Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De voetbalengel
De voetbalengel
De voetbalengel
Ebook237 pages4 hours

De voetbalengel

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Hoe is het om man te zijn ten tijde van het opkomende feminisme in de jaren '70? 'De voetbalengel: een verslag' vertelt het verhaal over twee jeugdvrienden die ieder een ander levenspad zijn ingeslagen: Frank is professioneel voetballer en Frands zit in de wereld van de nieuwe linkse beweging. Wanneer de wegen van de twee oude vrienden elkaar kruisen, krijgt het diepgaande gevolgen voor hun levens. Nielsen neemt je mee terug naar de veelbewogen jaren '70 en laat zien hoe mannen worstelen met hun nieuwe rol in de samenleving. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateFeb 4, 2021
ISBN9788726507836

Related to De voetbalengel

Related ebooks

Related articles

Reviews for De voetbalengel

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De voetbalengel - Hans-Jørgen Nielsen

    De voetbalengel

    Translated by Gerard Rasch

    Original title: Fodboldenglen

    Original language: Danish

    Cover image: Shutterstock

    Copyright © 1982, 2020 Hans-Jørgen Nielsen and SAGA Egmont

    This work is republished as a historical document. It contains contemporary use of language.

    ISBN: 9788726507836

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    ‘Toen keek ik omhoog en zag dat mijn moeder vanuit het raam nog steeds naar me wuifde, als aanmoediging om terug te komen of juist om verder te gaan, ik weet het niet, misschien wuifde ze gewoon, in bedroefde, hulpeloze liefde...’

    Beckett

    ‘Voorwaarts en niet vergeten...’

    Brecht

    Peter J. Oehlke

    Nee, die vliegtuigen de hele tijd, het is half tien, zo laat al. Vroeg opgestaan, voor het eerst sinds lang, het eerste hoofdstuk doorgelezen, meer niet, om mee te beginnen, het woordenboek ligt klaar, de eerste woorden opgezocht, papier in de machine, al een paar keer. Bovendien zijn naam bovenaan, het ene vel na het andere, maar dat vervloekte lawaai stoort. Ik heb, beken ik, in de tussentijd één vroeg biertje uit de ijskast gehaald, eentje maar: vandaag begin ik. Die titel: Leitfaden Italien. Is de klassenstrijd in Italië een leidraad voor ons, anderen, is dit het boek dat voor ons anderen de leidraad voor de klassenstrijd in Italië is, is het misschien een beetje zowel het een als het ander? ’t Meest voor de hand ligt natuurlijk Leidraad voor Italië, maar dat klinkt in mijn taal idioot, kameraad Oehlke, en mijn kop is een lange gang van cement en een sportvliegveld van binnen.

    Starten of landen met hele kleine tussenpozen, over het dak van het huis hier, zoals altijd wanneer de wind uit een bepaalde hoek waait. Buiten eerst een stoppelveld, geel, maar al een beetje grijzend. De man die het pacht, moet weken geleden al geoogst hebben, maar de hufter heeft het hooi nog niet binnengehaald, laat staan zijn akker geploegd, dus overal rottende oppers (nog een die hopeloos achter is). Verderop: de grote ringweg met alle auto’s die tussen de vliegtuigen door mijn hoofd inrijden. Aan de overkant van de weg: een buitenwijk, een voorstad, in één keer gepland en aangelegd, grote cementgrijze flats, bij de ringweg een winkelplein, nietige gedaantes op het zebrapad ervoor of bij de ingang van de supermarkt. De aanblik van de gedaantes daar is goed voor

    Peter Joachim Oehlke

    — de arbeidersklasse in Italië: van antifascisme tot historisch compromis

    De aanblik van de gedaantes daar, zo klein tegen de brede blauwe hemel, de blokken die recht omhoogsteken, heeft deze week een paar keer een bepaald gevoel in mij gewekt, van vroeger: met de tram met vader en moeder vanuit Amager de stad door, duizelig van alle ongeziene, onbekende mensen achter alle ramen in alle huizen in alle vreemde buurten, het hoofd zoekt naar een orde, hoe hoort dit alles bij elkaar, het kan het niet bevatten, elke poging laat het hoofd exploderen, wat overblijft is iets verward beangstigends tussen losse, flakkerende beelden. Later, veel later, meen ik met mijn verstand de hoofdtrekken begrepen te hebben, hoe het in zijn werk gaat. In mijn tijd op het blad: politieke artikelen en analyses, deelname aan panel-discussies en inleidingen voor cursussen, doorgaans zeker van de meningen die ik verkondig. De laatste jaren echter plotselinge aanvallen van vreemdheid, een van buiten geleerd lesje op de lippen, ieder ogenblik kan ik er met een paar woorden naast zitten, ik ratel over het ene, maar kan net zo goed het tegendeel eruitflappen. Nu zit ik hier, kijk naar de flats, de gedaantes aan de overkant, en meteen wordt de grond onder mijn voeten onzeker: onbegrijpelijk hoe die verre figuren zich daar bewegen, ieder waant zich veilig in zijn eigen geschiedenis. Alles is zoals het moet zijn, maar het eindeloze, die geschiedenissen op de bodem van de geschiedenis: al het begrepene zie ik voor me uiteenvallen, het overzicht spat uiteen in een wirwar als van een labyrint.

    Ja, kameraad Oehlke, een labyrint, de leidraad is niet vergeten, voor de zoveelste keer heb ik papier in de machine gedraaid, de naam geschreven, een regel voor de titel wit gelaten en de ondertitel al op zijn plaats gezet, vervolgens heb ik geconcentreerd zitten staren op de leegte aan het andere uiteinde van het vel, maar in mijn hoofd, dit hoofd van cement, is desondanks niets gebeurd, het reageert alleen met een dienovereenkomstige leegte. Onderbroken door de gekste invallen (Oehlkes leidraad duurt ’t langst!) vertonen zich alleen maar schaduwen, van alle mogelijke andere dingen, hoe hard ik ook mijn best doe me te concentreren: vanmorgen al, strijdend om me door het eerste hoofdstuk heen te worstelen, terwijl ik om de tien zinnen moest ophouden met lezen, zodat mijn achterin stekende duim de bladzijden kon opwippen en ik in de woestijn van alle loc. cit. en op. cit. en ibid. belandde, met ertussendoor eenzame bergen van boektitels (academische kameraden zetten niet graag woorden in de wereld die niet uitgerust zijn met een pantser van voetnoten, iemand zou de arbeidsinspectie eens op jullie moeten loslaten, zoveel kramphanden als jullie veroorzaken), al toen ik me klaar maakte voor de vertaling van de leidraad naar het laatste nieuwe doelwit voor reizende verlangens van de linkervleugel, Portugal is ook niet meer wat het geweest is — toen al zat er in mijn dreunende hoofd een zin vast: wie, als ik schreeuwde, wie hoorde onder de heerscharen der engelen mijn kreet?

    Krankzinnig, ik heb niets op met engelen of hun heerscharen of soortgelijk metafysisch gelul, helemaal niet, maar uit hun verband gerukte regels, uit jukeboxen en boeken, overal vandaan, vliegen er tegenwoordig in bij mij. Draaien rond als een mantra en lopen vol met iets dat daar al is, zonder dat het er ook iets mee te maken hoeft te hebben, louter toevallig sprekende combinaties. Er is iets met die zin, het schreeuwt in me, ik moet me geweldig beheersen om niet los te breken, ken je dat Peter Joachim? Van de zomer was ik thuis bij mijn ouders, veertien dagen lang niets anders dan een langgerekt, gaandeweg volledig monotoon gillen, of liever: blèren, op het laatst hoefde ik er zelfs geen geluid meer bij te maken. Ik kan mezelf niet alleen niet meer uitstaan, maar kan dat nog minder, doordat ik mezelf niet meer kan uitstaan, ben niet alleen zielig en pathetisch, maar haat mezelf daardoor ook, met een zielig pathos natuurlijk, dat spreekt.

    Vond de zin gisteravond, toen ik op de planken op zoek was naar toevallige lectuur voor het slapen gaan, drank alleen hielp niet, ik vond het in een bundeltje gedichten, tussen John Reed, Ten Days that Shook the World, en Alfred Rosmer, Moscou sous Lénine. Wat Rilke en zijn gedichten afgezien van het zuiver alfabetische hebben te zoeken tussen het schitterende begin van de Russische Revolutie, over een paar weken zestig jaar geleden, en haar even snelle als stinkende verval, weet ik niet, in de commune hoort de literatuur thuis op een paar planken in de voorkamer en op de plank met detectives op de plee. Sommigen zouden dit boek in het midden van de jaren zestig als piepjonge studenten in de letteren gekocht kunnen hebben. Ik kan me alleen nu moeilijk voorstellen, wie van hen Rilke onlangs uit de kast heeft gehaald om hem vervolgens hier onder te brengen, alfabetisch correct op een volledig verkeerde plank; maar samen met een aanvaardbare hoeveelheid bier hielpen de gedichten de slaap gisteravond op weg. Pillen raak ik niet aan.

    Het is doodstil in huis, sinds vanmorgen niets van de anderen gezien of gehoord, ze zijn vast in de stad, naar college of op hun werk, ik kende ze alle zes al en van het blad woont niet alleen Morten hier, maar ook Majken van de Pakafdeling. Geen idee wat Morten tegen ze gezegd heeft: dat ik arbeidsrust nodig heb voor een vertaling en daarom graag een paar maanden hier wil wonen, dat ik van Katrin ga scheiden en daarom momenteel geen vast adres heb, dat ik er, zoals een paar van hen zeker al wisten, beroerd aan toe was en een tijdje opgenomen ben geweest, dat dit voorjaar een jeugdvriend van me doodging en dat zijn geval alle voorpagina’s haalde en mij erg aangreep, misschien zelfs dat ik nog niets aan die vertaling heb gedaan, die hij me van de zomer bezorgde, ook al heb ik hem er meermalen van verzekerd dat deze over een weekje echt klaar zou zijn, tot ik veertien dagen geleden door de knieën ging en hij me daarom aanbood hierheen te verhuizen zodat ik het hier kon doen, misschien heeft hij al deze dingen gezegd. Zoveel weet hij en alleen Katrin weet iets meer. ’t Maakt niet uit, zelf heb ik in ieder geval niet meer verteld, ook niet in het ziekenhuis of tegen vader en moeder, en Katrin weet echt ook lang niet alles.

    In de wachttijd op het kantoor van de Bijstand eergisteren het gevoel een sociaal geval te zijn, maar de vijandig onpersoonlijke atmosfeer maakt het in feite makkelijker, als ze aardiger hadden gedaan, was het moeilijker geweest. Ze voelen er niet erg voor mij een paar duiten cadeau te doen, maar na afloop had ik wel het gevoel ze bijna zelf verdiend te hebben, ik ben verhuisd, heb mijn eigen geld, en morgen komt Alexander mee naar huis en zal ik hier voor het eerst slapen (maar ’s middags moeten zijn vader en moeder zich eerst nog even laten scheiden). Wanneer ik met het geld in mijn handen weer buiten sta, bedenk ik opeens dat ik sinds nieuwjaar niets meer heb verdiend. Toen ik verlof had van het blad en aan mijn doctoraalscriptie zat, leefden we van Katrins salaris, zolang zij op school zat, hadden we van het mijne geleefd, dat wel. Daarna, bij vader en moeder thuis, voelde ik me zo ellendig, dat ik me nergens voor interesseerde, en natuurlijk konden ze mijn baan niet wekenlang nadat ik terug had moeten zijn, onbezet laten. Het kon me ook niets schelen, ik nam gewoon de vertaling aan, die Morten mij aanbood voor hun uitgeverij te maken, hoewel ik haar nog nauwelijks heb aangeraakt (ja, ja, Peter Joachim, dat komt wel, dat komt wel). Toen ik hierheen zou verhuizen, kon ik het niet over mijn hart verkrijgen nog meer geld van vader en moeder aan te nemen, ik voel me als een jongetje dat om zakgeld verlegen zit en kwets ze met mijn abrupte weigering van de briefjes die mijn vader na een veelbetekenende blik van mijn moeder te voorschijn heeft gehaald, zodat hij er hulpeloos mee blijft staan wuiven. Dan maar liever het zakgeld van de staat, dat ruikt niet zo persoonlijk. Op straat gekomen de gedachte dat de vrouw in het kantoor achter me Katrin had kunnen zijn, ik kan me haar niet goed voorstellen in een dergelijke situatie in een dergelijk kantoor; er is ook zoveel dat ik niet van haar weet.

    Voortdurend vliegtuigen, starten en landen, recht boven het huis. Het is trouwens al een paar uur geleden dat ik voor het laatst last van ze had en, als ik eerlijk wil zijn, ook een paar biertjes geleden. Het geluid zou niet zo ongewoon voor me moeten zijn, ook al zitten we er hier vlakbij, het is bijna als op Amager, de vliegtuigen, de vlakheid van het landschap, het mengsel van platteland en voorstad, zonder fatsoenlijke afbakening. Ook het boerenhuis hier, met een strook land, een bouwvallige schuur, de vleugel van een stal waarvan de muur ingestort is, ingesloten door de groei van de stad, klaar voor de sloop, wanneer de speculanten die de eigenaars zijn en er zo lang een deel van de voorhoede van de revolutie laten wonen, de tijd rijp achten. Bij precies zulke huizen heb ik als kind met Franke gespeeld, maar het complex van flats tegenover me lijkt niet op iets dat we kenden, hier zijn geen binnenplaatsen als die van vroeger, die ons helemaal insloten, waar we in de gesloten ruimte speelden of voetbalden met om ons heen onze families, hier zijn alleen winderige, met cement bedekte leegtes tussen op hun kant gezette blokken. Een stukje verder ligt aan de landweg nog een bouwvallig boerenhuis dat de gemeente door een paar rockers en hun aanhang laat gebruiken: Franke en ik, als wij nu eens in deze buurt waren opgegroeid? Idiote vraag, we werden zoals we werden, de geschiedenis is bindend, en draait verder.

    Een van de laatste keren dat ik Franke gezien heb, was op 1 mei dit jaar, op de dag dat het nationale elftal werd uitgeschakeld voor het WK, een middag met plotselinge hevige stortbuien. Heb sindsdien niet meer aan die dag gedacht, maar toen ik een ogenblik geleden nog een biertje ging halen, kwam hij me weer heel duidelijk voor ogen. Naarmate de wedstrijd op het veld vordert, wordt iedereen natter en natter, mistroostig, zoals gewoonlijk hebben de kranten de spelers die in hun buitenlandse clubs niet meer dan waterdragers zijn, opgezweept tot voetballers van wereldformaat, elke keer geloven we er weer in, ook deze keer, en ook deze keer verliezen we, ondanks alle naar huis gehaalde profs wint Polen. En buiten het stadion, waar een verdeelde linkervleugel laat zien wat het aan demonstraties heeft te bieden, is de stemming evenmin erg uitbundig, ook hier natte moedeloosheid, terwijl de mensen rondgaan en de markt van meningen en leuzen van de verschillende demonstraties bekijken, over het geheel genomen een klamme en gespleten dag. Alleen de onmogelijke keus al: interland of eerste mei met politieke kameraden en natuurlijk ook Katrin en Alexander. De definitieve keuze uitgesteld tot het laatste ogenblik. Katrin heeft weken van te voren al duidelijk gezegd dat zij en de kleine in ieder geval niet naar de wedstrijd gaan, zij gaan demonstreren, ze is net weer lid van de partij geworden. Toen ging het trouwens net een paar dagen heel goed tussen ons, ik bereid me erop voor met haar en het kind mee te gaan, zeg in ieder geval dus nee tegen Franke, wanneer hij voorstelt samen met hem te gaan. Toch koop ik een paar dagen van te voren een kaartje. Kan het natuurlijk altijd nog verkopen.

    De avond ervoor vertel ik Katrin dat ik toch een kaartje heb, ik zeg het heel voorzichtig en voeg er uitdrukkelijk aan toe, dat ik het altijd nog kan verkopen. Vreemd genoeg wordt ze niet meteen kwaad. Maar later die avond krijgen we er toch nog ruzie over. De partij heeft samen met andere linkse organisaties de Deense Voetbalunie in een open brief verzocht de tradities van de arbeidersklasse op deze dag te respecteren, verplaats de wedstrijd naar de avond, verzoeken ze, en dat probeer ik belachelijk te maken: er zit waarschijnlijk geen brandend enthousiasme achter om ook die wedstrijd te kunnen zien, daag ik haar uit, het is eerder een soort kleinzielig gevoel voor tradities, waarvan ze zich graag, hoewel zonder veel succes, als de ware behoeders zien. Belachelijk, draaf ik door, denken jullie nou echt dat er veel van de Kopenhaagse arbeiders, die nu de tribunes van het Sportpark vullen, zonder deze unfaire concurrentie onder jullie leuzen in het Faelledpark zouden staan, of vinden jullie alleen dat ze er hadden moeten staan? Ik praat tegen haar alsof zij de complete linkervleugel is en ik iets heel anders. Misschien is het wel geen ruzie, misschien ben ik alleen agressief door de situatie waarin ik zit, terwijl Katrin in feite geen woord zegt, me misschien hoogstens aankijkt met een blik die betekent dat ze het volstrekt niet met me eens is, of misschien antwoordt ze, zoals zo vaak in die maanden, alleen door me een opportunist te noemen.

    De dag daarop gedraag ik me in ieder geval als een voze opportunist, loop ik mee in de demonstratie naar het Fælledpark samen met Katrin en Alexander, maar verkoop mijn kaartje niet aan een van degenen die daarop staan te wachten, ik houd het in mijn zak, op het laatst is het doorweekt en bijna kapot van mijn natte stijve vingers die er de hele tijd aan zitten. De beslissing is tot op het laatste ogenblik onzeker, in het Fælledpark laat ik Alexander in zijn wagentje achter bij Katrin en loop door naar de wedstrijd, al is de voorpret al totaal bedorven. Achter de grote tribune zie ik een flits van Rita, daarna ontdek ik Franke een stuk voor haar, hij is met iemand van het Sundby Sportpark. Voor zover ik het van zo’n afstand kan zien heeft hij hem thuis al flink geraakt, hij gebaart heftig, het ziet er naar uit dat hij overdreven luid en brallerig praat, misschien is Rita daarom wel een stuk achter hem gaan lopen. Ik doe niets om hun aandacht te trekken, het is de op een na laatste keer in mijn leven dat ik ze zie.

    Na de wedstrijd tref ik Katrin aan in een hoek van het Fælledpark bij de vrouwenbeweging, ze is goed kwaad, heeft in de regen naar mij lopen zoeken en met Alexander die steeds natter wordt, op me gewacht. Ik ben ook kwaad, het is rotweer, Denemarken heeft weer verloren, mijn schuldgevoel stapelt zich lagen dik in me op. Terwijl we toekijken, hoe het tot botsingen komt tussen de naar buiten stromende gefrustreerde toeschouwers en de demonstrerende vertegenwoordigers van de ware belangen van de arbeidersklasse, beginnen we ruzie te maken, hiervan ben ik zeker: we bekvechten de rest van de dag, halverwege de avond geef ik haar een dreun. De dagen daarop keurt ze me geen woord waardig, twee weken later zijn Franke en Rita dood en ben ik na zeven jaar huwelijk definitief weg bij Katrin. Hoe de tijd sindsdien voorbij is gegaan, weet ik nauwelijks meer, maanden later zit ik hier en ben niet eens bij machte aan die vertaling te beginnen. Ik heb mijn tijd verdaan, kameraad Oehlke, het is bijna drie uur en ik mis een leidraad. Ik hou op voor vandaag, er is iemand in de keuken, als Morten vraagt hoe het gegaan is, zal ik zeggen: uitstekend.

    Toen ik opstond, gebeurde er iets bij het zebrapad voor de flats en de supermarkt aan de overkant, een oploop, zowel politie als ambulance met blauw zwaailicht, midden op het zebrapad een auto, dwars op de rijbaan. Hopelijk niets ernstigs. Leidraden en heerscharen der engelen: krijg ’t lazarus, alles maakt me stapel, echt.

    22.9.77

    Hij slaapt, eindelijk. Snurkt zachtjes op de matras achter me. Durf niet naar de anderen te gaan voor ik zeker weet dat hij diep slaapt, heb in plaats daarvan licht aangedaan en zit met mijn bloknoot hier. Alleen dat ik het dichtstbijzijnde in en rond mij opschrijf, dat ik het licht heb aangedaan en hier zit maakt, net als gisteren, dat ik kalmer word en me beter kan concentreren: geboekstaafd kijkt het rustiger terug naar mij, wel niet als een leidraad, maar in ieder geval als een soort leuning, waaraan ik houvast heb. Nu slaapt hij dus, vanaf het ogenblik dat we er waren, hebben de anderen gedaan wat ze konden. De hele middag pogingen de spelletjes te doen die we ook vroeger deden, het is te lang geleden, een middag in de dierentuin, een andere middag naar de kindervoorstelling, dat was niet genoeg. Het interesseert hem niet: voor wie twee is, is een half jaar bijna het hele bewuste leven, we zijn allebei verschillende kanten op gegroeid, mijn zoon, onduidelijk voor elkaar, niet vertrouwd, dus viel er vandaag niets met je te beginnen, er was alleen het gevoel dat ik je vader ben, moeizaam ploeterend. En jij kunt hier bij mij niets met jezelf beginnen, loopt rond en gooit dingen omver en scheurt bladzijden uit de boeken van anderen, bent niet vatbaar voor georganiseerde gezelligheid, gilt elke keer zo, dat ik (gespleten door de angst voor je afwijzingen en het vaderlijk plichtsgevoel in te moeten grijpen) een poging doe, je daarmee op te laten houden. Domme pa, domme pa, kun je mooi steeds weer zeggen, wat ik ook doe.

    Vanavond werd het steeds erger, het fiasco in de

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1