Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Moordtocht
Moordtocht
Moordtocht
Ebook473 pages6 hours

Moordtocht

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

‘De dreun kwam volledig onverwacht. Ik schoot naar voren en de veiligheidsriem sneed in mijn schouder.
‘Wat was dat?’ hoorde ik mezelf schreeuwen. Alles leek op dat moment tegelijk te gebeuren. Nog een schok die door de auto heenging, David die met zijn hoofd tegen het zijraam smakte, heel hard vloekte en het gaspedaal hard intrapte en uit alle macht aan het stuur rukte. De auto schoot zo hard naar voren dat ik in de rugleuning geduwd werd.’

Moordtocht, een vlucht, die begint als een reis naar het onbekende wordt al snel een ware beproeving waarin bedreiging, ontvoering en zelfs moord niet geschuwd wordt.

De 27-jarige Chay verlaat haar huis in Los Angeles en gaat op zoek naar antwoorden. Onderweg strandt ze met haar auto en komt vast te zitten in een kleine stad in de bergen. Daar gebeuren vreemde dingen. Een jonge vrouw is verdwenen en niet veel later verdwijnt ook Wayne Turner, haar redder in nood. In eerste instantie lijken de gebeurtenissen niets met elkaar te maken te hebben, maar als Chay op onderzoek uitgaat en haar pad dat van de indiaanse privédetective David Lonebear kruist doet ze een aantal schokkende ontdekkingen.

Wat hebben een twee jaar oude drievoudige moord en de verdwijning van de twee jonge mensen met elkaar te maken?

Wilma Wuite (1960, wilmawuite.nl) werd met haar debuut 'Geschopt' genomineerd voor de Brave New Books prijs 2014. Een gedeelde tweede plaats was het resultaat.

LanguageNederlands
PublisherWilma Wuite
Release dateMar 3, 2019
ISBN9780463612910
Moordtocht
Author

Wilma Wuite

Verhalen, ze hebben altijd in mijn hoofd gezeten. Elke gebeurtenis zette ik om in een flard van een verhaal. Een aantal jaren geleden ben ik begonnen het verhaal, dat al heel lang in mijn hoofd zit, op te schrijven. Daarbij kwam ik er steeds meer achter dat mijn fantasie behoorlijk met me op de loop kan gaan. Een heel bizarre ervaring, maar ik genoot er intens van. Het resultaat is 'Geschopt'. Mijn tweede boek Moordtocht is vertaald in het Engels onder de titel Killer Trip. IJskelder is mijn derde boek. Het is uitgekomen in april 2023. Houd mijn website www.wilmawuite.nl in de gaten en volg verdere ontwikkelingen. Ook ben ik te volgen op facebook en twitter.

Read more from Wilma Wuite

Related to Moordtocht

Related ebooks

Related articles

Related categories

Reviews for Moordtocht

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Moordtocht - Wilma Wuite

    MOORDTOCHT

    Eerder uitgegeven bij Brave New Books:

    Geschopt

    www.wilmawuite.nl

    MOORDTOCHT

    door Wilma Wuite

    ISBN 9789402149593

    ©2016 eerste druk

    Gepubliceerd door Wilma Wuite bij Brave New Books

    Cover: Susanne Kroon

    Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm, of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

    VOORWOORD

    Voor u ligt Moordtocht, mijn tweede boek. Opnieuw een thriller die speelt in Californië. Deze keer een boek met de Nederlandse Chay in de hoofdrol.

    Mijn dank gaat uit naar alle mensen die geholpen hebben Moordtocht tot stand te brengen. In de eerste plaats wil ik mijn proeflezers in het zonnetje zetten. Barbara, Lo, Feije en Marloes, jullie commentaren heb ik ter harte genomen en verwerkt in de definitieve versie van dit boek.

    In het bijzonder wil ik mijn steun en toeverlaat Suus bedanken. Zonder haar hulp, kritische blik, creativiteit en steun was Moordtocht niet tot stand gekomen.

    Ook mijn dochters en mijn vader wil ik hier een plek geven. Zij hebben me steeds onvoorwaardelijk gesteund en aangemoedigd om door te gaan. 

    Als laatste wil ik Feije, mijn lief, nog eens in de schijnwerpers zetten. Hij heeft me veel moeten missen, als ik weer eens verdiept boven mijn toetsenbord zat. Zijn kritische blik, opbouwende kritiek na het lezen van eerdere versies van Moordtocht hebben me geholpen om het verhaal te verbeteren.

    Graag nodig ik u uit mijn vernieuwde website www.wilmawuite.nl te bezoeken.

    Veel leesplezier!

    Wilma Wuite, mei 2016

    juli 2012.

    Het was nog steeds smoorheet. De zon was al onder, maar de hitte van de dag hing nog zwaar in de lucht. De eerste tekenen van een welkome onweersbui dienden zich al aan. Bliksemschichten verlichtten de wereld en in de verte donderde het al. Matt hoopte op een flinke bui, zodat het eindelijk eens wat af zou koelen.

    Hij zat onderuitgezakt en met zijn ogen dicht op de achterbank van de auto van zijn broer David. Hij had zin in een verfrissende duik in het zwembad van zijn maat en buurjongen Ken, van wie hij net een berichtje had gekregen. Snel typte hij een bericht terug, 'ben er over een kwartiertje, als David tenminste een beetje doorrijdt'.

    Met een half oor luisterde hij naar de discussie tussen zijn vader en zijn broer. Zijn moeder deed een enkele keer een bijtende duit in het zakje. Het ging weer eens over Cruella, zoals hij Rita, de vriendin van David, noemde. Vooral zijn moeder had het er moeilijk mee en dat stak ze niet onder stoelen of banken. Rita had eeuwig en altijd een smoes om niet over de vloer te hoeven komen bij haar schoonouders. David verdedigde haar met hand en tand, ondanks haar neerbuigende manier van doen tegenover hem. En ondanks dat háár ouders hem niet accepteerden. Die een relatie tussen de dochter van een steenrijke advocaat van Oost Europese afkomst en een man wiens voorouders sinds mensenheugenis geworteld waren op dit stukje aardkloot, niet goedkeurden. Maar ja, liefde maakte blind. In Davids geval stekeblind, lam en stokdoof, volgens Matt.

    Hij doezelde weg. Morgen om deze tijd was hij samen met zijn ouders in South Dakota voor een vakantie van drie weken. Hij zag er naar uit en tegelijkertijd tegenop. Zijn leven zag er zo anders uit dan het leven van zijn neven en nichten op het reservaat. Het was hem de afgelopen jaren steeds duidelijker geworden dat hij weinig reden tot klagen had. Zijn vader had een vaste baan als automonteur, zijn moeder werkte drie dagen in de week op zijn school, hijzelf haalde goede cijfers en de kans was groot dat hij een beurs zou krijgen voor een universiteit.

    'Ik moet even tanken,' hoorde hij David opeens zeggen.

    Matt was ondertussen wat meer rechtop gaan zitten en gluurde over de schouder van zijn vader. Links doemden de gelige lichten van het tankstation van Chin-Hae op. Zijn vader mopperde, maar Matt onderbrak hem.

    'Gatver David, ik moet piesen. Kun je ons niet eerst thuis afzetten?'

    'Dan ga je toch bij Chin? We halen niet eens naar huis. Volgens mij rijden we alleen nog maar op benzinedampen.

    'Dat hok is te vies om aan te pakken. En het stinkt er als een beerput. Daar ga ik niet naartoe.

    'Dan zoek je maar een boom op,' smaalde David. Zijn vader lachte om het geharrewar van zijn zoons. David draaide het hobbelige, slecht verlichte terrein op en stopte bij de pomp. Matt sprong uit de auto en ging op een holletje naar de achterkant van het bouwvallige gebouw.

    'En doorzeiken he?' hoorde hij zijn broer roepen, 'over vijf minuten gaan we verder. En ik wacht niet.'

    'Wordt Cruella boos als je te laat thuis bent?' plaagde hij terug. David lachte.

    Ondanks het leeftijdsverschil van dertien jaar konden ze het goed met elkaar vinden. David was negenentwintig, maar behandelde hem als een gelijkwaardige, heel anders dan zijn oudste broer Adam, die nog eens drie jaar ouder was. Die gedroeg zich als een oude man. Adam had net, samen met zijn vrouw Jenny, een huis gekocht en het zou Matt niet verbazen als ze binnen een jaar een kleine hadden. Oom Matt, dacht hij grinnikend, het klinkt nergens naar.

    Hij verdween achter het gebouw en liep naar de bosrand een meter of twintig naar achteren, leegde zijn blaas en haalde opgelucht adem. Het was aardedonker. Een auto kwam met hoge snelheid aan scheuren en stopte vlakbij met piepende banden. Matt schonk er geen aandacht aan. Hij dacht terug aan de afgelopen middag en avond. Adam en Jenny hadden een housewarming party gegeven. Hij had zijn broer en schoonzus nauwelijks gezien of gesproken. Die hadden het te druk met het bezighouden van hun andere gasten. Hij had Adam even met zijn ouders zien praten, maar ook die had hij al snel weer aan hun lot overgelaten. Niet dat Matt het erg vond, hij had zich prima vermaakt.

    David was een ander verhaal. Die had helemaal niet willen komen, maar Matt had zijn vader dwingend tegen zijn broer horen praten. Waar het over ging was hem niet duidelijk geworden, maar zijn vader was nerveus geweest. Pas toen David blijkbaar had beloofd te komen had hij zich een beetje kunnen ontspannen. Matt had er verder geen aandacht aan geschonken. David was alleen gekomen. Cruella schitterde weer eens door afwezigheid. Ook dat had Matt niet erg gevonden.

    Hij ritste zijn broek dicht en begon terug te slenteren. Twee harde knallen vlak achter elkaar deden hem opspringen van schrik. Zijn hart sloeg een slag over toen hij zijn vader hoorde schreeuwen. Daarna nog eens drie harde knallen. Hij begon te rennen, maar bij de hoek van het gebouw stond hij stokstijf stil. Een man beende met grote passen op nog geen twee meter afstand langs hem heen. Hij rukte een bivakmuts van zijn hoofd. Heel even ving Matt een glimp op van een kaalgeschoren kop met een tatoeage in zijn nek. De man leek hem niet in de gaten te hebben en liep met grote stappen verder. Als aan de grond genageld staarde Matt hem na. Een meter of dertig verderop sprong hij in een kleine auto, die wegscheurde voor hij het portier dicht had kunnen trekken. Met gedoofde lichten bonkte de auto het terrein af. Het duurde nog minstens een hele minuut voor Matt zich ertoe kon zetten in beweging te komen. Met ingehouden adem liep hij traag naar de plek waar Davids auto stond. Hoe dichterbij hij kwam hoe houteriger zijn bewegingen werden. Daar, naast de auto, lag zijn vader. Zijn shirt glom van het bloed en de zanderige en stoffige grond om hem heen kleurde donker. Met lege ogen staarde hij in het niets. Twee meter verderop lag zijn mobiele telefoon. Een snik welde op uit Matts keel. Op het moment dat hij zich op zijn knieën naast het lichaam wilde laten vallen schrok hij op van een geluid aan de ander kant van de auto. Matt ontwaakte uit zijn apathie en kwam in beweging. Hij rende om de auto heen. Daar vond hij zijn moeder, eveneens badend in haar eigen bloed. Ze keek hem met grote bange ogen aan.

    'Mam,' fluisterde hij, terwijl hij zich op zijn knieën naast haar liet vallen. Ze probeerde wat te zeggen, maar er kwam geen geluid. Hij nam haar hand in de zijne en voelde haar een keer knijpen. Toen zuchtte ze diep en haar ogen braken. Paniek overspoelde hem.

    'David,' schreeuwde hij, 'David, help!'

    Maar Matt wist dat David niet zou komen. Hij kwam overeind en begon naar de shop te lopen. Eerst langzaam, maar toen hij de shop naderde rende hij bijna. In de verte klonken sirenes. Binnen liet hij zich naast zijn broer op de grond vallen en liet zijn tranen de vrije loop.

    september 2014

    1.

    Twee tassen op de achterbank, daarin zaten al mijn bezittingen. Alles wat ik in de twee jaar dat ik in dit land woonde vergaard had en de paar dingen die ik uit Nederland had meegenomen. Op mijn gifgroene vlinderstoel na. Die stond nog in de woonkamer van het huis dat de afgelopen twee jaar mijn thuis was geweest. Ons thuis. Het huis van Nick en mij. Tot vanmorgen. In een vlaag van woede had ik de grote weekendtas volgepropt met al mijn kleren, mijn boodschappentas gevuld met boeken, cd's en aantekenblokken. En mijn laptop.

    Nick had het allemaal met verbijstering gadegeslagen. Hij had nog een poging gedaan om met me te praten, maar dat stadium waren we voorbij. Was ik voorbij. Deze keer was de maat echt vol geweest. Ik was er klaar mee. Het laatste dat ik van hem zag was zijn bleke gezicht in de achteruitkijkspiegel in een walm van blauwe uitlaatgassen. Met hangende schouders en zijn armen slap langs zijn lichaam had hij me nagekeken.

    Ik was te zeer in beslag genomen door sombere gedachten om op te merken dat de temperatuurmeter van mijn auto angstwekkende regionen bereikte. Toen ik die ochtend - het was nog geen zes uur - uit Los Angeles weggereden was had ik alleen maar weggewild, maar zodra de kust in zicht kwam had zich het zaadje van een plan in mijn hoofd genesteld. Een plan om uit te zoeken wat Nick van me had afgedreven. Wie de vrouw was die zich tussen hem en mij had gedrongen. Die misschien wel altijd tussen ons in had gestaan. Ik was erachter gekomen dat ze Missy heette en in Salley woonde, een klein plaatsje ergens in de bergen ten oosten van Santa Barbara. Mijn kennis van de topografie van dit deel van het universum reikte niet zover en een navigatiesysteem bezat ik niet. Zodra ik een bord zag dat een winkelcentrum aangaf was ik afgeslagen en had een paar boodschappen gedaan, waaronder een pot Nutella, een half brood, een mes en een paar flessen water. Nick zou zich een bult gelachen hebben om die reuzenpot chocopasta. Ook had ik een kaart van Zuid Californië gekocht. Hier en daar stonden zwarte stipjes, met elkaar verbonden door flinterdunne grijze streepjes, in een zee van groen. Een van die stipjes was Salley, mijn einddoel. De oceaan lag achter me. De temperatuur buiten steeg tegelijk met het landschap. En de temperatuur van de motor deed gezellig mee.

    Opeens gingen alle lampjes branden op het dashboard. Niet een paar, zoals ik al eerder meegemaakt had. Ik noemde de auto al een tijdje 'the red light district'. Het was een oud beestje en ik had hem op de kop getikt voor driehonderd dollar. Mijn eerste salaris van mijn eerste baan in Los Angeles. Het gedoe met die lampjes was na een maand of twee begonnen. Nick, mijn - binnenkort ex - man had er een paar keer naar gekeken, me geadviseerd een fles olie en een fles water in de kofferbak te gooien en regelmatig bij te vullen. Nu brandden echter alle lampjes, niet een uitgezonderd. Net op het moment dat het kreng zwoegend de berg beklom.

    Een eindje terug had ik een bord gezien waarop stond dat de weg tien procent steeg. Voor me zag ik een enorm rotsblok, waar de weg omheen krulde. Ik zweette peentjes en niet alleen omdat de temperatuur het laatste uur gestegen was naar misschien wel 35 graden. Ik bereikte het rotsblok en zag de temperatuurmeter van de auto naar het bovenste gedeelte van het rode gebied bewegen. Een plek om te stoppen was er niet. Aan een kant torende het rotsblok boven me uit, aan de andere kant leek de wereld op te houden om tientallen meters lager weer te beginnen. Langzaam bekroop me een gevoel van paniek. Van de woede die zich vanmorgen van me meester had gemaakt was niets meer over. Verdriet en wanhoop vochten om een plekje in de top twee. En nu kwam daar paniek bij. Het laatste stuk bewoonde wereld had ik bijna een uur geleden achter me gelaten. Ergens voor me moest Salley liggen, maar ik had geen flauw idee hoever ik daarvan verwijderd was.

    De motor begon ondertussen steeds vreemdere geluiden te maken. Na die rots, na die bocht zou ik echt iets moeten doen. Mijn hart klopte in mijn keel die dichtgeknepen leek te worden. In de haarspeldbocht kreeg ik een adembenemend en tegelijkertijd angstwekkend zicht op de afgrond aan mijn linkerkant. Ik kon me ervan weerhouden mijn ogen dicht te knijpen. Meteen na de bocht kwam een open plek in zicht waar ik zou kunnen parkeren. Een inham, zoals ik die al vele malen had gezien. Een plek waar twee auto's elkaar konden passeren zonder dat er een de afgrond in stortte. Nog een meter of vijftig, veertig, toen dertig. Alsof de auto het geweten had, hield hij er met een knal mee op toen ik de inham opreed. Rook kringelde omhoog vanonder de motorkap. Ik sprong de auto uit. De hitte, die in de auto nog enigszins getemperd werd door alle opengedraaide ramen, sloeg me als een moker in het gezicht. Het was moordend heet, stoffig en vooral desolaat. In het afgelopen uur waren me drie auto's tegemoetgekomen. Had ik me maar beter voorbereid. Was ik maar in Los Angeles gebleven. Het plan beter uitgewerkt in plaats van onvoorbereid op pad te gaan. Had ik maar, was ik maar. Maar ik had niet en ik was niet.

    Ik wist het niet meer. Ik was leeg, moe, boos en verdrietig. Op dit moment meer omdat mijn auto het begeven had dan om de ontdekking dat Nick me bedrogen had. Ik haalde een van de flessen tevoorschijn en nam een slok van het intussen warme water. Toen bedacht ik dat ik iets moest ondernemen. Iemand bellen. Water bijvullen. Olie bijvullen. Zien dat ik dat kreng weer aan de praat kreeg en verder kon. Naar Salley.

    Er kwam nog steeds rook vanonder de motorkap waarop je een ei kon laten verkolen. Mijn shirt plakte kletsnat aan mijn rug en ik voelde zweetdruppels onder mijn pet vandaan over mijn voorhoofd glijden. Ik pakte mijn mobiel van de passagiersstoel en ontdekte dat ik geen bereik had. Dat rotsblok stond waarschijnlijk in de weg van alles wat me met de buitenwereld verbond. Een zucht, onderbroken door een snik ontsnapte me. De zon scheen onverbiddelijk en schaduw was er alleen aan de andere kant van het rotsblok. Verder stonden hier lage struiken. Ik stak de weg over en staarde naar beneden. De toppen van een paar bomen lagen een meter of zes beneden me en tien van me af. Die bomen stonden op de helling, die nog verder naar beneden liep. Ik liep terug naar het rotsblok, maar durfde er niet omheen te lopen. Bang dat er net op dat moment een auto langs zou komen die me zou pletten. Aan de passagierskant van de auto was een klein stukje schaduw en daar liet ik me zakken. Niet dat het daar veel koeler was, maar de zon schroeide er niet de huid van mijn armen. Ik dronk de laatste warme slokken water uit de fles en gooide het van me af. Om het vervolgens weer op te rapen en voor de achterbank van de auto te mikken. Daarna zeeg ik weer neer en ik liet mijn hoofd hangen. Als de motor afgekoeld was kon ik water bijvullen. En olie. Ik kon ook proberen lopend Salley te bereiken. Of Timboektoe.

    Opeens klonk het geronk van een zware auto. Dichtbij. Ik moest een beetje weggedoezeld zijn. Ik sprong overeind, waardoor ik bijna weer tegen de vlakte ging door de te snelle beweging in de te hete wereld. Er reed een oude truck langs. Een die ooit wit was geweest, maar nu grijsrood was door alle stof. Op het portier stond een niet meer leesbare naam. Uit de cabine schalde een keiharde heavy-metal dreun. Ik stak mijn hand op naar de chauffeur. Die reed me voorbij, remde en stuurde achteruit, om drie meter voor mijn auto tot stilstand te komen. Het volume van de muziek was wat naar beneden gedraaid. Een jonge vent in een spijkerbroek en een neongeel T-shirt stapte uit. Hij droeg een verschoten paarse LA Lakers pet met een bijna witte vlek ter grootte van een dubbeltje bij zijn rechteroor.

    Donkerbruine krullen piepten onder de pet vandaan. Een getatoeëerde slang slingerde zich vanaf zijn rechterpols omhoog en de tong van het beest likte aan zijn oor. Zijn bruine ogen lachten.

    'Pech? Rottige plek om te stranden.'

    Ik knikte. Hij klonk vriendelijk, maar ik had al zoveel films gezien waarin naïeve blonde blanke meisjes werden ontvoerd, aangerand en vermoord door op het eerste gezicht leuke mannen, dat ik achteruitdeinsde.

    'Zal ik even kijken? Ik weet wel het een en ander van auto's,' stelde de man voor. Zijn bruine ogen keken me opnieuw lachend aan.

    'Graag. Alle lampjes begonnen te branden.' Wat voor keuze had ik? Hier zitten wachten tot ik geroosterd was? Bovendien mocht ik dan een blond blank meisje zijn, naïef was een eigenschap die niet op mij van toepassing was.

    De man opende de motorkap en boog zich over de motor heen. Ik zag zijn handen hier en daar voelen en trekken. Toen hij weer overeind kwam keek hij me misprijzend aan.

    'Ben bang dat die het niet meer gaat doen. Opgeblazen.'

    Ik begreep weinig van auto's, maar wist wel dat een opgeblazen motor het einde betekende.

    'Waar was je op weg naartoe? Je kunt meerijden als je wilt. Ik moet nog even wat regelen een eind verderop. Daarna rijd ik door naar Salley.'

    Hij maakte een uitnodigend gebaar naar zijn smerige truck.

    'Als je tijdelijk onderdak nodig hebt, er is daar een hotel waar altijd plaats is.'

    Ik aarzelde, maar bedacht dat het misschien wel mijn enige kans was om in Salley te komen. Ik haalde mijn tassen uit de auto en sjokte achter de man aan. Ik gooide de weekendtas achter in de open laadbak, waar drie bulten onder een paar oude dekens lagen, en stapte in. Hopend dat hij me gewoon naar het hotel in Salley zou brengen. De tas met mijn laptop zette ik bij mijn voeten neer en mijn schoudertas hield ik angstvallig op mijn schoot.

    Voor hij wegreed draaide hij zich naar me toe, 'Wayne Turner,' stelde hij zichzelf voor. 'En jij bent…?'

    'Chay Sci… Arnoldi.'

    Charlotte Arnoldi uit Arnhem. Tot een jaar geleden. Toen was Nick Scially in mijn leven gekomen. Drie maanden later had hij me ten huwelijk gevraagd en ik had ja gezegd, hoewel ik maar bar weinig van hem wist. Na ons huwelijk had hij me meegenomen naar Los Angeles. Hij noemde me Chay, een naam die me beter paste.

    Ik wist nog steeds niet veel van hem en hij had weinig moeite gedaan daar verandering in te brengen. Wayne Turner leek mijn verspreking niet opgemerkt te hebben. Hij trapte het gaspedaal flink in terwijl hij de muziek weer harder zette. We reden door het bruine landschap en ik had het gevoel dat mijn longen verschroeiden bij elke ademteug. We vlogen over de smalle weg met aan een kant een flinke afgrond. Links ving ik een glimp van bebouwing op. In een flits zag ik een bord bij een afslag. Salley lag daar beneden in die vallei, maar Turner schonk er geen aandacht aan. Ik klemde het handvat van de deur vast en bekeek het door mijn tot spleetjes geknepen ogen. De bebouwing verdween achter ons en niet veel later onttrok een bergwand het hele stadje aan mijn blikveld. De weg kronkelde tussen de bergen door. Opeens trapte hij op de rem. Voor ons lag een stuk open terrein. In het dal stegen enorme rookwolken op naar de zinderende hemel.

    'Shit,' was het enige wat Wayne uitbracht. Stapvoets reed hij verder tot we in de diepte een gebouw in vlammen op zagen gaan.

    'Moest je daar iets afleveren?' Mijn stem klonk verstikt.

    Hij zei niets, liet de auto uitrollen en staarde met schitterende ogen nog een paar seconden naar de fel uitslaande vlammen. Toen trapte hij het gaspedaal weer in, zocht een plaats om te draaien en reed terug.

    2.

    Tien minuten later leverde Wayne Turner me netjes af voor het enige hotel wat Salley rijk was. Op mijn vraag of hij niet iemand moest bellen over die brand had hij geen antwoord gegeven, net zo min als op mijn twee andere pogingen een gesprek te beginnen. Op het moment dat ik uitstapte gierden er twee brandweerauto's met gillende sirenes en blauwe zwaailichten aan het eind van de straat langs.

    'Ik zal kijken of ik straks tijd heb voor je auto.' Zijn bruine ogen keken me afwezig aan. Ik knikte en pakte mijn spullen. De hitte sloeg me weer in mijn gezicht en het hete asfalt brandde dwars door de dunne zolen van mijn sandalen.

    De lobby van het hotel was een kleine bedompte ruimte, die werd gevuld met een balie van hooguit een meter lang. Bij het raam stonden twee stoeltjes en een rond tafeltje. Een slungelige knul met vlasblond haar en puistjes op zijn kin gaf me de sleutel van een kamer op de eerste verdieping.

    Wayne Turner belde pas aan het eind van de middag. Ik had een dutje gedaan en stond net op het punt me te gaan douchen.

    'Geen redden meer aan. Die is zo dood als een pier.'

    Natuurlijk had ik weinig hoop gehad dat het nog goed zou komen, maar toch was de schok groter dan ik gedacht had. Eigenlijk was ik volledig uit het veld geslagen. Ik was overhaast en zonder enige voorbereiding vertrokken. En nu leek het erop dat ik voorlopig vastzat in Salley.

    'Wat brengt jou naar Salley?' vroeg Wayne Turner. Ik was nog ver weg met mijn gedachten en schrok op van zijn vraag.

    Wat mij naar Salley bracht ging hem niets aan. Een stom plan. Het idee dat ik hier antwoorden zou vinden. Antwoorden op vragen die ik eigenlijk niet wilde stellen. Waarom zou ik hier blijven? Omdat ik niet veel keuze had. Geld voor een andere auto had ik niet, mijn auto was doodverklaard en ik had geen vrienden die ik zou kunnen bellen.

    Nee, niet kunnen.

    Willen.

    Ik was er vandoor gegaan, weg bij Nick. Ik wilde niet door hem, of door wie dan ook gevonden worden. Ik had tijd nodig. Tijd om te bedenken wat ik wilde. En ik wilde de vrouw ontmoeten die ons uit elkaar gedreven had. Aan Wayne vertelde ik dat ik er even tussenuit had gewild en dat iemand me verteld had dat de omgeving hier mooi was.

    Hij reageerde met een snuivend lachje. Op de achtergrond viel iets met een harde klap en hij riep iets met het spreekgedeelte van zijn telefoon afgedekt. Opeens was hij er weer. 'Ik ben vanavond aan het werk in de kroeg van mijn broer. Lenny's heet het. Twee straten van het hotel. Als je zin hebt…'

    Ik zei dat ik erover zou denken. Eigenlijk wilde ik gewoon met rust gelaten worden. In bed kruipen en me overgeven aan de vergetelheid van een bevrijdende slaap. Maar toen ik een paar uur later zover was kon ik mijn gedachten niet uitzetten. Mijn hoofd tolde. Na een half uur woelen en draaien gaf ik het op, kleedde me weer aan en liep naar buiten.

    Ik vond Lenny's na een korte wandeling. Net als alles in Salley was Lenny's vergane glorie. Een smalle ruimte achter een bladderende bruine deur. Binnen rook het naar verschaald bier en rook van vele jaren, zelfs nu hier niet meer gerookt mocht worden. Aan een kant waren U-vormige zitjes met gebarsten rode skai bekleding rond kale houten tafels, aan de andere kant was een lange bar met gammele houten krukken. Drie zitjes werden bemand door stelletjes en op de krukken zaten eenlingen naar hun glazen te staren. Achter in de hoek zat een gitarist inspiratieloos te spelen. Een man met bruin krulhaar tot op zijn schouders stond achter de bar. Zijn gelaatstrekken waren een stuk scherper dan die van Wayne, maar ik zag enige gelijkenis. Dit moest Wayne's broer zijn. Zijn donkerbruine ogen stonden op onweer. Hij droeg een donkerblauw overhemd dat strak om zijn gespierde schouders spande. Hij bekeek me achterdochtig. Ik ging zitten tussen een man met een geruit overhemd en een cowboyhoedhoed op en een donker meisje met ontkroest haar. Ik bestelde een glas bier en toen ik aan het tweede toe was, kwam Wayne vanachter een deur achter in de ruimte. In een donkerblauw overhemd en een schone spijkerbroek en zonder pet zag hij er anders uit. Volwassener. Zijn gezicht lichtte op toen hij me in het vizier kreeg. Hij duwde zijn broer opzij en begon glazen te spoelen.

    'Hoe bevalt ons fantastische hotel?' vroeg hij tussen neus en lippen door, waarbij zijn ogen flonkerden van pret.

    'Geweldig. Ze hebben me de mooiste kamer gegeven. Eerste verdieping, prachtig uitzicht. En er wonen interessante mensen.

    Toen ik mijn spullen naar mijn kamer bracht had een man me nagestaard. Hij was net van de bovenverdieping naar beneden komen stampen en hij had me de stuipen op het lijf gejaagd.

    De kamer was vier bij vier, inclusief de douche- en toiletruimte. Op de muren zat vergeeld behang. Er stond een smal tweepersoons bed met een poepbruine sprei. Boven het bed hing een klein schilderij van een landschap. Verder was er een kast en een kleine, enigszins beschimmelde ruimte met een douche, wastafel en toilet. Het doucheputje zat onder de wastafel en de spiegel daarboven was bekrast. Het enige raam in de kamer kon niet open en de binnenplaats waar het op uitkeek was ongeveer net zo groot als mijn kamer. Er stond een container die uitpuilde en de tegels waren gebarsten en bezaaid met sigarettenpeuken. Het was echter niet duur en, ondanks dat het er nogal deprimerend uitzag, was de kamer schoon.

    Ik had mijn laptop uitgepakt en onder mijn bed geschoven. In het voorvak bewaarde ik de usb-stick met mijn bestanden. Misschien zou ik hier in Salley de inspiratie vinden om eindelijk te gaan schrijven aan mijn boek. Ik was er drie jaar geleden aan begonnen, als een soort therapie. De inspiratie was echter opgedroogd voor ik een letter op papier had gekregen. Ik had gehoopt dat mijn nieuwe leven in een nieuwe omgeving me goed zou doen, maar niets was minder waar. Misschien zou een verandering van omgeving en gezelschap me eindelijk de inspiratie geven om te beginnen.

    Wayne zette me nog een glas bier voor. Hij zei dat hij alle persoonlijke bezittingen uit mijn auto had gehaald. Ik kon ze ophalen wanneer ik daar behoefte aan had. Hij zou dan zorgen dat mijn auto afgevoerd werd. Of ik er nog iets voor terugkreeg vertelde hij er niet bij en ik had geen energie om ernaar te vragen. Daarna babbelde hij wat over het leven in Salley. Zijn broer Vance regelde elke zaterdagavond live muziek in de kroeg, de enige activiteit in het slaperige stadje, behalve een cultureel festival in oktober. Daar kwamen veel mensen op af, maar Wayne vond het een boel poeha en veel oninteressant geklets over schilderijen en beelden waar hij niets van snapte. Hij had meer met auto's en motoren. Hij werkte dan ook in de enige garage die het stadje rijk was.

    'Vanmiddag moest ik wat spullen halen. Geluk bij een ongeluk zullen we maar zeggen,' grijnsde hij.

    'En die moest je afleveren bij die loods die in vlammen opgegaan is?'

    Er gleed even een schaduw over zijn gezicht, maar hij herstelde zich snel.

    'Dat is al opgelost.'

    'Mooi.' Ik nam nog een slok bier en bedacht dat ik me in tijden niet zo ontspannen had gevoeld. De ruzie van die ochtend raakte meer en meer naar de achtergrond. Ik liet me meeslepen door de muziek, het geroezemoes en het gebabbel van Wayne, waarnaar ik maar met een half oor luisterde. De man met de cowboyhoed liet zich van zijn kruk glijden en vertrok. De gitarist hield op met spelen en nam zijn plek in. Wayne zette hem een glas met een goudkleurige vloeistof voor. Het meisje was al een tijdje eerder vertrokken.

    'We gaan sluiten,' kondigde Wayne's broer opeens aan. Ik keek rond en zag tot mijn verbazing dat er nog maar een handjevol mensen binnen was. Op de klok achter de bar zag ik dat het twee uur was. De tijd was voorbij gevlogen. Ik stond op en wankelde. Een hand werd onder mijn elleboog gestoken en hield me overeind.

    Het was nog donker toen ik ergens een irritant muziekje hoorde. Het geluid hield op en werd gevolgd door een dwingende stem. Ik wilde dat de stem ophield. Ik wilde slapen. Mijn hoofd tolde en mijn maag kwam in opstand. Net op tijd wist ik het toilet te bereiken. Teveel alcohol, te weinig eten, uitputting en stress. Ik sleepte me terug naar bed en kroop onder het dekbed. Zodra ik mijn ogen dichtdeed begon de wereld opnieuw te draaien, maar ik zuchtte een nieuwe golf van misselijkheid weg. Ik kon me er niet toe zetten weer op te staan. De stem kwam tot zwijgen en ik gleed weg in een onrustige slaap.

    Diffuus licht gleed door de dunne gordijnen de kamer binnen toen ik voorzichtig tussen mijn wimpers doorkeek.

    'Goedemorgen schoonheid,' hoorde ik een stem naast me. Ik schoot overeind.

    Wayne Turner.

    Hij lag naast me in bed. Ik was in een vreemd stadje, had in een vreemde kroeg teveel gedronken en had me door een vreemde man naar mijn hotel laten brengen.

    En daar was het niet bij gebleven. Het was ochtend en die vreemde man was er nog steeds. Paniek maakte zich van me meester. Was het nog maar een dag geleden dat ik, na een hoogoplopende ruzie, weggelopen was uit mijn huis in Los Angeles? Koortsachtig probeerde ik me te herinneren wat er de vorige avond gebeurd was. Mijn herinneringen bleven steken op het punt dat de kroeg ging sluiten. De klok had op twee uur gestaan. Daarna was het wazig.

    'Gaat het een beetje? Je ziet eruit alsof je een geest hebt gezien.'

    'Wat doe jij hier?'

    'Je was niet meer in staat zelf de trap op te komen. Ik heb je maar even gebracht.'

    Ik kon het me niet meer herinneren.

    'Ik wil dat je weggaat.'

    Wayne grinnikte.

    'Eerst even douchen als je er geen bezwaar tegen hebt.' Dat had ik wel, maar hij verdween in de krappe doucheruimte zonder op antwoord te wachten.

    Even later hoorde ik water stromen. Snel zwaaide ik mijn benen buiten het bed en schoot mijn spijkerbroek aan, die naast het bed lag. Het shirtje dat ik gisteravond had gedragen had ik nog steeds aan. Het stonk naar zweet, maar dat was van later zorg. Daarna controleerde ik of mijn laptop nog op dezelfde plaats onder het bed lag.

    Wayne stond te zingen onder de douche. Ik wilde dat hij ophoepelde.

    Boven zijn gezang uit hoorde ik opeens een onbekende ringtone. Ik negeerde het geluid en na een paar keer hield het op. De kraan werd dichtgedraaid en Wayne stommelde wat rond in het krappe hok. De telefoon begon weer aan zijn ergerlijke muziekje. Deze keer stak Wayne zijn hoofd om de hoek, maar de beller was ongeduldig. Voordat Wayne de telefoon te pakken had, hield hij er weer mee op. Hij gooide de telefoon op het bed, trok zijn spijkerbroek en overhemd aan en stapte in zijn schoenen. Ik glipte langs hem heen, deed de deur van de doucheruimte op slot, draaide de kraan open en liet het warme water over me heen stromen. Ik hoopte dat mijn geest weer helder zou worden over wat er de vorige avond gebeurd was. Boven het stromende water uit hoorde ik een gedempte stem. Wayne had ruzie met iemand. Tegen de tijd dat ik de kraan dichtdraaide was het stil.

    Ik sloeg een handdoek om me heen en stapte de kamer in. Ik had gehoopt dat hij weg zou zijn, maar hij zat nog steeds op de rand van het bed met zijn hoofd in zijn handen. Hij draaide zich naar me om.

    Hij stond op. 'Bel me maar als je iets nodig hebt.'

    'Ga nou maar!'

    Hij plakte een gele post-it op het nachtkastje.

    3.

    Mijn herinneringen aan de vorige avond werden niet helderder. Had ik Wayne Turner echt meegevraagd naar mijn kamer? Mijn opa had me een heilig wantrouwen in garage- en kroegbazen bijgebracht. Natuurlijk was Wayne geen van beide, maar hij zat wel dicht bij het vuur. Ondanks zijn leuke bruine ogen was hij helemaal niet mijn type. En ook al was ik net bij Nick weggelopen, ik zou toch niet zomaar een vent als Wayne meenemen? Dat ik me er niets van kon herinneren baarde me toch wel zorgen.

    Ik piekerde nog steeds toen ik na het ontbijt een eindje ging wandelen. Het was alweer warm en ik probeerde zoveel mogelijk in de schaduw te blijven. Het hotel had zowaar wifi en ik had het adres wat ik zocht op mijn kamer opgezocht. Al snel vond ik de straat aan de rand van het stadje. Aan de linkerkant stond een groot blok van twee verdiepingen. Beneden zaten bedrijfjes, die er allemaal weinig welvarend uitzagen.

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1