Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Het koningskind
Het koningskind
Het koningskind
Ebook450 pages6 hours

Het koningskind

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

In de zeemansklassieker Het koningskind (1830) groeit William Seymour op aan boord van de Royal Navy, als gevolg van de dood van zijn vader, die werd opgehangen tijdens de Muiterij van Nore (1797), een collectieve Britse opstand ten tijde van de Napoleontische oorlogen in de baai waarin de Thames vanaf Londen uitmondt in de Noordzee. Later in het verhaal wordt William opgenomen in de bemanning van een smokkelaar.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateAug 26, 2019
ISBN9788726132755
Het koningskind
Author

Frederick Marryat

Frederick Marryat (1792-1848) was an English naval officer and novelist. Born in London, Marryat was raised in a prominent merchant family by Joseph Marryat, a member of Parliament, and his American wife Charlotte. He joined the Royal Navy in 1806 as a midshipman on the HMS Imperieuse, serving under Lord Cochrane. Throughout his naval career, he served on several ships and was present at battles against the French fleet off the coast of Spain. On the HMS Spartan, he fought in the War of 1812 and participated in raids on New England. After the war, he worked as an inventor and artist, patenting a new lifeboat and making a famous sketch of Napoleon on his deathbed in Saint Helena. He retired from the Royal Navy in 1830 to pursue a career as a professional writer, producing nautical novels and finding success with Mr. Midshipman Easy (1836). He frequently based his stories on his own experiences and earned a reputation as a member of Charles Dickens’ influential literary circle. His novels of adventure on the high seas would inspire countless storytellers, including Mark Twain, Ernest Hemingway, and Joseph Conrad.

Related to Het koningskind

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Reviews for Het koningskind

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Het koningskind - Frederick Marryat

    Eerste hoofdstuk.

    Er is misschien in de jaarboeken der Engelsche geschiedenis geene gebeurtenis, die, toen zij plaats vond, zooveel ontsteltenis teweegbracht en later het onderwerp van meer algemeene belangstelling werd, dan de muiterij aan de Nore, in het jaar 1797. Veertigduizend mannen, waarop de natie het oog gericht had voor hare verdediging tegen vijandelijke naburen, en op wier moed zij ten volste vertrouwende, elken nacht het hoofd rustig nederlegde — mannen, die alles hadden durven ondernemen voor hun Koning en Vaderland, en in wier borst de liefde voor hunnen geboortegrond, misschien wel tijdelijk onderdrukt, doch zeker nooit vernietigd konde zijn, — keerden de kanonnen, zoo dikwijls bediend ter verdediging van de Engelsche vlag, tegen hunne eigene haardsteden. Zij schenen met de verbittering, die bij binnenlandsche twisten alleen voorkomen kan, vast besloten, eerder hun eigen volk en zichzelven op te offeren, dan naar de inspraak van hun geweten te luisteren.

    Toch moet men erkennen, dat de matrozen bij het eerste verzet billijke gronden tot klagen hadden en dat zij niet tot daden van geweld oversloegen, vóór zij bij herhaling nederig, doch tevergeefs, hunne grieven hadden kenbaar gemaakt.

    Een der bij dit oproer betrokken personen, Edward Peters, was een ontwikkeld en welopgevoed man. In eene vlaag van moedeloosheid was hij aan boord van een der oorlogschepen in dienst gekomen, om met de premie in zijne oogenblikkelijke geldverlegenheid te voorzien en zijne gage te doen dienen voor het onderhoud van zijne vrouw en hun eenig kind. Spoedig onderscheidde hij zich door bijzondere bekwaamheid en werd niet, zooals gewoonlijk de nieuwelingen, met de minst aanzienlijke baantjes op het schip belast, maar geplaatst onder de bevelen van den victualiemeester en schrijver van den commandant, voor het verrichten van kantoorwerk. In deze kwaliteit diende hij twee of drie jaren, zeer ten genoege der officieren, die hem om zijn hoogst gunstig voorkomen en beschaafde manieren met bijzondere onderscheiding behandelden; doch ongelukkigerwijze werd er een diefstal gepleegd. Een horloge, van geringe waarde, was ontvreemd uit de hut van den victualiemeester: en daar hij en de bediende de eenigen waren, die aldaar vrijen toegang hadden, viel op hem het vermoeden — vooral omdat men, toen het onderzoek tot niets geleid had, op de veronderstelling kwam, dat het gestolene wel door zijn vrouw, die hem herhaaldelijk met haar kind aan boord had mogen bezoeken, naar den wal medegenomen en verkocht kon zijn.

    Op het halfdek geroepen — en aldaar op ruwen toon ondervraagd — terwijl de commandant hem reeds vóórdat de schuld bewezen was, een schurk noemde — steeg hem, die tot op dat oogenblik tot zoodanig misdrijf niet in staat was geweest, van verontwaardiging het bloed naar de wangen. De blos werd beschouwd als een bewijs van schuldgevoel. De commandant — een zeer ijdel, onbeduidend en lafhartig man, wiens later gedrag niet weinig aanleiding gaf tot het doen ontstaan der muiterij aan boord van zijn eigen schip, — verklaarde zich, zonder eigenlijke bewijzen, volkomen overtuigd, dat Peters de schuldige was, en liet voor een misdrijf, dat aan boord van een oorlogsschip nooit door de vingers wordt gezien, de straf in al hare vernedering op hem toepassen.

    Geene overtreding wordt aan boord zoo zwaar opgenomen als diefstal. Een opeenvolging van kleine dieverijen geeft onder de bemanning van een schip ernstige rustverstoring; het onderling vertrouwen, de goede verstandhouding verdwijnt; de goede geest, die het volk bezielde, gaat daardoor verloren; de grootste vrienden kunnen elkanders bitterste vijanden worden; want wien verdenkt iemand, die in zulk eene beperkte ruimte bestolen is geworden, het eerst? Natuurlijk hem, die wist dat hij bedoeld voorwerp in zijn bezit had en de plaats kende, waar hij gewoon was het op te bergen — en wie anders zou dit kunnen zijn dan zijn eigen baksmaat, of een van hen, die hij het meest vertrouwde? Is eenmaal de werkelijk schuldige gevonden, dan kan ook geen straf te zwaar zijn voor eene misdaad, die zooveel kwaad sticht; doch om iemand door lichamelijke kastijding te vernederen, zijn goeden naam voor eeuwig te schandvlekken, zonder dat voor zijne schuld het minste grondige bewijs bestond, was een daad van wreedheid en willekeur. Van dien dag af werd hij, die er de grootste eer in zou hebben gesteld om voor zijn vaderland het leven te laten, een ontevreden, somber en gevaarlijk onderdaan.

    Op iedereen, wiens hart op de rechte plaats zat, zou dergelijke behandeling een hoogst nadeeligen indruk gemaakt hebben; doch voor Peters, wiens vroegere geschiedenis nog moet worden medegedeeld, zou zelfs de dood verreweg te verkiezen zijn geweest. Wel brak hem nog niet het hart onder de hem aangedane schande, doch het gloeide zoo hevig van verontwaardiging, dat de geslagen wonde niet meer te heelen zou blijken. Het kan geen verwondering baren, dat Peters, gebukt onder de smart, die het pijnlijkste is voor een man, welke op zijn goeden naam prijs stelt, gegriefd door de onrechtvaardigheid der beschuldiging van, en straf voor een misdrijf, dat hij niet begaan had, zoodra mogelijk van het schip deserteerde.

    Doch de kameraad, door Peters beschouwd als zijn meest oprechten vriend, aan wien hij zijn voornemen tot desertie had toevertrouwd, verklapte de verblijfplaats van zijn vrouw en kind, waar Peters waarschijnlijk niet ver vandaan te vinden zou zijn; en zoo werd hij door den sergeant en eene patrouille mariniers ontdekt en gevangen genomen.

    Het toeval wilde, dat men op denzelfden dag, waarop Peters aan boord teruggebracht en in de boeien gesloten werd, ontdekte dat de bediende van den victualiemeester het vermiste horloge in zijn bezit had. In zooverre was dus de goede naam van Peters hersteld; en daar hij, bij zijne gevangenneming verklaard had, dat de onrechtvaardige straf, door hem ondergaan, de aanleiding tot zijne desertie was geweest, wendden de officieren bij den commandant alles wat in hun vermogen was aan, om voor hem een overtreding over het hoofd te zien, die in dit geval, toch wel verschoonbaar kon geacht worden. Doch de commandant was een liefhebber van krijgsraden; hij verbeeldde zich, dat deze zijn aanzien verhoogden, hem belangwekkend maakten, wat hij zonder dergelijke kunstmiddelen althans in het geheel niet was. Bovendien kon hij, als zoovele onbeduidende, zwakke mannen, een afkeer van iemand krijgen, omdat hij hem eens benadeeld had, en hij eerder de reeds begane onrechtvaardigheid nog verergeren, dan eene dwaling erkennen. Er werd alzoo krijgsraad gehouden, en bij vonnis werd Peters ter dood veroordeeld, doch dit vonnis wegens verzachtende omstandigheden, veranderd in „laarzen langs de vloot."

    Iemand, veroordeeld om „langs de vloot gelaarsd" te worden, ontvangt een gelijk aantal van de hem opgelegde slagen langs de zijde van ieder schip, dat tot de vloot behoort; zoo zal hij, tot b.v. drie honderd slagen veroordeeld zijnde, indien de vloot uit tien schepen bestaat, daarvan naast elk schip dertig ontvangen.

    Een groote barkas wordt voorzien van een los dek met een opstaanden mast. Op dit vaartuig bevinden zich de ongelukkige veroordeelde, de provoost-geweldige, de bootsman met zijne maats, voorzien van hunne strafwerktuigen en gewapende mariniers voor- en achterop. Wanneer het sein voor de strafoefening geheschen is, zendt elk schip van de vloot een of twee sloepen, met de roeiers net gekleed, de officieren in volle uniform en de mariniers onder de wapens. Deze sloepen verzamelen zich aan de zijde van het schip, waar de barkas ligt; de bemanning wordt opgefloten, en in het want geposteerd, om getuige te zijn van het gedeelte der geheele straf, dat, na voorlezing van het vonnis, aldaar op den gevangene wordt toegepast. Wanneer deze het bepaalde aantal slagen (met de laarzen¹) ontvangen heeft, wordt hij voorloopig losgemaakt en mag zich nederzetten, met een doek over de schouders, terwijl de sloepen, die bij de executie van het vonnis behooren, de barkas te zamen opsleepen naar het naastbijliggende schip van de vloot, waar hetzelfde aantal slagen met overeenkomstige plechtigheid andermaal wordt uitgedeeld. Zoo wordt de veroordeelde van schip tot schip gevoerd, tot de afstraffing volbracht is.

    Dit lot ondervond nu de rampzalige Peters; en moeielijk ware het uit te maken, of, toen de laatste slag hem in zwijm had doen vallen en zijne schouders door den doek bedekt waren, niet zijn hart nog veel meer bloedde dan zijn lichaam.

    De tijd heelt wel de wonden van het lichaam, doch niet altijd de wonden aan de ziel geslagen, en daardoor was Peters van dat oogenblik af, een verloren man. Kort na het ondergaan zijner straf verspreidde zich het nieuws van de muiterij te Spithead; en thans konden de weifeling en de vrees bij de Admiraliteit, zoowel als bij de natie in het algemeen, niet langer verborgen blijven. Schijnbaar werd dit oproer door eenig toegeven bedwongen; doch toegeven blijft zonder uitwerking, wanneer dit van de meerderen tegenover de minderen plaats heeft, zooals ook hier blijken zou.

    Tweede hoofdstuk.

    De muiterij te Spithead werd spoedig gevolgd door die aan de Nore. Zelfs de vloot vóór Tessel deed mede, met uitzondering van enkele schepen, die door den moed en de wakkere houding van den ouden admiraal Duncan voor de algemeene besmetting bewaard bleven.

    Het was op den 6den Juni dat de vloot aan de Nore vermeerderd werd met de Agamemnon, Leopard, Ardent en andere schepen, afkomstig van het eskader van admiraal Duncan. Toen de genoemde vlootvoogd zich door nog een ander gedeelte van zijne schepen zag verlaten, liet hij de bemanning van het admiraalschip achteruit bijeenkomen en sprak haar op zulk een kordate wijze en in zulke krachtige bewoordingen toe, dat hij daardoor een diepen en blijvenden indruk maakte.

    De matrozen werden tot tranen toe bewogen en gaven luide hun voornemen te kennen, den admiraal tot den dood toe getrouw te zullen blijven. Waren alle schepen van de vloot gecommandeerd geweest door mannen als admiraal Duncan, dan zou de muiterij te Spithead niet nagevolgd zijn geworden; doch de matrozen misten het vertrouwen in hunne officieren en in de admiraliteit; en het niet hechten aan beloften, die beschouwd werden als slechts gegeven, om tijd te winnen, was de oorzaak van het tweede en nog veel ernstiger oproer aan de Nore.

    De verbitterde gemoedsstemming, waarin Peters verkeerde, deed hem tot de in verzet zijnde partij overgaan. Zijne hooghartigheid, de bijzonder goede opvoeding, die hij had genoten, en de erkenning bij zijne makkers dat hij een diep gegriefd man was, brachten er toe bij hem in de gevaarlijke stelling van raddraaier op zijn eigen schip te plaatsen. Hier had de bemanning zich wel niet geheel en al bij de muiters aangesloten, doch gaf reeds duidelijk blijk van eene zeer misnoegde stemming.

    Doch het onweder, dat eerst slechts broeide, barstte tengevolge van de handelingen van den commandant spoedig los. Verontrust door de oproerige stemming, die op de naastbijgelegen schepen zichtbaar werd, en door de verschijnselen van ontevredenheid, die zich op zijn eigen bodem voordeden, ging hij, eerder uit vrees dan uit vastberadenheid, tot eene daad van niet te rechtvaardigen willekeer over. Alleen omdat zij in druk gesprek op den bak staande gezien waren, gaf hij last tot de arrestatie van eenigen der flinkste onderofficieren en matrozen van zijn schip, en zich te binnen brengende, dat zijn gedrag ten opzichte van Peters, dezen wel tot de ontevredene partij kon hebben doen overgaan, liet hij hem mede in de boeien sluiten.

    De gevolgen dezer hoogst onbillijke handelwijze bleven niet uit. De matrozen kwamen gezamenlijk naar het halfdek en verzochten de redenen te mogen vernemen, waarom Peters en de overigen in arrest waren gebracht, en toen zij op het gelaat van den bevelhebber angst zagen uitgedrukt, niettegenstaande de officieren een zeer vastberaden houding aannamen, eischten zij op hoogen toon het ontslag hunner makkers. De eerste oproerige daad was dus een gevolg van de verkeerde handelingen van den commandant.

    Tevergeefs deden de officieren waarschuwingen en bedreigingen hooren. Een uit den hoop der ontevredenen gaf het sein tot een driemaal herhaalden oproerigen kreet, waarmede door allen ingestemd werd. De mariniers, die tot nog toe trouw waren gebleven aan hunne verbintenis, waren in ’t geweer geroepen; de eerste officier van het schip — want de bevende en zenuwachtige commandant had alle gezag verloren — beval de matrozen naar omlaag te gaan, hen dreigende te zullen schieten, indien niet onmiddellijk aan dien last werd voldaan. De kapitein der mariniers liet zijne manschappen „vaardig maken, en zij waren op het punt om „aan te leggen, toen de eerste officier door eene beweging met de hand dien uitersten maatregel nog weerhield, tot hij zich eerst overtuigd zoude hebben in hoeverre het verzet algemeen was. Hij deed eenige passen naar voren en verzocht, dat ieder matroos, die geneigd was koning en vaderland getrouw te blijven, over zoude komen van de zijde van het halfdek, waar de equipage was samengedrongen, naar die, waar de mariniers aangetreden waren en waar de officieren zich bevonden.

    Er volgde een oogenblik van spanning en stilte, — toen, na eenig gedrang, William Adams, een bejaard kwartiermeester, zich met de ellebogen een weg baande, in de voorste rij kwam en naar de zijde der officieren overstapte, terwijl de anderen met gejouw en gesis hunne ontevredenheid over zijn gedrag te kennen gaven. De oude man had juist de overzijde van het dek bereikt, toen hij zich, staande op het hoofd van een luik, als een vervolgde leeuw, fier omwendde, zijnen arm omhoog hief, om aandacht te wekken, en toen het volk op deze wijze toesprak:

    „Jongens, ik heb vijf-en-dertig jaar voor mijnen Koning gestreden, en ben te lang in zijnen dienst, om op mijn ouden dag een oproerling te worden."

    Het voorbeeld door Adams gegeven, vond geene navolging; — opnieuw werden oproerige kreten gehoord, en de matrozen gingen zich in den kuil verzamelen, terwijl zij het dek aan de officieren en de mariniers overlieten. Zij begonnen den schildwacht onder het halfdek te ontwapenen, ontboeiden de arrestanten en togen naar voren, tot overleg hunner verdere handelingen.

    De beraadslaging duurde slechts kort. Een bootsmansmaat, die zich als belhamel had opgeworpen, gaf met zijn fluitje het sein van „bij de verschansing, kooien af! Elkeen snelde naar het dek, greep eene hangmat, en liet zich daarmede weer in den kuil zakken. Daar men achteruit de bedoeling van deze daad niet had ingezien, had men die ongestoord laten uitvoeren. Kort daarna werd de van zijne wapens beroofde marinier, die als schildwacht bij de arrestanten geposteerd was geweest, naar boven afgevaardigd, om kenbaar te maken, dat de muiters den commandant en de officieren wenschten te spreken. Na eenig beraad, werd besloten kennis te nemen van de voorstellen van de zijde der oproerlingen. Er bleef toch ook niets anders over dan dat te doen, want, zelfs met behulp van de mariniers, waarop niet eens volkomen staat te maken viel, zou geweld niets meer hebben kunnen uitwerken en slechts bloed hebben gekost daar men omringd lag van schepen, die de vlag „in sjouw²) geheschen, en de stukken tot een vernielend vuur geladen gericht hadden. De officieren begaven zich dus naar het kuildek.

    Het tooneel, dat zich hier voordeed, was niet minder treffend dan ongewoon. Het achterdeel van den kuil werd ingenomen door den commandant en de officieren, die omlaag waren gekomen, met de weinige mariniers, die aan hunnen plicht getrouw bleven, en bij hen bevond zich thans ook Adams, die op zulk eene flinke wijze zijn besluit op het halfdek had kenbaar gemaakt. Het voorste gedeelte van het dek was in bezit van een rumoerige bende matrozen, waarvan alleen de hoofden te voorschijn kwamen boven eene verschansing van hangmatten, die zij over het dek hadden opgestapeld, en waarvan uit twee kunstig samengestelde schietgaten, twee lange vier-en-twintig ponders hunne met dubbel schroot geladen mondingen gericht hadden op het punt, waar de officieren met het detachement mariniers zich hadden opgesteld. Achter elk der kanonnen stond iemand met de lont gereed, waarvan hij telkens de asch wegblies om het monteerkruit spoediger te kunnen ontsteken en op het eerste sein te vuren.

    De commandant verbleekte op dit gezicht en wilde terugkeeren, doch de officieren, meer kordaat van aard, haalden hem tot blijven over, ofschoon hij zoovele blijken gaf van vrees en weifeling, dat daardoor slechts ernstig nadeel kon toegebracht worden aan eene zaak, die alleen met koele flinkheid en tegenwoordigheid van geest nog te redden was.

    De muiters hadden, op aanstoking van Peters, hunne voorloopige eischen achteruit kenbaar gemaakt, hierin bestaande dat de officieren en de mariniers hunne wapens zouden nederleggen en zich te beschouwen hadden als arrestanten, en zij hadden tevens gedreigd, dat de eerste stap voorwaarts, die door iemand hunner partij gedaan zou worden, het sein zou wezen, om de brandende lont op het zuntgat te leggen.

    Zoo was dus nu de stand van zaken aan boord.

    Te midden van al dat rumoer was er een, die, geenszins onverschillig voor hetgeen er om hem gebeurde, integendeel de handelingen over en weer met belangstelling volgde en, zonder verontrust te zijn, toch vreemd opzag van wat er zoo voorviel. Tusschen de beide, elkander vijandige partijen bevond zich een kind, een jongen van ruim zesjarigen leeftijd. Het was een beeld van kinderlijke schoonheid: kastanjebruin haar hing gegolfd langs zijn voorhoofd, gezondheid straalde uit zijne rooskleurige wangen, en zijne groote, donkere oogen schitterden van schranderheid en levenslust. Hij was gekleed in navolging van een oorlogs-matroos — wijde pantalon, boven de heup vastgemaakt, om geene draagbanden noodig te hebben — eene wit wollen frok met lange mouwen en een blauwen kraag, — terwijl hij, aan een koordje om den hals vastgemaakt een mes droeg; een lichte stroohoed, van matrozenmodel, voltooide zijn uitrusting. Soms zag hij naar achteren, waar de officieren en de mariniers stonden; dan weder waren zijne oogen naar voren gewend, naar de borstwering, waarachter zich de bemanning had verzameld. Het schouwspel was hem nieuw, doch hij was gewoon weinig te vragen. Naar den kant der officieren uit te gaan, wilde hij niet, de tegenwoordigheid van den commandant hield hem daarvan terug. Naar de matrozen te loopen, kon hij niet, omdat zij door de barricade van hangmatten waren afgesloten. Daar stond hij, vol verwondering, doch ook zonder een zweem van vrees.

    Er was iets aandoenlijks in den toestand van dat kind: bedaard, terwijl alles rondom hem in de hoogst onrustige spanning scheen te verkeeren, onbezorgd, terwijl de overigen onder den drang waren van zeer uiteenloopende gevoelens; tevreden, waar alle anderen over den gang van zaken en op elkaar misnoegd waren; vreedzaam, terwijl de partijen, waar tusschen hij in stond, dorstten naar elkanders bloed. Daar stond hij, de eenige gelukkige, de eenige onschuldige, te midden van honderden, die onder den invloed van strijdige belangen en kwalijk bedwongen hartstochten verkeerden.

    Na eenige oogenblikken stapte hij naar voren en leunde tegen een der kanonnen, die met de tromp naar buiten staken en met zijn hoofdje op eene lijn kwamen.

    Adams, de kwartiermeester, ging bij het zien van den gevaarlijken toestand, waarin de jongen zich bevond, op hem af. Dit was in strijd met een der eischen van de muitelingen, en Peters riep hem toe — „Terug, Adams, of wij vuren! Adams wuifde met de hand, om hem te weerhouden, en bleef nader komen. „Terug, achteruit, riep Peters nogmaals, „of bij God, wij schieten!"

    „Niet op een oud en ongewapend man, Peters, antwoordde Adams; „ik ben zooveel kruit en schroot niet waard. De man achter het stuk blies de lont reeds aan. „In ’s hemels naam, in uw eigen belang, als gij op uw eigen geluk en gemoedsrust prijs stelt, vuur dan niet, Peters! riep Adams thans met nadruk, „of het zal u eeuwig rouwen.

    „Houd de lont weg, zeide Peters; „één man behoeven wij niet te vreezen; en terwijl hij die woorden sprak, was Adams aan de monding van het stuk genaderd en greep den jongen, dien hij omhoog hief.

    „Het was mij slechts te doen, Peters, om uw eigen kind te redden, waarvan gij, als men gewaagd had te schieten, het eerst het hoofd zoudt verbrijzeld hebben," zeide Adams, terwijl hij zich haastig omwendde en het kind achteruit bracht.

    „God hier boven zegene u, Adams!" riep Peters met bewogen stem, een blik van innige liefde op zijn kind richtende. Het hart van den muiter was verteederd door zijne liefde als vader, — en bevreesd dat het leven van zijn kind door een noodlottige vonk in gevaar zou komen, zoolang het zich bij de officieren en hunne partij bevond, streek hij het losse kruit van het zundgat weg.

    Derde hoofdstuk.

    Op het oogenblik, beschreven in het laatste gedeelte van het voorgaande hoofdstuk, zou met een commandant, die de noodige fermiteit had bezeten en van eene behoorlijke hoeveelheid menschenkennis was voorzien geweest, het oproer nog bedwongen kunnen zijn; doch de commandant, die de bezorgdheid van Peters opmerkte, beschouwde het kind als een onschatbaren prijs, en toen Adams hem naar achteren gebracht had, rukte hij den jongen uit zijne armen, en gelastte aan twee der mariniers, om hunne geladen geweren op dit jeugdige hart te richten, — daarmede aan de muiters te kennen gevende, dat hij op het eerste teeken van vijandigheid hunnerzijds het kind zou laten doodschieten.

    De twee mariniers, die dit bevel ontvangen hadden, zagen elkander stilzwijgend aan, doch gehoorzaamden niet. De commandant, in de meening dat hij een meesterstuk van beleid toonde, herhaalde zijn order. Tevergeefs brachten de officieren hem op bescheiden wijze het onzinnige van zijne daad onder het oog en wendde de kapitein, die de mariniers commandeerde, verontwaardigd het hoofd af; het ruwe bevel werd, van bedreigingen vergezeld, nog eens gegeven. Thans begonnen de mariniers te morren en fluisterend met elkaar te spreken.

    Willy Peters toch was de lieveling eti speelkameraad van de geheele bemanning. Hij was altijd gewend met zijn vader aan boord te zijn, en er was niemand in het schip, die niet zijn leven zou gewaagd hebben, om dat van het kind te redden. De uitwerking van de onverstandige en wreede order liet zich dan ook niet lang wachten. De mariniers, met den sergeant aan het hoofd en kleinen Willy in veiligheid in hun midden, trokken met de bajonetten tot hunne verdediging op den commandant en de officieren gericht, terug naar het voorschip bij de muiters, met wie zij zich onder een driewerf herhaald „hoerah" vereenigden, terwijl het kind over de barricade van hangmatten werd getild en in de armen van zijn vader ontvangen.

    „Thans blijft ons niets meer over dan hunne voorwaarden aan te nemen, mijnheer," zeide de eerste officier.

    „Al wat zij willen, al wat zij willen, antwoordde de benauwde commandant; „zeg hun dit in Gods naam, anders zullen zij nog schieten. Adams, loop naar voren en zeg, dat wij toegeven.

    Dit bevel was echter overbodig; want de muiters, de onmogelijkheid van verderen tegenstand opmerkende, hadden de barricade opengemaakt en kwamen, met Peters aan het hoofd, naar achteren.

    „Mijne heeren, gij hebt u als arrestanten te beschouwen!" zeide Peters tot den eersten officier en de overigen, zonder den commandant daarbij met een blik te verwaardigen.

    „Ja, ja, riep de commandant, „ik hoop toch dat gij uwe handen niet met bloed zult bevlekken, Mr. Peters; ik bedoelde het kind geen kwaad te doen.

    „Als gij den jongen vermoord had, commandant, dan zoudt gij hem niet zoo gekrenkt hebben, als gij zijn vader deedt, antwoordde Peters; „doch vrees niet voor uw leven, mijnheer; dat is veilig, gij zult allen eerbied en de zorgen ondervinden, welke de omstandigheden veroorlooven. Onze strijd is niet tegen personen gericht.

    Voor Peters was het een trotsch oogenblik, toen hij dien man voor zich zag kruipen, en toen hij dank van hem aannam voor de belofte zijn leven te sparen — het leven van hem, door wien hij zoo wreed was behandeld geworden. Er lag een edele wraakneming in opgesloten; toch kon daarvan de volle waarde alleen gevoeld worden door hem, die gaf, en niet door den ander; slechts hij, die het edele en eervolle gevoel bezat, waarvan de commandant geheel verstoken was, zou dit hebben kunnen waardeeren.

    Zooals ik hierboven reeds zeide, ligt het niet in mijn plan om de bijzonderheden van deze nationale schande uitvoerig te vertellen, doch wil ik mij alleen bepalen tot het gedeelte, dat met deze geschiedenis in verband staat. Peters behoorde tot degenen, die met Parker³) dagelijks vergaderden aan boord van de Queen Charlotte, en nam een voornaam deel aan de beschikkingen van de oproerige vloot.

    Tengevolge van door de hoofdaanleggers begane fouten mislukte de muiterij aan de Nore. De opstand werd onderdrukt, de belhamels werden overgeleverd aan de uiterste gestrengheid van de krijgswetten, en onder meer anderen werd Peters ter dood veroordeeld.


    In het voorste gedeelte van het kuildek van een linieschip, in een vierkant hok met zware beschotten, dat door een der van tralie’s voorziene geschutspoorten zijn licht ontving — en slechts een lange houten bank bevatte — met de voeten in de boeien, die verschuifbaar waren langs een stevige ijzeren stang op het dek vastgemaakt, — zat de ongelukkige gevangene. Bij hem waren drie andere personen: zijne vrouw, zijn kind en de oude Adams, de kwartiermeester. Peters zat op het dek, tegen het schot geleund. Zijne vrouw lag naast hem, met het hoofd in den schoot verborgen. Adams was op de bank gezeten en hield het kind tusschen de knieën vast. Allen zwegen, en de oogen van drie hunner zagen neer op eene van dit droevige gezelschap, die meer rampzalig en ontroostbaar scheen dan de overigen.

    „Mijn lieve, mijne dierbare Ellen!" zeide Peters met diep bewogen stem, toen eene nieuwe uitbarsting van droefheid hare neergebogene gestalte deed bewegen.

    „Waarom weigert gij aan mijn dringend verzoek te voldoen, Edward? Al is het niet voor uzelf, luister dan toch naar mij ter wille van uw kind. Hoe vertoornd uw vader ook nog moge zijn, zijne vaderlijke genegenheid zal wel ontwaken, wanneer hij bekend wordt met den vreeselijken toestand, waarin zijn eenige zoon zich bevindt; zijn familietrots zal nooit gedoogen, dat gij zulk een vernederenden dood ondergaat; en door uw aangenomen naam wordt hem gelegenheid gegeven, zonder dat hij zich behoeft te schamen, zijn invloed te gebruiken voor schorsing van het vonnis."

    „O bespaar mij het hartzeer om nogmaals te moeten weigeren, mijn dierbaarste Ellen. Ik verlang om te sterven, en mijn lot moet dienen tot waarschuwing van anderen. Als ik naga welke vreeselijke gevolgen voor het vaderland uit onze oproerige handelingen hadden kunnen voortvloeien, dan ben ik dankbaar, innig dankbaar, dat wij niet geslaagd zijn. Ik weet wel, wat gij wilt aanvoeren — mijne grieven, de onverdiende slagen, die ik ontving. Ook ik zag die niet over het hoofd, en als mijn geweten luide sprak, heb ik ze als verzachting doen gelden; doch ik gevoel, dat ik geen recht heb ze anders dan als gedeeltelijke verschooning in rekening te brengen, niet als rechtvaardiging mijner daad. Zij staan, vergeleken bij mijn misdrijf, in geen betere verhouding daartoe, dan het geluk van één persoon bij dat van geheel het volk, dat ik alleen uit wraakzucht in gevaar zou hebben gebracht. Neen, neen, Ellen, voor mij is geen vrede denkbaar, als ik niet boet voor mijne misslagen, en dit ellendig leven is het eenige zoenoffer. dat ik geven kan. Ware het niet om u, of ter wille van dat arme kind, al wat mij lief en dierbaar is, ik zou vol vreugde de strafplaats betreden; maar die gedachte. . . . O God, sterk en steun mij!" barstte de ongelukkige uit, terwijl hij zijn gelaat met de handen bedekte.

    „Wees niet bezorgd over mij, Edward. Ik voel hier, zeide Ellen, de hand op het hart leggende, „eene zekere overtuiging, dat wij elkander spoedig zullen wederzien. Ik wil niet langer bij u aandringen, liefste. Maar de jongen — de jongen. . . . O Edward! wat zal er van dat dierbare kind worden, als wij beiden heengegaan zullen zijn?

    „Als het God behaagt mijn leven te sparen, dan zal ik zijn vader zijn," zeide de oude Adams, terwijl de tranen hem langs de getaande wangen biggelden.

    „Wat er van hem worden zal? riep Peters met nadruk uit. „Wel, hij zal de fouten van zijn vader goedmaken, — hij zal de schandvlek van zijns vaders naam uitwisschen. Hij zal bewijzen geven een even trouw onderdaan te zijn, als ik een oproerig dienaar geweest ben. Hij zal even eerlijk zijn vaderland dienen, als ik het schandelijk in den steek liet. Hij zal zoo oprecht zijn, als ik valsch ben geweest; en o, moge hij even voorspoedig zijn, als ik ongelukkig was — even gelukkig, als ik ellendig ben geweest. Kom hier, mijn jongen, en hoor mijn laatsten wensch. Hier, op het punt van dit leven te verlaten, wijd ik u aan uwen koning en uw vaderland; — dien het wakker en trouw. Zeg mij eens, Willy, verstaat gij mij, wilt gij mij dit beloven?

    De jongen legde het hoofd tegen zijns vaders schouder en fluisterde zacht: „Ja, ik zal; toen vervolgde hij na een kort stilzwijgen: „Vader, wat zal men met u doen?

    „Ik ga sterven, in ’t belang van het vaderland, mijn kind. Moge het u vergund zijn hetzelfde te doen, doch op eene meer eervolle wijze."

    De knaap verzonk in gedachten, verliet na eene poos zijns vaders zijde en zette zich zonder spreken op het dek naast zijne moeder neer.

    Adams stond op en zeide, hem bij de hand nemende: „Mogelijk hebt gij samen nog iets te bespreken, waarbij gij liever alleen wilt zijn. Ik zal Willy medenemen en nog wat boven brengen, vòòr hij naar zijn kooi moet. Het is hier te benauwd voor een kind. Goedennacht, beiden, al moet ik vreezen dat dit een onvervulde wensch zal blijven."

    Ja, het bleef bij een wensch! Den volgenden morgen zou het vonnis voltrokken worden.


    Toen Adams met Willy de hut van den veroordeelde had verlaten, dacht hij na over het tooneel, waarvan hij getuige was geweest, en daar Peters zijn jongen had toegewijd aan den Koning en het Vaderland, kwam een onweerstaanbaar verlangen in hem op, het kind te merken.

    Het tatoueeren is een algemeen gebruik bij de marine; van menigen matroos zult gij de armen van schouder tot pols overdekt zien met figuren: zijn eigene voorletters, die van zijn beminde, een kruis, Neptunus, omringd van zeenimfen, — de fabelleer vertrouwelijk naast de Heilige Schrift. De breedgepunte pijl was een merk, reeds aangenomen in den tijd van de Eduards (toen het beschouwd werd als het machtigste wapen voor den aanval), om het eigendom des Konings aan te duiden; en dat merk is tot op den huidigen dag in gebruik gebleven. Elk stuk van den inventaris, dat ten behoeve van Zijner of Harer Majesteits dienst verstrekt wordt uit de magazijnen of door de werven, is duidelijk met dit merk ingebrand of ingehakt; en werd iemand in het bezit bevonden van welk voorwerp ook, dat zoo gemerkt was, dan was hij een groot misdadiger, daar hij zich vergrepen had aan het eigendom des Konings.

    Adams gunde zich niet veel tijd voor overleg, en onzen kleinen held vertellende, dat het zijns vaders verlangen was, haalde hij hem zonder moeite over, de pijn te doorstaan van de bewerking, die hij vóór op den bak uitvoerde, door den omtrek van het verlangde teeken met naaldenpunten in te prikken en de licht bloedende plek met door inkt bevochtigd buskruit in te wrijven. Door deze eenvoudige middelen was binnen het uur de vorm van een breedgepunten pijl, of het Koninklijke merk, onuitwischbaar op kleinen Willy’s linkerschouder ingedrukt; en toen werd het kind naar zijne hangmat gebracht.

    Vierde hoofdstuk.

    De morgen brak aan; de zon scheen helder en liet een bundel lichtstralen vallen door de tralie’s van de cel, waar Peters zat met zijne vrouw in de armen gedrukt, niet slapende, doch verstompt en uitgeput door naamloos lijden. Peters was de eerste, die het stilzwijgen verbrak; zachtjes stootte hij Ellen aan en riep haar bij den naam. Een tijdlang had zij haar hoofd, dat op de borst hing, niet opgeheven; en het was door haar niet opgemerkt, dat de nacht in dag was overgegaan. Op zijne roepstem zag zij op, en nauw viel het schitterende zonlicht op hare ingezonken oogen, of zij ontwaakte tot het bewustzijn, dat de noodlottige morgen daar was.

    Met een angstigen kreet verborg zij weder haar gelaat tegen de borst van haren echtgenoot.

    „Ellen, zoo gij mij waarlijk liefhebt, zeide Peters, „bedroef mij dan niet in dit laatste uur. Ik heb nog veel te doen vóór ik sterven ga, en van u verwacht ik hulp en steun. Sta op, liefste, en laat mij aan mijn vader schrijven: ik mag de belangen van ons kind niet verwaarloozen.

    Bevende stond zij op, en het prachtige haar, dat verscheidene dagen verwaarloosd en nu vochtig van hare tranen was, uit het gelaat strijkende, reikte zij haren man het noodige schrijfgereedschap toe. Deze de houten bank, als tafel, naar zich toetrekkende, schreef den volgenden brief, terwijl zijne vrouw in wanhoop naast hem was gezeten.

    „Waarde Vader, — ja, nog waarde vader — vóór deze weinige regelen u in handen zullen komen, zult gij kinderloos zijn. Uw oudste zoon stierf roemrijk op het veld van eer; uw jongste en laatste zal dezen morgen een onteerenden, doch wel verdienden dood, op het schavot, ondergaan. Gij hebt dan niemand meer; doch zoo al uw zoon het leven als een verrader moet laten, zal dit geheim alleen u bekend worden, en niemand zal denken, dat de ongelukkige Peters, de belhamel van een muitend schip, de afstammeling was van een geslacht, dat zoo lang een onbevlekten naam droeg. Gaarne had ik u deze bittere schande willen besparen en u onwetend willen doen blijven van mijne onteering: doch mij rest een plicht te vervullen tegenover u en tegenover mijn kind; — tegenover u, opdat men geene aanspraak op uwe bezittingen zal kunnen doen gelden, en deze daardoor aan verwijderde familiebetrekkingen zouden overgaan; — tegenover mijn kind, opdat het eenmaal zijn rechten zal kunnen doen gelden. Vader, ik vergeef u, zou ik mogen zeggen — doch neen — laat alles vergeten zijn; en als gij dit schrijven doorleest en denkt aan mijn ongelukkig lot, laat dan een traan vloeien gewijd aan de nagedachtenis van het eens zoo gelukkige kind, dat op uwe knieën, door u geliefkoosd werd, en zeg dan in uw hart: „Ik vergeef hem."

    „Ik heb mijn jongen toegewijd aan zijn Koning en Vaderland. Als gij mij vergeeft en voornemens zijt uw kleinkind aan te nemen, breng dan geene verandering in de hem afgebakende loopbaan: — het was een plechtige belofte, die ik hem liet doen; en als gij op vergeving en zegen hoopt, dan zult gij dit laatste verzoek van een stervende inwilligen.

    „Zijne moeder is naast mij gezeten; ik zou u willen smeeken uwe genegenheid ook over haar uit te strekken, doch ik vrees, dat zij spoedig geene aardsche hulp meer zal behoeven. Verzacht althans hare laatste oogenblikken met deze belofte: den wees in uwe bescherming te zullen nemen, — en ik zal

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1