Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De gelukkige klas
De gelukkige klas
De gelukkige klas
Ebook282 pages4 hours

De gelukkige klas

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

'De gelukkige klas' (1926) is het vervolg op 'Schoolland'. Beide boeken zijn geschreven in de vorm van een ontroerend en tegelijk geestig dagboek. Meester Staal vertelt over de kinderen in zijn klas en hoe hij hen, met pijn en moeite, voorbereidt op het leven. Soms lopen de ouders hem voor de voeten. Soms worden er heroïsche discussies gevoerd over wie mag overgaan, wie "verhoogd" mag worden en wie niet. 'De gelukkige klas' blijft overeind omwille van de betrokkenheid van de auteur én als tijdsbeeld. We zien een vroeger Nederland, niet als in een zoete fantasie, maar de realiteit van moeizaam bevochten welvaart.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateSep 13, 2022
ISBN9788728433447
De gelukkige klas

Read more from Theo Thijssen

Related to De gelukkige klas

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for De gelukkige klas

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De gelukkige klas - Theo Thijssen

    De gelukkige klas

    Omslag: Shutterstock

    Copyright © 1926, 2022 SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728433447

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    This work is republished as a historical document. It contains contemporary use of language.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    September. Donderdagavond.

    Het is eigenlik ’n beetje misdadig, wat ik nu ga doen: weer m’n dagboek voortzetten.

    Ruim drie maanden heb ik het bravelik nagelaten, maar nu wordt de verleiding me te sterk, en ik bezwijk. Het is dwaas, het is dom, het is ondoelmatig, het is zonderling — maar ik heb weer behoefte om zo af en toe met mezelf geheel alléén te zijn, en me een ogenblik of wat te konsentreren op beschouwing van dat wondere dageliks werk van me; en eigenlik geloof ik, dat het opleven van deze behoefte voortkomt uit een zeker wraakgevoel.

    Ik word gedreven. Ik ben geen baas over mijn leven: ik moet nuchter en prakties zijn, en inzien dat het zó niet langer gaat met de financiën. Ik mag niet m’n avonden zo-maar verluilakken met te doen wat mij lust, ’n boek lezen en een krant, en wild studeren, wat mij in de zin komt, en filosoferen over m’n klas . . . . ik moet zorgen dat ik bijverdiensten krijg. M’n vrouw heeft gelijk: iedereen heeft bijverdienste, en waarom moeten wij nu al, met ons kleine gezin, doorlopend krap zitten? Zeker, zeker, het is intreurig, dat we zo’n vakantie bij de oudelui nodig hebben om de eindjes aan elkaar te krijgen; ik ben eigenlik een lichtzinnig ongeluk, dat ik na m’n hoofdakte niet meteen ben doorgegaan voor een taal . . . . had ik al lang frans kunnen hebben, was ik al aan een derde-klasse-school geweest, honderd pop meer; had ik toch minstens wel ’n paar privaatlessen gehad op ’t ogenblik — misschien wel een kursus. Hoefde m’n vrouw niet zo érg te rekenen, enfin, hadden we ’t in alle opzichten ruimer.

    Ach, rechtuit gezegd heeft ze niets — maar ik heb uit mezelf de konklusie wel getrokken: ’t wèrd tijd dat ik weer ’es „ergens mee begon". En nu zit ik elke Woensdagmiddag anderhalf uur bij De Wilde, de vermaarde opleider voor lagerfrans. Hij ziet kans me ’t volgend jaar al klaar te krijgen; ja, ja, als ik zó doorwerk. Och, en waarom zou ik niet doorwerken. Zo’n heksentoer is het niet, zeven avonden per week maken een zee van tijd — het paadje is netjes afgebakend en loopt precies rechtuit — en ik hou wel van frans, en ik wist er al aardig wat van ook.

    Direkt na de vakantie zijn we begonnen — en ik begrijp nu al niet goed meer, waar ik verleden jaar al m’n vrije tijd gelaten heb.

    Ik ben braaf en soliede en nuchter en tevreden en verstandig. Ik zou niet graag iemand iets verwijten — alles is zoals het moet . . . . maar ik word toch, met dat al, wel degelik: gedréven; en nu heb ik besloten mezelf de weelde te gunnen van een kleine wraak: ik ga weer ’es af en toe op de soliede studie voor die nuttige akte een uurtje gappen voor m’n dagboek-dwaasheid. Ik ga zo af en toe tóch weer dat gedweeë studeerdertje-in-me afschudden, en voor mezelf als een vrij man getuigen van het wezenlike, dat ik beleef overdag.

    Het kan nu veel gemakkeliker ook. M’n vrouw heeft nù helemaal geen reden tot enige achterdocht: gisteren pas les gehad, is het wonder dat ik van avond geducht stoom, en haar naar bed laat gaan, en verklaar, nog een uurtje te blijven werken?

    Het is heerlik-misdadig. ik heb de studie weer ter hand genomen, ik ben serieus voor frans aan de gang, als een verstandig jong-getrouwd man die niet van plan is, eeuwig in de armoede te zitten . . . . en inwendig weet ik me tamelik ongevoelig voor die hele financiën-boel, en verkwist lekker tóch nog uurtjes alsof ik ’n rentenier ben.

    Het is lekker-misdadig. M’n vrouw is ingeslapen, misschien met een waarderend denken aan d’r soliede echtgenoot, die ’t toch maar voor haar en Greetje óver heeft, om nog een uurtje „woordjes te leren", en grammatika-gevalletjes. En de soliede echtgenoot heeft op heden lak aan alles wat hem drijft, en gaat zijn gangetje, en schrijft nutteloze beschouwingen en verhalen op over z’n schoolmeestersgedoetje . . . .

    O, het is helemaal niet opééns terug gekomen. Ik heb verleden week al herhaaldelik gezondigd, als ik ’s avonds laat alleen op gebleven was: het franse romannetje waar ik de korte inhoud van moet kunnen navertellen (ik grinnik hier tóch eventjes, ondanks m’n brave soliditeit) — dat franse romannetje heb ik dan laten liggen voor ’t nalezen van m’n dagboek. En toen heb ik het al geweten: ik ga dit weer voortzetten, en dit geheime werk wordt m’n traktatie, telkens tussen het „werken voor „meneer de Wilde door.

    Meneer De Wilde — zo noemt mijn vrouw hem, met gepaste eerbied, hoewel ik het nooit anders dan over De Wilde, tout court, heb . . . .

    Misschien heb ik óók weer zin in m’n dagboek gekregen, doordat ik tegenwoordig ook officieël zo iets moet houden. Na de vakantie werden we namelik verrast met een wijziging van onze instruktie: In ’t vervolg moeten we van onze klas een „Register bijhouden, waarin van week tot week wordt aangetekend wat we „behandelen, en hoe de vorderingen der leerlingen zijn. En dan moeten we ook invoeren een schrift, dat door de klas cirkuleert, en waarin telkens een volgende leerling werk maakt. We hebben die ochtend, dat Reinier de nieuwe instruktie-papiertjes in ’t kamertje uitdeelde, aardig wat gekheid over die twee officiële schriften gemaakt. Koning had voor dat cirkulerende schrift dadelik de naam „paradeschrift bij de hand en beweerde dat ik met m’n „dikke boek de uitvinder van het „Register was — alleen moest ik er nu een afdeling „dagboek aan toe voegen. (Hij moest ’es weten, dat ik voor mezelf dat al een jaar lang heb gedaan!) . . . . Enfin, van alle kanten kwamen de glossen: Reinier zei: „Alwéér een taak voor mij als bovenmeester: jullie narijden, of je die schriften wel in orde houdt. Toen kwam er onverwachts ’n ietwat-zuur ogenblik, want Kraak bleek plotseling ’t geval ernstig op te vatten en zei: „Je zègt dat nou zo lollig, maar let ’es op, wat jij daar nog een beroerdigheid mee krijgt, met diezelfde beroerde schriften. Het is iets van Kolk, en je zult zien, binnen een maand heb je die hier, om die dingen in te kijken.

    Reinier lachte, en wuifde af: „Papier, papier, papier, hoor. Zal wel meevallen."

    Ik heb toen diezelfde ochtend de instruktie-bewoordingen nog eens nauwgezet overgelezen, en gekonstateerd dat mijn dikke foliant niet voldoende was: het is werkelik de bedoeling, dat we ook wekeliks ’n overzicht opschrijven van wat we in de klas hebben uitgevoerd. Omdat ik zulke officiële paperassen graag goed voor-elkaar heb, ben ik begonnen met een nieuw schrift te nemen, en daar buiten op te zetten „Overzicht, 4de klasse, en dat schrift heb ik in m’n dikke foliant gelegd. En de eerste Zaterdagochtend ben ik ’n overzicht gaan opschrijven, van elk vak afzonderlik. Maar dat viel al dadelik niet mee; ik kreeg het gevoel dat ik zowat niets gedaan had! Lezen . . . . ja gut, ik had gelézen met de klas. In het leesboekje. Wat was daarvan nu op te schrijven? Ik heb ten slotte maar de naam van het leesboekje opgeschreven, en de bladzijde die ’k het laatst met de klas gelezen had. Schrijven . . . . ’k had twee keer „schoonschrijven gedaan; heb ik in vredesnaam maar de twee „voorbeelden opgeschreven die ’k gebruikt had. En omdat ik op een apart bord de hoofdletters de gehele week voor de klas heb hangen, en die in verloren ogenblikjes zo af en toe op de lei laat naschrijven, heb ik ook nog gezet: „Repetitie hoofdletters.

    Rekenen . . . . wist ik werkelik geen raad mee Sommetjes gemaakt, zouden de kinderen gezegd hebben — maar zoo iets kun je toch niet in een officiëel overzicht schrijven?

    Bovendien waren het zoveel soorten sommetjes geweest. „Vormen, de klassieke cijfervormen; en optellingen en aftrekkingen waarbij halve centen te pas kwamen; en getallen uitgesproken en gedikteerd . . . . Enfin, ik heb me d’r eindelik uitgered door te zetten: „typen als . . . . en dan een voorbeeld op te schrijven.

    Taal . . . . was nóg weer lastiger. Het bleek me, dat ik eigenlik voor taal geenéén bepááld ding had gedaan; maar gelukkig heb ik de gewoonte alle werk dat ik in de taalschriften laat maken, doorlopend te nummeren, en zo kon ik dan ook volstaan met op te schrijven: oef. 1 — 4, Eigenlik was dat numero 4 nog niet geheel áf, die Zaterdag, maar „1—4 kon net zo goed betekenen „1 tót 4 als „1 tot en mèt 4, en dus was de redaktie van dit „overzicht in ieder geval te verdedigen . . . .

    De andere vakken heb ik die eerste keer maar niets van ingevuld, om eerst eens bij de anderen te informeren, hoe die dat deden. Want het leek me toch formidabele onzin om op te schrijven wat je aan zingen hebt gedaan; en aardrijkskunde leende zich ook niet, dacht ik, om elke week weeran iets van op te schrijven.

    De tweede week bèn ik bij de anderen gaan informeren. Eerst, zo onder ’n grapje door, bij Kraak. Kraak zei grimmig, dat-ie d’r niet aan deed. Nou ja, zei ik, maar voor de vorm zul je d’r toch óók aan moeten. Maar tot m’n verbazing (want Kraak is toch in alles ’n precies plichten-mens, veel meer dan ik) zei hij: „Nee jong, ik schoolmeester nou al ’n dikke derig jaren zonder die apekool — ik begin d’r niet meer aan. Dan moeten ze mij maar aan de dijk zetten — ik begin d’r nietmeer aan. Zo’n oue kerel als ik zullen ze ook niet meer lastig vallen met die flauwe kul. Maar jij hebt gelijk hoor, hou jij je maar aan je instruktie."

    Toen informeerde ik bij Koning. Koning glimlachte bereidwillig, en overhandigde me een schrift. „’k Ben al een week of wat vooruit zei hij, „ik heb al voor heel Augustus m’n overzicht d’r in staan.

    Ik keek in ’t schrift. „Tot eind Augustus stond er boven aan de bladzijde. En daar onder één regeltje: „Hernieuwde kennismaking na de vakantie.

    Ik lachte, en zei: „Nou ja."

    „Wát nou-ja?" vroeg Koning.

    „Laat je dat nou kijken, als er een autoriteit komt?"

    „Natuurlik zeker, wat dacht je anders?’t Is toch de zuivere waarheid? Wat wist ik nog na de vakantie, van mijn nieuwe klas af? Wat heb ik anders gedaan dan peilen en proberen, en voorbereiden, enfin, me inschieten? Nee hoor, dit is mijn officiële overzicht."

    „Dan weet ik je overzicht voor de volgende weken al: voortgezette kennismaking." En ik lachte hartelik.

    „Ja, zei Koning, „daar kon je wel eens gelijk aan hebben.

    Ik lachte weer, maar dacht onderhand: enfin, ’k moet het nog zien, dat jij zulke nonsens aan een autoriteit te lezen geeft. En de volgende dag bracht ik ’t register ter sprake bij v. d. Lee. „Ik vind het helemaal niet zo’n onzin als jullie, zei v. d. Lee, „extra werk geeft het niet, en iemand kan met één oogopslag zien, hoever een klas staat. En voor jezelf is het ook een geschikt overzicht.

    Ik zei, dat ik-voor-mij niet goed wist, hoé zo’n overzicht in te richten, en toen geraakte v. d. Lee werkelik ’n beetje in vuur, en hij haalde zijn „register" voor de dag, en liet ’t me inkijken.

    Voor „lezen had-ie, net als ik, de naam van het leesboekje opgeschreven, en de bladzijde. Maar bovendien had hij er achter gezet: „Gelet op beschaafde uitspraak en natuurlike toon. Trouwens, z’n hele overzicht onderscheidde zich van ’t mijne alleen door dergelijke opmerkingen. Zo had hij bij „rekenen geschreven: oefeningen in het accuraat cijferen, met onder accuraat een streep! En verder was er veel „begin bij: begin der mengingrekening, begin der behandeling van Nederland volgens de natuurlike landschappen, begin der werelddelen, begin van de thermometer, en zo voort.

    „Hé, zei ik, „ben je nù pas begonnen met de thermometer?

    „Nou jà, zei v. d. Lee, „’k heb ’m vroeger ook al ’es behandeld, maar ik ben nu van-voren-af-aan begonnen toch, zie je.

    Van „zingen had ook v. d. Lee niets opgeschreven, en ik zei: „Wat op te schrijven van zang vind je zeker ook onzin?

    „Nee-nee-nee, zei hij serieus, „maar dàt moet Reinier invullen, Reinier zingt in deze klas, dat gaat buiten mij om, net als gymnastiek.

    Dat laatste heeft me ’s middags op het denkbeeld gebracht, om Zaalberg d’r tussen te nemen. ’k Bracht hem in ’t kort op de hoogte van het nieuwe voorschrift, en zei: „Ja, Zaal, jij zult ons elke week eventjes moeten opgeven, wat je op gymnastiek met onze leerlingen hebt uitgevoerd."

    En de anderen deden dadelik mee, door te zeggen: „Ja, hoor, dat moet, elke week. En Koning zei met een ernstig gezicht: „’t Beste zal zijn, dat je mij na elke gymnastiekles als je de jongens of de meisjes terugbrengt, meteen even ’n papiertje afgeeft met een beknopt overzicht van de gegeven les.

    Dat woordje „beknopt" wist Koning zo kostelik-ernstig aan te wenden, dat Zaalberg hàpte.

    „Mooi, zei hij, en z’n aan kommanderen gewende stem klonk in het kamertje als ruzie, „ik zal jullie ’s wat zeggen. Dat kan misschien allemaal wel voor al die lettertjesvreterij en die geleerde dooie-dieven-boel die jullie met de kinderen de godganse dag uithalen, maar gymnastiek is geen administratie, een gymnastiekmeester staat boven de wet, hoor. Jullie kunnen van mij elk kwartaal een cijfer krijgen, hoe ik de kinderen vind, van mijn standpunt als gymnastieker, maar voor de rest moeten jullie ’t maar geloven, hoor.

    Het was heerlik, en het bracht zelfs de oue Kraak er toe, mee te doen aan de grap. „De vóórschriften, Zaalberg, als ’t in de instruktie staat, is het dienst, nietwaar!"

    „Noumaar ik ben niet voor niets de dienst uitgegaan hoor, bleef Zaalberg in de oppositie, „en van die cijfers wil ik jullie ook ’es wat zeggen: ik heb duvels goed in de gaten hoor, dat die cijfers voor gymnastiek geen-een van jullie wat kunnen schelen. De stijfste hork, het kromste ongeluk vinden jullie altijd nog wel geschikt voor verhogen, as-ie maar knap is in die vakken van jullie. Laat mij nou met rust, hè, laat mij nou m’n gangetje maar gaan . . . .

    Ik hoor ’em nóg opspelen, die heerlike Zaal . . . .

    __________

    September. Vrijdagavond.

    Nu ik al enige weken dat officiële overzicht heb zitten vervaardigen, moet ik toch zeggen, dat ik de hele zaak net ga aanvoelen als Zaalberg. Gymnastiek is geen administratie, maar onderwijs is in het algemeen geen administratie. Ik zal het nooit leren, elke week een overzicht van het behandelde op te schrijven. Verleden week heb ik ontdekt, dat ik getrouw vergeten had op te schrijven wat ik van metriek stelsel heb „behandeld, terwijl ik toch heus wel degelik af en toe sommetjes met meters en hektometers en kilometers heb laten maken. ’k Heb dat verzuim hersteld, en vanaf de eerste week bijgeschreven; „lengtematen, herleidingen, en de laatste twee weken heb ik gezet: „repetitie gewichten. En dan heb ik verleden week ook genoteerd: „Begin breuken. ’k Zie al aankomen, dat daar op volgt: „Voortzetting breuken — en over enige tijd „herhaling breuken. Maar het wordt toch in de grond van de zaak niets anders, dan wat die ondeugend-geestige Koning nu heeft uitgevonden. Die is in z’n overzicht door het stadium van de„kennismaking met de klas heen, en een nieuw ingetreden: dat van „zie leerplan.

    Ook met v. d. Lee z’n overzicht-bijhouden schijnt het niet helemaal pluis te zijn. Ik had het er laatst met hem over, en vroeg: „Zeg, zet jij bij lezen nou elke week dat van beschaafde uitspraak en natuurlike toon?"

    „Nee natuurlik niet," zei v. d. Lee.

    „Maar dan geeft je overzicht toch de indruk, dat je bent gaan slabakken."

    „Och loop naar de maan met je indruk, zei v. d. Lee, „het is toch niet om de indruk begonnen, als ze maar zien dat je geregeld doorgewerkt hebt.

    Ik heb er geen ruzie over willen maken — maar die opvatting schijnt me toch helemáál nonsens. Wie zal je beletten, àls je eens niet geregeld doorgewerkt hebt, om dan in dat schrift te schrijven van wèl? Ikzelf ben al een schoon voorbeeld voor deze kunst: ’k heb sinds de vakantie één keer „natuurkunde gedaan (nog zonde van de tijd geweest, vind ik). Maar in m’n register staat week-voor-week een pracht van een serie-les: begrippen warm en koud — warmte — proef met ring en bol — repetitie van ’t behandelde — wet der uitzetting — dageliks leven. Met die hele serie hebt ik moeite gehad om drie kwartier vol te kletsen, maar op papier is het nu iets solieds, van wéken . . . . Aanstaande Zaterdag zet ik met kalm gemoed: „herhaling warmte.

    Neem daartegenover de aardrijkskunde: Nederland provincies, Nederland eilanden, Nederland wateren . . . . ziedaar alles wat m’n overzicht aangeeft; en we hèbben toch heel wat aardrijkskunde verwerkt, hoor.

    Ik zie al een of andere autoriteit in mijn overzicht bladeren; tjonge-jonge, zal-ie denken, wat hééft de kerel een werk van Natuurkunde gemaakt — maar aardrijkskunde . . . . dunnetjes hoor.

    Ja ja, dat moet dan verbeelden een verslag te zijn van de laatste vijf weken. Maar van de wezenlike gebeurtenissen in m’n klas staat er niets in. Bij voorbeeld niets van het opnemen van Louis van Rijn in de klas. En dat is toch in mijn oog van honderdmaal meer belang dan de hele rest.

    ’t Begon met een vóórspel. Kraak kwam de tweede week na de vakantie bij me in de klas met een geïllustreerde briefkaart. Van Louis. Een plaatje van het koloniehuis. En daaronder had Louis geschreven. Aan z’n meester Kraak, dat-ie 1 September terug kwam, de dokter had gezegd hij was al twee pond zwaarder.

    „Hij schrijft flink," zei ik.

    „Ja, zei Kraak, „maar hij denkt dat-ie weer bij mij in de klas komt, die moeder heeft hem zeker nog niet ingelicht, dat zou ze toch doen. Da’s feitelik een beroerde boel. En hij ging de briefkaart nóg eens staan lezen.

    „Nou ja, sprak ik, „dan hoort-ie ’t, als-ie terugkomt, horen moet-ie het toch . . . .

    „Zie je, begon Kraak weer, nog turend op de briefkaart, „kom ik weer terug, schrijft-ie . . . . bedoelt-ie natuurlik mee: bij mij in de klas. Ik wéét ook nog niet, — ik moet je zeggen, ’k denk er hard over, om ’em nóg mee te nemen . . . . En hij bleef weer op de briefkaart staren.

    „Ja, zei ik, „mij is ’t natuurlik goed; maar je weet wat die dokter toen zei, dat heeft toen voor jou de doorslag gegeven . . . .

    „Ja, zei Kraak peinzend, „já, en zo liep-ie m’n klas uit.

    Maar Maandags, vlak voor negenen, mijn klas was al helemaal binnen en zat te genieten in de nieuwe leesboekjes, terwijl ik ’t school- en spaargeld in ontvangst nam, stond daar ineens Louis van Rijn bij m’n tafeltje. Z’n smalle gezichtje was bruin-verbrand, en dat bruine kopje lag zonder hals tussen die hoge schouders. Ik moet eerlik bekennen — ik werd er een beetje beroerd van, zo’n wanstaltige verschijning het was, en ik gevoelde me erg onhandig. Ik deed maar, alsof ik eigenlik nog vol aandacht was voor de rijtjes centen die vóór me lagen, en sprak kwasie-terloops: „Zo, Louis, ben jij daar ook weer?"

    Louis keek ’n beetje schichtig terzijde naar de klas, en gaf me toen een hand. Griezelig-ongezond voelde dat handje aan; terwijl ik dat, onwillekeurig, konstateerde, en onderwijl wat zeurde van „Nou, je bent aardig verbrand, hoe lang ben je daar nou geweest, is het je bevallen . . . ." keek ik over de klas, en ik zag stille hilariteit hier en daar. Het wàs ook een rare verschijning, daar bij m’n tafeltje, vooral door de vergeefse poging van het ventje, om ’n glimlach op z’n bruine, ernstige gezichtje te houden. Zou hij ’t óók gemerkt hebben, Louis, dat z’n bult vermakelik werd gevonden? Het moet haast, want hij draaide zich een kwartslag om, zodat hij niet meer van-op-zij door de klas gezien werd. Maar toen zag ik hem van-op-zij — en ik kreeg een kleur, zo’n ellendig gezicht het was. Ik zie het nóg telkens voor me . . . .

    „Kijk ’es, zei ik haastig, om de jongen zo gauw mogelik wèg te hebben van voor-de-klas, „kijk ’es, naast Marcus Meyer, dáár, is nog net een mooie plaats open. ’k Had nog niet uitgesproken, of Louis was al van ’t podium afgestapt, naar de aangewezen bank toe. En Marcus Meyer zag ik in de rondte kijken met een gezicht van: „Nou, daar krijg ik ook wat moois naast me." Een ogenblik zelfs, een ondeelbaar ogenblik, maakte hij een begin van hoge rug — maar hij voelde mijn loerende blik, en hij durfde het gebaar niet àf te maken.

    Fokkie Goosens, m’n pas-aangestelde kast-factotum, was al van z’n plaats, zocht even in de kast, en kwam toen met een zakelik gebaar een leesboekje voor Louis leggen.

    Louis begon er dadelik in te lezen. Marcus, naast hem, bleef rondkijken, om blikken op te vangen en met lollige verstandhouding te beantwoorden. Ik had hem dolgraag zonder enige verdere uitleg uit z’n bank gesleurd en hardhandig ergens naar toe gesmeten — in een hoek, of de deur uit, de gang op, zo irriteerde die houding me. ’t Was of Marcus het plotseling voelde, want in-eens boog-ie zich voorover, en ging ook zitten lezen.

    Wat moest ik doen? Geen erg geven, leek mij voor Louis van Rijn het minst-pijnlike — maar aan de andere kant had ik ook het vage gevoel: meteen de kop indrukken, meteen bij het eerste begin van spotternij met Louis z’n bochel, ingrijpen.

    Zo iets is niet gemakkelik te beslissen. Ik heb ten slotte niets gedaan, en achteraf geloof ik dat dat het beste geweest is ook.

    Trouwens, ik weet ook niet, of het wel niets-doen geweest is. Op de een of andere manier moet ik zónder woorden, en zónder opzettelike blikken, toch m’n wil te kennen hebben gegeven aan de klas, dat Louis van Rijn veilig zou zijn tegen bespotting — want Marcus Meyer deed verlegen, en Fokkie zat dàn weer naar Louis van Rijn, dan weer naar mij te kijken, en Hilletje hield een

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1