenis verlaat, zit hij vol wraakgevoelens en frustraties. Hij heeft maar één doel: de ware schuldige vinden. Alle waarschuwingen en goede raadgevingen ten spijt, kan niets hem ervan weerhouden om te proberen van alle blaam gezuiverd te worden.

LanguageNederlands
PublisherStiny Huizing
Release dateMay 2, 2014
ISBN9781310781353
Ik zal je vinden

Related to Ik zal je vinden

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Ik zal je vinden

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Ik zal je vinden - Stiny Huizing

    Notes

    This ebook is licensed for your personal enjoyment only. This ebook may not be re-sold or given away to other people. If you would like to share this book with another person, please purchase an additional copy for each recipient. If you’re reading this book and did not purchase it, or it was not purchased for your use only, then please return to Smashwords.com and purchase your own copy. Thank you for respecting the hard work of these authors

    Smashwords Editie, Licentie

    Dit e-book is uitsluitend voor uw persoonlijke plezier. Dit e-book mag niet worden doorverkocht of doorgegeven aan iemand anders. Als u dit boek wilt delen met iemand anders, koop dan alstublieft een extra exemplaar voor elke ontvanger. Als u dit boek leest en u hebt het niet gekocht, of het was niet gekocht voor uitsluitend uw gebruik, ga dan alstublieft naar Smashwords.com en schaf uw eigen exemplaar aan. Dank u voor het respecteren van het harde werk van deze auteurs.

    Alles heeft Mark Weegers in het leven altijd meegezeten, totdat hij ten onrechte wordt beschuldigd van moord op een collega. Als hij de gevangenis verlaat, zit hij vol wraakgevoelens en frustraties. Hij heeft maar één doel: de ware schuldige vinden. Alle waarschuwingen en goede raadgevingen ten spijt, kan niets hem ervan weerhouden om te proberen van alle blaam gezuiverd te worden. Hij gaat zelfs op een geheime missie die riskanter en absurder is dan hij ooit had kunnen vermoeden. De moderne Nederlandse geavanceerde technologie stelt hem daartoe in staat. Hij belandt in een gebied waarvan nog niemand is teruggekeerd. Het verhaal krijgt een volstrekt onverwachte wending, waardoor het onmogelijk is te stoppen met lezen.

    De kracht van Huizing schuilt in de achteloosheid waarop ze op een boeiende en beeldende manier de adembenemende avonturen van Mark beschrijft waardoor de lezer zich ten nauwste betrokken voelt bij de speurtocht.

    1

    Met de armen onder zijn hoofd gevouwen lag Mark uitgestrekt op zijn bed. Hij draaide zijn gezicht opzij en keek naar de kat. ‘Babar, dit is de laatste avond dat we samen in de cel zitten, want morgen ben ik vrij.’

    Een sterke behoefte voelend aan gezelschap, had hij met een beetje fantasie, zijn zwarte ribbeltrui omgetoverd in een kat. Om het echter te doen lijken waren de mouwen, die de voorpoten van de kat moesten voorstellen, een stukje over de zitting van de stoel geschoven. Eerst had hij er een menselijk figuur van willen maken. In eenzame uren zou die dan zijn gesprekspartner zijn, maar dat was wel heel erg pathetisch. Beseffend dat het ook niet normaal was om tegen een denkbeeldige kat te praten, leek het hem toch minder belachelijk dan tegen een mens van trui te praten. Mensen die hem kenden zouden in deze handeling kunnen zien dat zijn verstand naar beneden was gegleden, maar niets was minder waar. Zou hij alle ellende van zich af kunnen schudden zonder er een trauma aan over te houden?

    Verwachtend deze avond in een euforische roes te verkeren, was juist het omgekeerde het geval. Een onverklaarbare neerslachtigheid overviel hem en hij zuchtte een paar keer diep. Hier in de gevangenis, die volgens hem ten onrechte een kliniek werd genoemd, had hij in het begin vol wraakgevoelens gezeten. Zijn plan was, wanneer de gevangenisdeur achter hem gesloten werd, om iedereen die voor zijn opsluiting verantwoordelijk was overhoop te schieten. Nu dacht hij daar wat genuanceerder over. Het zou een stomme zet zijn, want om voor altijd achter de tralies te komen was niet bepaald een aanlokkelijk idee; zo comfortabel was het hier nu ook weer niet. Maar dat ze er voor zouden boeten stond als een paal boven water. Ook al wist hij nog niet wie die ze waren.

    Nachtenlang had hij wakker gelegen om uit te puzzelen wat de beste strategie zou zijn. Verder dan wat vage ideeën was hij niet gekomen. Als duidelijk werd dat men hem ten onrechte had veroordeeld, zou schadevergoeding een kleine genoegdoening zijn voor al het leed dat hem was aangedaan. Maar geld woog bij lange na niet op tegen alle schade die hem berokkend was. Hij was alles kwijt: zijn vriendin, zijn baan, zijn huis - ook al was het dan maar een huurhuis - maar vooral zijn goede naam. Hij was niet alleen financieel beschadigd, maar vooral emotioneel en geestelijk.

    In een democratisch land als Nederland waar een streven naar rechtvaardigheid een kenmerk is, had het rechtssysteem in zijn geval zwaar gefaald. Ook als vast zou komen te staan dat hij onschuldig was, dan nog zou zijn omgeving hem mijden en met scheve ogen aankijken. Iemand die in de gevangenis had gezeten was nu eenmaal besmet. Waar rook is, is vuur, zouden de mensen denken.

    Zijn gedachten gingen naar zijn moeder die een maand na zijn verblijf in de kliniek op bezoek was geweest. Hij mocht één keer per week een uur bezoek hebben en zij was de eerste en, naar later bleek, ook de enige die van dat recht gebruik had gemaakt. Bezorgd, bangelijk en onwennig had ze in de bezoekerskamer gezeten. Hij had altijd een goede band met zijn moeder gehad en was haar dolgelukkig om de hals gevlogen. Zacht, maar gedecideerd had ze hem afgeweerd. Verbaasd had hij haar aangekeken.

    ‘Wat heb je nu gedaan, jongen?’ had ze gefluisterd.

    ‘Niks. Ik heb helemaal niks gedaan. Ik ben erin geluisd.’

    Ze had hem ongelovig aangekeken. ‘Je bent toch veroordeeld?’

    ‘Dat wil nog niet zeggen dat ik schuldig ben, moeder,’ had hij met stemverheffing gereageerd. Toen hij zei dat zij hem als geen ander kende en moest weten dat hij nooit iemand zou vermoorden, had ze meewarig haar hoofd geschud en gezegd: ‘Je weet nooit wat er werkelijk in je kind omgaat.’

    Hij was woest geworden en had gezegd dat ze niet weer op bezoek hoefde te komen en met driftige passen had hij het vertrek verlaten. Ze had een reep chocolade voor hem meegenomen. Een reep, nota bene, als een oma die bij haar kleinkind op bezoek ging. Hij had hem op de tafel laten liggen.

    Hij keek naar het plafond boven hem waar hij elk vlekje en scheurtje kende. Urenlang had het plafond hem beziggehouden. In de patronen herkende hij van alles. Als hij er een land in zag, dat hij bezocht had, dan liet hij zijn gedachten gaan over dat land en beleefde het bezoek opnieuw. Ook zag hij vogels, honden, olifanten, bloemen en gezichten van mensen; zelfs van mensen van wie hij het bestaan bijna vergeten was. Het plafond was zijn belangrijkste speeltje geworden. Ook de muur tegenover het bed vertoonde scheuren. Toen hij niets nieuws meer in de muur had kunnen ontdekken, had hij de schrijfpunt van zijn pen weg geklikt en met het metalen dopje lukraak krassen op de muur gemaakt zodat de nieuwe patronen hem andere, verrassende beelden toonden.

    Hij was blij dat hij de cel niet met iemand hoefde te delen. Het idee alleen al om boven of onder een ander te liggen die hem ’s nachts wakker zou houden door gesnurk of gezanik, vond hij onverdraaglijk.

    Het gezicht van Wolters verscheen op het plafond. Eén van de drie ‘collega’s’ in de kliniek met wie hij vaak klaverjaste. Toen hij de eerste keer bij hen aan tafel was geschoven, hadden de mannen hem gevraagd waarvoor hij zat.

    ‘Voor niets,’ had hij geantwoord.

    ‘Dat zegt iedereen in het begin,’ had één van hen gezegd, terwijl hij er schamper bij lachte.

    ‘Laat ik het dan zo vragen,’ had Wolters gezegd. ‘Waarvoor ben je veroordeeld?’

    ‘Voor moord,’ had hij grimmig gereageerd. ‘Maar ik heb er helemaal niets mee te maken.’ Wolters was rond de vijftig, mager en had de verweerde huid van iemand die veel in de buitenlucht vertoefde, ook al kwam hij overdag weinig buiten omdat hij van beroep accountant was. ‘Weet je, er zijn meer mensen die ten onrechte vastzitten,’ was hij op slepende toon begonnen. ‘Ik heb de vriend van mijn dochter neergestoken. Die vent behandelde haar heel slecht en toen hij op een avond bij ons thuis was heb ik hem daarover aangesproken. Dat stond meneer niet aan en hij begon met mij te vechten. Hij is twee koppen groter dan ik en twee keer zo zwaar, dus ik had geen schijn van kans tegen hem. Toen ik me kon ontworstelen aan zijn greep ben ik naar de keuken gevlogen, heb een vleesmes uit het rek aan de muur gegrist en zonder aarzelen toegestoken.’

    ‘Dood?’ had Mark kalm gevraagd.

    ‘Gelukkig niet voor mij, anders had ik nog langer kunnen zitten. Het is nu te overzien. Andere mensen kunnen je tot daden brengen die helemaal in strijd zijn met je karakter. Die schurk heeft mij het bloed onder de nagels vandaan gehaald. Hij is de misdadiger. Ik kwam voor mijn dochter op en later voor mezelf. Hij had hier moeten zitten en niet ik,’ had Wolters verbeten gezegd.

    Nu maakten zijn gedachten een sprong naar zijn buren. De buurvrouw groette hem altijd wel vriendelijk maar de buurman negeerde hem volkomen. Op een dag was die met opgestreken zeil naar hem toegekomen en had gezegd dat hij zijn coniferen moest verwijderen omdat de takken over zijn tuin hingen. Toen Mark had gezegd dat hij die er dan maar af moest knippen, was de buurman kwaad geworden en had gezegd dat hij ze uit de grond zou trekken.

    ‘Mij ook best,’ had hij onverschillig gereageerd.

    ‘En ik wil je rotkop ook niet meer zien,’ had de buurman geschreeuwd.

    ‘Dan stel ik voor dat je er een schutting tussenzet, buurman,’ had hij rustig gezegd. ‘Dan kan ik jouw rotkop ook niet meer zien.’

    Twee weken later had er inderdaad een schutting gestaan, waar Mark blij om was. Drie dagen later lag er een kopie van de rekening in zijn brievenbus met het verzoek, nee met het bevel, om de helft van het bedrag over te maken op naam van zijn buren. Hij had niet kinderachtig willen zijn en dat dezelfde week nog in orde gemaakt. Na het plaatsen van de schutting was de sfeer nog meer verziekt. Als de buurman hem zag negeerde hij hem niet meer, maar spuugde in zijn richting. Mark had nooit begrepen waarom die man zo vijandig tegen hem deed. Hij had nota bene de rekening ook nog keurig betaald.

    Toen gingen zijn gedachten weer naar Wolters. Hij nam zich heilig voor om hem thuis een keer op te zoeken. Zijn adres had hij in zijn hoofd geprent. Wolters was net als hij een fervente lezer. Uren hadden ze over bepaalde boeken gediscussieerd. Wolters kon bijzonder scherpzinnige vragen stellen en verplichtte hem daardoor om dieper over de inhoud van een boek na te denken. Het effect daarvan was dat hij zelf meer inzicht in de teksten verwierf. Ook kon hij beeldend vertellen over voorvallen die hij had meegemaakt en hij doorspekte zijn verhalen altijd met grappige bijzonderheden. Of het precies zo gegaan was als Jacob vertelde, betwijfelde Mark, maar in ieder geval had hij boeiend naar hem geluisterd.

    Een paar weken geleden was Wolters ontslagen en hij miste hem vreselijk. Voor hem was Jacob de smaakmaker in de nor geweest en hij was in staat om andere mensen op te vrolijken met een of andere anekdote.

    Ingrid kwam in zijn herinnering opborrelen. Zijn Ingrid. Zijn mooie vriendin die hem in de steek had gelaten op het moment dat hij verdacht werd van moord. ‘Smerige rottrut,’ schold hij hard. Waarom had ze hem laten stikken? Ze wist toch dat hij het niet in zich had om iemand in koelen bloede te vermoorden? Hij had er helemaal niets van begrepen. Ze gingen ruim een jaar met elkaar om en hun relatie was serieus. Regelmatig hadden ze over de toekomst gesproken en waar ze het best konden gaan wonen. Dat ze een mooi huis zouden kopen stond voor hen vast.

    Hij staarde naar het tralieraam waar de maan voorzichtig door naar binnen gluurde. Even later hoorde hij het doffe gebrom van een vliegtuig dat een paar tellen de maan verduisterde. Het vliegtuig vloog laag en zou op Eelde landen. Ik wou dat ik er inzat, dacht hij. Maar nog liever zat hij in een vliegtuig dat opsteeg, ver weg van Nederland. Toen het toestel niet meer te horen was, maakte de duisternis de stilte nog intenser.

    2

    De deur van het gebouw dat anderhalf jaar lang zijn ‘thuis’ was geweest, werd zacht achter hem gesloten. Geen zonlicht vandaag, dacht hij. Maar in zijn hart stikte het van de zonnestralen. Met lange, vastberaden stappen, de kraag van zijn donkerblauwe parka opgezet, één hand diep in de zak en in de andere zijn reistas, liep hij richting centrum. Maar de doelbewuste stappen die hij in de zin had moest hij noodgedwongen veranderen in kleine, voorzichtige pasjes. Twintig centimeter vers gevallen sneeuw bedekte de straat en het trottoir. Hij had de vorige avond wel op de televisie van de weerman gehoord dat de kans groot was dat het ’s nachts zou gaan sneeuwen, maar hij was stomverbaasd dat er zoveel was gevallen. De weg lag vol vieze grijze sneeuwbrij vermengd met strooizout, en de auto’s reden stapvoets vanwege slipgevaar. De struiken die hij voorbijliep lagen bijna helemaal begraven onder de sneeuw. Ook de daken van de herenhuizen aan de overkant van de weg waren bedekt met een dik pak en de bomen ervoor leken op gigantische sneeuwpoppen.

    Mark hield zijn blik strak vooruit gericht en weigerde om één keer achterom te kijken. Die tijd was voorbij. ‘Doe wel en zie niet om,’ had zijn opa vroeger herhaaldelijk gezegd. Denk je er nu nog zo over, opa? vroeg hij in stilte.

    Bij elke stap zakte hij tot zijn enkels in de sneeuw. Het gevoel was te vergelijken met het regelmatig wegzakken van zijn geestkracht en de ongecontroleerde, golvende emoties gedurende zijn gevangenistijd. Hij maakte zichzelf wijs dat hij sterker uit de strijd was gekomen, maar besefte tegelijkertijd dat de toekomst dat nog maar moest uitwijzen.

    Henk Reeman, de reclasseringsambtenaar had zich behoorlijk voor hem uitgesloofd. Hij had ervoor gezorgd dat hij een flatje kreeg in de wijk Selwerd. Mark had hem mogen bekijken maar had van dat recht afgezien. Ook had hij regelmatig een weekend naar huis gemogen. Naar welk huis? Het huis dat hij bewoond had, was inmiddels aan iemand anders verhuurd en verder was er niemand bij wie hij terecht kon. Zijn ouderlijk huis was ook geen optie. Hij nam het zijn moeder ontzettend kwalijk dat ze hem niet weer had opgezocht, ook al had hij haar dit dan te verstaan gegeven. Ze had terug moeten komen en moeten zeggen dat ze wist dat hij niet tot een dergelijke laffe daad in staat was. Dat zijn vader niet was gekomen, had hem minder verwonderd. Zo gauw die een voet over de drempel van een gebouw moest zetten, raakte zijn broek al vol. Maar hij had hem wel een briefje kunnen schrijven waarin stond dat hij hem voor honderd procent geloofde. Hij had geen brief van hem gekregen, noch van iemand anders. Een simpel episteltje van zijn dierbaren was al te veel gevraagd. Hij was veroordeeld en verguisd.

    Alles wat Reeman had voorgesteld, had hij best gevonden. Ook had de man ervoor gezorgd dat zijn opgeslagen meubels op zijn nieuwe adres waren bezorgd. Wat hem niet zo zinde, was dat Reeman een baan voor hem geregeld had bij een groot kartonbedrijf. Toen Mark had gevraagd wat hij verondersteld werd daar te gaan doen, had Reeman gezegd dat hij dozen in moest pakken.

    ‘Dozen inpakken?’ had hij toonloos herhaald. Reeman vond dat hij zijn handen dicht mocht knijpen dat hij nog een baan voor hem had gevonden in deze economisch moeilijke tijd.

    ‘Wat mag ik dan in die dozen doen?’ had hij spottend gevraagd.

    ‘Andere dozen,’ had Reeman nuchter geantwoord.

    ‘Geweldig,’ had hij sarcastisch geroepen. ‘Dat is altijd al een jongensdroom van mij geweest.’

    Reeman was zo verstandig geweest er niet op in te gaan.

    Mark keek op zijn horloge en zag dat er nog maar een half uur verstreken was. Voor zijn gevoel liep hij al uren in de sneeuw te baggeren. Hij schatte dat zijn nieuwe huis ongeveer zeven kilometer bij de kliniek vandaan lag. Met dit kuiertempo zou hij er de hele dag over doen om thuis te komen. Kon je het wel thuiskomen noemen als je nog nooit eerder in een huis was geweest, ook al moest je daar dan wonen?

    Geschrokken sprong hij opzij toen een auto te dicht en te hard bij de stoep langsreed. ‘Gore klootzak,’ riep hij de chauffeur na. Een fontein van groezelige gesmolten sneeuw kwam op zijn broekspijp terecht. Er ging een huivering door hem heen toen zijn natte broekspijp zijn scheenbeen raakte. Een vertwijfelde zucht vormde een wolkje in de koude vrieslucht. Toen het begon te sneeuwen zette hij zijn capuchon op. Even later vroeg hij zich af wat voor nut het had. Zijn voeten waren kletsnat, zijn been was kletsnat, waarom zou hij zijn hoofd dan ook niet nat laten worden?

    De sneeuw werd plotseling zo dicht dat je eerder van een ijskoude mist kon spreken. Hij boog zijn hoofd diep toen er even later ook nog een bijtende wind opstak. Als hij naar de witte wereld om hem heen keek, werd de sneeuw hem door de wind recht in zijn samengeknepen ogen gedreven waardoor hij nog minder kon zien. De sneeuwvlokken voelden aan als scherpe splinters die zijn verkleumde gezicht teisterden. ‘Verkeerde dag om ontslagen te worden,’ mompelde hij. Maar hij zou voor geen goud teruggaan, ook al zou hij de nacht in de buitenlucht moeten doorbrengen. Toen het nog harder begon te waaien kwam hij op dat voornemen terug. ‘Hemel, dit is niet normaal meer,’ kermde hij, toen de vlokken met nog meer vaart in zijn gezicht sneden. Om de paar minuten deed hij zijn tas, die onderhand als een mud aardappels aanvoelde, in de andere hand om zijn verkrampte vingers in zijn jaszak wat op te warmen. Af en toe moest hij de tas op de grond zetten om zijn broek op te hijsen. Door zijn gedwongen opsluiting was hij behoorlijk afgevallen. Toen hij de broek, die hij sinds zijn logeerpartij niet meer gedragen had, ’s morgens aantrok, had hij de losse riem drie gaatjes verder moeten vastmaken, maar de broekboord zakte er nog steeds onderuit. Tja, dacht hij met galgenhumor, een bar en muurhapjes waren nu eenmaal niet aanwezig in de kliniek. Hij nam zich voor om de eerste de beste bus te pakken die hij in het centrum zag.

    De volgende teleurstelling kondigde zich aan toen hij merkte dat er in de binnenstad geen bussen reden. Tot zijn opluchting was de wind inmiddels wat gaan liggen en het sneeuwde niet meer. Moeizaam ploeterde hij voort met zijn blik op de grond gericht en zuchtte diep toen hij zich realiseerde dat hij nog een kilometer of drie door de sneeuw moest blubberen. Om zijn ergernis en vermoeidheid te vergeten, zette hij alle gedachten opzij en richtte zich alleen op zijn thuiskomst. Hij hoopte dat Reeman zo alert was geweest om de thermostaat van zijn flat hoog te draaien.

    Eindelijk had hij zijn nieuwe adres bereikt. Tegenover het flatgebouw lag een groot grasveld met een vijver. Het was stil in de straat: er reden geen auto’s, ook zag hij geen mensen buiten. Hij keek naar de flat die vanaf nu zijn voorlopig thuis zou zijn. Het was een saai gebouw zonder karakter. Het enorme grasveld diende waarschijnlijk als compensatie voor de geringe ruimte in de flat. Hier moest een architect zonder een spoortje talent voor creativiteit aan het werk zijn geweest. Waarschijnlijk was die heel goedkoop geweest, dacht hij cynisch. De buitenmuren waren van rood baksteen en naast elk kamerraam was een balkon van ongeveer drie meter breed. In het licht van de keukens op de eerste verdieping zag hij vrouwen die aan het koken, afwassen of koffiezetten waren. Zijn flat viel op door de volledige duisternis. Een paar portieken verderop parkeerde een blauwe Volvo. Een jonge, blonde vrouw in een rode, gewatteerde jas stapte uit, opende de kofferbak, haalde er een grote doos uit, waarmee ze voorzichtig over het gladde trottoir balanceerde, en verdween in de portiek. Hij had op het punt gestaan om haar aan te bieden de doos voor haar te dragen in ruil voor een kop koffie, maar besefte dat dit nogal vreemd zou zijn overgekomen. Waarschijnlijk had ze hem met een achterdochtige blik aangekeken en was haastig de portiek ingegaan.

    Hij zag er als een berg tegenop zijn nieuwe, vreemde, stille huis binnen te gaan. Voor zijn portiek stonden een zilvergrijze Mercedes en een witte BMW. Dure auto’s die niet bij zo’n sober huurflatje pasten. Of juist wel? Als je goedkoop woonde, kon je meer geld besteden aan andere dingen. En misschien vonden sommige mensen een luxe wagen wel belangrijker dan een duur huis. Puffend ging hij zijn portiek in waar hij de sneeuw van zijn schoenen stampte. Zijn wangen en neus zagen tomaatrood en zijn handen blauw van de kou. Langzaam ging hij de trappen op en bleef op de tweede verdieping voor nummer twintig staan. ‘Dit moet het zijn,’ murmelde hij. Hij blies eerst een poosje in zijn handen om de bloeddoorstroming in zijn intussen ongevoelige vingers weer op gang te brengen. Toen viste hij een metalen ringetje met vier sleutels, dat hij van Reeman had gekregen, uit zijn jaszak en opende de deur. De hal was groter dan hij verwacht had en stond vol met dozen. Zo gauw hij binnen was deed hij de voordeur dicht. Hij was blij dat hij niemand op de trappen was tegengekomen die zonodig wilde weten wie hij was of waar hij vandaan kwam. Voordat hij de kamer inging trok hij zijn drijfnatte schoenen, sokken en pantalon uit. Uit zijn reistas pakte hij een spijkerbroek en sokken, deed de droge kleren in de hal aan en ging toen naar de woonkamer. Ook hier stond het vol met kartonnen dozen en de aanblik daarvan maakte hem moedeloos. Er was niemand die hem zou helpen om de dozen uit te pakken. Terwijl hij ernaar keek, voelde hij een radeloze woede opkomen waarmee hij geen raad wist en die omsloeg in een gevoel van wanhoop. Omzichtig liep hij om de dozen heen en ging met zijn armen gevouwen voor de borst voor het raam staan. Sneeuwvlokken werden door de wind tegen de bomen gejaagd, waar ze zich onafwendbaar op de takken ophoopten. Zijn raam leek de vlokken als een magneet aan te trekken en zakten even later smeltend naar het kozijn. Hoewel normaliter de aanblik van een witte wereld hem opvrolijkte, werd hij er nu depressief van.

    De meubels van zijn rijtjeswoning stonden in zijn nieuwe onderkomen waardoor hij niet het gevoel had bij een vreemde over de vloer te zijn. Naast het raam lag luxaflex op de grond. Met zijn ogen mat hij die en toen het raam. Het moest passen. Hoewel er een paar bijna dode planten op de vensterbank stonden en zelfs een schemerlampje, fleurde dit de boel niet echt op. Hij nam zich voor om de volgende dag eerst de luxaflex op te hangen. Omdat er niets voor de ramen hing voelde hij zich bekeken, ook al was er niemand die hem kon zien. De huizen aan de overkant waren zover van zijn flat vandaan dat niemand iets in zijn kamer kon onderscheiden, zelfs niet als hij ’s avonds het volle licht aan zou doen. Ook vanaf de straat kon niemand bij hem naar binnen kijken.

    Hij draaide zich om en het viel hem nu pas op dat er een gemengd bos bloemen op zijn salontafel stond. Er lag een papier naast en hij las ongeïnteresseerd: Welkom thuis en probeer iets van je leven te maken. Ik kom binnenkort langs. De extra sleutelbos leg ik erbij. Groetend, Reeman. Er kwam een vage glimlach op zijn gezicht. Reeman was een geweldige vent, dacht hij. Jammer dat hij geen mannetje had gevonden om zijn gordijnen of luxaflex voor de ramen te hangen. Maar Reeman had al meer gedaan dan je van een reclasseringsambtenaar mocht verwachten.

    Dit was voorlopig zijn domein. Dit samenraapsel van oude meubels dat hij lang geleden al had moeten vervangen. De meubels roken muf. Waarschijnlijk doordat er vocht was ingetrokken en de verwarming nog niet lang aan was. ‘Gezellig vertrek,’ murmelde hij. Niets aan de muren, een lege boekenkast en een vloer vol bruine kartonnen dozen. ‘Welkom thuis, Mark,’ zei hij cynisch. Hij trok een bruinleren stoel bij het raam en staarde naar de gestaag neervallende sneeuw buiten. Er kwam een desolaat gevoel over hem. Tijdens zijn verblijf in de kliniek had hij zich niet zo eenzaam gevoeld als op dit moment. Wat hem geestelijk was aangedaan ervoer hij nu als een inktzwart dieptepunt. De gedachten en gevoelens wisselden elkaar in een hoog tempo af, en draaiden wilde rondjes in zijn hoofd. Hij begreep zonneklaar dat hij iets moest doen om zijn bezoedelde reputatie te verschonen, want hij zou stapelgek worden als mensen hem als een moordenaar zagen. Het beste was om de mensen die ervoor gezorgd hadden dat hij in een penitentiaire inrichting terechtkwam ter verantwoording te roepen. Willoos alles accepteren zou betekenen dat hij echt een slachtoffer was. Maar hij had geen flauw idee naar wie hij op zoek moest. Opeens schoot het door hem heen dat hij de volgende dag jarig was. Voor het eerst zou er niemand op zijn verjaardag komen. Zelfs in de gevangenis was hij gefeliciteerd.

    Hij besloot een voorschot op zijn verjaardag te nemen door een fles whisky te kopen.

    De winkels waren tot negen uur open en hij moest ook nog andere boodschappen doen, want van een bos bloemen zou zijn honger niet over gaan. Gelukkig woonde hij vlakbij een winkelcentrum, zodat hij geen auto nodig had. De oude Opel die hij had was op initiatief van zijn ouders weggehaald door een garagebedrijf, had Reeman gezegd. Niet dat ze er geld voor hadden gekregen, de garage had er geen cent voor overgehad. Omdat zijn ouders niet hadden geweten wat ze er anders mee hadden moeten doen, hadden ze het zo aangepakt, aldus Reeman. Ze hadden hem ook bij hun huis kunnen laten staan, had Mark gedacht, maar hij maakte zich er verder niet druk om. Als hij alle gebreken had moeten laten repareren, zou hij een fortuin kwijt zijn. Dan kon hij beter een andere wagen aanschaffen. Hij was blij dat hij altijd spaarzaam was geweest en een aardig kapitaaltje had vergaard, want als het werk hem niet beviel, waar hij nu al vrijwel zeker van was, kon hij het wel een poosje uitzingen als hij ontslag nam.

    De stilte en eenzaamheid drukten op hem als een loden last. Hij zat nog een tijdje verslagen in de stoel terwijl hij af en toe een slokje van zijn whisky nam. Nadat hij de boodschappen had opgeborgen, had hij de televisie uit een kartonnen doos gehaald en die op de tv-tafel langs de muur gezet. Toen had hij de meeste dozen geopend om te zien waar wat inzat. Serviesgoed had hij in de keukenkastjes opgeborgen, de pannen in de onderste kastjes gezet en kleren in de vaste klerenkast gedaan. Er stonden ondertussen tien lege dozen opgestapeld in een hoek in de hal. Eigenlijk had hij de lege dozen naar de bergruimte onder de flat moeten brengen, maar omdat hij bang was dat hij één van de buren tegen zou komen stelde hij dit uit. Ook al waren er al heel wat dozen verdwenen, toch was het nog steeds een grote bende.

    Hij ging staan en leunde met zijn handen op de vensterbank. Toen er een voetganger voor het gebouw langsliep en toevallig naar boven keek trok hij zich haastig terug. Doe niet zo belachelijk, zei hij tegen zichzelf. Je gedraagt je als een schuldige en dat is nu net wat je niet wilt.

    Zouden zijn ex-vriendin en degenen die verantwoordelijk voor zijn opsluiting waren last van gewetenswroeging hebben? En wat te denken van zijn advocaat die helemaal geen flikker had gedaan en hem had afgepoeierd met de woorden dat hij alles maar beter kon toegeven? De slang. Hij vroeg zich af bij wie hij het beste eerst een bezoekje af kon leggen. Misschien was Gerard Mekers, zijn ‘geweldige’ advocaat, een goed startpunt. Hij moest zijn woorden wel goed inkleden, zodat hij niet rancuneus maar heel beheerst overkwam, want advocaten waren gewiekste heertjes en konden van niets iets of van iets niets maken.

    Hoewel hem groot onrecht was aangedaan, had hij nog steeds vertrouwen in het rechtssysteem en ging hij ervan uit dat de waarheid aan het licht kwam, en

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1