Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

De molen van Dorlcote
De molen van Dorlcote
De molen van Dorlcote
Ebook323 pages5 hours

De molen van Dorlcote

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Deze groots opgezette, 19de-eeuwse roman draait rond Tom en Maggie, twee kinderen van het gezin Tulliver. De Tullivers groeien op in de molen van Dorlcote. Een slepende rechtszaak brengt het gezin aan de rand van de afgrond. De koppige Tom zoekt een baantje om de schulden van zijn vader af te lossen. De intelligente, maar impulsieve Maggie wordt verliefd op Philip, zoon van de man die vader Tulliver voor het gerecht daagde. Broer en zus, die een sterke band hebben, komen tegenover elkaar te staan. George Eliot volgt de twee Tullivers over een turbulente periode van 15 jaar.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJun 3, 2019
ISBN9788726119336
De molen van Dorlcote
Author

George Eliot

George Eliot was the pseudonym for Mary Anne Evans, one of the leading writers of the Victorian era, who published seven major novels and several translations during her career. She started her career as a sub-editor for the left-wing journal The Westminster Review, contributing politically charged essays and reviews before turning her attention to novels. Among Eliot’s best-known works are Adam Bede, The Mill on the Floss, Silas Marner, Middlemarch and Daniel Deronda, in which she explores aspects of human psychology, focusing on the rural outsider and the politics of small-town life. Eliot died in 1880.

Related to De molen van Dorlcote

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Related categories

Reviews for De molen van Dorlcote

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    De molen van Dorlcote - George Eliot

    De molen van Dorlcote

    The Mill on the Floss

    Copyright © 1860, 2019 George Eliot and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726119336

    1. e-book edition, 2019

    Format: EPUB 2.0

    All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    SAGA Egmont www.saga-books.com – a part of Egmont, www.egmont.com

    EERSTE HOOFDSTUK.

    DE MOLEN VAN DORLCOTE VAN BUITEN GEZIEN.

    Voor mij ligt eene uitgestrekte vlakte, door welke de allengs breeder wordende Floss tusschen hare groene boorden heen zich naar de zee spoedt, die bij opkomenden vloed , haar met de drift eens minnaars te gemoet snelt en in eene onstuimige omhelzing haren doorgang belemmert. Door den sterken stroom voortgestuwd, worden de zwarte schepen, met sterk riekende dennen planken, met ronde zakken oliezaad of zwarte glinsterende steenkolen geladen, naar het stadje St. Oggs heengevoerd, dat met losse ouderwetsche, roode Zo pannen daken en de spitse gevels der gebouwen op de werven tusschen den met houtgewas begroeiden heuvel en den oever der rivier komt uitkijkén, en dat, nu het voor een oogenblik door de onbestendige Februarij-zon wordt verlicht, eene fraaije paarsche kleur leent aan het water, waarin het zich afspiegelt. Verder op strekken zich aan weerszijden vette weilanden uit, afgewisseld door plekken donkere aarde, die toebereid is om het zaad te ontvangen van de voedergewassen en veldvruchten, die in den zomer worden ingezameld, terwijl over enkele vakken alreeds eene zacht groene tint verspreid ligt, die vakken namelijk, waar de teedere halmpjes van het in den herfst gezaaide koren reeds uit , den grond spruiten. Hier en daar staat nog eene enkele

    bijenkorf tegen de heg, als ter gedachtenis aan de rijen korven, waarin de gouden bijenzwermen in het afgeloopene jaar den kostelijken honig verzameld hebben. Overal langs de heggen staan boomen geplant; het is alsof de op een afstand liggende schepen hunne masten in de hoogte steken en hunne roodbruine zeilen tusschen de takken der esschen

    boomen hebben uitgespannen. Vlak bij het stadje met hare

    roode daken vloeit de cijnspligtige Ripple in de Floss. Hoe lief is dat kleine riviertje met hare donkere, kabbelende golfjes! Het is mij alsof ik met een levenden medgezel wandel, wanneer ik langs haren oever ga en naar hare zachte, kalme stem, zoo gelijk aan de stem van een dooven maar hartelijken vriend, luister. Maar laat ik die groote, in het water afhangende wilgen niet vergeten, welke digt bij de steenen brug staan. *

    En daar ziet gij nu den molen van Dorlcote! Ik kan niet nalaten eenige oogenblikken op de brug te blijven staan om naar hem te zien, ofschoon dreigende wolken de lucht bezetten en het reeds laat in den namiddag is. Zelfs in dezen tijd van Februarij, nu er nog geen bladeren aan de boomen zijn, is het een aardig gezigt – welligt verleent het barre, vochtige jaargetijde eene dubbele bekoorlijkheid aan het net onderhouden, gemakkelijke woonhuis, dat zoo oud is als de olmen en de kastanjeboomen, die het tegen den noordenwind beschutten. De stroom, die thans tot

    overloopens toe vol is, besproeit de kleine wilgen-plantaadje y

    en dreigt den grasrand van het perkje, dat voor het huis ligt, onder water te zetten. Terwijl ik den vollen stroom, het frissche gras en het fijne, lichtgroene mos aanzie, dat de omtrekken verzacht der zware stammen en groote takken, die van onder de dorre, bruine twijgen zigtbaar zijn, word ik verzoend met de vochtigheid en benijd ik de witte eenden, die tusschen het riet met hare koppen diep onder wa

    ter duiken, zich weinig bekommerende om het gekke figuur,

    - 5 – - - dat zij in het oog der bewoners van de droogere bovenwe

    reld maken. Het geplas van het water en het bonzen van den molen doen mij in eene droomerige doofheid vervallen, die de rustigheid van het tooneel schijnt te verhoogen; zij vormen als het ware een zwaar gordijn van geluiden, hetwelk mij van die der buitenwereld afsluit. Maar daar komt de lompe wagen met zakken graan met een oorverdoovend geraas naar huis rijden. De eerlijke knaap, die de paarden ment, denkt zekerlijk wel aan zijn middagmaal, dat ellendig droog staat te worden in den oven, want het is bijzonder laat geworden, maar hij wil er toch niet aan raken vóór hij zijne paarden gevoederd heeft – die sterke, gehoorzame dieren met hunne zachtaardige oogen, die ik mij verbeeld dat hem met een blik van stil verwijt van tusschen hunne oogkleppen aanzien, omdat hij op zulk eene vreeselijke manier zijne zweep voor hen heeft laten klappen, alsof zij zulk eene aansporing noodig hadden! Zie hoe zij hunne schouders strekken om den wagen tegen de brug op te trekken, en wel met des te meer kracht, naarmate zij digter bij huis komen. Zie hoe hunne groote, ruige hoeven zich in den grond schijnen te planten! Met welk een geduld en eene kracht buigen zij hunne nekken onder het zware haam! in welk eene spanning zijn die sterke spieren hunner achterpooten! Ik zou wel lust hebben om mede binnen te gaan en hen te hooren hinniken als zij hunne zuur verdiende portie haver krijgen, en te zien hoe zij, als hunne dampende nekken van het tuig bevrijd zijn, met gretigheid hunne neuzen in den troebelen waterplas steken.

    Nu zijn zij boven op de brug en gaat het op een harden

    draf naar beneden, tot daar waar de wagen den hoek om

    draait en zijne witte huif achter de boomen verdwijnt. Thans kan ik mijne oogen weder naar den molen wenden

    en het rustelooze rad gadeslaan, dat zijne diamanten waterstralen regts en links verspreidt. Dat kleine meisje schijnt er ook naar te kijken. Zij heeft daar steeds op hetzelfde plekje aan den hoek bij het water gestaan, zoolang als ik . op de brug vertoefd heb. En dat aardige witte hondje met zijne bruine ooren, dat onophoudelijk door zijn springen en blaffen zijn ongenoegen tegen het molenrad te kenner geeft en vruchtelooze pogingen aanwendt om het te beduiden, dat het stil moet staan, – misschien is hij jaloersch, omdat zijn speelmakkertje met het kastoren hoedje zoo verrukt is over die beweging. Het wordt tijd, dat zijn kleine speelkameraad naar binnen gaat, dunkt mij; er brandt een helder vuurtje om haar daartoe uit te noodigen; ik zie den rooden gloed tegen de steeds donker wordende grijze lucht afsteken. Het is voor mij ook tijd om heen te gaan; ik heb reeds al te lang mijne armen op den kouden, steenen rand der brug laten rusten. Foei! mijne armen zijn waarlijk stijf. Ik heb mijne ellebogen vast op de leuningen van mijnen stoel gedrukt, terwijl ik droomde, dat ik op de brug stond, tegenover den molen van Dorlcote, zoo als deze er uitzag op zekeren achtermiddag in de maand Februarij, vele jaren geleden. Toen ik in slaap viel, had ik juist plan u te vertellen, waarover de molenaar Tulliver en zijne vrouw spraken, toen zij bij dat helder brandend vuur in de huishoudkamer, links van de deur, bij elkander zaten op dien eigen achtermiddag waarvan ik droomde.

    TWEEDE HOOFDSTUK.

    MEESTER TULLIVER, DE MOLENAAR VAN DORLCOTE, GEEFT ZIJN BESLUIT OMTRENT TOM TE KENNEN.

    ,,Wat ik van plan ben?" zeide Meester Tulliver – ,,wel, ik ben van plan om Tom eene goede opvoeding te geven, begrijp je? Eene opvoeding, die hem in staat zal stellen zijn eigen brood te verdienen. Ik heb er reeds lang over gedacht, en om die reden heb ik den meester gewaarschuwd, dat ik den jongen met Vrouwendag van zijne akademie zou nemen. Ik wil hem dan van den zomer op eene goede school doen. De twee jaren, die hij daar heeft doorgebragt, zouden ruim voldoende zijn als ik plan had een molenaar of een boer van hem te maken; hij heeft toch al een heelen boel meer geleerdheid opgedaan dan ik ooit magtig heb kunnen worden, want het eenige onderwijs, dat mijn vader aan mij te koste heeft gelegd, bestond in eene roede in de eene, en een a b c boek in de andere hand. Maar ik zou gaarne zien, dat Tom zoo iets van een geleerde werd, om zoodoende opgewassen te zijn tegen de streken van al die kerels, die zoo mooi kunnen praten en met krullen schrijven, want dat zou een groote steun voor mij zijn bij processen en arbitrages en al dergelijken. Ik wil echter niet bepaald een regtsgeleerde van den jongen maken - het zou mij spijten als hij zoo'n schoelje werd – maar zoo iets als een ingenieur of een ontvanger, of vendu-meester en taxateur, gelijk Riley is; kortom ik wilde, dat men hem voor een van die aardige postjes bekwaam maakte, welke enkel voordeel geven en waarvoor men geene uitschotten heeft te doen dan die van eenen zwaren horlogieketting en een hoogen kantoorstoel. Al die beroepen komen zoo wat op hetzelfde neder, geloof ik, en staan bijna met dat van regtsgeleerde gelijk; Riley ten minste durft mijnheer den advocaat Wakem even goed in het gezigt zien als de eene kat de andere. Hij is in het geheel niet bang voor hem." Meester Tulliver sprak het bovenstaande tot zijne echtgenoote, eene blonde, knappe vrouw met eene muts in den vorm van een waaijer op het hoofd (ik durf niet bepalen hoe lang het reeds geleden is, dat mutsen in den vorm , van waaijers gedragen werden – zij moeten, dunkt mij, welhaast weder in de mode komen – maar op den tijd toen jufvrouw Tulliver bijna veertig jaar oud was, waren zij naar den laatsten smaak te St. Oggs en werden beeldig lief gevonden). e ,,Het is mij wel, Tulliver, gij zult het wel het beste weten. Ik heb er niets tegen. Maar zou het dan niet goed zijn, dat ik een paar hanen slagtte en de tantes en ooms in de volgende week ten eten vroeg? Dan kunt gij eens hooren, hoe zuster Glegg en zuster Pullet er over denken. Er zijn toch een paar hanen, die geslagt moeten worden. ,,Gij moogt voor mijn part al uw pluimgedierte slagten als gij daar lust in hebt, Betsy, maar ik zal noch aan de tantes, noch aan de ooms vragen, hoe ik met mijn eigen jongen handelen moet, antwoordde meester Tulliver op hoogen toon. ,,Groote goedheid!" zeide jufvrouw Tulliver, zeer verontwaardigd over die driftige taal, ,,hoe kunt gij toch zoo praten, Tulliver? Maar het is uwe gewoonte met minachting van mijne familie te spreken, en zuster Glegg geeft mij van alles de schuld, ofschoon ik de overtuiging heb, dat ik er zoo onschuldig aan ben als een pasgeboren kind. Niemand toch heeft mij ooit hooren zeggen, dat het geen geluk voor mijne kinderen was, ooms en tantes te hebben, die er warmpjes in zitten. Maar als Tom naar eene andere school moet gaan, zou ik er zeer vóór zijn, dat het hier digt bij was, dan kon ik zelve hem benaaijen en bewasschen, anders kan ik hem net zoo goed katoenen als linnen hemden laten dragen, want dan zullen zij toch zoo geel als saffraan worden vóórdat zij zes maal gewasschen zijn. En als dan zijn koffertje met het schoone goed gezonden wordt, kan ik er een zoete koek, of een stuk hampastei, of wat appels voor den jongen bij doen, want hij zal wel een extra hapje kunnen gebruiken, als hij zoo mondjesmaat te eten krijgt, en al geven zij het hem niet schraal, zal hij het toch wel lusten, want mijne kinderen zijn smakelijke eters, God zij dank. ,,Wel, wel, wij zullen hem niet zoo ver wegzenden, dat de vrachtkar hem niet bereiken kan, als het eenigzins mogelijk is hem in onze buurt te houden, gaf Tulliver ten antwoord. ,,Maar gij moet nu geen spaak in het wiel steken met die wasch, als wij geene school in de nabijheid kunnen vinden. Dat is eene fout van u, Betsy ! als ge maar een strootje op den weg ziet leggen, meent gij al dadelijk, dat gij er niet overheen kunt stappen. Gij zoudt mij afraden een knappen paardenknecht te huren als de man een wrat op zijn gezigt had. ,,Heb ik van mijn leven! riep jufvrouw Tulliver, met groote verbazing de handen ineenslaande, ,,wanneer heb ik ooit iets tegen een man gehad, die een wrat op zijn gezigt had? Ik kan je betuigen, dat ik op wratten eerder gesteld ben dan dat ik er tegen zou hebben, want had mijn lieve broer, die nu al lang dood en begraven is, er niet een vlak op zijn voorhoofd zitten? Maar ik kan mij niet herinneren, Tulliver! dat gij ooit plan hebt gehad om een paardenknecht met een wrat te huren. Daar heb je John Gibbs, die had immers geen wrat op zijn gezigt zoo min als gij er een hebt; ik was er zeer vóór, dat gij hem zoudt huren en gij hebt hem ook gehuurd, en als hij niet gestorven was aan de zinkingkoorts, toen wij Dr. Turnbull bij hem gehaald hebben, dat ons nog zoo'n hand met geld heeft gekost, zou hij zekerlijk nog den wagen rijden. Hij mag hier of daar een wrat gehad hebben die niet in het oog viel, maar ik vraag je, hoe kon ik dat weten, Tulliver?" ,,Och kom, Betsy! ik meen het ook niet letterlijk met die wrat; mijne bedoeling was maar om een voorbeeld te geven; maar laten wij er nu maar van eindigen; het is een drommelsch werk dat praten, men zegt zoo ligt te veel of te weinig. Het maalt mij door het hoofd, hoe ik voor Tom eene school zal vinden, die van de regte soort is, want ik kan wel weder bedrogen worden, even als men mij met die

    akademie beetgenomen heeft. Met eene akademie wil ik

    althans niets meer te maken hebben, naar welke school ik Tom ook heen zend. Ik zal eene school opzoeken waar de jongens hunnen tijd nog met iets anders besteden dan met aardappelen rooijen en voor het heele huisgezin van den meester de schoenen te poetsen. Het is een buitengewoon moeijelijk ding te weten, welke school men kiezen moet. Meester Tulliver zweeg een paar minuten en dook met beide handen in zijne broekzakken, alsof hij hoopte daaruit eene goede ingeving te halen, en naar het zich liet aanzien werd hij niet. in zijne verwachting teleurgesteld, want hij riep een oogenblik later uit: ,,Ik weet al wat ik doen zal, ik zal er eens met Riley over spreken; hij komt toch morgen hier als scheidsman in dien twist over den dam. ,,Dat komt juist goed, Tulliver! want ik heb net schoone lakens voor het logeerbed uitgelegd; Kezia heeft ze al voor het vuur gehangen om uit te wasemen. Het zijn wel migt de allerbeste, maar ze zijn toch goed genoeg om onder

    te slapen, voor wie het ook zijn moge, want die heel fijne vlaamsch linnen lakens, wel! ik zou er zonde van maken, dat zij tot iets anders gebruikt werden dan om ons af te leggen, en al kwaamt gij morgen te sterven, Tulliver! zij liggen klaar en ze ruiken zoo heerlijk naar lavendel, dat het een pleizier zou zijn ze uit te halen. En weet gij waar ze liggen? In de groote eikenhouten linnenkast aan de linkerhand achter in het hoekje: niet dat ik iemand anders dan mij zelve zou vertrouwen om ze er uit te krijgen, maar het is toch altijd goed, dat gij weet waar ze te vinden zijn. Toen jufvrouw Tulliver dezen laatsten volzin geëindigd had, haalde zij een grooten bos blinkende sleutels uit haren zak en koos er een van uit, dien zij met haren duim en voorsten vinger wreef alsof zij hem wilde polijsten, terwijl zij intusschen met een vergenoegd gezigt in het helder brandende vuur staarde. Indien Tulliver in zijne betrekking van echtgenoot een teergevoelig man ware geweest, zou hij welligt op het denkbeeld zijn gekomen, dat zij dien sleutel uithaalde om hare verbeelding te hulp te komen, terwijl zij zich in de voorbaat het oogenblik voorstelde waarin hij in den staat zou verkeeren, dat de beste vlaamsch linnen lakens aan hem besteed zouden zijn. Gelukkig was hij zoo aantrekkelijk niet; hij was alleen teergevoelig op het punt van zijn regt op het molenwater, en buitendien had hij de gewoonte, aan de meeste getrouwde mannen eigen, van niet zeer oplettend naar zijne vrouw te luisteren, en sedert hij den naam van Riley genoemd had, was hij oogenschijnlijk in eene naauwkeurige beschouwing yan zijne wollen kousen verdiept. ,,Ik geloof, dat ik het nu getroffen heb, Betsy! was zijne eerste aanmerking nadat hij een poosje in gedachten had gezeten. ,,Riley is de regte man om over eene school te kunnen oordeelen; hij heeft zelf eene geleerde opvoeding gehad, en hij komt in allerlei soort van plaatsen, als arbiter en taxateur en wat hij nog zoo meer om handen heeft. Wij hebben morgenavond, wanneer de zaken gedaan zijn, den tijd om er over te spreken. Ik wenschte wel, dat Tom zulk een man werd als Riley, begrijp je? – want die weet zoo netjes te praten, alsof hij alles wat hij zegt op schrift had, en hij zegt een heele boel woorden, die eigenlijk niets beteekenen, zoodat men er hem niet op vatten kan of in regten betrekken, en daarbij heeft hij veel kennis van solide zaken. ,,Wel, zeide jufvrouw Tulliver, ,,ik zou er niets tegen hebben, dat men den jongen leerde om goed zijn woord te kunnen doen, en van alles verstand te hebben, met een ingevallen rug te loopen en zijne kuif op te strijken, maar dáár heb ik tegen, dat die stadsmenschen, die zoo mooi kunnen praten, meestal een ingezette borst in hun overhemd hebben; zij dragen hunne jabot tot die zoo slap is als een vaatdoek, en dan doen zij er een slabbetje over heen; ik weet ten minste zeker, dat Riley dat doet. En als Tom even als Riley te Mudport moet gaan wonen, dan zal hij een huis moeten nemen met een keukentje, waarin men zich naauwelijks kan omdraaijen, en nooit eens een versch ei bij zijn ontbijt krijgen, en op de derde of vierde verdieping, wat weet ik het, moeten slapen – en als er dan brand komt, kan hij dood en verbrand zijn vóór hij beneden is. ,,Neen, zeide Tulliver, ,,ik denk er niet over om hem in Mudport te laten wonen. Ik zou willen, dat hij zijn kantoor in St. Oggs hield en bij ons aan huis kwam eten en slapen. Maar, * vervolgde hij na eene pauze, ,,weet gij waar ik een beetje bang voor ben, dat Tom niet de regte soort van hersens heeft om een knap mensch te worden. Ik vrees, dat hij een weinig traag van begrip is. Hij aardt geheel naar uwe familie, Betsy ! ,,Ja, dat doet hij ook," zeide jufvrouw Tulliver, het laatste gezegde als iets, dat geheel tot zijne eer was, opnemende, ,,het is merkwaardig, dat hij ook van zoo veel zout in de

    soep houdt even als mijn broeder en mijn vader in zijnen tijd. ,,Het is wel jammer, zeide Tulliver, ,, dat de jongen, in plaats van het meisje, naar de familie van de moeder aardt. Dat is het ongeluk met dat kruisen van rassen: men kan nooit vooruit berekenen wat er van komen zal. De kleine meid aardt naar mijne familie en zie eens: zij is tweemaal zoo slim als Tom. Zij zal te veel verstand hebben voor eene vrouw, vrees ik, vervolgde Mr. Tulliver, als in twijfel met zich zelven zijn hoofd nu op de eene en dan op de andere zijde latende overhangen. ,,Het kan nog geen kwaad zoo lang zij nog klein is, maar eene al te verstandige vrouw is als een schaap met een langen staart – zij doen geen van beide opgeld op de markt. ,,Ja, het kan wel kwaad nu zij nog klein is, Tulliver! want zij gebruikt haar verstand enkel om ondeugendheid te doen. Hoe ik het aan moet leggen om haar twee uur achter elkander met een schoonen boezelaar te zien, gaat mijn verstand te boven. Maar nu gij van haar spreekt, vervolgde jufvrouw Tulliver, terwijl zij opstond en naar het raam ging, ,,ik weet waarlijk niet waar zij op het oogenblik zit, en het is bijna tijd om thee te drinken. Ha, dacht ik het niet? – daar loopt zij weer heen en weder langs het water als eene wilde kraai: zij zal er op een goeden dag nog eens invallen. Jufvrouw Tulliver klopte hard tegen het raam, wenkte en schudde het hoofd – eene manoeuvre, welke zij verscheidene keeren herhaalde voordat zij weder naar hare plaats ging. ,,Gij spreekt van te veel verstand, Tulliver! merkte zij aan, toen zij weder gezeten was, ,,maar ik verzeker je, dat het kind maar half wijs is in sommige opzigten; want als ik haar naar boven zend om iets te halen, vergeet zij wat zij halen moet en zit dan op den grond in den zonneschijn haar haar te vlechten, en in zich zelve te zingen alsof ze op Bedlam te huis behoorde, en al dien tijd kan ik beneden op haar wachten. Zoo iets is, Goddank! niet eigen aan mijne familie, zoo min als een bruin vel, waardoor zij er als eene moorin uitziet. Ik houd er niet van, om de Voorzienigheid te bedillen, maar het is toch hard, dat ik maar één meisje moet hebben en dat zij er dan nog zoo zonderling moet uitzien. ,,Och kom, wat mallepraat, zeide Tulliver, ,,zij is een welgemaakt, zwartoogig deerntje, zoo knap als iemand slechts wenschen kan. Ik kan niet inzien, dat zij minder is dan de kinderen van anderen, en zij kan lezen – bijna zoo goed als de domine! ,,Maar haar haar wil in het geheel niet krullen, welke moeite ik er ook aan doe; zij staat zoo te springen als ik haar papillotten zet, dat het mij onmogelijk is het goed te doen, en om ze met het ijzer te branden, daar is in het geheel geen denken aan, want zij staat geen oogenblik stil. ,,Snijd het af, snijd het kort af, zei de vader zonder zich te bedenken. ,,Hoe kunt gij nu zoo praten, Tulliver! Zij is immers een te groot meisje, al over de negen jaar – en nog wel groot voor haren ouderdom – om het haar kort afgesneden als een jongen te dragen? Als ik haar nichtje Lucy daar eens bij zie, wat heeft die eene rij krullen rondom haar hoofdje, en geen haartje is van zijne plaats. Het is voor mij wel hard, dat mijne zuster Deane nu juist zulk een mooi kind moet hebben, en het is zeker waar, dat Lucy meer op mij gelijkt dan mijn eigen kind doet. – Maggie! Maggie! zoo ging de moeder op een half teederen, half knorrigen toon voort, toen die kleine vergissing der natuur de kamer intrad, ,,wat helpt het mij nu, of ik je verbied om bij het water te komen. Ge zult er nog eens invallen en verdrinken, en dan zal het je spijten, dat je niet naar je moeder geluisterd hebt.

    Maggie's haar, toen deze haar hoed afwierp, bevestigde op eene treurige wijze de beschuldiging der moeder. Jufvrouw Tulliver, die verlangd had, dat haar dochtertje een krullebolletje zou hebben, ,,gelijk de kinderen van andere menschen," had het van voren te kort laten afknippen om het glad achter de ooren te kunnen strijken, en daar het gewoonlijk een uur, nadat het uit de papieren was, als pieken langs haar hoofd hing, schudde Maggie onophoudelijk haar hoofd, om de donkere, zware lokken, die over hare schitterende

    oogen hingen, naar achteren te krijgen, – eene beweging, die haar zeer veel naar eenen kleinen Shetlandschen hit deed gelijken.

    ,,Och Heere, och Heere, Maggie! hoe komt gij er toch toe om uw hoed zoo neer te gooijen? Breng hem boven als eene zoete meid, en laat uw haar glad kammen, en doe een anderen boezelaar voor en andere schoenen aan, – foei! wat ziet gij er weer uit! – kom aan, ga gaauw heen en als gij terugkomt, breng dan uw lappendeken mede en ga zitten werken als eene jonge jufvrouw."

    ,,Och moeder, zeide Maggie op een ongeduldigen toon, ,,ik heb geen lust om aan mijn lappendeken te naaijen.

    ,,Wat? geen lust om die mooije lapjes aan mêkaar te zetten, om eene sprei voor tante Glegg te maken? zeide Maggie, hare manen schuddende, ,, om die lappen aan stukken te snijden, en ze

    dan weder aan malkåar te naaijen. En ik heb geen pleizier om iets voor tante Glegg te doen, want ik houd niets van haar. Maggie treedt af, haar hoedje bij de keelbanden achter zich aanslepende, terwijl haar vader hardop om haar lacht. ,,Ik kan mij niet begrijpen, hoe gij nog om haar lagchen tunt, Tulliver! zeide de moeder wrevelig. ,,Gij stijft haar n hare ondeugendheid, en hare tantes zullen denken, dat k het ben, die haar bederf." Jufvrouw Tulliver was, wat men een goedaardig mensch noemt; zij schreide toen zij een klein kind was nimmer om eene mindere reden dan dat zij honger had of dat haar een speld stak, en van dat zij in de wieg lag, tot op den huidigen dag toe, was zij altijd gezond, mooi, dik en vet, en traag van begrip geweest, in één woord, zij was de bloem harer familie, wat schoonheid en beminnelijkheid aangaat. Doch melk en zachtheid zijn niet de beste zaken om goed te houden, en wanneer zij slechts een weinigje zuur worden, zijn zij heel nadeelig voor jonge magen. Ik heb dikwijls gedacht, als ik die Madonna's uit den eersten tijd van Raphaël met die blonde gezigtjes en eenigzins onnoozele uitdrukking beschouwde, of zij hare kalmte wel onverstoord zouden bewaard hebben, als hare zonen, die er even krachtig van ligchaam als van geest uitzien, te groot waren geworden om zonder kleederen te loopen. Ik geloof vast, dat die moeders de gewoonte hadden, hare kinderen te flaauwe vermaningen te geven, en dat zij al driftiger en driftiger zouden geworden zijn, naarmate die vermaningen minder effect deden.

    DERDE HOOFDSTUK.

    DE HEER RILEY GEEFT ZIJN RAAD TEN BESTE OVER EENE SCHOOL VOOR TOM.

    De heer met de hooge, witte das en geplooide jabot, die zoo genoegelijk met zijnen vriend Tulliver een glaasje grog zit te drinken, is de heer Riley, iemand met eene kleur als gele was en zeer gevulde handen, iemand, die eigenlijk eene te goede opvoeding heeft genoten om vendumeester en taxateur te zijn, maar grootmoedig genoeg om eene zekere bonhommie te toonen jegens eenvoudige kennissen van het platte land, welke gastvrij van aard zijn. De heer Riley spreekt op een minzamen toon van zulke kennissen en noemt ze ,,menschen van de oude school."

    Er was eene pauze in het gesprek. De molenaar had niet zonder bedoeling zich onthouden van voor de zevende maal te vertellen, dat Riley, zonder veel omslag te maken, de andere partij in het ongelijk had gesteld en daardoor getoond, dat hij Dix te slim was, en dat Wakem voor het eerst van zijn leven ondervonden had, dat zijn haan geen koning kraaide, alsmede dat er nimmer eenig dispuut zou zijn over het waterpeil, als iedereen zoo eerlijk was als hij behoorde te zijn en Old Harry') geene advocaten in de wereld had gebragt.

    ') Bijnaam voor den duivel.

    s

    Tulliver was over het geheel genomen een man van vaste, traditionele begrippen, doch op enkele punten vertrouwde hij alleen op zijn eigen onvoorgelicht oordeel en was zoo doende tot verscheidene zeer betwistbare gevolgtrekkingen gekomen, onder anderen dat ratten, korenwormen en advocaten door den Booze geschapen waren. Ongelukkig was er niemand, die hem zeide dat dit gevoelen een ellendig manicheïsme was, anders zou hij zeker zijne dwaling hebben ingezien. Maar van daag was het duidelijk gebleken, dat het goede principe zegevierde: die zaak over het waterpeil was eene ingewikkelde kwestie geweest, ofschoon – van de eene zijde bezien – zij zoo klaar was als het zuiverste water zelf slechts zijn kon, maar toch, hoe moeijelijk de zaak ook ware, Riley had haar klaar gekregen. Meester Tulliver maakte daarom zijn grog een beetje sterker dan anders, en

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1