Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Stille waters
Stille waters
Stille waters
Ebook607 pages9 hours

Stille waters

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Ellen vreest het ergste, als ze het contact verliest met de boot van haar man. De sloep komt aan wal gedreven en ten slotte ontdekt de politie waar de boot gezonken is. Onderzoek wijst uit dat Harry zelfmoord gepleegd heeft. Maar waarom is de boot dan gezonken? Het lijkt verdacht veel op een moord, maar wie zou het in zijn hoofd halen om een doodgewone man als Harry van het leven te beroven? Ellen kan het niet geloven. Maar dan komt ze iets schokkends te weten over Harry. Kan ze Richard Moreland, een oude vriend van Harry die uit het niets is opgedoken, vertrouwen? En kan ze haar eigen geheimen voor zich houden? "Stille waters" werd in 2004 verfilmd als "Deceit" met in de hoofdrol Marlo Thomas (Rachels moeder in "Friends"). -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJun 3, 2022
ISBN9788728074725
Stille waters

Read more from Clare Francis

Related to Stille waters

Related ebooks

Related articles

Reviews for Stille waters

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Stille waters - Clare Francis

    Stille waters

    Translated by Ronald Beek

    Original title: Deceit

    Original language: English

    Copyright © 1993, 2022 Clare Francis and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728074725

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    Voor James

    1

    Het orgel galmt gebiedend, een enkel schril akkoord. De nagalm gaat teloor in het gedruis van zich verheffende mensen, het geschraap van kelen, het geritsel waarmee de vellen met de gezangen weer worden opengeslagen. Ik kom laat overeind en Josh, die zonder schaamte met zichtbare haast is opgesprongen, draait zich vragend naar mij om, zijn mond getuit in een uitdrukking van licht ongeduld. Josh, onze negenjarige zoon. Niet alleen de mijne, nog niet; nog even de onze. Hoewel Harry al bijna drie maanden dood is, kan ik me er nog niet toe brengen om Josh als vaderloos te zien. Het lijkt op een of andere manier te onherroepelijk.

    De laatste psalm. Ik ben opgelucht. Dat zou ik misschien niet mogen zijn, maar het is een lange dienst geweest, met niet minder dan drie lijkredes, waarvan er een paar, hoewel goed bedoeld, weinig te maken leken te hebben met de Harry die ik gekend heb. En ik ben moe, doodmoe. Mijn benen zijn van lood, mijn geest is duf.

    Toch ben ik me ervan bewust dat de ochtend verbijsterend snel is omgevlogen. Ik wou dat ik hem kon terugspoelen en opnieuw beginnen. Vanaf het moment dat ik de kinderen wekte en we ons in stilte aan het ontbijt zetten, heeft mijn geest halsstarrig geweigerd om bij de gebeurtenissen van de dag betrokken te raken. Het maakt deel uit van mijn afsluitingsproces. Zelfs na al die tijd geloof ik dat ik het nog steeds niet kan bevatten en de naadloze reeks gebeden, redes en psalmen heeft zich als in een droom voltrokken, alsof ik door een donker scherm toekeek.

    Ik ben me er terdege van bewust dat ik deze ceremonie zou moeten benutten, dat deze mij en de kinderen een eenmalige kans biedt om met Harry’s dood in het reine te komen, maar ikzelf heb die gelegenheid goeddeels voorbij laten gaan. Het enige gevoel dat ik met zekerheid kan vaststellen, is een gevoel van leegte; dat, en die afschuwelijke bal in mijn maag, die na al die tijd zo vertrouwd is geworden, dat hij me bijna niet meer opvalt.

    We zetten het tweede couplet in. Katie, links van me, staat dicht naast me. Ze houdt mijn hand vast, zoals ze dat al vanaf het begin van de dienst heeft gedaan. Haar hand, die koel en stevig is en geen moment van zwakte toestaat, geeft mij onnoemelijk veel steun, en ik weet dat zij evenveel, zo niet meer, kracht put uit de mijne. Wat er ook gebeurt, we staan er samen voor.

    Katie is geen dochter van Harry, al heeft ze dat lang in haar jonge leven wel willen zijn. Katie, vijftien nu, is de dochter uit een eerder huwelijk met een muzikant die jaren geleden uit haar leven – en het mijne – is verdwenen. Volgens het laatste bericht woonde hij in een strandcommune in Mexico. Je zou dus kunnen zeggen dat Katie niet één maar twee vaders is kwijtgeraakt, een dubbele slag, die zij, gezien haar zorgelijke en kwetsbare aard, eigenlijk niet goed aankan. Ze heeft slecht op Harry’s dood gereageerd. Een tijdje dacht ik dat ze er nooit overheen zou komen. Als we niet die zeven weken in Californië hadden gehad, was dat misschien ook nooit gebeurd.

    Ze is nu sterker, maar toch niet zo sterk dat ik naar haar durf te kijken, voor het geval een van ons een emotie verraadt die we liever voor ons hadden gehouden. Dit is trouwens ook geen gelegenheid voor verdriet. Dit is, houd ik mezelf voor, een tijd om dank te zeggen. Voor Harry’s leven.

    Het koor zwelt aan in harmonie. Dit is werkelijk een heel goed koor, met een paar prachtige stemmen erin. Ik vind op het blad waar we zijn en beweeg mijn lippen op het refrein: ‘O, hoor ons wanneer wij tot U roepen, voor hen die in nood zijn op de zee.’ Deze psalm, zoals alles in deze dienst, is gekozen door Harry’s zuster, Anne. Een van de redenen waarom de keuze aan haar is gelaten, was dat ik niet aanwezig was om dergelijke zaken af te handelen, een andere reden was dat Anne dolgraag zelf de dienst wilde organiseren. Ook zij heeft erg onder Harry’s dood geleden. Deze psalm was een voor de hand liggende, zo niet onvermijdelijke keuze – Harry is vermist geraakt op zee – maar het is zo’n beladen stuk dat ik bijna wens dat het was weggelaten. Maar ik moet niet mopperen; Anne heeft zich enorm uitgesloofd. De bloemen, reusachtige boeketten, zijn spectaculair te noemen, de psalmen prachtig gedrukt, en de opkomst is geweldig – ik weet dat Anne een groot aantal mensen heeft gebeld en geschreven, voor het geval ze het bericht in de krant niet hadden gezien. Eindelijk het laatste couplet. Er klinkt een onderdrukte snik dichtbij. Het is Anne, die aan de andere kant van Josh staat. Ze friemelt met een zakdoek, begraaft er haar neus in. Achter de trillende veren van haar hoed knippert Charles, haar man, onzeker met zijn ogen en werpt mij, wanneer hij ziet dat ik kijk, een enigszins geschrokken blik toe. Ik geef hem een geruststellende blik terug. Zijn mond vertrekt in een dankbare glimlach die zijn onbehagen niet geheel verbergt. Als produkt van Eton, jachtvelden en de landbouwhogeschool van Cirencester, is Charles vertrouwder met het boerenbedrijf dan met een emotionele crisis.

    Terwijl we de laatste regels zingen, vindt er bij mij een innerlijke verschuiving plaats: de duisternis wijkt en eindelijk kan ik mij op Harry concentreren, op het beeld van Harry dat ik wil bewaren, de Harry die mij vele goede jaren heeft gegeven, die mij Josh heeft gegeven, die, in Katie’s jonge jaren, haar de vaderfiguur gaf waaraan ze behoefte had; die, ondanks zijn tekortkomingen en grilligheden, niet de mislukkeling was die hij zelf vreesde te zijn.

    Deze gedachten overvallen me zo, dat ze me over de rand dreigen te duwen van een emotioneel ravijn waarvoor ik instinctief terugdeins. Snel kijk ik neer op Josh’ glanzende haar. Als zoon van zijn moeder is hij groot voor zijn leeftijd en komt al tot mijn schouder. Wanneer hij zijn hoofd opheft, zie ik zijn profiel, met de wipneus, de volle mond en lange wimpers. Toch al geen zanger, doet hij nu geen enkele moeite meer om de indruk te wekken dat hij meezingt en staart naar een punt hoog boven het altaar. Zijn gezichtsuitdrukking wordt ingegeven door plicht en een berusting die reeds lang op de proef is gesteld. Ik voel een plotseling opwellende liefde voor hem, dit vreemde kind van me, zo kalm, zo verbluffend onverschillig. Hij heeft een vermogen om dingen te accepteren dat me verbijstert, maar dat ik tegelijk ook bewonder.

    We knielen, de priester zegt het gebed voor de stervenden en zegent de dode; er valt een stilte en ik doe een laatste gebed voor Harry en klem daarbij Katie’s hand nog steviger vast. Ik ben nooit een bidder geweest, maar ik heb sinds Harry’s dood regelmatig gebeden. Een vorm van hypocrisie, denk ik, maar de behoefte om te bidden is sterk. Ik bid voor de Harry van wie ik hield. Voor de Harry van wie ik hield en voor wie ik naar mijn beste vermogen heb gezorgd, voor de Harry die ik in zijn vele ondernemingen heb gesteund en die ik vurig levend wens.

    We gaan staan. Ik waag een blik in Katie’s richting. Er ligt een besliste trek om haar mond, haar ogen zijn uitdrukkingsloos. Alleen haar neusvleugels verraden een snelle ademhaling. Ze ziet dat ik kijk. Onze ogen wisselen vragen uit en ontvangen een geruststellende boodschap – een blik die zegt dat we het beiden tot dusver gered hebben. Ik pak Josh’ hand en bereid me voor op het moment waar ik zeer tegenop zie, de gang door het brede pad langs de rijen gezichten.

    Maar terwijl ik mijn spullen pak, reikt Anne om Josh heen om mij een tikje op mijn arm te geven en te gebaren dat ik moet wachten. Ik besef wat het betekent: ik ben het onderdeel vergeten dat aan het programma is toegevoegd, het onderdeel dat zoveel betekent voor Anne.

    Van achter in de kerk weerklinkt het geluid van een enkele bugel. De ‘Last Post’. Ik heb geprobeerd Anne van dit programmapunt af te brengen, ik heb het vriendelijk en diplomatiek geprobeerd, en nu zou ik willen dat ik het wat beter had geprobeerd. In zijn tijd bij het pararegiment had Harry in de Falklandoorlog gediend, maar hij zei dat hij nooit bij echte gevechtshandelingen betrokken was geraakt en het was bepaald geen tijd waar hij met veel trots of plezier aan terugdacht. Dat voorkwam niet dat hij het predikaat oorlogsheld verwierf, gecreëerd door zijn aanhangers om zijn verkiezingscampagne op te vijzelen. Het was een verfraaiing die ze overdreven tot het gênant werd, zelfs voor Harry. Ik vond dat deze dienst niet het moment was om het idee te bestendigen, dat het een goede gelegenheid was om het wat af te zwakken. Maar ik scheen de enige van de familie te zijn die er zo over dacht, of in elk geval de enige die bereid was om zich erover uit te spreken. Maar ik ben niet goed in het doordrukken van mijn eigen standpunt, zeker niet in familieaangelegenheden die tot ruzie en wrok kunnen leiden, en toen Anne met een emotionele verdediging van het idee kwam, gaf ik de strijd op.

    Er wordt gezegd dat het geluid van de bugel een traan brengt in het droogste oog. Ik besef dat Katie, na zich tot nu toe vrij goed gered te hebben, het nu eindelijk moeilijk heeft gekregen. Ze heeft haar hoofd gebogen, haar mond is vertrokken en er ligt een diepe frons op haar voorhoofd. Ik schud haar hand ruw. ‘We zijn er bijna,’ fluister ik schor. Ze laat uit niets merken dat ze me gehoord heeft, en ik spoor haar aan: ‘Hou vol, schat, hou vol.’

    Het geluid van de bugel sterft weg, de geestelijken beginnen de kerk te verlaten. Het is eindelijk voorbij.

    Ik kijk op en zie hoe Jack voor Katie blijft staan. Jack was eens Harry’s compagnon. Hij is ook de peetvader van Josh. Ik besef dat hij van plan is om ons naar de kerkdeur te begeleiden. Daar voel ik niet veel voor, ik houd de pas in. Bij deze tocht heb ik liever dat de kinderen en ik alleen gaan.

    Maar Jack is niet iemand die zich snel ergens van af laat brengen en ik schijn daar net zomin toe in staat te zijn als ieder ander. Zelfs hier in de stemmige sfeer van de kerk lijkt hij me te overweldigen en met een onvermijdelijkheid die me met wanhoop vervult, laat ik me door hem bij de elleboog nemen.

    We beginnen te lopen. Ik dwing mezelf in de vele ogen te kijken, zelfs te glimlachen, en plotseling ben ik blij dat ik de moeite genomen heb, want hoewel iedereen mij aanstaart – door traditie verplicht om te wachten tot ik weg ben, kunnen ze weinig anders doen – zijn de blikken warm en vriendelijk. Er zijn zoveel mensen. En zoveel mensen die ik niet verwacht had, mensen uit mijn verleden, buren uit Suffolk, ouders van schoolvrienden van Katie en Josh. Ik ben diep ontroerd.

    In het portaal doet een portier de zware deuren van de kerk open. De lucht van Londen stroomt binnen, zwaar en warm van uitlaatgassen. Ik blijf even voor de deuren staan en draai me om, de kinderen aan weerszijden naar me toe trekkend, klaar om me op te stellen voor het rituele handjes schudden. Voordat ik me kan bedwingen, kijk ik vragend naar Jack, alsof ik zijn goedkeuring wil hebben.

    Hij aanvaardt dit als vanzelfsprekend, pakt mijn arm losjes beet en knijpt zijn ogen toe tot een blik waarin begrip en solidariteit in de juiste verhouding aanwezig zijn. ‘Oké?’ Zijn stem klinkt ruw van sympathie. ‘Je hebt je heel goed gehouden, Ellen. Heel goed.’ Ik denk dat hij bedoelt dat er geen tranen zijn geweest, geen pijnlijke momenten, geen gedrag dat niet als perfect aangemerkt zou kunnen worden.

    Zich opeens bewust van de kinderen, voegt hij er met klem aan toe: ‘Jullie hebben je allemaal goed gedragen. Jullie vader zou trots op jullie geweest zijn.’ Hij werpt Katie een vaderlijke glimlach toe, maar zij heeft het niet op Jack en mijdt hardnekkig zijn blik. Niet van zijn stuk gebracht, laat Jack speels een hand over Josh’ hoofd gaan.

    Het valt me op hoe keurig Jack gekleed is, in een zomerpak dat uit de Savile Row afkomstig moet zijn, hoe onder de bezorgde uitdrukking een ternauwernood onderdrukte uitbundigheid schuilgaat. Maar de recessie scheen Jack, ondanks de zakelijke belangen die zij nog steeds samen hadden, nooit zo te raken als Harry. Ik herken dit innerlijke licht als de gloed van succes. Vast een nieuw succes. Financieel of in de liefde, dat weet je met Jack nooit. Zodra zijn aandacht elders is, trek ik voorzichtig mijn arm los.

    ‘Ik zal je de namen van mensen in volgorde van komst geven,’ zegt Jack, terwijl hij met een zekere voldoening zijn blik over de naderende rij laat gaan.

    ‘Dank je.’

    ‘Weet je dat Reynolds er is? En Draycott.’

    ‘Reynolds?’

    Hij lacht wat gegeneerd, alsof ik een twijfelachtig grapje heb gemaakt. ‘De partijvoorzitter,’ zegt hij beslist.

    Ik wilde het alleen maar zeker weten. En Draycott, herinner ik me nog, is staatssecretaris van Volksgezondheid. Vanaf het moment dat ik Harry in verlegenheid bracht door een minister van Milieu te verwarren met een parlementslid voor de Labour Partij, waarbij ik dus niet alleen partijen door elkaar haalde – op zich al een halsmisdaad – maar ook nog rangen, zorg ik er angstvallig voor dat ik de namen en de posities juist heb. Harry, die vernedering altijd als zeer pijnlijk ervoer, bleef me mijn blunder nog wekenlang aanwrijven.

    Dat de voorbereiding op deze laatste beproeving een inspanning is, moet mij aan te zien zijn, want Jack zegt op zijn kalmerendste toon: ‘Ik vertel je wel wie wie is, maak je maar geen zorgen.’

    Ik geef glimlachend blijk van mijn dankbaarheid, die oprecht is.

    Hij knijpt weer in mijn arm. ‘Gaat het echt?’

    ‘O, ja hoor. Echt.’ Ik bewijs het met weer een glimlachje.

    Hij buigt zich naar me toe. ‘Goed zo. Ik verwachtte niet anders,’ zegt hij, met een blik waaruit louter edelmoedigheid en trots spreekt. De rol van standvastige familievriend lijkt hem bijzonder veel vreugde te verschaffen.

    Anne en Charles dienen zich aan. Jack, die voor elke gelegenheid de juiste opmerking heeft, zegt tegen Anne: ‘Een prachtige dienst. Gefeliciteerd.’

    Maar Anne heeft mij in het vizier. Ze sist op een niet al te zachte fluistertoon over Katie’s hoofd: ‘Wat doen we met de kinderen, Ellen? Moeten we die niet naar het hotel brengen? Die hebben er vast genoeg van. Hè, lieverds? Moeten er wel genoeg van hebben. Jullie zullen wel trek in iets hebben. Vast wel. Ze hebben schuimgebakjes in het hotel, Josh. En chocoladetaart.’ Anne, die zelf geen kinderen heeft, gaat er prat op dat ze goed met kinderen om kan gaan, een overtuiging die gestoeld is op het geloof dat kinderen alleen maar gelukkig zijn als je ze volpropt met zoetigheid. Anne heeft dit stadium in haar ontwikkeling zelf misschien nooit afgerond, want ze is voor een vrouw van drieënveertig ronduit dik te noemen en heeft, voor zover ik weet, nooit geprobeerd om af te slanken.

    Me bewust van het gevaar haar te beledigen – een risico dat je met Anne altijd loopt – zeg ik luchtig: ‘Heel lief van je, Anne, maar ik geloof dat ze echt liever blijven. Voorlopig, in elk geval.’

    Anne werpt me een geïrriteerde en onthutste blik toe, alsof ik onredelijk ben. Maar we hebben het hier enige malen over gehad. Ik heb haar van het begin af aan verteld dat het mijn bedoeling is om de kinderen in dit stadium van de plechtigheid bij me te houden. Ik heb haar verteld dat ik graag wil dat ze hun vaders vrienden en kennissen ontmoeten, om uit de eerste hand de aardige dingen te horen die ze over hem zullen zeggen, zodat ze hem niet alleen door hun eigen ogen zullen zien, maar ook door die van anderen.

    Anne geeft het op, al was het alleen maar vanwege het toenemende gedrang achter haar. Het grootste deel van de familie heeft zich reeds aan de andere kant van het portaal opgesteld – mijn vader op een van zijn schaarse bezoeken uit Cornwall, met die verlaten en weerloze uitdrukking op zijn gezicht die hij lang voor mijn moeders dood, vier jaar geleden, ontwikkelde; mijn schoonmoeder Diana, moeder van Harry en Anne, pinnig in het zonlicht starend; en de trouwe Margaret, Harry’s secretaresse, de vrouw die de verjaardagen en andere belangrijke dagen bijhoudt, die van een onmogelijk programma een haalbaar schema weet te maken, die, hoewel ze niet echt familie is, toch als zodanig door ons allemaal wordt behandeld.

    Jack, hartelijk, heer en meester van de situatie, duidelijk in zijn element, begint mensen aan te kondigen: een kamerlid dat een klein kantoortje met Harry deelde tijdens Harry’s uiterst korte termijn in het parlement; de minister van Volksgezondheid, schijnbaar weggerukt uit een bijzonder druk programma; zakenrelaties van Harry, van wie ik er veel niet ken, hoffelijke mannen met een stevige handdruk en een ontwijkende glimlach, die bruuske woorden tegen de kinderen mompelen.

    Ik kijk hoe het met Katie gaat. We zijn overeengekomen dat ze zich hierover op het laatste moment mocht bedenken, terug kon gaan naar het hotel als ze dat wilde, maar ze lijkt zich redelijk te houden. Alsof ze die indruk wil bevestigen, kijkt ze even onverschillig rond, een blik die langs mij heen over de menigte glijdt. Josh laat de dingen gewoon op zich afkomen, zoals gebruikelijk. Schuifelend met zijn voeten, ongeduldige gezichten trekkend – zijn ontoegankelijke zelf.

    Mensen uit Suffolk nu. De vrouwen kussen en omhelzen me en kijken me met bezorgde ogen aan. Ze willen weten wat ze kunnen doen nu ik terug ben, hoe ze kunnen helpen. Ik moet zweren dat ik zal bellen. Ze zeggen tegen de kinderen dat hun vrienden en vriendinnen hen gemist hebben en hen graag weer willen zien. De mannen kussen me wat ingetogener en praten hun vrouwen na, een knikkend koor. Als ze ook maar iets kunnen doen... geeft niet wat.

    Dan volgt Molly, die me zo stevig tegen zich aanklemt, dat mijn adem bijna uit mijn longen wordt geperst. Molly is mijn beste vriendin. Onstuitbaar – sommige mensen zouden misschien onmogelijk zeggen – en verbonden aan een reclasseringscentrum voor jeugdige delinquenten, waarvoor ze mij zo gek heeft gekregen dat ik geld inzamel.

    ‘O, Ellen!’ roept ze, en wanneer ze een stap terugdoet, kijkt ze me met heldere en doordringende ogen aan. ‘God, wat ben je mager.’

    Ik trek een gezicht.

    ‘En ben je nu terug?’

    ‘Ik ben terug.’

    ‘En blijf je ook even?’

    ‘O, zeker.’

    ‘Wanneer zie ik je?’

    ‘Eh... gauw.’

    ‘Gauw!’ roept ze uit, niet van plan om dit als een afwijzing te zien. ‘Hoe gauw? Morgen?’

    Met gebaren geef ik aan dat er problemen kunnen zijn. ‘Dat weet ik nog niet. Dat moet ik bekijken...’

    Ze kijkt me aan met een blik waaruit zowel teleurstelling als twijfel spreekt. ‘Waarom heb je niet gebeld?’ fluistert ze fel. ‘Voordat je wegging?’

    Ik schud mijn hoofd. Ik zou niet weten waar ik moet beginnen.

    ‘Ik heb gewacht. Ik zou alles voor je gedaan hebben, alles’.

    Ik raak haar hand aan. ‘Dat weet ik.’

    Ze vergast me weer op zo’n totale omhelzing, die haar mouw hard in mijn oog drukt en mij met mijn ogen doet knipperen. Ik beantwoord haar omhelzing, maar iets terughoudender. Na de kinderen is er niemand op deze aarde van wie ik meer houd dan Molly, maar op dit moment ben ik geestelijk nog te kwetsbaar om veel tedere inspectie en onvoorwaardelijke steun aan te kunnen.

    Molly loopt met tegenzin door, haar mond getuit in een mengeling van genegenheid en verwijt.

    Een rijzige man van misschien zo’n jaar of vijftig staat voor me. Zijn rechte houding, de snit van zijn pak, het geklik van de metalen hielstukjes verraden zijn militaire status lang voordat Jack hem voorstelt als Harry’s commandant, een kolonel wiens naam mij zoals gewoonlijk ontgaat. Dit is voor het eerst dat ik iemand uit Harry’s Falkland-tijd ontmoet. Ik heb nooit goed begrepen waarom dat was, waarom Harry, in tegenstelling tot de meeste mannen met zijn achtergrond – de officiersklasse met goede familierelaties – geen contact hield met de mensen uit zijn regiment. Ik ging ervan uit dat Harry’s wereld te veel van de hunne was gaan verschillen, dat zijn zaken en de politiek hem te weinig tijd lieten voor de leuke dingen van het verleden. Maar als ik hier al enige lichte nieuwsgierigheid over koesterde, dan is die grotendeels verdwenen, en vandaag is niet het moment om die nieuwsgierigheid te bevredigen. Ik luister welwillend naar de formele woorden van de kolonel, zijn vlekkeloos uitgedrukte spijtbetuiging. Zijn grijze, starende ogen zijn koel en ondoorgrondelijk, maar niet, geloof ik, zonder medeleven. Ik vraag me af hoe goed hij Harry kende.

    Een kleine buiging en de kolonel wendt zich af.

    Meer mensen uit Suffolk – de plaatselijke aannemer, die bijna een jaar aan de renovatie van Pennygate heeft gewerkt; Jill Hooper, de werkster die tevens op Josh past wanneer ik er niet ben; en Maurice, onze tuinman. Ik vertel hun hoezeer ik het waardeer dat ze van zo ver gekomen zijn.

    Opeens zie ik mij geplaatst tegenover een man met bakkebaarden en een streng, verweerd gezicht die zich, daar Jack met iets anders bezig is, zelf moet voorstellen. Hij heeft een Suffolks accent en praat onduidelijk. Het duurt even voordat ik doorheb dat hij verbonden is aan de kustwacht en nog iets langer om te begrijpen dat hij degene was die de zoekactie naar Harry heeft georganiseerd. Om mijn aanvankelijke onwetendheid goed te maken, put ik mij uit in overdreven dankbetuigingen. Ik bedank hem voor zijn komst, ik bedank hem voor het op touw zetten van wat, ongetwijfeld, een bijzonder grondige zoekactie was. Mijn buitensporige erkentelijkheid leidt er alleen maar toe dat hij nog somberder gaat kijken. Hij schudt zijn hoofd, hij wil er niets van horen. Ik denk dat hij de hele affaire vanuit een professioneel oogpunt als een mislukking beschouwt, een smet op zijn staat van dienst. Het jacht is niet gevonden. Het lijk evenmin. Ik verzeker hem dat ik hem in geen enkel opzicht aansprakelijk stel voor wat ik eufemistisch ‘de manier waarop het gelopen is’ noem. Ik ben ervan overtuigd dat niemand meer had kunnen doen. Hij haalt onwillig zijn schouders op. We modderen nog enige ogenblikken door, waarna ik opnieuw zijn hand grijp en hij, dankbaar dat ik hem laat gaan, vertrekt.

    De mensen blijven komen. Ik heb nooit geweten dat Harry en ik zoveel mensen kenden. Het kost me moeite om me te herinneren wat ik net heb gezegd en tegen wie. Terugvallend op de lange maanden die ik doorbracht als de vrouw van een kandidaat, beperk ik mij tot een resolute glimlach en een steeds weer herhaald woord van dank.

    Eindelijk begint er een eind te komen aan de stroom gezichten en uitgestoken handen. Geen moment te vroeg. Mijn benen beginnen het te begeven. Zo manifesteert stress zich altijd bij mij, een plotseling wegvallen van energie uit de ledematen, een gevoel of ik lood in de spieren heb. In Californië, waar elke beproeving in het leven geconfronteerd wordt en door analyse geknecht, hebben Katie en ik een cursus stressbeheersing gevolgd. Onze oefeningen indachtig, concentreer ik me op mijn ademhaling, ik verdrijf de spanning uit mijn schouders, ik doe een bewuste poging om mijn kalmte te hervinden.

    John Barrow, de plaatselijke vertegenwoordiger van de Conservatieve Partij, heeft zich afzijdig gehouden en komt nu ten slotte naderbij. Zijn gezicht vertoont de gebruikelijke sombere uitdrukking, die de indruk wekt dat hij zeer op de proef is gesteld. Naar zijn maatstaven is hij dat waarschijnlijk ook. Ik geloof niet dat hij ooit echt gelukkig was met Harry en zeker niet met diens kandidatuur. Na zijn mislukte poging om de zetel in de verkiezing van 1987 te winnen, was Harry zich er terdege van bewust dat Barrow in het geheim had geprobeerd om hem weg te krijgen. Volgens Barrow had de zetel gewonnen kunnen worden en hij stelde Harry voor het verlies aansprakelijk. Zelfs toen de zetel bijna vier jaar later onverwacht vrijkwam – het zittende liberale kamerlid overleed aan een hartaanval – en Harry met een geringe marge de tussentijdse verkiezing won, bracht dat Barrow allerminst in een juichstemming. Harry, die een bijna neurotische behoefte had om te weten wat er over hem werd gezegd, kwam erachter dat Barrow al zijn twijfels had uitgesproken over Harry’s vermogen om de zetel in de komende algemene verkiezingen te behouden. Barrow schreef Harry’s winst in de tussentijdse verkiezing toe aan de kortstondige publiciteit die Harry had overgehouden aan een concert ten behoeve van Roemeense wezen. Het concert kreeg zeker de nodige publiciteit – Harry had kans gezien om zich van de medewerking te verzekeren van twee top-tien popgroepen en een actrice die een Oscar had gewonnen – maar Harry speelde een bescheiden rol in de fotosessies, en ik geloof dat het minder deed voor zijn reputatie dan Barrow wel dacht.

    Barrows bezorgdheid waar het de vooruitzichten van Harry op lange termijn betrof, was gegrond. In de algemene verkiezingen van 1992, nog geen vijf maanden na Harry’s toetreding tot het parlement, stemden de kiezers van zijn district hem tegen de nationale tendens in weg.

    Barrow geeft me een hand en zegt dat de dienst heel goed was en dat het hem goed doet dat er zoveel mensen konden komen. Gezien het feit dat de dienst in Londen plaatsvond, bedoelt hij te zeggen. Evenals hij zou ik de dienst liever dichter bij huis hebben gehouden, in Woodbridge of, desnoods, Ipswich. Maar daar wilde Anne niets van weten. De parlementsleden en ministers die voor haar zo belangrijk zijn, zouden nooit zo ver van Westminster reizen, en een dienst in Londen heeft, besef ik, wel een zeker cachet.

    ‘Ik vind dat je moet weten – dat we een nieuwe kandidaat kiezen. We hebben het tot een paar mensen teruggebracht,’ zegt Barrow op vertrouwelijke toon. Hij kijkt me scherp aan en ik besef dat hij zich bezorgd maakt over mijn reactie op dit nieuws. ‘We hebben ermee gewacht,’ voegt hij eraan toe. ‘Maar na al die tijd... eh, hoopten we dat het niet onaanvaardbaar zou zijn wanneer we dit deden.’ Niet onaanvaardbaar zou zijn. Voor mij, neem ik aan. Geloofde hij dat ik me beledigd zou voelen? Geloofde hij dat ik wilde dat de vacature niet vervuld zou worden?

    ‘God, nee, natuurlijk niet. Jullie moeten verder. Ik weet dat Ha...’ Vreemd genoeg struikel ik nog steeds over Harry’s naam wanneer ik tegen mensen praat die ik niet goed ken. ‘Ik weet zeker dat Harry dat ook zo gezien zou hebben.’ Meer om iets te zeggen dan uit echte belangstelling, voeg ik eraan toe: ‘Hebben jullie een paar veelbelovende mensen gevonden?’

    ‘Ik dacht het wel.’ Uit de manier waarop zijn ogen twinkelen meen ik op te kunnen maken dat hij al een heel sterke kandidaat heeft.

    Katie trekt aan mijn hand. Ze wil weg. En Josh, die me al een paar minuten zacht maar dringend in mijn been port, is ook aan het eind van zijn negenjarige geduld gekomen. Margaret, die in haar bijna tien jaar als Harry’s secretaresse de gave heeft ontwikkeld om precies op het goede moment te verschijnen, ziet mijn teken en komt de kinderen halen. Zonder me aan te kijken zegt Katie: ‘Tot zo, mam’, en loopt weg, op de voet gevolgd door Josh. Terwijl ze door het stoffige zonlicht worden verzwolgen, voel ik even een scherpe emotie. Wat je ook doet voor je kinderen, hoeveel liefde en steun je ze geeft, toch kun je ze nooit helemaal beschermen en moeten ze hele stukken leven zelf verwerken.

    ‘De uiteindelijke keuze vindt pas aan het eind van de maand plaats,’ zegt Barrow. ‘Misschien zou je dan kunnen komen, om de nieuwe kandidaat te ontmoeten? Het zou leuk zijn als je je zegen zou kunnen geven. De fakkel door zou geven, als het ware. Dat zou op prijs gesteld worden.’

    Het idee van een openbare bijeenkomst, van fotografen en kwebbelende partijaanhang vervult me met afschuw, maar ik weet op dat moment niet hoe ik nee moet zeggen. ‘Eh –’

    ‘Er is geen haast bij een antwoord.’

    ‘Ik kan het amper overzien. Ik –’

    ‘Genoeg, genoeg.’ Barrow probeert een voor hem zeldzame glimlach, die zijn sombere gezicht in richtingen vertrekt waaraan het niet gewend is. Hoe hij ook gedacht mocht hebben over Harry’s kwaliteiten als kandidaat, tegenover mij is hij altijd heel aardig geweest. ‘We hebben het er nog wel over, wanneer het niet meer zo ver weg is.’ Hij maakt aanstalten om te vertrekken en blijft staan, aarzelend, alsof hij afweegt of het verstandig is om mij te vertellen wat hem op de lippen ligt. Ten slotte zegt hij: ‘Misschien wil je het wel weten – ik zou graag zien dat het Crawley wordt.’ ‘Crawley?’ Ik ben even van mijn stuk gebracht. Crawley is Jack. Ik herhaal, met een lach: ‘Crawley?’

    Barrow beaamt het – het is Jack. En opeens begrijp ik wat Jack dit aura van onderdrukte opwinding heeft gegeven. Hij heeft een prijs in het vizier die voor hem even belangrijk is als een financieel succes of de verovering van een vrouw. Jack heeft zich kandidaat gesteld voor Harry’s vacature.

    Aan de overkant van het portaal staat Jack met een paar mannen te praten die ik niet ken. Hij is een en al aandacht, zijn armen over elkaar geslagen, zijn scherpe trekken in concentratie geplooid. Nog terwijl ik kijk, begint hij snel en geanimeerd te praten, waarbij hij nadrukkelijke en precieze gebaren maakt. De man van het uur.

    De politiek is uiteraard een voor de hand liggende stap voor hem. Als ik eraan gedacht had, wat ik gezien de traumatische ervaring van de afgelopen maanden absoluut niet gedaan heb, had ik dit kunnen zien aankomen. Met zijn opvallende uiterlijk, dat een duidelijk herkenbaar succes uitstraalt, en zijn overtuigende en charmante optreden, is hij de ideale kandidaat. Met Barrows steun denk ik dat hij de post vrijwel zeker zal krijgen.

    ‘Wist je het niet?’ vraagt Barrow onzeker, en uit zijn blik maak ik op dat iemand – vermoedelijk Jack – me het had moeten vertellen.

    Ik zeg luchtig: ‘Het zal even duren voordat ik weer van alles op de hoogte ben.’ Ik maak door mijn uitdrukking duidelijk dat ik het geen punt vind dat het me niet verteld is, en dat is in wezen ook zo. Harry’s politieke carrière was voor mij alleen maar belangrijk zolang het belangrijk was voor hem. Nu hij dood is, heb ik geen enkele belangstelling voor de kandidatuur, en als ik al iets voel, dan is het opluchting dat ik me niet langer hoef waar te maken als de vrouw van een politicus. De dagen waarop ik mij ijverig de plaatselijke geschiedenis en sociale vraagstukken probeerde eigen te maken, zijn god zij dank alweer lang voorbij.

    Barrow legt mijn onverschilligheid uit als goedkeuring voor Jacks kandidaatstelling. Hij maakt tenminste een tevreden indruk; maar als hij denkt dat mijn mening enig gewicht in de schaal legt, dan vergist hij zich.

    Barrow die ziet dat iemand anders wacht om mij te spreken, maakt plaats voor een jongeman die ik herken, maar niet direct kan thuisbrengen. Mijn gezichtsuitdrukking moet mij verraden, want de jongeman stelt zich haastig voor als Tim Schwartz. Ik weet het weer. Hij is de voorzitter van het Roemeense wezenfonds, waar Harry’s concert al dat geld voor bijeen heeft gebracht. Ik heb hem voor het concert op een receptie ontmoet en later tijdens de drukte van het concert zelf. Hij is een ernstige en nogal streng ogende jongeman, met kleine, opvallend ronde ogen, als de waakzame ogen van een klein dier. Hij ziet eruit als iemand die voortdurend geïrriteerd is. Hij lijkt me heel goed in zijn werk. Ik verontschuldig me voor mijn vergeetachtigheid.

    Zijn reactie beperkt zich tot een korte opwaartse beweging van zijn mondhoeken en hij kijkt mij met zijn eigenaardige ogen aan. ‘Mevrouw Richmond, het spijt me om u hiermee lastig te vallen, maar ik vraag me af of u mijn brief heeft gekregen.’

    ‘Ik ben nog maar net terug uit Amerika,’ leg ik uit. ‘Ik heb helaas nog niet de kans gehad om ook maar ergens naar te kijken.’

    Hij trekt zijn dunne mond tot een streep en lijkt bepaald niet blij met deze mededeling.

    ‘Ik denk snel aan de post toe te komen,’ opper ik. ‘Volgende week...’

    Maar zijn blik is gepreoccupeerd, alsof hij al aan de volgende gedachte toe is. ‘Ik vraag me af – ik ben zondag bij u in de buurt. Zou het mogelijk zijn – dat ik langskwam? Het zou hooguit een half uurtje duren.’

    Ik glimlach vaag, terwijl ik probeer te bedenken hoe ik hier onderuit kan komen. Ik ben nog maar twee dagen terug, maar ik kijk al reikhalzend uit naar het weekend, een adempauze. Ik mompel: ‘Zondag komt niet zo goed uit, vrees ik.’

    ‘Het zou maar een half uurtje zijn,’ zegt hij weer, terwijl hij een weinig overtuigende glimlach weet op te brengen, die net zo snel weer verdwijnt als hij gekomen is. ‘Het is heel dringend,’ laat hij er met iets van ongeduld op volgen. ‘Het gaat om het geld van het concert, begrijpt u. Zolang de boekhouding niet in orde is, kunnen we nergens aan beginnen...’ Zijn stem sterft weg en hij fronst, alsof het allemaal te ingewikkeld is voor hem om uit te leggen of voor mij om het te begrijpen.

    ‘Als het om het concert gaat, weet ik niet of ik u kan helpen,’ zeg ik. ‘Ik had weinig met de organisatie of wat dan ook te maken, vrees ik.’

    ‘Misschien niet, maar ik heb de adviseurs van uw man geprobeerd, enige malen geprobeerd en...’ Hij geeft met een gebaar aan dat deze weg geen uitzicht bood. ‘Goed – zou maandag beter uitkomen?’

    ‘De adviseurs van mijn man?’

    ‘Uw advocaat – Leonard Braithwaite? En Gillespie van het accountantskantoor.’

    ‘O. En die konden u niet helpen?’

    ‘Ze beweerden van niet.’

    ‘Nou, dan –’

    ‘U bent de enige die me misschien kunt helpen, begrijpt u.’

    Tegen dit argument ben ik gewoon niet opgewassen, en moe als ik ben, weet ik niet hoe ik hier omheen moet komen. ‘O.’

    ‘Maandag dus?’

    ‘Maandag?’ echo ik gespannen. ‘Ik weet het niet. Ik heb zoveel...’

    ‘Ik zou het bijzonder op prijs stellen. Het is werkelijk heel belangrijk.’

    Ik heb het gevoel dat het niet uitmaakt wat ik zeg, dat hij me altijd te slim af zal zijn. ‘Tja...’ zeg ik vermoeid, en besef dat ik nu alleen nog maar akkoord kan gaan en me zal moeten vastleggen op een tijd. We spreken twaalf uur af. Het moment dat Tim Schwartz vertrokken is, wens ik dat ik de afspraak had uitgesteld tot later in de week. Maandag zal al druk genoeg zijn, met de post en alle andere problemen die er zeker op me liggen te wachten.

    Even valt het niemand op dat ik alleen ben. Ik beweeg mijn hoofd achterover, tegen mijn gespannen schouders in, en masseer een spier in mijn nek. Ik denk aan vanavond, aan het moment waarop ik weer thuis zal zijn en Anne en de rest van de familie vertrokken, en ik dit niet meer hoef op te brengen. Het is vreemd, maar in Californië moest ik er niet aan denken om weer thuis te zijn, om alleen in het huis te moeten wonen. Ik dacht dat het Harry’s dood weer terug zou brengen, dat ik de hele geschiedenis weer zou herbeleven, maar zodra we die woensdag terugkwamen en ik het huis binnenging, wist ik dat het geen probleem zou zijn. Het vooruitzicht was erger geweest dan de werkelijkheid.

    ‘Ellen!’

    Het is Charles, die me bij de elleboog pakt en met me naar het licht loopt. ‘We moeten een beetje op je passen!’ zegt hij ernstig. ‘Je zal wel helemaal aan het eind van je Latijn zijn. Arme meid.’

    Anne, die met een van de geestelijken heeft staan praten, komt snel op ons af. ‘Absoluut!’ zegt ze beslist, maar waar het op slaat weet ik niet goed, want ze kan niet gehoord hebben wat Charles zei. Ze wuift de geestelijke gedag, pakt mij bij de andere arm en leidt me met Charles door de deuren. Ik ben nog niet zo onvast ter been dat ik deze steun nodig heb, maar ik wil liever geen mensen grieven door haar af te slaan.

    Wanneer we in het felle licht komen, zie ik mijn vader onzeker beneden aan de stoep staan. Met de geëigende excuses maak ik me los en loop naar hem toe. Anne roept me na: ‘Wil je tegen je vader zeggen dat we hem aan de lunch verwachten?’

    Pap begint te schuifelen wanneer ik naderbij kom en wendt zijn blik af. Hij vindt dit allemaal heel moeilijk. Zelfs toen ik nog klein was, wisten we nooit goed hoe we elkaar moesten benaderen. We zijn zo verschillend, hij en ik. Wanneer hij naar me kijkt, moet het hem vaak verbazen dat we alleen al familie van elkaar zijn. Ik ben lang en blond, hij is van gemiddelde lengte en was opvallend donker voordat hij grijs en van boven kaal werd. Hij heeft geen belangstelling voor de politiek, ik heb geen belangstelling voor de sportuitslagen. Na de dood van mijn moeder, was het een hele toer om iets te vinden dat ons beiden interesseerde. We doen ons best. Ik bel hem eens per week en dan werken we trouw onze lijst van gemeenschappelijke interesses af: de kinderen, onze gezondheid, de staat van onze tuinen.

    Zijn mond vormt zich tot iets dat een glimlach moet verbeelden, maar wat meer weg heeft van een grimas. Ik kan zien dat hij staat te popelen om weg te gaan.

    De lunch kan voor hem alleen maar een beproeving zijn. Bovendien, hoewel hij dat niet met zoveel woorden heeft gezegd, geloof ik dat hij een vriendin in Cornwall heeft, iemand naar wie hij terug zal willen. En waarom niet? Hij is nog altijd een gezonde kerel, een goede vangst voor een eenzame vrouw. Ik ben blij voor hem.

    ‘Je hoeft niet te blijven, pap. Waarom neem je geen vroegere trein?’

    Hij begint te protesteren, maar toch niet zo fel dat ik hem niet kan overtuigen. ‘Ach – veel zal je ook niet aan me hebben,’ zegt hij ten slotte.

    ‘Nee, pap.’

    ‘En je weet hoe ik over het eten denk.’ Mijn vader is een man van de eenvoudige keuken en heeft weinig op met het soort Franse restaurant dat Anne en Charles voor onze lunch besproken hebben.

    Ik sla een arm om zijn nek en geef hem een kus. Hij kust me onhandig op mijn wang en maakt zich beslist los, wil, nu het allemaal geregeld is, het liefst zo snel mogelijk weg. Hij heft een hand in de richting van Harry’s familie, een zwaaibeweging die zo miniem is, dat er maar een zeer geringe kans bestaat dat hij gezien wordt. Hij loopt weg van de stoep en draait zich vervolgens naar me om, maar als hij al iets wilde zeggen, dan bedenkt hij zich, en met een laatste vluchtige poging tot een glimlach loopt hij verder de straat in. Ik zie hoe hij een taxi aanhoudt en instapt. Ik zwaai, maar hij kijkt niet meer om.

    Anne doemt buiten adem naast me op. ‘Hij is weg! Moest hij nou echt weg?’ Ze heeft er de pest in, zoals altijd wanneer haar plannen in de war worden gestuurd. ‘En waar gaat hij nou eten?’

    ‘Ik geloof niet dat hij veel honger had. Hij moest terug. Hij laat zich verontschuldigen.’

    Ze kijkt me met een vreemde blik in haar ogen aan, alsof ze me verwijt dat ik hem heb aangemoedigd om ertussenuit te knijpen, voordat ze me weer bij een arm pakt. Charles stelt zich aan de andere kant van me op, waarbij hij even in mijn hand knijpt, en we zetten ons weer in beweging. Jack, die zich losmaakt van de laatste begrafenisgangers, ontfermt zich over Diana, die veel meer behoefte aan steun schijnt te hebben dan ik. Diana is zichtbaar achteruitgegaan sinds Harry’s dood. Haar schouders zijn gebogen, haar huid is grijs en hangt los om haar kaken, haar jurk bolt ruim over knokige botten. Ze ziet er veel ouder uit dan haar zesenzestig. Het verlies van een zoon is natuurlijk iets waar iedere moeder vreselijk onder gebukt gaat, ook Diana, die ondanks haar lichamelijke gebreken en alcoholconsumptie altijd de indruk heeft gewekt ontzettend sterk te zijn.

    De zon is fel en we zijn halverwege de stoep voordat ik de twee fotografen in het oog krijg die uit het niets gekomen lijken te zijn. Een ogenblik, absurd, voordat ik het belachelijke van het idee inzie, vraag ik me af of Anne ze aan heeft laten rukken, zoals men fotografen aantrekt voor een bruiloft.

    ‘Dat gaat te ver,’ mompelt Charles fronsend, boos voor zijn doen. ‘Nergens voor nodig.’

    Ik vraag me ook af waarom ze gekomen zijn. Zo lang is Harry geen parlementslid geweest. Hij was niet uitgesproken rijk of machtig. Er was weinig aan hem dat echt nieuwswaarde had. Of het zou de manier waarop hij gestorven is moeten zijn.

    Anne heeft haar kin in de lucht, toont zich sterk. Ik houd mijn ogen neergeslagen, mijn gezicht neutraal. Ik wil niet dat iemand iets uit mijn uitdrukking opmaakt of daarin dingen ziet die er niet zijn.

    Anne en Charles leiden me naar een auto met chauffeur, een van de drie die Jack heeft geregeld.

    Een man wacht ons op. Omdat dit direct na de fotografen komt, denk ik in eerste instantie dat hij een journalist is. Ik maak aanstalten om hem snel voorbij te lopen, maar Anne en Charles houden de pas in. We komen tegenover elkaar te staan.

    Ik zie dat ik me vergist heb: de man is een genodigde, goed gekleed, met een zwarte das en het programma van de dienst in zijn hand. Ik herinner me hem vaag van de rij, een van de vele gezichten die ik niet kende.

    ‘Richard Moreland,’ zegt hij direct, alsof hij niet van me verwacht dat ik nog weet wie hij is. ‘Ik kende Harry van de Falkland Eilanden.’

    ‘Richard Moreland!’ roept Anne uit, alsof ze de naam kent. ‘Nee maar!’ Ze grijpt zijn hand. ‘Wat goed dat u gekomen bent. Heel vriendelijk! U en Harry – lieve hemel! ‘ Ze lacht haar aanminnige lach, die na de beproevingen van de dag wat schel is geworden.

    Moreland glimlacht beleefd en richt zijn ogen weer op mij. ‘Ik wilde alleen maar zeggen dat ik een huisje niet te ver bij u vandaan heb, en als ik iets voor u kan doen, geeft niet wat...’

    ‘Dat is heel vriendelijk.’

    Anne kijkt Moreland stralend aan. ‘Het is zo leuk om een van Harry’s vrienden uit het leger te ontmoeten,’ zegt ze, op haar nerveuze, snelle manier. ‘Hij had het zelden over zijn legertijd, weet u, zelden. Hij was geen man die bij het verleden stilstond – er gebeurde gewoon te veel, met het parlement en zo. Maar wat een genoegen om u te ontmoeten. Iemand die Harry van de Falkland Eilanden kent, Charles! Hoor je dat? Het moet krankzinnig geweest zijn. Ik bedoel – de ervaring.’

    Er komt een bepaalde blik in Morelands ogen, zijn mond wordt iets strakker. Hij mompelt een plichtmatig antwoord en zegt zacht tegen mij:

    ‘Ik zit vlakbij, aan de overkant van de rivier, bij Waldringfield. Misschien kan ik eens langskomen?’

    ‘Eh... ik...’

    ‘Wanneer u een ogenblikje vrij heeft,’ voegt hij er snel aan toe. ‘Ik bel natuurlijk eerst – als ik mag.’

    Er wordt me geen keus gelaten. Ik gebaar dat het goed is.

    De rituelen die we afwerken, de dingen die we zeggen. Hoeveel mensen hebben wel niet gezegd dat ze me op zullen zoeken? Ik ben de tel gewoon kwijt. Dertig? Veertig? Ik hoop niet dat ze het allemaal ook menen. Of als ze het wel menen, dat ze er makkelijk van af te brengen zijn. Ik zou het liefst alleen zijn met Josh en met Katie wanneer ze thuis van school is, zodat we met ons drieën op onze eigen manier kunnen doorgaan. Ik wil niet eindeloos herinneringen ophalen, geen lange, hoogdravende gesprekken over een gouden verleden.

    Richard Moreland maakt echter een kalme, doortastende indruk en ik heb zo het vermoeden dat hij zich niet met een kluitje in het riet laat sturen.

    ‘Dat heeft Harry altijd gewild,’ laat Anne weten, ‘de paratroepen. Vanwege vader, natuurlijk. Hebben jullie samen gevochten?’

    ‘Nou nee. Ik zat bij de mariniers,’ zegt hij met die kalme stem.

    ‘Ooo.’ Anne rekt het woord terwijl ze dit nieuws verwerkt. ‘Maar u en Harry...?’ Ze komt weer op gang. ‘Harry heeft uw naam zeker laten vallen. Dat staat me nog duidelijk bij. Bent u niet...?’ Ze glimlacht koket, ontboezemingen uitnodigend.

    De hitte sluit me in, de zon is erg fel. Ik knipper een paar keer met mijn ogen tegen het licht. Misschien lijk ik even te wankelen, want het volgende moment pakt Moreland mijn arm beet en vraagt me of het gaat. Hij doet het portier van de auto open en helpt me bij het instappen, terwijl Anne zenuwachtig doet op de achtergrond.

    Ik zak weg in de bekleding. Op de stoep ontspint zich een levendige discussie, waarbij Anne bepaalt wie er in welke auto gaat. Ik doe even mijn ogen dicht. Wanneer ik ze weer opsla, staat Moreland gebukt bij het nog steeds geopende portier.

    ‘Gaat het?’ vraagt hij weer met die zachte stem.

    ‘Ik ben heel moe.’ Waarom ik het nodig vind om hem dat te vertellen, weet ik niet.

    Hij zegt ernstig: ‘Wilt u goed oppassen.’

    Oppassen? Ik knik afwezig.

    Hij kijkt me een poosje aan. Nee, bestudeert me, alsof hij een beeld van me in zijn geheugen prent.

    ‘Dan bel ik u morgen,’ zegt hij. Hij verheft zich, maar verschijnt direct weer in de portieropening. ‘Iets heel anders – houdt uw zoon van vissen? Ik denk dat ik een keertje ga. Misschien zou hij dat leuk vinden?’

    Leuk vinden? Ik weet het niet. Wanneer het op vissen aankomt, is Josh heel kieskeurig.

    Moreland zegt diplomatiek: ‘Een dezer dagen misschien. Wanneer hij zin heeft.’ Hij glimlacht weer, een milde glimlach, en doet het portier dicht. Hij loopt weg, maar blijft een eindje verderop met Leonard Braithwaite, mijn advocaat, staan praten. Ze schijnen elkaar te kennen. Leonard glimlacht veel. Ze schudden elkaar bij het uiteengaan de hand.

    ‘Die Richard Moreland,’ zegt Anne, terwijl ze voorin plaatsneemt, ‘ik weet zeker dat Harry het over hem gehad heeft. Is hij geen neef van de Fenimores? Ik herinner me dat Harry gezegd heeft dat hij een neef van de Fenimores had ontmoet.’

    ‘Jij denkt aan die knaap van Moore-Ingham,’ antwoordt Charles.

    ‘O!’ Anne geeft met een klein kreetje uitdrukking aan haar ergernis.

    ‘Nou ja! Wat verwarrend ook!’

    Ik trek me in mezelf terug en denk, zoals ik altijd in mijn stille momenten doe, aan de kinderen. Ik maak me de meeste zorgen over Katie, die met onzekerheid en angst in haar hart is geboren, die de beproevingen van het leven met de kleinste marge leek te overleven. Als baby hing ze aan me, ten prooi aan het kleinste trauma, en elk vertrouwen dat ze in de buitenwereld verkreeg, werd met de uiterste wilskracht tot stand gebracht.

    Het beeld dat ik van onze toekomst heb schommelt nogal. Soms strekt hij zich glad en evenwichtig voor ons uit, een oppervlak waarover wij bijna zonder een rimpel te veroorzaken voortgaan. Op andere momenten – meestal ’s nachts – ziet hij er donker en dreigend uit, met bergen problemen, en weet ik zeker dat het ons slecht zal vergaan. Dat zijn de momenten waarop een angst door mij heen snijdt die zo overweldigend is, dat hij me wakker schudt in de duisternis. Maar hoe intenser de angstgevoelens, hoe harder ik probeer ze te overwinnen.

    We zijn zo ver gekomen, hebben zoveel doorstaan. Het enige wat ons nu nog rest, zo blijf ik me voorhouden, is volhouden.

    2

    ‘Zet me bij het hek af!’ zegt Katie opeens met schrille stem. Ik kijk haar verbaasd aan. Ze was een paar minuten geleden nog oké.

    ‘Maar je spullen dan?’ werp ik zwak tegen. ‘Hoe krijg je die naar het gebouw?’ Ik denk aan de grootte van het schoolterrein, aan de afstand van het hek naar Katie’s afdeling. ‘En ik heb tegen mevrouw Anderson gezegd dat ik nog even bij haar langs zou komen.’

    Katie geeft geen antwoord. Ze staart recht voor zich uit, haar mond vertrokken tot een harde streep, en vermijdt bewust mijn blik. Ik heb er geen idee van waarom ze tot dit plotselinge besluit is gekomen. Misschien is het tienergêne, en wil ze niet dat haar vriendinnen me zien. Misschien ziet ze op tegen het medeleven van haar vriendinnen en wil ze die alleen trotseren.

    Ik begrijp dit allemaal, maar tegelijkertijd maak ik

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1