Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Basilius
Basilius
Basilius
Ebook428 pages7 hours

Basilius

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Basilius is een vroeg werk van Wilkie Collins, het is de tweede roman die hij publiceerde. We volgen de jonge Basilius, die uit een rijke familie komt die het niet goedkeurt dat welgestelde mensen beneden hun stand trouwen. Maar het bloed kruipt waar niet gaan kan, en Basilius wordt verliefd op een meisje dat hij in de bus ontmoet, Margaret, de dochter van een stoffenmaker. Als er dan ook nog een andere minnaar van Margaret opduikt ontstaat er een ketting van intriges waar niet iedereen ongeschonden uitkomt, en de liefde van Margaret tot het einde toe de inzet van een gevaarlijk spel blijft.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateDec 21, 2018
ISBN9788726119305
Basilius
Author

Wilkie Collins

Wilkie Collins (January 8, 1824-September 23, 1889) was the author of thirty novels, more than sixty short stories, fourteen plays (including an adaptation of The Moonstone), and more than one hundred nonfiction pieces. His best-known works are The Woman in White, The Moonstone, Armadale, and No Name.

Related to Basilius

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Reviews for Basilius

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Basilius - Wilkie Collins

    Basilius

    Original title

    Basil

    Translated by W.J. Mensing

    Copyright © 1852, 2018 Wilkie Collins and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726119305

    1. e-book edition, 2018

    Format: EPUB 2.0

    All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    SAGA Egmont www.saga-books.com – a part of Egmont, www.egmont.com

    EERSTE BOEK.

    Wat ga ik nu schrijven? Een verhaal van niet veel meer dan de voorvallen van een enkel jaar van de vier-en-twintig jaren mijns levens. Waarom onderneem ik een dergelijken arbeid? Omdat ik denk, dat mijn verhaal misschien zijn nut zal hebben, omdat ik hoop, dat het welligt te eeniger tijd iemand tot waarschuwing zal strekken. Ik sta thans gereed, om de geschiedenis te beschrijven van een dwaling, onschuldig in haar begin, misdadig in haar voortgang, noodlottig in haar gevolgen, en ik zou daarbij de hoop wel durven koesteren, dat mijn eenvoudige en waarachtige gedenkschriften zullen toonen, dat er voor die dwaling nog wel eenige verontschuldiging te vinden is. Als deze bladen na mijn dood gevonden worden, zullen zij misschien met kalmte gelezen en met zachtheid beoordeeld worden, als overblijfselen, geheiligd door de verzoenende schaduwen des grafs. Dan zal er misschien berouw gevoeld worden over het harde oordeel ten mijnen opzigte geveld, de kinderen van het volgende geslacht van ons huis zullen welligt met verschooning over mijn nagedachtenis leeren spreken en zelve dikwijls gunstig over mij denken gedurende de ernstige uren van den nacht. • Door deze redenen aangespoord, en door andere, die ik gevoel, maar niet kan uiteenzetten, begin ik thans de bezigheid, die ik mij zelven opgelegd heb. Verscholen achter de verre heuvelen van het verre westen van Engeland, alleen omgeven door de weinige eenvoudige bewoners van een visschersdorpje op de kust van Cornwallis, bestaat er weinig vrees, dat mijn aandacht van mijn taak zal worden afgetrokken, en even weinig gevaar, dat eenige traagheid van mijn kant de spoedige voltooijing daarvan zal in den weg staan. Ik leef onder de bedreiging van een onverzoenlijke vijandschap, die mij misschien zal bereiken en overweldigen, ik weet niet hoe spoedig en op welke wijs. Een gezworen en doodelijk vijand, geduldig om dagen of jaren op een gunstige gelegenheid te wachten, loert altijd in het geheim op mij. Terwijl ik mijn nieuwe bezigheid begin, kan ik niet zeggen van mijn tijd, dat hij mij het volgende uur nog zal toebehooren, noch van mijn leven, dat het tot den avond zal duren. Het wordt dus tijd, dat ik met mijn verhaal begin: ik begin er mee op mijn verjaardag! Ik breng heden mijn vier-en-twintigste jaar ten einde, het eerste nieuwe jaar mijns levens, dat door geen enkel vriendelijk woord, door geen enkelen hartelijken wensch werd begroet. Doch één welkomstgroet kan mij in mijn eenzaamheid toch bereiken: de liefelijke morgengroet der natuur, zoo als deze mij te gemoet komt door het raam van mijn kamertje. Al helderder en helderder komt de prachtige zon van achter regenwolken, door purper omzoomd, te voorschijn; visschers zijn bezig met het uitspreiden en droogen hunner netten op de lagere hellingen der rotsen; kinderen zijn aan het spelen rondom de op het strand gehaalde booten; de zeewind blaast frisch en zuiver tegen den oever aan... alle voorwerpen zijn heerlijk om te zien, alle klanken liefelijk om te hooren, nu mijn pen de eerste regels schrijft, die de geschiedenis van mijn leven beginnen.

    II.

    Ik ben de tweede zoon van een Engelsch gentleman van een aanzienlijk vermogen. Onze familie is, denk ik, een van de oudste uit dezen omtrek. Van vaderszijde dagteekent zij van vóór de tijden van Willem den Veroveraar, van moederszijde is zij niet zoo oud, maar is de stamboom edeler. • Behalve mijn ouderen broeder, heb ik een zuster, die jonger is dan ik. Mijn moeder stierf korten tijd, nadat zij het leven aan haar jongste kind geschonken had. i .. Omstandigheden, die later zullen vermeld worden, hebben mij genoodzaakt, afstand te doen van den naam mijns vaders. Ik ben gedwongen geworden dien te verzwijgen, ten einde de eer daarvan te redden, om diezelfde reden onthoud ik mij er van, dien hier mede te deelen. Ten gevolge hiervan heb ik aan het hoofd dezer bladen alleen mijn voornaam geplaatst, daar ik het van niet het minste belang achtte er den naam bij te voegen, dien ik aangenomen heb, en dien ik misschien binnen kort weder met een anderen zal dienen te verwisselen. Het zal nu, hoop ik, van den beginne af aan worden begrepen, waarom ik mijn broeder en zuster nooit anders dan bij hun voornamen noem, waarom de naam mijns vaders nergens in deze bladen voorkomt, en waarom mijn eigene in dit verhaal is verborgen gehouden, gelijk hij voor de wereld verborgen gehouden is. De geschiedenis van mijn kindschheid en jeugd heeft weinig belangrijks, niets ten minste, dat ongewoon mag heeten. Mijn opvoeding was gelijk aan die van honderd anderen van mijn stand. Ik werd eerst op een lagere school onderwezen, en begaf mij daarop naar een hoogeschool, om te voltooijen, wat men een beschaafde opvoeding noemt. Mijn leven aan de akademie heeft geen enkele aangename herinnering bij mij achtergelaten. Ik merkte al spoedig, dat pluimstrijkerij daar zeer algemeen was, ten gevolge waarvan de meeste achting geschonken werd aan hem, die op straat de meeste pracht in zijn kleeding, aan tafel de meeste weelde in spijs en drank vertoonde. Men maakte mij opmerkzaam op den geleerdsten student aan de akademie, iemand wiens gedrag allervoorbeeldigst was, wiens kundigheden zeer uitgebreid waren, maar die achteraf gezet werd. Een oogenblik later wees men mij den erfgenaam van een graafschap, die bij het laatste examen niet geslaagd was, en toch hoog boven de anderen verheven werd, al stond hij bij hen ook algemeen als een domoor bekend. Ik was toen pas aan de akademie gekomen en geluk gewenscht met mijn komst aan ,,een eerwaardige kweekplaats van kennis en godsvrucht." Hoe algemeen en alledaagsch zulke dingen ook wezen mogen, maak ik toch van deze omstandigheid bij mijn komst aan de hoogeschool gewag, omdat daardoor de eerste grond gelegd werd, om mijn vertrouwen in de instelling, waaraan ik verbonden was, te verminderen. Ik kwam er dan ook spoedig toe, om de universiteit, waar ik gevormd moest worden, als een soort van noodzakelijk kwaad te beschouwen, waaraan ik mij slechts geduldig had te onderwerpen. Ik legde mij dan ook op geen bijzonder studievak toe. Ik bestudeerde slechts de literatuur van Frankrijk, Italië en Duitschland, deed juist genoeg kennis op om een wetenschappelijken graad te erlangen, en verliet daarop de akademie met den naam, dat ik weinig uitgevoerd en ingetogen geleefd had. Toen ik te huis gekomen was, werd het noodig geoordeeld, dat ik pogingen aanwendde om eenige betrekking te verkrijgen, daar ik de jongste zoon was en niets van de grondeigendommen der familie kon erven, dan alleen in geval m: broeder zonder kinderen stierf. Mijn vader

    had eenige winstgevende betrekkingen te begeven en stond op een goeden voet met meer dan één lid der regering. De kerk, het leger, de zeemagt en in de laatste plaats de balie, werden mij aangeboden, om daaruit een keus te doen. Ik koos de laatste. Mijn vader scheen een weinig verwonderd over mijn keus te zijn; doch hij maakte er geen aanmerking op, behalve dat hij mij eenvoudig zeide, niet te vergeten, dat de balie de beste weg was om in het parlement te komen, Het was echter mijn streven niet om mij een naam in het parlement, maar in de letterkunde te maken. Ik was reeds in de moeijelijke, maar roemvolle dienst der pen getreden, en was vast besloten daarin te blijven. Het ambt, dat mij de meeste gelegenheid bood om mijn voornemen te volbrengen, was datgene, waaraan ik gereedelijk de voorkeur gaf. Zoo koos ik dan de balie. Op die wijze trad ik onder de schoonste vooruitzigten het werkelijk leven in. Ofschoon ik de jongste zoon was, wist ik, dat het vermogen mijns vaders, buiten en behalve zijn grondbezittingen, mij een onafhankelijk bestaan, ver boven mijn behoeften, verzekerde. Ik had geen buitensporige gewoonten, geen begeerten, die ik niet kon bevredigen, zoodra zij in mij oprezen, geen zorgen of bekommeringen van eenigen aard. Ik kon mijn ambt waarnemen of niet, al naar dat ik verkoos. Ik kon mij geheel en onverdeeld aan de letterkunde toewijden, daar ik wist, dat het strijdperk van den roem voor mij in geen geval een strijd voor brood zou wezen. De zonneschijn van den morgen mijns levens was voor mij een zonneschijn, door geen enkele wolk verduisterd. Ik zou hier een poging kunnen wagen, om mijn karakter, zoo als het in dien tijd was, te schetsen. Doch wie kan zeggen: ik zal de diepte van mijn eigene gebreken peilen en de hoogte van mijn eigene deugden meten? Wij kunnen ons zelven kennen noch beoordeelen, anderen mogen ons beoordeelen, maar kunnen ons niet kennen: God alleen oordeelt en kent ons tevens. Laat mijn karakter (voor zoo ver eenig menschelijk karakter zich op deze wereld in zijn ware gedaante kan vertoonen) uit mijn handelingen blijken, als ik het eenige belangrijke voorval uit mijn leven beschrijf, dat den grondslag van dit verhaal uitmaakt. Ondertusschen is het noodig, dat ik vooraf het een en ander meêdeel omtrent de leden mijner familie. Twee daarvan zullen ten minste een belangrijken invloed oefenen op den loop der gebeurtenissen van dit verhaal. Ik doe geen poging om hun karakters te beoordeelen: ik beschrijf ze slechts, zoo als zij mij voorgekomen zijn, of ik dit naar waarheid doe, kan ik zelf niet zeggen.

    III.

    Ik heb mijn vader altijd beschouwd (ik spreek over hem in den verledenen tijd, omdat wij nu voor immer van elkander gescheiden zijn, omdat hij voortaan even goed dood voor mij is, als had het graf hem in zijn schoot opgenomen) ik heb mijn vader altijd beschouwd als den hoogmoedigsten man, dien ik ooit gekend heb; als den hoogmoedigsten man, van wien ik ooit gehoord heb. Hij bezat niet dien gewonen hoogmoed, dien men gemeenlijk acht te bestaan in een stijve, statige houding, in een stroeve uitdrukking van het gelaat, in een gedwongen en afgemeten toon, in geijkte gesprekken ter verachting van armoede en bedelaars en onzamenhangende snoeverij op stand en geboorte. De hoogmoed mijns vaders werd door niets van dat alles gekenmerkt. Het was die naauw merkbare, aangeboren hoogmoed, dien alleen de naauwkeurigste opmerkzaamheid kan ontdekken, dien gewone opmerkers ten minste in geen geval kunnen gewaar worden.

    Wie, die hem gadesloeg, als hij met een der pachters van zijn landerijen in gesprek was, wie, die de manier zag, waarop hij zijn hoed afnam als een van de vrouwen dier pachters hem bij geval ontmoette, wie, die de hartelijke ontvangst van den man uit de volksklasse, als deze tevens een man van genie was, opmerkte, - wie van die allen zou hem voor hoogmoedig hebben gehouden? Al bezat hij ook eenigen hoogmoed, dan was het bij dergelijke gelegenheden toch onmogelijk dien te ontdekken. Maar als men hem zag, als bij voorbeeld een schrijver en iemand van geen aanzienlijke geboorte, die pas tot pair verheven was, zijn huis te zamen binnentraden , als men alleen acht gaf op de geheel verschillende wijze, waarop hij aan ieder van hen de hand toestak; als men opmerkte, dat de beleefde hartelijkheid geheel besteed werd aan den man van letteren, die hem zijn meerderheid in rang en stand niet betwistte, en dat de beleefde koelheid geheel bewaard werd voor den man van aanzien, die het wel deed, dan ontdekte men terstond, op welk punt en op welke wijze hij trotsch was. Hierin was zijn zwakke zijde gelegen. De aristokratie van stand, als verschillende van de aristokratie van geboorte, was in zijn oog geen aristokratie. Hij was er naijverig op; hij haatte haar. Ofschoon hij lid van het Lagerhuis was, beschouwde hij zich als den meerdere van iedereen, van een hertog tot een baronet, wiens familie niet zoo oud was als de zijne.

    Onder een tal van staaltjes van dezen eigenaardigen hoogmoed, die ik zou kunnen aanvoeren, herinner ik er mij een, dat karakteristiek genoeg is om als een proefje van al de overige beschouwd te worden. Het had plaats, toen ik nog een kind was, en werd mij verteld door een mijner nu reeds overledene ooms, die er bij tegenwoordig was en er altijd tot aan zijn dood toe nog schik in had.

    Een koopman, die een alleraanzienlijkst vermogen bezat en eerst onlangs tot het pairschap verheven was, logeerde op een onzer buitenplaatsen. Behalve hem waren zijn dochter, mijn oom en een Italiaansche abt de eenige logé's, De koopman was een gezet man met een purperrood gezigt, die ten gevolge van zijn nieuwen titel een kluchtige vereeniging van aangenomen deftigheid en natuurlijke ongedwongenheid vertoonde. De abt was klein van persoon, en daarbij misvormd, mager en bleek: hij had scherpe gelaatstrekken, schitterende arendsoogen en een zachte, vloeijende stem. Hij had zijn vaderland om staatkundige redenen verlaten en moest zijn brood verdienen met het geven van onderwijs in talen. Hij had best voor een bedelaar kunnen doorgaan, en toch wilde mijn vader hem als onzen voornaamsten logé behandeld hebben, om de alles afdoende reden, dat hij regelregt afstamde van een van de oudste van die beroemde Romeinsche familiën, wier namen in de geschiedenis der burgeroorlogen van Italië een eervolle plaats beslaan.

    Den eersten dag bestond het gezelschap, dat te zamen het middagmaal zou gebruiken, uit de dochter van den koopman, mijn moeder, een oude jufvrouw, die vroeger haar gouvernante geweest was en sedert haar huwelijk altijd bij haar gewoond had, den nieuwen lord, den abt, mijn vader en mijn oom. Toen men verzocht werd om aan tafel te komen, trad de pair in al het gevoel zijner waardigheid vooruit, om zijn arm, als iets dat van zelf sprak, aan mijn moeder aan te bieden. Het bleeke gelaat van mijn vader werd in een oogenblik vuurrood. Hij tikte den zwierigen lord op den arm en wees hem met een ligte buiging naar de afgeleefde, oude jufvrouw, die vroeger de gouvernante mijner moeder geweest was. Zich daarop naar het andere einde der zaal begevende, waar de arme abt in een hoek een boek stond in te kijken, leidde hij den kleinen, misvormden, manken taalmeester, die een

    langen, kalen, zwarten rok aan had, met veel deftigheid en beleefdheid naar mijn moeder (wier schouder omtrent aan het hoofd van den abt kwam), en deed zelf de deur voor hen open, om hen eerst de eetzaal te doen binnentreden. Daarop noodigde hij den nieuwen edelman, die half overbluft van verlegenheid en verwondering daar stond, beleefdelijk uit, om met de oude, waggelende jufvrouw aan zijn arm te volgen, en keerde toen terug, om de dochter van den pair zelf aan tafel te geleiden. Hij herkreeg eerst zijn gewone gelaatstrekken en manieren, toen hij den kleinen abt - den smerigen, half verhongerden vertegenwoordiger van magtige heeren uit den ouden tijd - de eereplaats aan tafel naast mijn moeder had zien innemen. Het was bij dergelijke gelegenheden, dat men ontdekte, in welk opzigt hij trotsch was. Hij pochte nooit op zijn voorvaderen; hij sprak zelfs nooit over hen, behalve wanneer hij daarnaar gevraagd werd, maar hij vergat ze nooit. Zij waren de ademtogt van zijn leven, de godheden, die hij aanbad, de schatten der familie, die kostbaar moesten geacht worden boven alle bezittingen en rijkdommen, boven alle grootheid en aanzien, door zijn kinderen en kindskinderen tot aan het einde van hun geslacht. In het huiselijk leven vervulde hij zijn pligten omtrent zijn familie op de meest kiesche en welwillende wijs. Ik geloof, dat hij op zijn manier veel van ons allen hield, maar wij, zijn afstammelingen, moesten zijn hart met zijn voorvaderen deelen: wij waren evenzeer het eigendom zijner familie als zijn kinderen. Alle billijke vrijheid werd ons gelaten, alle inschikkelijkheid werd ons betoond. Hij koesterde nooit eenigen argwaan en gebruikte nooit eenige overdrevene strengheid. Onder zijn leiding leerden wij, dat onze familie, hetzij door woord of door daad te schandvlekken, een misdaad was, die nooit kon vergeten noch vergeven worden. Ons werden onder zijn teezigt de beginselen der godsdienst, der eer en der arbeidzaamheid ingeboezemd; het verdere werd overgelaten aan ons eigen zedelijk gevoel, aan onze eigene opvatting van de pligten en voorregten van onzen stand. Er was niets in zijn gedrag ten opzigte van iemand van ons, waarover wij reden tot klagen hadden, en toch was er altijd iets onvolledigs in onze huiselijke betrekkingen. Het moge sommigen onbegrijpelijk, en zelfs belagchelijk toeschijnen, maar het is desniettemin waar, dat geen van ons met hem op een vertrouwelijken voet omging. Ik meen hiermede, dat hij wel een vader voor ons was, maar geen vriend. Er was iets in zijn manieren, zijn bedaarde en onveranderlijke manieren, dat ons bijna zonder het te weten van hem terughield. Ik heb mij nooit in mijn leven minder op mijn gemak gevoeld (toen wist ik nog niet waarom), dan toen ik bij zekere gelegenheid eens alleen met hem aan tafel zat. Als jongen maakte ik hem nooit tot den vertrouweling mijner speelplannen; als jongeling sprak ik nooit anders dan in het algemeen over mijn eerzuchtige wenschen. Dit kwam niet, omdat hij zulke vertrouwelijke mededeelingen met spotternij of met stroefheid zou beantwoord hebben, daartoe was hij de man niet, maar omdat hij daarboven verheven scheen, ongeschikt om daarin te deelen, door de gedachten, die hem bezig hielden, te ver verwijderd van hetgeen in ons hoofd omging. Zoo werden dan alle beraadslagingen vóór de speeluren met de dienstboden gehouden, zoo werden ook de eerste bladzijden van mijn handschrift, toen ik een eerste poging tot schrijven gewaagd had, door mijn zuster gelezen en drongen nooit tot het studeervertrek mijns vaders door. Zoo had ook de wijze, waarop hij mijn broeder of mij zijn ongenoegen toonde, iets verschrikkelijks voor ons door de kalmte, waarmee hij dat deed, iets dat wij nooit vergaten en altijd vreesden als het ergste, dat ons overkomen kon. Zoo dikwijls wij, als jongens, ondeugend geweest waren, deed hij naar het uiterlijke nooit eenigen toorn blijken, alleen was hij heel anders tegen ons dan gewoonlijk. Wij werden niet duchtig berispt of hevig bedreigd of in eenig opzigt bepaald gestraft, maar als wij met hem in aanraking kwamen, dan werden wij wel niet ruw, maar toch met zulk een koelheid en verachting behandeld, dat het ons door de ziel sneed. Dit geschiedde inzonderheid, als ons misdrijf een zekere neiging tot iets gemeens of onfatsoenlijks liet doorstralen. Bij dergelijke gelegenheden werden wij niet bij onze voornamen aangesproken, als wij hem toevallig op straat ontmoetten, konden wij er zeker van zijn, dat hij ons zou ontwijken, als wij hem een vraag deden, werd zij op de kortst mogelijke wijze beantwoord, alsof wij vreemden waren. Zijn gansche gedrag te onzen opzigte zeide ons dan als met zoo vele woorden: gij hebt u onwaardig gemaakt om met uw vader om te gaan, en hij doet u nu uw onwaardigheid zoo diep hij maar kan gevoelen. Wij werden dan dagen, soms weken lang in dit huiselijk vagevuur gehouden. Voor ons kinderlijk gevoel (voor het mijne inzonderheid) was er, zoolang dit duurde, geen schande zoo groot als deze. Ik weet niet, op welken voet mijn vader met mijn moeder omgegaan heeft. Wat mijn zuster betreft, zijn gedrag omtrent haar vertoonde altijd iets van die ouderwetsche, overdrevene galanterie, die een vroegere eeuw kenmerkte. Hij bewees haar dezelfde oplettendheden, die hij aan de aanzienlijkste dame des lands zou bewezen hebben. Hij geleidde haar naar de eetzaal, zelfs als wij geheel onder ons waren, evenals hij een hertogin naar een feestmaal zou geleid hebben. Toen wij nog jongens waren, stond hij ons wel eens toe om van het ontbijt te gaan, voordat hij zelf opgestaan was, maar nooit voordat zij het verlaten had. Als een der dienstboden zijn pligt omtrent hem verzuimd had, dan werd dit dien dienstbode dikwijls vergeven, maar als dit ten opzigte van haar had plaats gehad, dan werd die dienstbode op staanden voet weggezonden. Zijn dochter was in zijn oogen de vertegenwoordigster harer moeder: evenzeer de meesteres als het kind des huizes. Het was kluchtig, om die vereeniging van deftige beleefdheid en vaderlijke liefde op te merken, als hij, wanneer hij haar 's morgens voor het eerst zag, haar voorhoofd heel even met zijn lippen aanraakte. Wat zijn uiterlijk aangaat, had mijn vader een middelmatige lengte. Hij was zeer slank en teër gebouwd, zijn hoofd was klein en stond fier op zijn schouders, zijn voorhoofd was eer breed dan hoog zijn gelaatskleur bijzonder bleek, behalve in oogenblikken van hevige gemoedsbeweging, wanneer hij, zoo als ik reeds opgemerkt heb, in een oogenblik vuurrood kon worden. Zijn groote, grijze oogen hadden iets bevelends in hun blik, zij gaven een zekere onverzettelijke vastheid en waardigheid aan zijn uitdrukking. Zij verrieden zijn geboorte en opvoeding, zijn vooringenomenheid met zijn voorouders, zijn ridderlijk gevoel van eer, in iederen blik. Als zijn voorhoofd en oogen niet van de vastheid van zijn karakter hadden getuigd, dan zouden zijn neus en mond, zoo fijn gevormd, ligt tot verwijfdheid hebben doen besluiten. Zijn glimlach was opmerkelijk om zijn vriendelijkheid: het was bijna de glimlach eener vrouw. Onder het spreken beefden ook zijn lippen soms als die van vrouwen. Als hij in zijn jeugd ooit gelagchen heeft, dan moet zijn lach zeer helder en welluidend geweest zijn; maar, sedert ik van hem herinnering heb, heb ik dat nooit gehoord. In de gelukkigste oogenblikken, in het vrolijkste gezelschap, heb ik hem nooit anders zien doen dan glimlagchen. Er zijn nog andere kenmerkende trekken in het karakter en de gewoonten van mijn vader, waarvan ik hier melding zou kunnen maken, maar deze zullen misschien later beter uitkomen, in verband met omstandigheden, die ze bepaaldelijk op den voorgrond deden treden.

    IV.

    Wanneer een familie uitgestrekte grondeigendommen heeft, dan is dat lid van die familie, dat het minst belang daarin stelt, het minste genoegen in het huiselijk leven heeft, het minst aan zijn bloedverwanten gehecht is, het minst gereed is, om zijn pligten te leeren kennen en zijn verantwoordelijkheid toe te stemmen, dikwijls juist dat lid, dat al die familiebezittingen eens te erven heeft - de oudste zoon. Mijn broeder Rudolf maakte geen uitzondering op dezen regel. Wij werden te zamen opgevoed. Nadat onze opvoeding voltooid was, zag ik hem nooit anders dan voor korten tijd. Sinds hij de akademie verlaten had, was hij eenige jaren lang bijna altijd op het vaste land. En toen hij voor goed naar Engeland terugkeerde, was dit niet om onder ons dak te wonen. Zoowel in de stad als op het land, was hij alleen onze logé, niet onze huisgenoot. Ik kan mij hem nog zoo goed voorstellen, zoo als hij op school was: sterker, grooter, schooner dan ik, in de kleine maatschappij, waarin wij leefden, in populariteit ver boven mij verheven; de eerste om een waagstuk op touw te zetten, de laatste om het op te geven, juist zoo'n slag van een vrolijken, woeligen, stoutmoedigen jongen, waarvoor oude menschen, als zij hem op een morgen wandeling ontmoetten, uit instinkt en met een glimlach zouden uit den weg gaan. ** Later, op de akademie, werd hij beroemd onder de roeijers en balspelers, vermaard als een goed schutter, ontzien om de manier, waarop hij den degen wist te hanteren. Aan de universiteit werd op geen partij zoo veel wijn gedronken als op een, die hij gaf, winkeliers gaven hem de eerste keus van alle nieuwe snufjes, jonge dames in de stad werden bij dozijnen op hem verliefd, jonge gouverneurs, die graag den saletjonker wilden uithangen, namen een model naar de snede van zijn rok en naar den strik van zijn das; zelfs deftige hoofden van huisgezinnen beoordeelden zijn verkeerdheden met verschooning. De vrolijke, krachtige, schoone, jonge Engelsche gentleman had zoo veel aantrekkelijkheid, dat iedereen daarvoor moest zwichten. Ofschoon ik zijn geliefkoosde speelpop was, zoowel op school als aan de akademie, heb ik nooit van mijn leven twist met hem gehad. Ik liet hem altijd mijn kleeding, manieren en gewoonten op de hem eigene ruwe wijs bespotten, alsof het een gedeelte van zijn eerstgeboorteregt had uitgemaakt om mij zoo veel uit te lagchen, als hij maar verkoos. Tot dusverre had mijn vader geen ergere bekommeringen over hem, dan die veroorzaakt werden door zijn vrolijk leven en zware schulden. Doch toen hij de akademie verlaten had, toen de schulden betaald waren geworden, en het noodzakelijk geacht werd het vrije, zorgelooze leven te laten varen en zich aan eenige nuttige bezigheid toe te wijden, - toen begonnen de beproevingen en moeijelijkheden van mijn vader eerst regt. Het was onmogelijk om Rudolf zijn positie te doen begrijpen en waarderen, toen men hem die wilde doen begrijpen en waarderen. De rentmeester gaf in zijn wanhoop alle pogingen op, om hem in te lichten omtrent de uitgestrektheid, de waarde en het beheer der goederen, die hij eens zou erven. Een krachtige poging werd er aangewend om hem eerzucht in te boezemen, en hem er toe te krijgen, zijn best te doen om in het parlement te komen.' Hij lachte op het denkbeeld alleen. Een aanstelling bij de garde werd hem daarop aangeboden. Hij weigerde haar, omdat hij niet met een rooden rok wilde opgeschikt worden, omdat hij zich niet aan bepalingen wilde onderwerpen, evenmin in het burgerlijk leven als in den militairen stand, in één woord omdat hij besloten had, zijn eigen meester te blijven. Mijn vader sprak met hem wel een uur achtereen over zijn verpligtingen en zijn vooruitzigten, over de beschaving van zijn geest en het voorbeeld zijner voorouders, doch te vergeefs. Hij zat zich te vervelen en te gapen bij de met wapens versierde bladen van zijn familiestamboek, zoo dikwijls dit voor hem geopend werd. -Op het land bekommerde hij zich om niets dan om jagen en schieten: het was even moeijelijk, hem naar een groot landelijk diner als naar de kerk te krijgen. In de stad bezocht hij de schouwburgen, zoowel achter als vóór de schermen; onthaalde acteurs en actrices te Richmond, steeg in de vauxhall in luchtballons op, ging om met geheime politiebeambten, om het leven onder dieven en zakkenrollers eens te zien, was lid van een whist-club, een roei-club, een zeil-club, een boks-club, een liefhebberijtooneel; en leidde in één woord zulk een onbezorgd en vrolijk leven, dat mijn vader, in elk van zijn familievooroordeelen en familiekleingeestigheden beleedigd, bijna geen enkel woord meer met hem sprak en hem zoo weinig mogelijk zag. Nu en dan verzoende de tusschenkomst mijner zuster hen weder voor een korten tijd; haar invloed, bevredigend als deze was, was altijd voldoende om de goede verstandhouding te herstellen, maar zij kon het karakter van mijn broeder niet veranderen. Hoe dringend zij ook mogt overreden en smeeken, hij was altijd zeker de vaderlijke gunst weder te zullen verbeuren, weinige dagen nadat hij daarin weder hersteld was. Eindelijk werden de ergernissen ten top gevoerd door een onhandig liefdesavontuur van Rudolf met een van onze pachtersdochters. Mijn vader handelde bij die gelegenheid met zijn gewone beslistheid. Hij besloot een wanhopig geneesmiddel aan te wenden: zijn weerbarstigen oudsten zoon buiten 's lands in volle vrijheid het leven te laten genieten, totdat hij daarvan verzadigd was en als een bedaard man in zijn vaderland kon terugkeeren. Dien ten gevolge bezorgde hij mijn broeder een plaats als attaché bij een buitenlandsch gezantschap, en stond er op, dat hij Engeland terstond zou verlaten. Bij deze gelegenheid betoonde Rudolf zich volgzaam. Hij wist niets van diplomatie en bekommerde er zich evenmin om, maar het vooruitzigt om op het vaste land te wonen beviel hem, en zoo nam hij in de vrolijkste stemming afscheid van huis. Mijn vader zag hem vertrekken met kwalijk verborgen ontroering en vrees, ofschoon hij voorgaf, dat hij zich verzekerd hield, dat Rudolf, al mogt hij ook wat ligtzinnig zijn, toch niet in staat zou zijn, om zijn familie moedwillig te schandvlekken.

    Daarna hoorden wij weinig van mijn broeder. Zijn brieven waren weinig in getal en kort van inhoud, en eindigden gewoonlijk met een verzoek om geld. Het eenige belangrijke nieuws, dat ons omtrent hem ter ooren kwam, bereikte ons door openbare kanalen.

    Hij maakte naam op het vaste land, - een naam, waarvan de vermelding alleen mijn vader deed ineenkrimpen. Hij had een duel gehad, hij had een nieuwen Hongaarschen dans in zwang gebragt; hij had den kleinsten knecht weten te krijgen die ooit achter op een kabriolet was gezien; hij was door de heerschende schoone van den dag onder de operadanseressen boven al zijn mededingers gesteld; een groote Fransche kok had een groote Fransche pastei uitgevonden, en die naar zijn naam genoemd; hij werd bedoeld met den ,,onbekenden vriend", aan wien een letter

    kundige Poolsche gravin haar ,,Brieven tegen de beperking van den huwelijksband" opgedragen had, een Duitsche dame, die haar studie van de bovennatuurkunde maakte en zestig jaren oud was, had een Platonische liefde voor hem opgevat en was op haar ouden dag nog romans gaan schrijven. Zoo luidden enkele van de geruchten, die mijn vader ter ooren kwamen omtrent zijn zoon en erfgenaam ! Na een langdurige afwezigheid kwam hij in het vaderland terug om ons een bezoek te brengen. Hoe goed kan ik mij nog de opschudding herinneren, die hij in ons gansche huis te weeg bragt! Hij was een vreemdeling geworden in zijn uiterlijk zoowel als in zijn manieren. Zijn knevels waren met zorg opgekruld; allerlei kleinigheden van goud en juweelen bengelden in menigte aan zijn horologieketting, zijn overhemd mogt prachtig heeten. Hij bragt met zich verschillende doozen met uitgezochte parfumeriën, een opgepronkten, onbeschaamden Franschen knecht, een reiskoffertje met Fransche romans, dat hij met een gouden sleutel opendeed. In den morgen dronk hij niet anders dan chocolade; hij had langdurige gesprekken in de keuken, en bragt een omwenteling in : te weeg. Alle Fransche couranten werden hem door een agent te Londen toegezonden. Hij bragt veranderingen in de inrigting van zijn slaapvertrek, geen andere dienstbode dan zijn eigen knecht mogt daar binnen komen. Familieportretten, die daar aan den muur hingen, werden omgekeerd, en portretten van Fransche actrices en Italiaansche zangeressen werden tegen het doek vastgespeld. Verder verplaatste hij een fraai ebbenhouten kabinetje, dat drie honderd jaren in het bezit der familie geweest was, en zette in plaats daarvan een miniaturen Venustempel met glazen deurtjes neder, waarachter haarlokken, ringen, briefjes op rose papier geschreven en meer dergelijke zaken, tot een aangenaam aandenken, opgehangen waren. Zijn invloed werd merkbaar op ons.

    r

    Hij scheen aan het geheele huis de verandering mede te deelen, die in hem zelven plaats gegrepen had, van den ongegeneerden jongen Engelschman tot den zwierigen vreemden modepop. Het was alsof de onstuimige atmosfeer van de Parijsche Boulevards onbeschaamd tot in de oude Engelsche woning doorgedrongen was, en den oorspronkelijken dampkring besmette, tot in de meest verwijderde hoeken van het gebouw. Mijn vader was zelfs meer overbluft dan verstoord door de verandering, die er in mijns broeders gewoonten en manieren had plaats gegrepen: de oudste zoon was nu verder dan ooit verwijderd van het ideaal van hetgeen volgens hem een oudste zoon moest wezen. Wat de vrienden en bekenden des huizes betreft, Rudolf had reeds overgenoeg van hen, voordat hij een week te huis geweest was. Hij had een manier om schijnbaar geduldig naar hun gesprekken te luisteren, maar daarna hun ouderwetsche meeningen schijnbaar wellevend te bestrijden en hun geringste vergissingen te verbeteren, hetgeen hen heimelijk tegen hem innam. Het was nog erger, toen mijn vader in zijn wanhoop een poging deed om hem tot een huwelijk te brengen, als de eenige kans om hem te verbeteren, en bepaaldelijk te zijnen behoeve de helft der huwbare dames van onze kennis ten zijnent noodigde. Rudolf had, reeds toen hij nog te huis was, nooit veel genoegen gevonden in het gezelschap van beschaafde dames. Buiten 's lands had hij zoo uitsluitend als hij maar kon geleefd te midden van vrouwen, wier karakters tot in het oneindige afdaalden, van het geheimzinnig twijfelachtige tot het erkend slechte. De hooggeborene, hoogbeschaafde, hoogbegaafde jonge Engelsche dames hadden geen bekoorlijkheid voor hem. Hij ontdekte al spoedig de huiselijke zamenzwering, waarvan hij bestemd was om het slagtoffer

    te worden. Hij kwam dikwijls 's avonds laat boven op mijn e

    slaapkamer, en, terwijl hij zich vermaakte met mijn een-

    voudige kleederen en mijn eenvoudige toiletbenoodigheden

    te bespotten, terwijl hij op zijn oude, ongedwongene manier

    om mijn bedaarde en eentoonige levenswijze lachte, plagt

    hij daar allerlei soort van hatelijkheden op onze jonge

    vrouwelijke gasten tusschen te werpen. In zijn oog waren

    haar manieren verschrikkelijk stijf, was haar onschuld slechts

    aangeleerde huichelarij. Een blozende gelaatskleur en re-

    gelmatige gelaatstrekken, zeide hij, waren niet te verwer-

    pen; maar als een meisje zich niet goed wist voor te doen,

    als zij iemands hart niet wist in vlam te zetten, als zij met

    haar schoone oogen geen veroveringen wist te maken, dan

    was het tijd om die regelmatige gelaatstrekken en die blo-

    zende gelaatskleur te veroordeelen om aanstonds naar de

    kinderkamer teruggezonden te worden, van waar zij geko-

    men waren. Wat hem betrof, hij miste den omgang met

    zijn geestige Poolsche gravin, en verlangde naar een een-

    voudig souper met zijn geliefkoosde grisettes.

    Het bleek al spoedig, dat mijns vaders laatste proef met

    Rudolf zou mislukken. Voorzigtige en ervarene moeders

    begonnen te vermoeden, dat de wijze, waarop hij met haar

    dochters omging, gevaarlijk, en de wijze, waarop hij met

    haar walste, onwelvoegelijk was. Een paar overbezorgde

    ouders, door de losheid zijner zeden en gedragingen ver-

    ontrust, verwijderden hun dochters van dien losbol door

    hun verblijf te bekorten. Voor de overigen bleek die maat-

    regel noodeloos te zijn. Mijn vader bemerkte eensklaps,

    dat Rudolf zich wat al te veel bemoeide met een jonge ge-

    huwde vrouw, die bij ons logeerde. Dienzelfden dag had

    hij een langdurig geheim onderhoud met mijn broeder. Wat

    er tusschen hen voor viel, weet ik niet, maar het moet iets

    zeer gewigtigs geweest zijn. Rudolf althans verliet de stu-

    deerkamer mijns vaders, was zeer bleek en zeer stil,

    beval dat zijn goederen terstond gepakt zouden worden, en

    vertrok den volgenden morgen met zijn Franschen knecht en zijn verschillende Fransche goederen naar het vasteland. Er verliep weder een geruime tijd, en toen kregen wij andermaal een kort bezoek van hem. Hij was nog niets veranderd. Mijns vaders humeur werd door deze herhaalde teleurstelling niet beter. Hij werd gemelijker en stiller, en werd om allerlei dingen spoediger boos, dan tot hiertoe het geval geweest was. Ik vermeld de verandering, die op deze wijze in zijn humeur te weeg gebragt werd, zoo uitdrukkelijk, omdat die verandering bestemd was om binnen korten tijd een noodlottige uitwerking op mij te hebben. Bij deze laatste gelegenheid was er insgelijks een andere ernstige oneenigheid tusschen vader en zoon ontstaan, en verliet Rudolf Engeland weder geheel op dezelfde wijze als hij het vroeger verlaten had. Kort na dat tweede vertrek hoorden wij, dat hij zijn levenswijze veranderd had. Hij had een verbindtenis aangegaan met een vrouw, ouder dan hij zelf, die, toen hij haar ontmoette, van haar echtgenoot gescheiden leefde. Het was de begeerte van deze dame om mentor en maitres, beide tegelijk te zijn ! En zij bewees spoedig, dat zij goed geschikt was voor haar stoute onderneming. Tot verwondering van ieder, die hem kende, werd Rudolf eensklaps zuinig; en zeide spoedig daarop werkelijk zijn post aan het gezantschap vaarwel, ten einde uit de verleiding te zijn! Sedert is hij naar Engeland teruggekeerd, heeft hij zich toegewijd aan het verzamelen van snuifdoozen en aan het leeren van de viool, en leeft hij in alle stilte in de omstreken van Londen, nog onder het toezigt van de standvastige vrouwelijke zendeling, die de eerste oorzaak van zijn verbetering geweest is. Of hij ooit de trotsche, overdrevene landedelman zal worden, zoo als mijn vader zich hem altijd zoo gaarne heeft voorgesteld, is voor mij nutteloos om naar te gissen. Op de goederen, die hij eens zal erven, zal ik misschien nooit meer een voet zetten: in de huizen, waar hij eens als meester gebied zal voeren, zal ik nooit meer een verblijf vinden. Laat mij thans van mijn oudsten broeder afstappen, en mij tot een onderwerp begeven, dat mij nader aan het hart ligt, mij dierbaar als de laatst overgeblevene herinnering, waaraan ik met vreugde kan denken, mij kostbaarder dan alle schatten in mijn eenzaamheid en mijn verbanning uit het vaderlijk huis.

    Mijn zuster! - wel mag ik in deze gedenkschriften hier eenigen tijd bij u stilstaan. Een weinig verder, en de duisternis van misdrijf en berouw zal mij omgeven; hier schitteren mijn herinneringen van u als een helder licht voor mijn oogen, - dubbel helder door het kontrast met hetgeen verder volgt. Mogen uw vriendelijke oogen, lieve ! de eerste zijn, die op deze bladzijden rusten, wanneer de schrijver ze voor eeuwig vaarwel gezegd heeft! Moge uw teedere hand de eerste zijn, die deze bladen aanraakt, wanneer de mijne verstijfd is! Verder in mijn verhaal, Clara! waar ik slechts in het voorbijgaan van u melding gemaakt heb, heeft mijn pen gebeefd en mij haar dienst geweigerd. Op deze plaats, waar al mijn herinneringen van u mij onbedwongen bestormen, komen de tranen mij in menigte in de oogen, en voor het eerst sedert ik mijn taak begon, ontbreekt het mij aan moed en aan kalmte.

    Het is mij niet mogelijk langer voort te schrijven. Mijn hand beeft; mijn oogen worden meer en meer met tranen gevuld. Ik moet mijn arbeid voor dezen dag staken, en van hier gaan om mij kracht en volharding voor morgen te vergaderen op de hoogten, van waar ik het uitzigt heb over de zee.

    V.

    Mijn zuster Clara is vier jaren jonger dan ik. In den vorm, de kleur en de trekken van haar gelaat vertoont zij een treffende gelijkenis met mijn vader, alleen haar oogen zijn anders. De uitdrukking van haar gelaat echter moet veel overeenkomst hebben met die mijner moeder. Zoo dikwijls ik haar aanstaarde, wanneer zij geheel in zich zelve gekeerd was, scheen zij

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1