Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Vrolijke Verhalen Voor Het Slapengaan
Vrolijke Verhalen Voor Het Slapengaan
Vrolijke Verhalen Voor Het Slapengaan
Ebook576 pages8 hours

Vrolijke Verhalen Voor Het Slapengaan

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

100 short stories, all with a musical intro.
most of them are dreamlike phantasies, but with clear links to reality.
where these reality sometimes is of a harsh nature, but not all the time.
some are humoristic, some are romantic and quite a few are full of suspense.
and one or two are so horrible that the reality is nearly always a relief, hopefully

LanguageNederlands
PublisherBen Westerman
Release dateOct 12, 2020
ISBN9789083106908
Vrolijke Verhalen Voor Het Slapengaan
Author

Ben Westerman

Graduated as a psychologist. At the Utrecht University. Most of my teachers have since died or hit the bottle. After that I worked for a while in education. First at some colleges of applied sciences and then for a long time as a lecturer in business administration and management techniques, and as an examinator and supervisor of dissertations, at one of the smaller universities in the Netherlands. With employees of whom the world rarely or never hears anything. Then, together with my wife, I started an independent translation practice. With mainly large banks and multinationals as clients. And now I have started a new career as an independent publisher of own stories. A person has to do something, hasn’t he.

Related to Vrolijke Verhalen Voor Het Slapengaan

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Vrolijke Verhalen Voor Het Slapengaan

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Vrolijke Verhalen Voor Het Slapengaan - Ben Westerman

    Op een mooie herfstige dag doen Xantippe en Tatiana, twee enigszins bejaarde heksen, maar allebei nog goed ter been, samen inkopen bij supermarkt Albertina Heinz. Voor die avond staat er namelijk weer een bijeenkomst van hun kring op het programma en dat gaat altijd, zoals te doen gebruikelijk, gepaard met een eenvoudige doch voedzame maaltijd.

    ‘Eens kijken, wat hebben we hier, ha, lekker, spinnenkoppen in tomatensaus, en hier, gedroogde kikvorsvleugeltjes en, jawel hoor, slakkensnot.’

    ‘Wat dacht je hiervan, gefileerde rattenpootjes op zwavelzuur en van die zacht smeuïge gepofte berenlurven. Zullen we er trouwens ook een potje bevergeil bijnemen?’

    ‘Ja hoor, doe maar. En kijk eens, ze hebben vandaag weer kwallenzwammen en hier, het kan niet op, licht gezouten knekelvet, gekonfijte konijnenkeutels en fijngestampte nijlpaardhoeven.’

    ‘Kijk nou zeg, de krokodillentranen zijn in de bonus. Een flaconnetje met 50 ml voor maar vijf euro.’

    ‘Doe er daar dan maar gelijk twee van, het zijn hamsterweken.’

    ‘De wormen zijn ook in de aanbieding. Maar even toetasten, hè?’ roept Xantippe enthousiast uit.

    Waarop ze drie en een half ons kronkelende witte wormen afweegt en deze in een plastic zakje doet.

    Dan begeven ze zich met hun winkelwagentje naar kassa 5.

    ‘Spaart u onze zegels?’ vraagt de kassière, Anouk, dat staat tenminste op haar naamplaatje, nadat ze alles had afgerekend.

    ‘Ja doe maar,’ zegt Xantippe.

    ‘Wilt u ook sparen voor een porseleinen servies?’

    ‘Ach ja waarom niet.’

    ‘En wilt u er de voetbalplaatjes bij?’

    ‘Ja hoor, doe de hele reut maar.’

    ‘Alstublieft.’

    ‘Dank je wel, lieverd.’

    ‘Wilt u de bon?’

    ‘Nee, dat hoeft niet.’

    ‘En een prettige dag nog.’

    ‘En jij een prettige nacht, schat,’ mompelt ze zacht voor zich uit.

    Thuisgekomen maken ze vervolgens van alle ingrediënten een lekker soepje. Waarna al spoedig de eerste gasten arriveren. En ze klokslag zeven uur met hun dertienen, gezeten aan een grote ronde tafel, zich tegoed doen aan een verrukkelijke maaltijd, met daarbij natuurlijk een paar glaasjes bloedrode wijn. En waarbij ze intussen kakelend en giechelend snode plannen smeden.

    ‘Houdt je man het nog steeds met die secretaresse van hem?’ vraagt Serpentina aan Esmeralda.

    ‘Ja, wat dacht je. En sinds ik dat cameraatje in het plafond heb aangebracht, goed idee trouwens van je, Yolanthe, heb ik ook zijn chatbox kunnen volgen. Nou, van mij mag hij worden afgevoerd. Iemand een suggestie?’

    Ernestine denkt even na en zegt dan:

    ‘Gewoon wat dolle kervel in zijn koffie. De dosis elke dag iets verhogen en dan hupsakee. Kraait geen haan naar.’

    ‘Goed plan. Dank je wel.’

    ‘En hoe zit het met die van jou, Gwendolijn?’

    ‘Daar heb ik het helemaal mee gehad,’ zucht ze.

    ‘Dan moet je daar zo gauw mogelijk wat aan doen,’ zegt Ernestine op vermanende toon. ‘Ik heb thuis nog wel een restje strychnine liggen. Neem ik de volgende keer voor je mee. Succes verzekerd.’

    ‘Nou graag. Wat fijn toch om zulke goede vriendinnen te hebben.’

    ‘Wat doen we trouwens aan dat gekloot van die rotjongens uit de Iepenstraat?’ vraagt Dominique. ’Ze vallen constant allerlei mensen lastig. Dat moet nu echt een keer ophouden,’

    ‘Daar weet ik wel wat op,’ zegt Emanuelle, die in het dagelijks leven verpleegkundige is, ‘gewoon hun heroïnespuiten vullen met schoon water uit de kraan en die dan op het bankje bij hun hangplek leggen. Dan spuiten ze dat in hun arm en dan moet je eens opletten. Dan zwelt hun bloed namelijk op tot het helemaal uit elkaar barst. Ook hun toch al overbelaste nieren kunnen dan exploderen en soms ook stikken ze in hun eigen slijm. Daarna kunnen ze meteen de ongebluste kalk in om lekker verder uit te drogen. Zijn ze meteen ook uit gedrogeerd, ja. Ha, ha, ha, ha-ah.’

    ‘Wat weet jij toch veel,’ zegt Esmeralda bewonderend. ‘Gaan we doen.’

    ‘Goed, hebben we dat ook weer gehad,’ zegt Xantippe. ‘Dan nu het belangrijkste onderwerp van deze avond, namelijk wat doen we met het almaar nijpender wordende bejaardenprobleem? Oude vrouwen zijn op zich natuurlijk oké, maar al die ouwe mannen. Bah. Als ze jong zijn kunnen ze nog wel eens van enig nut zijn, maar hoe ouder ze worden hoe minder je eraan hebt. Daar moet dus een oplossing voor komen. Ze hoeven niet meteen dood, maar we willen er gewoon geen last meer van hebben. Wie een idee?’

    ‘We zouden een internationale inzameling kunnen houden en dan een eiland kopen waar ze na hun vijfenzestigste allemaal naartoe kunnen,’ stelt Esmeralda voor. ‘Zou Madagaskar groot genoeg zijn?’

    ‘Ja, misschien wel. Maar dat is natuurlijk wel erg ver weg.’

    ‘Groenland dan misschien,’ oppert Gwendolijn.

    ‘Dat is al eens geprobeerd. Door iemand in Amerika. En dat ligt ook niet naast de deur.’

    ‘Nee, dat is waar. Wat dacht je van IJsland?’

    ‘Dat is misschien weer net iets te klein. Het hoeft ook niet per se een eiland te zijn, hè.’

    ‘Ik weet iets,’ zegt Serpentina, ‘we kopen Lapland op. Dat is niet zo ver weg en daar is volgens mij ruimte zat. En er is vast wel ergens een stadion voor de eerste opvang. We laten daar voorlopig wat tenten neerzetten waar ze zolang kunnen verblijven. En dan zitten er vast wel wat handige klussers bij die voor wat beters kunnen zorgen. We zetten dan bovendien een paar pallets met blikken bruine bonen voor ze klaar. Alleen wel zonder opener. Benieuwd of er dan iemand op het idee komt er eentje te lenen van een Lap. Of een leuke Lapse buurvrouw vraagt ze even voor ze open te maken. De rest kan dan lekker met z’n allen op de rendieren- en elandenjacht.’

    ‘Het idee is best goed,’ zegt Tatiana nu, ‘alleen, hoe krijgen we die Lappen zover dat ze ons hun land verkopen? En hoe doen we het verder praktisch?’

    ‘Niet zo moeilijk hoor,’ zegt Serpentina, ‘ik ken daar een paar mensen die een en ander alvast in de week kunnen zetten. Volgens mij moeten we beginnen met daar zoveel mogelijk wodka heen te smokkelen. Daar schijnen ze heel gevoelig voor te zijn. En met een flinke slok op worden ze al gauw veel hanteerbaarder. En laat de rest dan maar aan onze Lapse zusters over. Die weten daar best van wanten. En ze kunnen ons daarbij natuurlijk als voorbeeld nemen. De manier waarop we hier de Amsterdamse binnenstad hebben overgenomen. Zij mogen nu ook wel eens wat laten zien.’

    ‘Klinkt helemaal niet zo gek,’ zegt Xantippe. ‘Ik bel morgen meteen met Witchcraft International om het met ze te bespreken. Het zou wel in een klap een mooie oplossing zijn.’

    ‘Heel goed plan,’ zegt Esmeralda, ‘en er moet natuurlijk een tv-ploeg mee, die alles kan opnemen. Kunnen wij ons weer eens goed amuseren. Want die mannen maken er natuurlijk in de kortste tijd toch weer een puinhoop van. Dat wordt dus lachen. Want zo’n programma is al gauw een heel stuk leuker dan Wie is de Trol. Ja, ik zie het helemaal zitten.’

    Aldus wordt besloten. En iedereen knikt tevreden.

    Waarna het dessert op tafel komt, bestaande uit opgeklopte geitenbrei met apezuur, gegarneerd met bittere amandelen en wilde aardbeien.

    Tot slot worden vervolgens de kattendarmen gestemd en barst iedereen uit in luid gezang dat doorgaat tot in de kleine uurtjes. Kortom, al met al een zeer geslaagde avond.

    ‘Komen jullie de volgende keer bij mij?’ stelt Dominique voor. ‘Ik heb nog wat placenta’s en een paar miskraampjes in de vriezer liggen, dus dat wordt weer smikkelen en smullen. En als het weer het toelaat kunnen we lekker buiten op het terras gaan zitten. Genieten van de volle maan…’

    terug naar de inhoudsopgave

    https://www.youtube.com/watch?v=cHw4GER-MiE

    Rijkmans afdaling naar de hel

    Rijkman was bankier en nu is hij dood. En dat betekent dat hem de rekening gepresenteerd gaat worden. Toch niet helemaal op z’n gemak volgt hij de gele pijlen die kennelijk voor hem zijn bedoeld. En daalt vervolgens een lange stenen trap af waarna hij in een soort ontvangsthal komt. Achter de balie zit een wat oudere dame in een glitterjurk van gestreepte slangenhuid en met opgestoken zwart haar, die hem minzaam glimlachend begroet.

    ‘Welkom, meneer Rijkman,’ zegt ze, haar hand naar hem uitstekend.

    ‘Hoe weet u mijn naam?’ vraagt hij verbaasd.

    ‘Uw badge,’ zegt ze minzaam, ‘geeft u die maar aan mij. Ja, dank u. En dit is uw nummer,’ waarbij ze hem een metalen plaatje aan een koordje overhandigt. ‘U bent vanaf nu nummer 666. Hangt u het plaatje maar om uw nek, dan bent u voor iedereen meteen herkenbaar. En dan kunt u zich nu naar de wachtkamer begeven, die is hier aan het eind van de gang. U wordt opgehaald als u aan de beurt bent. U zult wel even geduld moeten hebben, want het is hier tamelijk druk op het moment.’

    De wachtkamer blijkt inderdaad goed bezet te zijn, met vooral veel heren in driedelig pak en met grijze stropdassen. Waarschijnlijk ook bankiers. Of makelaars, beurshandelaren, accountants en misschien ook wel wat gewone financiële boeven.

    ‘Achter wie ben ik?’ vraagt hij, aan niemand in het bijzonder.

    ‘Ik ben hier ook net binnen,’ zegt een man met nummer 417, ‘maar we schijnen gewoon rustig onze beurt te moeten afwachten.’

    ‘Eh, ja, ja, dank u,’ zegt hij. Zoiets had de dame van de receptie ook al gezegd. Hij gaat op een van de pluchen bankjes zitten. Gelukkig liggen er op een tafeltje ingebonden jaargangen van The Financial Times en van Het Financieele Dagblad. Hij hoefde zich voorlopig dus niet te vervelen.

    Toch was hij al half en half in slaap gesukkeld toen zijn nummer werd afgeroepen. In de deuropening stond een struise hoogblonde dame in een leren broekpak, die hem gebiedend aankeek.

    ‘U mag met me meelopen,’ zegt ze, op een toon die geen tegenspraak duldde.

    ‘Waar gaan we naartoe?’ vraagt hij.

    ‘Naar uw eindbestemming. Wat dacht u anders,’ zegt ze.

    Ze neemt hem mee een paar lange schaarsverlichte gangen door, waarna ze bij een deur komen die toegang geeft tot een ruimte die wat wegheeft van een medische behandelkamer. Ze duwt hem naar binnen zonder verder iets te zeggen. Hij wordt minzaam begroet door twee verpleegsters, althans daar hebben ze wel iets van, een blonde en een donkere, die hem blijkbaar al verwachten.

    ‘Kleedt u zich maar even uit,’ zegt de donkerharige.

    ‘Helemaal?’ Hij voelde zich enigszins gegeneerd.

    ‘Dat is wel de bedoeling,’ zegt ze, op vlakke toon.

    ‘Gaat u daar maar even liggen,’ zegt de blonde, nadat hij zich had uitgekleed, op een met wit plastic bekleed bankje wijzend.

    Wat hij dus maar deed. Het plastic voelde koud en klam aan.

    De donkerharige verpleegster bindt hem vervolgens aan het bankje vast met een dikke leren riem.

    ‘Extractietang dertien,’ hoort hij de blonde vervolgens zeggen. Waarna ze een voor een zijn nagels begint uit te trekken. Wat niet bepaald een pretje was.

    ‘Mag ik misschien een verdoving?’ vraagt hij, tussen twee nagels door.

    ‘Daar doen we hier niet aan,’ zegt ze, ‘het duurt bovendien niet lang en het is vooral bedoeld om te voorkomen dat u per ongeluk of met opzet iemand verwondt tijdens de echte behandeling.’

    ‘De echte behandeling? Wat houdt die dan in?’

    ‘Daar komt u gauw genoeg achter,’ zegt ze, waarna ze rustig de rest van zijn nagels verwijdert.

    ‘Dat was het alweer,’ zegt ze. ‘Het ziet er verder allemaal netjes uit. Dan mag u nu zolang plaatsnemen op het bankje hier in de gang. Dan wordt u over een uurtje of wat opgehaald. Ja?’

    Er was nu jammer genoeg geen leesvoer voorhanden. Er waren ook geen andere wachtenden. Dus aanspraak had hij ook al niet. Voor de rest heerste er een oorverdovende stilte. Hij bedacht zich nu ineens dat hij eigenlijk dood was. Althans voor de buitenwereld boven hem. Wat deed hij dan hier? En wat wilden ze precies van hem? Of met hem. Hij was er niet bepaald gerust op.

    Na lang wachten wordt hij uiteindelijk opgehaald door een sjofel geklede oude man met diepliggende ogen en ingevallen wangen.

    ‘Wilt u mij maar volgen,’ zegt deze, op onverwacht sombere toon.

    Waarna hij hem een aantal steeds nauwer wordende gangen doorvoert tot ze uitkomen bij iets wat het meest wegheeft van een rechtbank. Er zitten drie ernstig kijkende mannen achter een balie.

    ‘Gaat u daar maar zitten,’ zegt de middelste van de drie, op een houten bank voor hen wijzend.

    Dan begint hij, zijnde de opperrechter, zijn ondervraging.

    ‘Klopt het, nummer 666, dat u, toen u nog leefde, een tijdlang werkzaam bent geweest als bankier?’

    ‘Dat klopt, edelachtbare.’

    ‘En u ontkent niet dat u bij die gelegenheid voor meer dan tien miljoen euro aan bonussen hebt opgestreken? Naast uw toch al riante salaris van 2½ miljoen euro per jaar?’

    ‘Nee, edelachtbare.’

    ‘U ontkent ook niet dat u oogluikend hebt toegestaan dat er via uw bank vele tientallen miljoenen euro’s aan drugsgelden zijn witgewassen? En dat dit ook geldt voor vergelijkbare bedragen die zijn verdiend, zullen we maar zeggen, met wapensmokkel, prostitutie, kinderporno en afpersing?’

    ‘Eh, nou, eh, dat wil zeggen, eh, …’

    ‘Ja of nee.’

    ‘Nee, edelachtbare. Ik ontken het niet,’ zegt hij, terwijl hij voelt hoe er zweetdruppeltjes over zijn voorhoofd beginnen te lopen.

    ‘En u ontkent ook niet dat u opdracht hebt gegeven om met de boekhouding te knoeien om daarmee te verbergen dat u acht miljoen euro hebt laten overmaken naar uw geheime Zwitserse bankrekening?’

    ‘Eh, nou, dat ligt toch iets genuanceerder…,’ probeert hij toch nog even.

    Waarop de opperrechter hem echter doordringend aankijkt en zegt:

    ‘Wij wensen hier alleen maar de waarheid, de volledige waarheid en niets dan de waarheid. Begrijpt u dat? En begrijpt u ook dat we u hier een laatste kans geven? En dat dit ook absoluut de laatste is? Of geeft u misschien de voorkeur aan een langdurige en bepaald onaangename afstraffing. De keus is aan u.’

    ‘Eh, ik ontken het niet, edelachtbare. U hebt volkomen gelijk,’ zegt hij nu snel.

    ‘Dan is nu het woord aan de aanklager,’ zegt de opperrechter, waarbij hij een gebaar maakt naar de man rechts van hem. Deze slaat een dik boek open en neemt systematisch de lijst van slachtoffers van nummer 666 door. 1845 mensen uit hun huis gezet omdat ze de hen aangeprate veel te hoge hypotheek niet meer konden betalen, 33 mensen zelfmoord gepleegd omdat de schuldenlast hen boven het hoofd was gegroeid, 1943 mensen die uiteindelijk eenzaam en berooid zijn gestorven. Ook vermeldt hij het aantal malen dat hij zijn drie vrouwen heeft bedrogen. En met wie, met naam en toenaam. En hoeveel hij hen hiervoor had betaald.

    Dan krijgt de man aan zijn linkerhand het woord. Zijnde de verdediging. Deze haalt een A4-tje tevoorschijn, vouwt dit open en laat het aan nummer 666 zien. Het blijkt een blanco blaadje te zijn.

    Nummer 666 krijgt dan de gelegenheid tot een laatste woord. Hij doet er echter het zwijgen toe. Het is hem nu wel duidelijk hoe laat het is.

    Tot slot pakt de opperrechter een grote houten hamer en slaat daarmee driemaal op de balie.

    ‘Dit is mijn oordeel,’ zegt hij, ‘en daar zult u het mee moeten doen.’

    Dan loopt er een oude gebogen man op nummer 666 toe die hem beduidt hem maar te volgen. Deze neemt hem nu mee een aantal kronkelige gangetjes door tot ze uitkomen bij wat wel iets wegheeft van een ouderwetse slagerij. Aan de wand hangen een groot aantal lange messen, botte bijlen en grote zagen met kartelige randen. Hij wordt daar ontvangen door drie oude vrouwen met lang grijs haar en sober gekleed in lange zwarte gewaden.

    ‘Gaat u daar maar even zitten,’ zegt een van hen, op een dofgekleurd metalen bankje wijzend. Vervolgens pakt ze een tang met drie grijpers die ze in zijn linker neusgat duwt, waaruit ze na enig wrikken een klein grauw mensachtig wezentje tevoorschijn haalt, dat ze vervolgens op een kleine weegschaal legt.

    ‘21½ gram,’ mompelt ze, ‘praktisch het gemiddelde dus.’ De ziel, want dat is het, deponeert ze vervolgens in een lichtblauwe kristallen flacon die voor driekwart gevuld is met een stroperige kleurloze vloeistof en waarin deze bewaard zal worden in afwachting van een mogelijke reïncarnatie, te zijner tijd.

    Dan wordt hij langzaam en zorgvuldig gevild. Met behulp van een scalpel en een ontleedmes wordt centimeter voor centimeter zijn huid eraf getrokken. Vervolgens worden zijn organen verwijderd. Hij blijkt evenwel geen hart te hebben. Wat natuurlijk geen verbazing wekte.

    Ten slotte wordt zijn skelet eerst zorgvuldig schoon geschraapt, vervolgens gedemonteerd en daarna tot stof vermalen.

    Daarmee heeft hij zijn eindbestemming bereikt. Niet voor niets immers staat er in de Bijbel, en wel in Genesis 3:19: ‘… want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.’

    En zo zal het wel altijd blijven gaan. Tot het einde der tijden. Daarna pas zal het vrede zijn. Voor eeuwig en altijd.

    https://www.youtube.com/watch?v=FT-r7c5HpIo

    Alexandrix de Grote

    Het is het jaar 1648. De Spanjaarden hebben de Tachtigjarige Oorlog gewonnen. En bijna heel de Republiek is bezet gebied. Bijna het hele land, want een kleine nederzetting heeft de Spaanse invasie weten te doorstaan en houdt moedig stand op Texel. Het hoofdkwartier is gevestigd in het plaatsje Den Burg, midden op het eiland, dat omgebouwd is tot een versterkte veste. Van daaruit wordt het verzet tegen de Spaanse overheersing geleid. In de eerste plaats door Alexandrix de Grote, die de algehele leiding heeft, samen met zijn vrouw, Jacoba van Beierix. Zij bestiert de administratie, verricht huishoudelijke taken en verzorgt de zieken en gewonden.

    Het eiland beschikt over een kleine vloot van platboomde schuiten onder leiding van Grutte Pierix, de hoofdman van de zogeheten watergeuzen. Deze gaat onder dekking van de nacht de Zuiderzee op en brengt van daaruit de Spanjaarden zo groot mogelijke verliezen toe. Bijvoorbeeld door beschietingen van Hoorn en Medemblik, waar Spaanse garnizoenen zijn gelegerd. Een enkele maal gaat een groep geuzen aan land om, onder aanvoering van Grutte Pierix, eens goed huis te houden onder de Spanjaarden en ook om eens lekker proletarisch te winkelen, wat wil zeggen pakken wat je pakken kunt. Op een Spanjool meer of minder wordt dan natuurlijk niet gekeken. Ook hun bloed is gewoon rood, dus wanneer je ze lek prikt stroomt het er gewoon uit. Zo simpel is dat. De geuzen zijn dan ook niet voor niets de schrik van de zee. Soms ook wagen ze zich op de Noordzee, enerzijds om op haring te vissen en anderzijds om zo mogelijk een Spaans galjoen naar de kelder te jagen.

    De Spanjaarden houden intussen in de bezette gebieden het arme volk onder de duim door middel van een nietsontziende terreur. Iedereen moet zich gedwongen bekeren tot het Roomse geloof en wie dit weigert valt in handen van de Inquisitie. Met als gevolg vreselijke martelingen en meestal een wrede dood op de brandstapel. Het wel bekeerde deel van de bevolking moet overigens toch voor de Spanjaarden werken. Waardoor ze in feite niet meer dan slaven zijn. Al worden ze wel voor hun werk betaald. Zij het dat ze hiervan ternauwernood in leven kunnen blijven. Niet voor niets worden de geuzen dan ook als helden vereerd. Ook vormen zich af en toe andere verzetsgroepen, die manhaftig pogen iets van hun vrijheid te heroveren. Dit verzet is tot nu toe steeds in bloed gesmoord.

    Dan is daar het jaar 1672. En wordt er door de Spaanse tiran Filips de Vijfde een nieuwe landvoogd voor de Lage Landen benoemd, de hertog van Alvarix. In gezelschap van zijn vrouw, Carmen van Catalonië, die al gauw bekend komt te staan als het Beest van Barcelona. Alvarix weet zich binnen de kortste keren gehaat te maken door het invoeren van draconische belastingen. Behalve dat van iedere verdiende florijn er tien cent moet worden afgedragen aan de Spaanse overheersers, komt er daarnaast nog eens vijf cent bij en daarbovenop nog eens een cent. In totaal zestien cent dus. Van wat toch al niet meer dan een hongerloontje was. Dat was de druppel die de emmer deed overlopen.

    Het bal wordt uiteraard geopend door de geuzen, die op 1 april van dat jaar, onder aanvoering van Grutte Pierix, de poort van Den Briel rammen en alle daar aanwezige Spanjaarden over de kling jagen. Het volgende doel is Vlissingen, dat vijf dagen later wordt ingenomen. Daarna gaat het snel. De ene na de andere stad wordt heroverd. En de bezetters krijgen het nu Spaans benauwd. De hertog van Alvarix laat het er echter niet bij zitten. Hij stuurt in allerijl een bode naar Madrid en het antwoord volgt spoedig. Er is een gigantische onoverwinnelijke vloot op weg naar de Lage Landen, de Armada geheten. Deze zou wel eens even orde op zaken stellen.

    Alexandrix de Grote roept meteen al zijn krijgsheren bijeen. Ze moeten koste wat kost de Spanjolen een slag voor zijn. Grutte Pierix heeft een plan. Dat hij omstandig uit de doeken doet. En iedereen knikt instemmend. Ze vinden het allemaal een prachtig plan.

    De volgende dag varen ze met hun kleine scheepjes de machtige Spaanse vloot tegemoet. Waar ze deze, als ze het Nauw van Calais binnenvaren, al van verre zien naderen. En jawel, de Armada gaat voor anker in Calais. Waar de Spanjaarden ongetwijfeld eens lekker de beest gaan uithangen. Dit is het moment waarop Grutte Pierix heeft gewacht. Waarna het plan in werking kan treden. In allerijl worden nu de kanonnen geladen en wel met kogels die zijn omwikkeld met van lampolie verzadigde doeken. En vlak voordat de kanonnen hun lading op de schepen van de Armada afvuren worden deze doeken in brand gestoken. En dan. Vuur! Waarop tientallen brandende kanonskogels de aan de kade liggende schepen vol treffen. Met als resultaat een indrukwekkend vuurwerk. Dit wordt een aantal keren herhaald waarna het grootste deel van de onoverwinnelijk geachte Armada in lichterlaaie staat. Op het tumult zijn de Spanjaarden inmiddels in grote verwarring vanuit de taveernes aan komen rennen, de meesten in zwaar beschonken toestand en een aantal maar half gekleed, die komen kennelijk net van de hoeren, en zien verbijsterd hoe hun schepen de een na de ander door de vlammen worden verteerd. En als ze dichterbij komen worden zij eveneens op een daverend salvo getrakteerd, dat dood en verderf zaait onder de manschappen. Zij die het overleven springen massaal in het water om zodoende aan de vlammen te ontkomen. De scheepjes van Grutte Pierix zijn inmiddels naderbij gekomen om meteen het karwei af te maken. Waarna van het grootste deel van de Armada niet meer dan een rokende puinhoop overblijft. Wat er verder resteert van de schepen wordt door de burgers van Calais met de grond gelijk gemaakt.

    Grutte Pierix gaat nu met een aantal andere geuzen aan land om met de resterende Spanjaarden af te rekenen. Dit wordt een eenzijdig gevecht. De vijand is nauwelijks meer tot enige tegenstand in staat en dus is het prijsschieten voor onze jongens. De caramba’s zijn dan ook niet van de lucht. De geuzen kenden echter geen Spaans, maar dat was ook niet nodig.

    ‘Rare jongens, die Spanjolen,’ mompelt Grutte Pierix, terwijl hij de een na de ander aan zijn mes rijgt. Na gedane zaken begeven ze zich naar de diverse taveernes, waar ze zich de restanten van de door de Spanjaarden achtergelaten maaltijden goed laten smaken. Ook de wijn vloeit rijkelijk. Tot in de kleine uurtjes vieren ze het zoet van de overwinning. Waarna ze zich weer inschepen en de steven huiswaarts wenden.

    Zodra het nieuws de Lage Landen bereikt breekt er een algemene opstand uit. In straatgevechten worden de Spanjaarden een voor een uitgeschakeld. Ook onder de burgerbevolking vallen er slachtoffers, maar de strijd eindigt ook hier in een overwinning.

    De vreugde onder de bevolking is groot. Dagenlang wordt er feestgevierd. Met haring, hutspot en wittebrood. En niet te vergeten vele liters bier. Intussen worden de verblijven van de Spanjaarden geplunderd en de daarin aangetroffen Spaanse matten en appeltjes van Oranje eerlijk onder het volk verdeeld. Alexandrix en Jacoba keren terug naar de hoofdstad waar ze door duizenden luidkeels worden toegejuicht. Alsof Ajaxis zojuist de finale van de Champions League had gewonnen. Het oranje blanje bleu wappert van de daken en hossende menigten gaan door de straten.

    Dan moeten er spijkers met koppen worden geslagen. De Republiek wordt in ere hersteld. Er wordt bepaald dat er vrijheid van godsdienst zal zijn, uiteraard met uitzondering van de katholieken, de handel bloeit op, de Verenigde Oost-Indische Compagnie wordt opgericht, Alexandrix wordt tot stadhouder benoemd en Wij Willen Holland Houen wordt uitgeroepen tot het nationale Volkslied.

    Filips de Vijfde wordt tijdens een plechtige vergadering van edelen afgezworen en de slavernij wordt officieel afgeschaft. In ieder geval voor zover het de Lage Landen betreft.

    De hertog van Alvarix wordt na een kort proces ter dood veroordeeld en op het Haagse Binnenhof onthoofd, samen met zijn voornaamste tollenaars. Alsook Carmen van Catalonië. En op 24 oktober van dat jaar wordt dan eindelijk de vrede getekend. De inmiddels Honderdvierjarige Oorlog was hiermee definitief ten einde.

    https://youtu.be/Mt_-wS0GIFM

    Annabel

    Het gaat al een tijdje niet zo goed met Annabel. Keesjan maakt zich dan ook zorgen. Al sinds hij haar kent heeft ze hartklachten waarvoor ze inmiddels al diverse operaties heeft ondergaan. Deze hebben zeker geholpen, maar blijkbaar toch niet voldoende. En de afgelopen weken is ze telkens maar moe en is er telkens wat. Ze maken daarom maar weer eens een afspraak met de cardioloog, eentje die ze al wat langer kennen en die een uitstekende reputatie geniet, Herr Doktor Dranckenstein. Er waren inmiddels alweer diverse hartfilmpjes en echo’s gemaakt en diverse andere onderzoeken gedaan, waarvan ze nu vermoedelijk de uitslag zouden horen. De dokter is gelukkig optimistisch gestemd.

    ‘Ik kan u in sofern geruststellen dat er heute gute Möglichkeiten zijn voor een operatieve ingreep mit eine hohe succesverwachtung. Es betrifft hier eine vrij neue Behandlung, nämlich ein Transplantation. U krijgt hierbij dus ein neues Herz und wohl, und das ist das Neue, ein Schweineherz, wie nennen Sie das, ach ja, ein varkenshart. Dat komt sehr stark überein mit ein Menschenhart und in Prinzip zoudt u daarmee gemachlich hunderd werden können. Ik zou u dat dan ook sehr stark willen advisieren. Ja? Was meinen Sie selbst?’

    Annabel had hier wel oren naar en na veel wikken en wegen en uitgebreid doorvragen besluit ze uiteindelijk dit dan maar te laten doen.

    Een paar weken later wordt ze geopereerd en wordt haar hart vervangen door dat van een varken, dat verder graag anoniem wenste te blijven. En die wens werd natuurlijk gerespecteerd. En Annabel had er zelf ook niet zo’n behoefte aan om te weten wie de donor was. Ze was ook niet meteen van plan contact op te nemen met zijn familie. Eerst het resultaat maar eens afwachten. In eerste instantie was dit, het moet gezegd, boven verwachting. Ze moest natuurlijk eerst revalideren, maar daarna begon ze zich hoe langer hoe beter te voelen. Tot grote opluchting van haarzelf en van Keesjan. De wetenschap stond toch maar voor niks, dat bleek maar weer eens. Wel moest ze, zeker in het begin, een streng dieet aanhouden. Dat echter geleidelijk kon worden versoepeld. En na verloop van tijd mocht ze weer gewoon alles eten. In karbonaadjes en hamlapjes, iets waar ze vroeger dol op was, had ze echter totaal geen trek meer. Zou wel spychisch zijn of zoiets, dacht ze zelf. En voor de rest lustte ze eigenlijk alles. Helemaal goed dus. Zou je zeggen tenminste.

    Na verloop van tijd beginnen haar echter toch wat dingen op te vallen. In de eerste plaats dat ze de neiging had om wat molliger te worden. Terwijl ze daarvoor altijd een slanke den was geweest. Maar goed, misschien was dat juist wel een goed teken. Aan eetlust ontbrak het haar in ieder geval niet, dus daar zou het wel van komen. Daarnaast begonnen haar toch ook wat andere dingen op te vallen. Het eerst merkte ze dat aan haar stem. Die begon gaandeweg wat lager te worden. Maar ja, nou niet iets om je zorgen over te maken. Dat deed ze echter wel toen ze ook wat lichamelijke veranderingen bij zichzelf opmerkte. Zoals dat zich, na verloop van een paar weken, iets van een krulstaart begon te ontwikkelen. En ze wat stugge zwarte haren op haar rug krijgt. Haar oren worden geleidelijk aan wat langer, haar neus wordt breder en platter en over het geheel wordt ze steeds rossiger van kleur. Ook ontwikkelt zich iets dat een begin lijkt te zijn van slagtanden. Niet heel opvallend, maar toch. Al met al reden genoeg om maar eens naar de huisarts te gaan.

    Nadat de dokter haar uitgebreid heeft onderzocht knikt hij een paar maal bedachtzaam.

    ‘Tja, het betreft hier natuurlijk wel een nieuwe behandelwijze en daarom zijn nog niet alle mogelijke bijwerkingen bekend. Tot nu toe zie ik echter niets verontrustends. Op zich verkeert u namelijk in uitstekende gezondheid. Dat staartje en die haren zouden eventueel operatief verwijderd kunnen worden, maar als u er verder geen last van heeft zou ik die gewoon laten zitten. De kans is namelijk groot dat ze heel snel alweer terugkomen. Ik zou het voorlopig gewoon even aankijken.’

    Waarop ze, toch enigszins gerustgesteld, de spreekkamer verlaten. Toch goed dat ze er even naar heeft laten kijken. Vond ze in ieder geval zelf. En Keesjan was het met haar eens.

    Haar vriendinnen valt natuurlijk op dat er iets aan haar is veranderd. Maar omdat ze er voor de rest gezond en stralend uitziet, zoals ze haar eigenlijk nooit eerder hadden meegemaakt, zijn ze alleen maar blij voor haar.

    ‘Je ziet er echt fantastisch uit,’ zegt een van hen enthousiast.

    ‘Ja vind je? Nou ja, zo voel ik me ook eigenlijk wel,’ zegt ze. Waarbij ze haar zorgen maar even verzwijgt. Zolang het goed ging, ging het goed, nietwaar.

    Ook op haar werk doet iedereen heel gewoon tegen haar. Alleen haar zussen kijken haar af en toe een beetje bevreemd aan.

    ‘Gaat het echt wel goed met je?’ vraagt er eentje bezorgd.

    ‘Ja hoor, echt wel,’ zegt ze. Positief blijven, denkt ze intussen, en niks laten merken. Het gaat goed, ik voel me goed en laat dat alsjeblieft zo blijven. Het heeft allemaal moeite genoeg gekost. Ik voel me weer helemaal gezond. En dat is toch het belangrijkste.

    Ze gaat nu geregeld wandelen in het bos. De boslucht doet haar goed en ze kan zich dan gelijk lekker uitleven in haar nieuwe liefhebberij, het opgraven van truffels. Die verwerkt ze dan in het avondeten. Tot groot genoegen overigens van Keesjan. Die lust er namelijk wel pap van.

    Niet lang daarna blijkt Annabel in verwachting te zijn. En baart zij, vrijwel op het uitgerekende tijdstip, drie schattige kleine rozige biggetjes. Die ze dan ook maar Porky, Hammy en Knorretje noemen.

    Haar baby’tjes zijn sindsdien haar lust en haar leven. En ze geeft hen alle liefde, aandacht en zorg die ze nodig hebben.

    Haar baan heeft ze inmiddels opgezegd. Ze wil zich nu geheel wijden aan het moederschap. Waar ze zich met hart en ziel aan overgeeft. En Keesjan vindt alles best. Zolang ze zich er maar goed bij voelt. Dat is het belangrijkste. Haar vriendinnen laten zich, op een na, niet meer zien. Ook haar familie laat het afweten. Het brengt hen als gezin alleen maar dichter bij elkaar. Keesjan neemt nu ook steeds meer de huishoudelijke taken op zich. Zodat Annabel zich volledig met de opvoeding van de kinderen kan bezighouden. Wat haar gelukkig zeer goed afgaat. Ze groeien dan ook voorspoedig op. Opvallend is dat ze niet vatbaar blijken voor de gebruikelijke kinderziekten. Alleen bij Knorretje werd een keer het begin van mond en klauwzeer geconstateerd. De dokter had daar echter een probaat middel tegen, zij het na een telefonisch consult met een bevriende veearts. Verder hadden ze wat hun gezondheid betreft weinig reden tot klagen. En ook met Annabel lijkt het vooralsnog goed te gaan.

    Oppervlakkig gezien is dat ook zo. En qua gezondheid had ze inderdaad niet te klagen. Het was meer dat haar uiterlijk… tja. Het was nu overduidelijk. Haar hart werd haar meer en meer de baas. Het viel niet langer te ontkennen. Zelf had ze er allang vrede mee. En Keesjan vond dat hij het maar gewoon moest accepteren. Kortom, ze moesten er maar mee leren leven.

    De symptomen namen nu hand over hand toe. En elke keer dat ze in de spiegel kijkt, ziet ze dat de veranderingen onmiskenbaar zijn. Nou ja, geen zorgen voor de dag van morgen.

    Er verstrijkt een jaar. En ze heeft zich er nu helemaal bij neergelegd.

    En Keesjan geniet telkens weer van haar dankbare blik als hij haar zachtjes over haar hoofd aait.

    ‘Kom maar, dan laat ik je even uit.’

    Waarop ze, grommend van genoegen, op handen en voeten naast hem over straat loopt.

    En zo gaat het sindsdien driemaal daags. Als dat geen liefde is…

    https://www.youtube.com/watch?v=AZ65i3Pswc8&t=10s

    De stem uit het duister

    Broeder Johannes is een pater jezuïet, die op zekere dag de opdracht krijgt een missie te vervullen. Hij hoort een stem die hem de hiertoe benodigde instructies geeft. De stem lijkt afkomstig uit een donkere hoek van de kamer, maar hij kan hem verder niet echt thuisbrengen. De stem zegt hem dat hij, Johannes, is uitverkoren vanwege zijn voorbeeldige levenswijze en hem daarom het voorrecht wordt verleend zijn leven te geven als martelaar van het ware geloof. Wat hem meteen al met grote dankbaarheid vervult. Jawel, hij is bereid. En hij zal alles doen wat van hem wordt gevraagd. Wat de stem tot grote tevredenheid stemt. Hij geeft Johannes wat nadere details, waar deze op dat moment echter niet veel chocola van kan maken. De essentie van de boodschap is hem evenwel duidelijk.

    Om te beginnen moet Johannes het wijwater in de Pauluskathedraal vergiftigen. Als ingewijde weet hij natuurlijk waar hij deze kostbare vloeistof kan vinden. Het hierbij te gebruiken vergif ligt al voor hem klaar. De stem geeft hem aan waar hij dit kan vinden. Deze vertelt er verder nog bij dat dit water de volgende dag zal worden gebruikt voor een duivelse doopplechtigheid. Dat was voorlopig alles wat hij hoefde te weten. Het waarom zou hij later wel vernemen. Het ging er nu alleen om dat hij deze opdracht zo goed mogelijk zou uitvoeren. Er hing namelijk veel van af. En de wereld zou er weer net iets minder slecht door worden. Dat was een argument dat hem wel aansprak en hij kweet zich dan ook zo goed mogelijk van zijn taak. Hij had het gif, een geelachtige vloeistof in een blauw flesje, al snel gevonden, waarop hij zich in alle rust naar de kathedraal begeeft en de inhoud van het flesje in het wijwater giet.

    De volgende dag leest hij in de krant dat hij in zijn eerste opdracht was geslaagd. Het kind, dat volgens de stem een belichaming van het Beest zou zijn, en dat anders zou zijn opgegroeid tot een massamoordenaar, was gestorven in de armen van zijn moeder.

    Zijn tweede opdracht is het vermoorden van een Prins Carnaval. Volgens de stem is deze een jaarlijks terugkerende belediging van de ware gelovigen. Evenals het carnaval zelf. Alleen al die raden van elf die op de elfde van de elfde, vaak al in zwaar beschonken toestand, bijeenkomen om dan in een zogenaamde vergadering zo’n schertsfiguur te kiezen. Alsof de kring der Apostelen niet zou zijn aangevuld na het verraad van Judas. Een schandalige insinuatie. En dan menen dat je vier dagen lang de tien geboden aan je laars kunt lappen. Godslasterlijk. Er moest dus een daad worden gesteld. De moord diende plaats te vinden tijdens de overhandiging van de sleutels door de burgemeester. Alweer zo’n schandalige vertoning. Waarmee de hemelsleutels, die toch niet voor niets op het wapen van het Vaticaan staan afgebeeld, worden bespot. De burgemeester die hieraan meewerkt dient dus tegelijk ook te worden terechtgesteld. Voor dit doel is een zware bom gemaakt. De stem geeft aan waar hij de bom zou kunnen vinden. En waar deze geplaatst diende te worden. Dat is het enige dat hij hoefde te doen. De bom zou vervolgens op het juiste moment op afstand tot ontploffing worden gebracht. Zodat hij zelf veilig buiten schot zou blijven. En aldus geschiedde.

    De volgende dag leest hij in de krant dat de actie een groot succes is geweest. Zowel Prins Carnaval als de burgemeester zijn bij de aanslag omgekomen. Samen met elf omstanders, die hiermee ook hun verdiende loon hebben gekregen.

    Hierna gaat hij biechten bij zijn favoriete biechtvader, pastoor Govert Dominicus Hieronimus van Alphen. Daar belijdt hij zijn zonden en de pastoor hoort hem toe.

    ‘Hebt u berouw van deze zonden?’ vraagt hij Johannes vervolgens.

    ‘Ja en nee, zeereerwaarde, deze waren mij opgedragen door een hogere macht, dus ik kon niet anders. Dus ja voor mij persoonlijk en nee omdat ik in mijn missies ben geslaagd.’

    De pastoor knikt een paar maal bedachtzaam. Hij begrijpt er geen biet van, maar wil zijn schaapje ook niet afvallen. Hij geeft hem daarom twee opdrachten, het uitspreken van zeven weesgegroetjes en een dag lang in stilte mediteren, en eindigt met ‘Ik ontsla u van uw zonden in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Amen.’

    Thuisgekomen knielt Johannus in nederigheid neer en zegt zevenmaal voor zich uit:

    ‘Wees gegroet, Maria, vol van genade. De Heer is met U. Gij zijt de gezegende onder de vrouwen, en gezegend is Jezus, de Vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God, bid voor ons, zondaars, nu en in het uur van onze dood. Amen.’

    Waarna hij een dag doorbrengt met in stilte mediteren, waarbij hij zijn zonden overdenkt en zich afvraagt hoe hij zijn leven zou kunnen beteren.

    Daarna is naar zijn innigst gevoelen alles weer koek en ei.

    Een paar dagen lang lijkt inderdaad alles weer pais en vree. Dan richt de stem zich opnieuw tot hem. En deze keer lijkt hij van hoog boven hem te komen. Ook is hij deze keer donkerder en dreigender van toon. Wat niet veel goed belooft.

    Hij krijgt nu zijn derde en laatste opdracht. Dit betreft het vermoorden van zoveel mogelijk, en het liefst natuurlijk alle, ongelovigen in de Tweede Kamer. Hij krijgt hiertoe de beschikking over een kleine handzame pistoolmitrailleur, plus voldoende munitie om een kudde olifanten om te kunnen leggen, en begeeft zich daarmee naar het Binnenhof. Hij neemt plaats op de publieke tribune, waarop afgezien van een paar persmuskieten zich verder niemand bevindt, en wacht rustig af tot alle deelnemers aan de vergadering van die dag zijn gearriveerd. En op het moment dat de opperstalmeesteres van deze in meerderheid heidense congregatie de eerste spreker, niet toevallig een vette vadsige VVD’er, en bovendien het prototype van de Antichrist, toestemming verleent het spreekgestoelte te betreden, richt hij zijn wapen als eerste op deze vertegenwoordiger van het kwaad op aarde. Die vervolgens dodelijk getroffen op deze aarde neerstort.

    De mensen van de pers, voornamelijk letterknechten van De Telegraaf, willen zich nu met z’n allen op hem storten, maar dan hebben ze toch mooi buiten de waard gerekend. Met een paar salvo’s laat hij hen in het zand, of liever gezegd het pluche bijten. Bijkomende schade, zullen we maar zeggen. Moesten ze ook maar niet zo stom zijn.

    Waarna hij in snel tempo afrekent met de rest. Er ontstaat grote consternatie, wat zijn taak er alleen maar gemakkelijker op maakt. En binnen tien minuten heeft hij zijn hele lijst afgewerkt. En resteren alleen de leden van de christelijke partijen. Geheel volgens opdracht. Want ook de protestanten mochten worden gespaard.

    Tot slot wil hij zichzelf van het leven beroven. Zoals hem ook was opgedragen. Hij duwt de loop van de pistoolmitrailleur in zijn mond en doet snel een schietgebedje. Maar voordat hij voldoende moed heeft verzameld om af te drukken stormen er een aantal gewapende bewakers de zaal binnen, die onmiddellijk het vuur op hem openen. Waarop hij doorzeefd met kogels nu ook zelf ter aarde stort.

    Hij slaakt nog een laatste zucht. En met een verzaligde glimlach op zijn gelaat geeft hij de geest.

    Zijn ziel stijgt meteen op ten hemel, waar deze wordt begroet door een zingende engelenschaar.

    Het was volbracht.

    terug naar de inhoudsopgave

    https://www.youtube.com/watch?v=cC1AWfiz8lk

    Den vaderland getrouwe

    Knudde, Knut en Thor, drie leden van het Volksfront voor de bevrijding van Kulghanistan, zaten in vergadering bijeen. De vraag was, zoals gewoonlijk, hoe de vijand nu verder te bestrijden. Want ja, de rust in het kleine koninkrijkje, pittoresk gelegen tussen de beekjes Oderja en Abernein, was al een tijdje ver te zoeken. Om niet te zeggen dat de toestand langzamerhand onhoudbaar dreigde te worden. En dit alles door toedoen van de bruine beunhaas. Deze staat erom bekend, zoals iedereen ongetwijfeld weet, zich razendsnel voort te planten en alles te verslinden wat maar enigszins eetbaar is. Waardoor er nu een massale hongersnood dreigt. Dit temeer daar de bruine beunhaas zelf niet eetbaar is. Dat wil zeggen dat de smaak ervan zo walgelijk is dat niemand er een hap van door de keel krijgt. Het beest zelf evenwel is nergens vies van. Desnoods aten ze poppenstront, maar dat dan wel het liefst met sambal en een scheutje tomatenketchup erbij. Wat ook bij andere gerechten hun favoriete dressings waren. En die ze altijd voorradig hadden. Koelkasten konden ze moeiteloos plunderen en ook blikken wisten ze in een mum van tijd open te krijgen. Kortom, niets was veilig voor hun vraatzucht. En waar de mensen het ook verstopten, ze wisten het altijd te vinden. En binnen de kortste keren hadden ze alles weggewerkt. Er moest nu dus echt wat gebeuren. Anders waren de gevolgen niet te overzien. Maar ja, goede raad was duur.

    Ondanks dat er prijzen waren uitgeloot voor wie de meeste beunhazen wist om te leggen duurde de plaag onverminderd voort. Het zag er nu echt somber uit. Zou er nog redding mogelijk zijn?

    Dan komt Knut met een idee. Dat hij dan ook meteen in de groep gooit.

    ‘Sloddervossen,’ zegt hij, de anderen beurtelings aankijkend.

    ‘Hoe bedoel je dat precies?’ vraagt Knudde.

    ‘Die laten we op ze los. Dan kiezen die beunen binnen de kortste keren het hazenpad.’

    ‘Goed plan,’ zegt Knudde, ’alleen, hoe komen we aan sloddervossen?’

    ‘Ik ken er wel een paar,’ zegt Thor, ‘maar die zijn al oud en niet meer zo goed ter been.’

    ‘We houden een wedstrijd,’ stelt Knut nu voor, ‘en dan sturen we de besten op ze af.’

    Aldus werd besloten. De wedstrijden die vervolgens werden georganiseerd bestonden uit drie onderdelen. Eerst een kilometer hardlopen, daarna in vijf minuten zo snel mogelijk boodschappen

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1