Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Toets 1 voor het paradijs (op zoek naar de Amerikaanse Droom)
Toets 1 voor het paradijs (op zoek naar de Amerikaanse Droom)
Toets 1 voor het paradijs (op zoek naar de Amerikaanse Droom)
Ebook206 pages4 hours

Toets 1 voor het paradijs (op zoek naar de Amerikaanse Droom)

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Waarom klimmen Amerikaanse middelbare scholieren op hun stoel en schreeuwen ze uit volle borst: 'I Am Somebody Special'? Waarom is de weerman van het Amerikaanse televisienieuws verkleed als clown? Waarom mogen miljoenen Amerikanen niet zelf kiezen wat voor kleur gordijnen ze voor het raam hangen?
In Toets 1 voor het paradijs probeert Martijn de Waal vat te krijgen op het wonderlijkste continent op aarde. Voor dit fonkelende reisboek zocht hij zijn oude klasgenoten van de Ignacio High School op en sprak hij met nieuwslezers, stadsplanners, leraren, architecten, shoppingmall-managers, internet-ondernemers, kunstenaars en festivalorganisatoren.
Zijn rondreis levert het merkwaardige beeld op van een maatschappij die er alles aan doet om De Amerikaanse Droom in stand te houden - zelfs na 11 september.
Als zestienjarige scholier bracht Martijn de Waal (1972) een jaar door bij een gastgezin in een piepklein boerendorpje in de staat Colorado. Hij studeerde aan de Universiteit van Berkeley. Ruim twaalf jaar later keerde hij als journalist voor onder meer de Volkskrant, HP/De Tijd en Nieuwe Revu terug. Zijn meest recente boek is De stad als interface (2013)

‘Toets 1 voor het paradijs is een perfecte sociologie van het gastvolk, de Amerikanen. Met bijna wetenschappelijke nieuwsgierigheid gemaakt.’ – HP/De Tijd
‘Verfrissend (...) Met de mengeling van verbazing en verwondering die eigen is aan goede Amerika-watchers’ – NRC Handelsblad

LanguageNederlands
PublisherFosfor
Release dateApr 26, 2013
ISBN9789462250529
Toets 1 voor het paradijs (op zoek naar de Amerikaanse Droom)
Author

Martijn De Waal

Sinds het begin van de jaren negentig doet Martijn de Waal onderzoek naar de rol van digitale media in de samenleving. Eerst als journalist, onder meer als freelancecorrespondent in Sillicon Valley voor de Volkskrant, Nieuwe Revu, Intermediair en VPRO Radio, later als zelfstandig onderzoeker. In 2007 nam hij samen met Michiel de Lange het initiatief voor TheMobileCity.nl, een weblog, serie conferenties en onderzoeksplatform over de rol van digitale en mobiele media in het stedelijk ontwerp. In 2011 was hij gast-onderzoeker bij het Centre for Future Civic Media aan het MIT in Cambridge, MA. Begin 2012 promoveerde hij met zijn proefschrift De stad als interface bij de vakgroep praktische filosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Momenteel is hij als universitair docent verbonden aan de MA-opleiding journalistiek aan de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast heeft hij zijn eigen onderzoeks- en adviesbureau: The Public Matters

Related to Toets 1 voor het paradijs (op zoek naar de Amerikaanse Droom)

Related ebooks

Related articles

Reviews for Toets 1 voor het paradijs (op zoek naar de Amerikaanse Droom)

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Toets 1 voor het paradijs (op zoek naar de Amerikaanse Droom) - Martijn De Waal

    Ignacio, Kerstmis 2001

    Go Yankees!

    Voor het eerst in zijn leven had Ray Cortez dit jaar gehoopt dat de New York Yankees de World Series zouden winnen. De finale tegen de Diamondbacks uit Phoenix was de spannendste wedstrijd in jaren geweest. De beslissing viel pas in de allerlaatste slagbeurt van de zevende wedstrijd. Alles wees erop dat de Yankees voor de vierde keer achter elkaar de Amerikaanse honkbalkampioenschappen zouden winnen. Ze stonden 2-1 voor. Maar met een geweldige honkslag van Rivera scoorden de Diamondbacks onverwacht nog twee punten. ‘In ieder ander jaar zou ik voor Phoenix zijn geweest,’ zegt Ray. ‘Maar dit jaar baalde ik toen de Yankees verloren. Ik had het New York zo gegund.’

    Ik ben op de thee bij Ray en zijn vrouw Lucy. Ze wonen in een huis van donkere boomstammen, tussen de rollende heuvels en de hoge sneeuwpieken van Ignacio. Op de kaart van de Amerikaanse staat Colorado vind je het in de verste benedenhoek - een minuscule stip op een verder vrijwel leeg stuk wit papier. Het dorpje ligt midden in het Amerikaanse heartland, de uitgestrekte vlakte tussen de Stille en de Atlantische oceaan. In deze uithoek van de Verenigde Staten worden afstanden gemeten in uren. Het toeristenplaatsje Durango ligt één uur rijden verderop, de steden Albuquerque, Denver en Phoenix op zes, zeven en negen uur.

    ‘Normaal hebben wij het hier niet zo op New Yorkers,’ zegt Ray terwijl hij heen en weer wiebelt in zijn schommelstoel in de grote woonkamer. ‘We vonden ze altijd maar arrogant en egoïstisch.’ Voor wie in Ignacio woont, zijn de inwoners van de grote steden aan de beide kusten van de Verenigde Staten gejaagde elleboogtypes, die alleen maar aan geld denken. Mensen uit de steden worden hier ‘ze’ genoemd - ‘ze’ begrijpen niets van het leven op het platteland, ‘ze’ proberen onze wapens af te pakken en ‘ze’ zijn respectloze consumenten van wat ‘wij’ hier door hard werken produceren.

    Liberals, noemt Ray ‘ze’ en hij spreekt dat woord uit alsof het een van de grofheden is die door de preutse Amerikaanse televisieomroepen worden weggepiept. Ray mag van de liberals geen klemmen meer zetten om coyotes te vangen. ‘Dat is zogenaamd niet diervriendelijk.’ Maar ‘ze’ snappen niet dat hier in de natuur het recht van de sterkste geldt. Dat wie geen coyotes mag vangen, ook geen schapen kan houden. ’s Nachts hoorde Ray de coyotes huilen. ’s Ochtends vond hij zijn schapen dood in de wei, hun vacht besmeurd met bloed. Hij heeft zijn kudde weg moeten doen.

    Het heartland heeft op zijn beurt weer geen al te beste reputatie in de grote steden aan de beide kusten. In het noordoosten en aan de westkust, daar wonen in de ogen van de stedelingen de beschaafde Amerikanen. Tussen die twee smalle stroken geciviliseerde beschaving in ligt een achterlijk land vol aartsconservatieve cowboys. ‘Ik durf er niet meer heen,’ overdreef een vriend van mij die aan de oostkust woont eens. ‘Ze denken vast dat ik vrienden heb die homo zijn, en dan binden ze me met een lang touw achter een pick-up truck. Heb je Boys Don’t Cry niet gezien? Je kunt er bovendien geen goede kop koffie krijgen.’

    Zo was het tot 11 september 2001. Maar op die dag is het wederzijdse wantrouwen verdwenen, vertelt Ray. Sinds de aanslagen horen ‘ze’ weer bij ‘ons’. ‘We hebben gezien dat de New Yorkers ook kwetsbaar zijn. Amerika is aangevallen en zij hebben de klappen voor ons opgevangen. We vinden wat hen is overkomen verschrikkelijk en we leven met ze mee.’

    ‘Amerika was de laatste jaren ten prooi gevallen aan een ieder-voor-zich-mentaliteit,’ vult Lucy aan. ‘Dankzij de aanslagen is er weer eenheid. We leven allemaal mee met de families van de slachtoffers. Ray heeft die ochtend gelijk de vlag uitgestoken.’

    ‘Ik was kwaad. How could them do this to us? Ik wilde laten zien dat ik meeleefde met New York.’ Pas toen de winterwind vorige week voor het eerst dit seizoen de kop opstak, heeft Ray de vlag binnengehaald.

    ‘Ik vind het mooi om overal die vlaggen te zien,’ zegt Lucy. Ze vertelt dat ze vanochtend tranen in haar ogen kreeg bij het lezen van een krantenartikel. Ze laat mij de foto zien die bij het artikel staat afgedrukt. Een gezin uit het noorden van Colorado heeft het World Trade Center in de tuin nagebouwd met kerstlichtjes in de nationale kleuren rood, wit en blauw. ‘Ik vond het mooi om te zien dat mensen die niemand kennen die bij de ramp is omgekomen, zo hun medeleven tonen.’

    Het huis van Ray en Lucy ligt aan een onverharde weg die langs ranches, weilanden en gerafelde rivierbeddingen slingert. De planken aan de wand van de open keuken staan vol met glazen potten met gedroogde groentes en geweckt fruit. In de woonkamer staart een opgezet rendierhoofd ons van boven de buitendeur met een verbaasde blik aan. Vanaf de bank heb ik uitzicht op het landschap, dat ieder seizoen van kleur verschiet. Het is groen in het voorjaar, knallend geel als een graanveld van Vincent van Gogh in de herfst, en spierwit van de sneeuw in de winter.

    Lucy serveert zelfgebakken koekjes en schenkt nog een keer in. Ze vertelt het merkwaardige verhaal van haar broer Dean, die in Grand Junction woont, vier uur rijden naar het noorden. Dean moet een van de weinige Amerikanen zijn die niets van 11 september heeft gemerkt. ‘Dean houdt van jagen,’ begint Lucy. Ze wijst op het rendierhoofd – een van Deans trofeeën. Uitgerekend op dinsdagochtend 11 september vertrok hij naar zijn jagershut in de bergen. Op zijn autoradio hoorde hij dat er een vliegtuig tegen het World Trade Center was aangevlogen. ‘Maar hij dacht dat het een flauwe grap was van de deejay.’ Dean had de radio uitgedraaid en aan het bericht verder geen aandacht besteed. Hij bleef twee weken lang in de wildernis.

    Zo gebeurde precies het omgekeerde van wat Orson Welles zestig jaar geleden met zijn nepradiodocumentaire War of the Worlds voor elkaar had gekregen. Toen raakten duizenden luisteraars in paniek, omdat ze dachten dat de Verenigde Staten werden aangevallen door marsmannetjes. Zes decennia televisiequizzen, dramaseries en reality soaps later, dacht Dean dat de realiteit fictie was. Toen hij twee weken later terugkeerde in de bewoonde wereld, zag hij opeens overal Amerikaanse vlaggen hangen en ontdekte hij dat er écht een terroristische aanslag was gepleegd.

    Ray en Lucy zijn de ouders van Rush, een vriend van mij die in San Francisco woont. Ik leerde ze kennen toen ik eind jaren tachtig als zestienjarige uitwisselingsscholier een jaar op een Amerikaanse high school doorbracht. Ik werd bij een gastgezin in het dorpje Ignacio geplaatst. Rush zat een klas onder mij.

    Een paar weken na de aanslagen op New York belde ik hem op vanuit Nederland. Toen ik hem vertelde dat ik Kerstmis bij mijn vroegere gastouders in Ignacio wilde vieren, nodigde hij mij onmiddellijk uit om de week voor kerst bij hem te komen logeren. Dan kon ik zien hoe ook San Francisco was veranderd door de aanslagen van 11 september. Toen ik na die week van San Francisco naar Ignacio vertrok, kreeg ik van Rush een grote tas vol kerstcadeautjes mee. Ik beloofde dat ik ze bij Ray en Lucy zou langsbrengen.

    Lucy haalt de cadeautjes uit de zwarte tas, die Rush mij op het vliegveld in de handen heeft gedrukt. Rush heeft de cadeautjes niet ingepakt. We hadden op het journaal gezien dat de veiligheidsbeambten van het vliegveld ze waarschijnlijk toch zouden openscheuren. Zo zonder het ritselende geluid van rode linten en glad pakpapier krijgt het ritueel iets alledaags, alsof Lucy de zaterdagboodschappen uitpakt. Er komt een stuk chocolade tevoorschijn, een boek, een heel aparte kerstbal en een zak hondensnoepjes voor Boomer.

    Ray vertelt intussen wat ik de afgelopen dagen van tientallen Amerikanen heb gehoord: ‘Door de aanslagen ben ik me gaan realiseren hoeveel geluk we hebben dat we in de Verenigde Staten wonen. Wij hebben hier zo veel in vergelijking met de rest van de wereld.’ En: ‘Het was een wake-up call. We zijn de afgelopen jaren zo druk bezig geweest met het najagen van materiële zaken dat we zijn vergeten wat écht belangrijk is: vrienden en familie. Opeens besef ik hoe kostbaar het leven is. Ik ga meer tijd besteden aan mijn familie. Minder overwerken.’

    ‘Amerika is een vrij land. Iedereen die dat echt wil, kan hier rijk worden,’ zegt Lucy. ‘Dit is het enige land ter wereld waar een nobody directeur kan worden van een multinational. Nu beseffen we weer hoe belangrijk onze vrijheid is. In Amerika is iedereen vrij. Er zijn mensen die die vrijheid willen vernietigen. Dat kunnen we niet toelaten. We moeten als één man achter de president staan en ons verdedigen.’

    Niet dat het leven nu zoveel is veranderd. ‘We zijn allemaal patriottistischer geworden. Ons er meer van bewust hoe mooi Amerika is. Maar we zitten hier zo ver van New York af dat de gebeurtenissen nauwelijks direct invloed hebben. Het leven gaat gewoon door.’

    ‘De eerste dagen waren we bang,’ zegt Lucy. ‘Je zag mensen in de supermarkt hamsteren. En het verdriet om al diegenen die zijn omgekomen, dat ben je de volgende dag niet zomaar vergeten.’

    Maar nu is het weer back to normal,’ zegt Ray, alsof hij het zelf nauwelijks kan geloven. Het leven gaat gewoon door, ook na zo’n verschrikkelijke ramp.

    Normal, but a different normal,’ zegt Lucy als ik afscheid neem. ‘Echt hetzelfde zal het nooit meer worden.’

    Bernard Mantey, mijn gastvader van dertien jaar geleden, is een verzamelaar. Hij spaart metalen velgen en vellen landbouwplastic. Hij bewaart restjes kippengaas en stapels oude palen. Hij heeft het dak van een pick-up en een reeks half verrotte houten vlonders in zijn collectie. Het huis waar hij en zijn vrouw Elizabeth wonen, herken je van verre aan torens versleten autobanden en de vestingwallen van sloophout die Bernie er in de loop der jaren omheen heeft opgeworpen. Achter het huis staat een verroeste schoolbus, die tot de nok is gevuld met paperassen. Bernie bewaart alle tijdschriften die hij leest, spaart postzegels en heeft al zijn foto's opgeborgen in plastic mappen en oude schoenendozen. Aantekeningen krabbelt hij op de achterkant van gebruikte enveloppen die hij allemaal bewaart. Eens in de week rijdt hij naar het kleine centrum van Ignacio, om de Wall Street Journal van de stapel oud papier van de lokale bank te redden.

    Als ik kom aanrijden, zwaait Bernie net een grote bijl in de lucht. Hij is aanmaakhout voor de kachel aan het hakken. Hij heeft de capuchon van zijn dikke werkpak ver over zijn voorhoofd getrokken. Er is nog net genoeg van zijn gezicht te zien om te kunnen vaststellen dat zijn baard nog witter is dan de vorige keer dat ik hem opzocht. Tegen de zeventig moet hij zijn. Uit zijn mond klinkt de Amerikaanse standaardbegroeting ‘It’s so good to see you!’ bijna zangerig.

    Bernie en Elizabeth wonen in net zo’n huis als de familie Cortez, langs eenzelfde onverharde weg. Op heldere dagen kijken ze uit op dezelfde ruige bergpieken die over de horizon gluren. De bergen zijn net iets te ver weg om echt indruk te maken. Op de voordeur zit nog altijd geen slot. Dat benadrukt Elizabeth iedere keer dat ik haar opbel. 'Als je in de buurt bent,’ zegt ze dan, 'kun je het huis altijd in. Ook als wij er niet zijn. De deur is altijd open.' Hier op het platteland zijn de mensen nog te vertrouwen, is de trotse boodschap achter deze mededeling.

    Bekende geuren roepen oude herinneringen op. Buiten ruik ik de zware lucht van de houtkachel, de enige verwarming in het huis. Binnen de geuren van Elizabeths kookkunst – ik ruik knapperige bacon, zelfgetrokken kippenbouillon en verse koriander. Ik zie de oranje geribbelde schoolbus weer voor me, die mij en mijn twee gastbroers hier iedere ochtend om halfacht kwam ophalen. Ik denk aan de gezichten van de vroegere klasgenootjes, over wie Elizabeth vertelt. Mara is net getrouwd, Theresa na een huwelijk van nog geen jaar weer gescheiden. Deanna heeft twee kinderen en Melanie heeft er al vier, van twee verschillende vaders. Elizabeth houdt alles nauwgezet bij.

    Ik neem de woonkamer nog eens goed in mij op. Aan de muur hangt een houten klok in de vorm van Vietnam. In de jaren zeventig waren Bernie en Elizabeth actief in een organisatie die weeskinderen uit Vietnam naar de Verenigde Staten bracht. Er hangen grote portretten van hun eigen Vietnamese adoptiekinderen, die inmiddels zijn verhuisd naar Denver en Phoenix. Ze zien de kinderen niet vaak meer. Kris zegt niet van het koude weer in Colorado te houden en blijft liever in het snikhete Phoenix. Tim heeft het druk met zijn baan in de IT-sector. Eigenlijk wilden Bernie en Elizabeth voor de kerst naar Denver om Tim op te zoeken. ‘Maar we durfden het huis in de winter niet alleen te laten,’ vertelt Bernie. ‘Alles zou bevriezen.’ Dat ik speciaal voor kerst uit Nederland ben overgekomen is een goede troost.

    ’s Avonds kijken we naar de televisie. De NBC zendt zoals ieder jaar op de avond voor Kerstmis de film It’s a Wonderful Life uit, een all American verhaal over de twee drijvende krachten van de Amerikaanse samenleving: materialisme en idealisme. In de film wil James Stewart zelfmoord plegen omdat hij vindt dat hij in materieel opzicht niets van zijn leven heeft gemaakt. Maar net als hij op het punt staat om zich vanaf een brug in een kolkende rivier te werpen, wordt hij aangesproken door zijn beschermengel. De engel laat Stewart zien dat het dorpje Bedford Falls dankzij zijn goede inborst en gevoel voor rechtvaardigheid, is uitgegroeid tot een gelukkige gemeenschap - en is dat niet veel belangrijker dan een dikke portemonnee? In de slotscène krijgt Stewart van zijn beschermengel een boek. Voor in het boek heeft de engel No man is a failure who has friends geschreven. Dat zal de Amerikanen dit jaar meer aanspreken dan ooit.

    Patriottic G.I. Joe

    In de week voordat ik op bezoek ga bij Bernie en Elizabeth, logeer ik bij Rush in San Francisco. Aan de inrichting van zijn appartement heeft Rush nog niet veel energie besteed. In de woonkamer staat een oude maar comfortabele bank, waarop ik mag slapen. Tegen een van de muren staan twee surfplanken. De enige tafel in het huis wordt in beslag genomen door een reusachtig computerbeeldscherm; eten doet Rush staand in de keuken. Een televisie zie ik niet. ‘Er is nooit iets leuks,’ legt Rush later uit. ‘Stomme series, en ieder halfuur tien minuten reclame. Maar als je er een hebt, ga je toch kijken. Zonde van de tijd.’ Rush vertrouwt het televisienieuws niet. Het lokale nieuws vindt hij dom vermaak, het landelijke pure propaganda. Hij is niet de enige Amerikaan die de televisie heeft afgeschreven. Sommige van mijn Amerikaanse vrienden kijken zelden of nooit televisie. Ze luisteren liever naar National Public Radio, de Amerikaanse publieke radio-omroep die hoog staat aangeschreven.

    Ik vind het prijzenswaardig, maar nu baal ik van mijn politiek correcte vriendenkring. Hoe moet ik Amerika, het land van beeldcultuur en soundbites, beschrijven zonder televisie te kijken? Dit is het land waar iets pas bestaat als het op televisie gebeurt. Ik herinner mij hoe ik een keer langs een demonstratie van een vakbond fietste. Een groepje van nog geen twintig demonstranten liep rondjes over de stoep, riep leuzen en stak borden met eisen de lucht in. De demonstranten liepen steeds vijftien meter heen en dan weer vijftien meter terug. Het zag er rommelig en onbelangrijk uit. Totdat ik ’s avonds het televisienieuws zag. De vijftien meter die de twintig demonstranten aflegden, vulden het beeld precies. Het zag er nu indrukwekkend uit. De demonstratie die ik die middag had gezien, was een toneelstuk dat speciaal was opgevoerd voor de camera’s van het journaal.

    Bij Rush in de

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1