Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Italië in de Middeleeuwen: Gedurende duizend jaar (305-1313)
Italië in de Middeleeuwen: Gedurende duizend jaar (305-1313)
Italië in de Middeleeuwen: Gedurende duizend jaar (305-1313)
Ebook911 pages11 hours

Italië in de Middeleeuwen: Gedurende duizend jaar (305-1313)

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

"Italië in de Middeleeuwen: Gedurende duizend jaar (305-1313)" van H. B. Cotterill. Gepubliceerd door Good Press. Good Press publiceert een ruim aanbod aan titels in alle genres. Van bekende klassiekers & literaire fictie en non-fictie tot vergeten−of nog niet-ontdekte pronkstukken−van de wereldliteratuur, wij publiceren boeken die u beslist moet lezen. Iedere Good Press editie is zorgvuldig aangepast en geformatteerd om de leesbaarheid voor alle e-lezers en apparaten te verbeteren. Ons doel is om e-books te maken die gebruiksvriendelijk en toegankelijk voor iedereen zijn in een digitaal formaat van een hoogwaardige kwaliteit.
LanguageNederlands
PublisherGood Press
Release dateFeb 8, 2022
ISBN4064066400484
Italië in de Middeleeuwen: Gedurende duizend jaar (305-1313)

Related to Italië in de Middeleeuwen

Related ebooks

Related articles

Reviews for Italië in de Middeleeuwen

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Italië in de Middeleeuwen - H. B. Cotterill

    H. B. Cotterill

    Italië in de Middeleeuwen: Gedurende duizend jaar (305-1313)

    Gepubliceerd door Good Press, 2022

    goodpress@okpublishing.info

    EAN 4064066400484

    Inhoudsopgave

    Voorrede.

    Voorrede van den Schrijver

    Kaarten.

    Platen.

    Illustraties in den tekst.

    Eerste Deel.

    Historisch Overzicht.

    305–476.

    Hoofdstuk I.

    Waarom het Keizerrijk gevallen is.

    Hoofdstuk II.

    De Barbaren.

    Hoofdstuk III.

    Christendom en Heidendom.

    Hoofdstuk IV.

    Theodosius de Katholieke.

    Hoofdstuk V.

    Stilicho, Alarik en Placidia.

    395–450

    Hoofdstuk VI.

    Attila de Hun.

    Hoofdstuk VII.

    Van Gaiserik tot Odovacar.

    Het Einde van Romulus Augustulus.

    Tweede Deel.

    Historisch Overzicht.

    476–568.

    I. Odovacar’s regeering (476–’93) .

    II. De Heerschappij der Oost-Goten (493–535) .

    III. De Gotische oorlog. (535–’53) .

    IV. De Byzantijnsche Overheersching.

    Hoofdstuk I.

    Theoderik.

    Hoofdstuk II.

    De schrijvers.

    Hoofdstuk III.

    St. Benedictus.

    Hoofdstuk IV.

    Justinianus.

    Derde Deel.

    Historisch Overzicht.

    568–800.

    Hoofdstuk I.

    Gregorius de Groote.

    Hoofdstuk II.

    Bouwkunst en Mozaïekwerk.

    300–800.

    Basilieken.

    Byzantijnsche Bouwkunst.

    Mozaïek.

    Romeinsch-Longobardische Bouwkunst (Vroeg-Romaansch)

    Hoofdstuk III.

    Venetië en andere steden.

    Hoofdstuk IV.

    Karel de Groote te Rome.

    De Basiliek van St. Pieter.

    De Donaties.

    Aanteekening over de Byzantijnsche keizers

    800–1453.

    Vierde Deel

    Historisch Overzicht

    800–1190.

    (1) De Karolingers (800–888) .

    (2) Zoogenaamde Italiaansche Koningen en Keizers (888–962) .

    (3) De Saksische Keizers (962–1024) .

    (4) De Frankische Keizers (1024–1125) .

    (5) Keizers der Hohenstaufen.

    Hoofdstuk I.

    De Donkere eeuwen.

    De Reliquieën-Manie.

    Pausin Johanna.

    Een Lijk gedagvaard voor een Synode .

    Het lot van den tegenpaus Johannes XVI .

    Hoofdstuk II.

    De Noormannen.

    Hoofdstuk III.

    De opkomst der republieken.

    tot c. 1200.

    Venetië (800–1200) .

    Milaan.

    Florence (tot 1200)

    Hoofdstuk IV.

    Romaansche bouwkunst .

    800–1200.

    Lombardije en Emilia.

    Toskane.

    Midden- en Zuid-Italië.

    Sicilië.

    1050–1200.

    Vijfde Deel

    Historisch Overzicht

    1190–1313.

    (1) Hendrik VI.

    (2) Paus Innocentius III.

    (3) Frederik II.

    (4) Manfred en Karel van Anjou.

    (5) Konradijn en Karel van Anjou.

    (6) Karel van Anjou en de Siciliaansche Vesper.

    (7) Van den Siciliaanschen Vesper tot den vrede van Caltabellotta.

    (8) Rome van 1285 tot 1303. Bonifacius VIII.

    (9) Hendrik VII van Luxemburg.

    Aanteekening over Dante en Hendrik VII.

    Hoofdstuk I.

    Godsdienstige stroomingen.

    c. 1200–1300.

    Hoofdstuk II.

    De republieken en Signorie

    tot c. 1320.

    Florence (c. 1200–1320) .

    Milaan en andere steden (c. 1200–1320) .

    Genua en Venetië (c. 1200–1320) .

    Hoofdstuk III.

    Kunst.

    (c. 1200–c. 1320) .

    (1) Mozaïeken.

    (2) Bouwkunst.

    (3) Beeldhouwkunst.

    (4) Schilderkunst.

    Index.

    Dante

    Italië in de Middeleeuwen

    Gedurende duizend jaar (305–1313)

    Een kort historisch overzicht met hoofdstukken over belangrijke gebeurtenissen en personen in verband met godsdienst, kunst en litteratuur

    Door H. B. Cotterill M.A.

    Bewerkt door Dr P. A. van der Laan

    Met een voorrede van Prof. Jhr Dr J. Six

    Zutphen—W. J. Thieme & Cie

    Voorrede.

    Inhoudsopgave

    Niet als krijgslieden plachten de Nederlanders naar Italië te trekken. Geen Gothen, geen Longobarden of Vandalen kwamen uit de lage landen aan de zee. Aan de oorlogen van Guelfen en Ghibellijnen hebben zij geen aandeel van beteekenis gehad. Wanneer de legende de Mariakerk te Utrecht laat bouwen als boete voor een kerk te Milaan verwoest, noemt zij een Duitschen Keizer als stichter, geen Nederlander.

    Als pelgrims uit het heilige land kwamen zij de Brenner over naar Venetië. Als Roomvaarders bezochten zij Italië voor hun zieleheil. De Anima, thans de Duitsche kerk te Rome, is een Nederlandsche stichting.

    Ook als kooplieden onderhielden zij goede betrekkingen. De Heeren van Arkel hadden hun fortuin belegd in een bank te Genua. Het meesterwerk van Hugo van der Goes werd door een Italiaansch koopman uit Brugge te Florence gewijd. Een altaarstuk van Memling met soortgelijke bestemming kwam slechts door zeeroof bij de Hanze terecht. Ook bezit Brugge van oudsher een vroeg werk van Michelangelo. Mogen soms Nederlandsche kunstenaars hun eigen aard verloochend hebben onder te sterken Italiaanschen invloed, de van Eycken waarschijnlijk en velen na hen, van Rogier van der Weijden tot Terborgh, hebben in het zuiden alleen hun blik verruimd.

    Dat is echter in later dagen dan waarvan Cotterill in dit boek verhaalt. Onze gedachten gaan zoo zelden terug tot de tijden dat Karel de Groote nu voor den Falkhof te Nijmegen zijn paarden zag weiden, om dan weer te Rome als beschermer van het heilige Romeinsche rijk op te treden of dat Frans van Assisi een innige vroomheid predikte, in zijn land aanleiding tot nieuwe wonderen van kunst, in het noorden de bron van die gemoedsstemming, waaruit de hervorming te voorschijn kwam.

    Toch is het ook voor ons van belang in dit overzicht van duizend jaren die smeltkroes der volkeren te aanschouwen door de oogen van een man van kennis en smaak en zoo uit het ondergaande Romeinsche rijk het nieuwe Italië te zien herboren worden, niet als een eenheid, eer als een strijd van allen tegen allen, waaruit de republieken te voorschijn kwamen, een vruchtbaren bodem voor kunst en wetenschap.

    Wie Dante lezen wil en verstaan zal het niet berouwen in ons vlot geschreven werk, in het begin vooral soms een wat zwaar te verteren hoofdstuk doorworsteld te hebben, noodig voor een beter begrip van wat volgt.

    Goed gekozen afbeeldingen roepen de herinneringen op voor wie Italië reeds bezocht, of helpen hen, die dat geluk nog misten aan eenig aanschouwen.

    J. Six.


    Indien door het lezen van dit werk de studie van het gedicht, dat het bewonderend nageslacht den eeretitel goddelijk heeft gegeven, in breeder kring wordt ter hand genomen, zal ik mijn moeite ruimschoots beloond achten.

    Wat mij betreft,

    poscia di dí in dí l’amo piu forte.

    De Vertaler.

    Voorrede van den Schrijver

    Inhoudsopgave

    Reeds ten tijde van Cicero en Varro, zegt Gibbon, waren de Romeinsche augures ervan overtuigd, dat de twaalf gieren, die Romulus had gezien, de twaalf eeuwen voorstelden, die door het noodlot voor het bestaan van zijn stad waren vastgesteld. Deze voorspelling, zoo lezen wij bij de schrijvers van dien tijd, b.v. bij den dichter Claudianus, vervulde den geest der menschen met somberen angst, toen de twaalfde eeuw van Rome’s bestaan ten einde spoedde en zelfs het nageslacht moet met eenige verbazing erkennen, dat de verklaring van een toevallige of verdichte gebeurtenis inderdaad bevestigd is door den val van het West-Romeinsche Keizerrijk. Het overgeleverde jaar van de stichting van Rome is 753 v. Chr. en als wij nu aannemen, dat het Keizerrijk eindigde met de inneming van de stad door den Vandaal Gaiserik en den dood van Valentinianus III, den laatsten Keizer van de dynastie van Theodosius den Groote, welke gebeurtenissen beide plaats vonden in 455 n. Chr., dan is de vervulling van de profetie werkelijk verrassend. En ons geloof aan oude voorspellingen behoeft niet geschokt te worden, indien wij ons gedrongen voelen den eindelijken val van het Keizerrijk ongeveer éen en twintig jaren later te plaatsen, in welke periode niet minder dan negen zoogenaamde Keizers het purper aanvaardden: ten eerste de moordenaar van Valentinianus, daarna de beschermeling van den Koning der West-Goten te Arles, dan vijf marionetten van den veldheer der barbaren, Ricimer, vervolgens een weinig bekende ambtenaar van het hof, gekozen door een voornaam Bourgondiër, en de negende, een zoon van een Pannonisch soldaat uit Attila’s leger, de onschadelijke jongeling", zooals Gibbon hem noemt, die de prachtig klinkende namen van Romulus Augustus (uit medelijden of om hem te bespotten verkleind tot Momullus Augustulus) had geërfd of aangenomen, en die in 476 door den barbaar Odovacar werd onttroond en met beleedigende edelmoedigheid verlof kreeg zich terug te trekken naar een ruime en weelderige gevangenis, de villa, die Marius had laten bouwen en Lucullus had versierd, op de hoogten, waarvan men een uitzicht heeft op de golven van Napels en Baiae.

    Dit jaar, 476, wordt algemeen aangenomen als de grens, die het einde aangeeft van de geschiedenis van het oude Rome en het begin van de Italiaansche geschiedenis. Toch zijn sommige schrijvers van meening, dat het Romeinsche Keizerrijk onder de Keizers van het Oosten nog voortduurde, ja zelfs nog ongeveer duizend jaar, tot de verovering van Constantinopel door de Turken, in ieder geval nog meer dan driehonderd jaar, totdat het in de macht geraakte van een vrouw, die onmenschelijke ellendelinge, de vrome Irene. Deze gebeurtenis gaf, volgens die schrijvers, den Romeinen het recht de keizerlijke waardigheid door de pauselijke zalving te doen herleven in den persoon van Karel den Groote. Dit herleefde Keizerrijk, dat bleef bestaan tot den dood van Hendrik VII in 1313, toen elk werkelijk verband met Italië verdween, of zelfs, volgens sommige, voortduurde totdat Frans II in 1806 afstand deed van de regeering, was natuurlijk een fictie; maar het geloof aan het zoogenaamde Heilige Roomsche Rijk was een feit, dat op de middeleeuwsche geschiedenis van grooten invloed is geweest en door den geschiedschrijver niet kan worden geloochend. Maar welke bewijsgronden ook kunnen aangevoerd worden om deze verschillende opvattingen te steunen, het is eenvoudiger en het ligt meer in de rede aan te nemen, dat het oude Romeinsche Keizerrijk, d.w.z. het uitgestrekte Imperium, waarvan Rome zelf de metropolis was, indien het niet eindigde, toen Constantijn si fece Greco en den keizerlijken zetel van Rome naar Byzantium bracht, of toen de laatste Keizer uit de dynastie van Theodosius te Rome werd vermoord, kort voor de aankomst van den Vandaal Gaiserik, toch te gronde ging, toen in 476 de barbaar Odovacar den jeugdigen Keizer Romulus Augustulus onttroonde en, zoo al niet den titel, dan toch de bevoegheden van een Koning van Italië aanvaardde.

    Derhalve kunnen wij aannemen, dat de geschiedenis van het middeleeuwsche Italië begint met het jaar 476. Na dat jaar stond Italië slechts tijdelijk en niet rechtstreeks in verband met het Oostelijke Keizerrijk, dat sommigen het latere Romeinsche Keizerrijk willen noemen, maar dat volgens mij, omdat Constantinopolitaansch een lang woord is, beter Byzantijnsch genoemd kan worden, vooral ook daar dit woord Oostersch genoeg klinkt, om een geschikte term te zijn in kwesties over kunst en geschiedenis.

    Het is waar, dat gedurende een zekere periode dit Byzantijnsche Keizerrijk zijn heerschappij over Rome, dat door den Byzantijnschen Keizer beschouwd werd als een provincie-stad van zijn Italiaansche diocese, en over bijna het geheele schiereiland herstelde, en dat het zijn souvereiniteit in eenige belangrijke Italiaansche steden en landstreken eeuwen lang bewaarde, vooral in het Exarchaat en de zuidelijke marina, zoodat zoo nu en dan de aanwezigheid van de Byzantijnen in Italië ten zeerste onze aandacht zal vragen. Het is ook waar, dat de Byzantijnsche Keizers aanspraak maakten op den titel Imperator Romanus1, en dikwijls als zoodanig werden erkend. Bovendien moet men toegeven, dat de geschiedenis van het zoogenaamde Oostelijke Keizerrijk in later tijd, met zijn Grieksche, Syrische, Armenische, Macedonische, Latijnsche, Vlaamsche en Fransche monarchen en dynastiën en met zijn rijke en weelderige uitloopers, bekend als de Keizerrijken van Nicaea en Trebizonde, buitengewoon schilderachtig en belangwekkend is.

    Evenwel, daar ons onderwerp Italië en niet Byzantium is, zal het beter zijn aan te nemen, dat het werkelijke Romeinsche Keizerrijk eindigde met de onttroning van den laatsten opvolger van Augustus te Rome in 476 en na dat jaar onze aandacht voornamelijk tot Italië te bepalen, terwijl wij slechts nu en dan een blik naar de andere zijde van de Adriatische Zee zullen werpen.

    Maar, ofschoon men kan zeggen, dat de geschiedenis van Italië in de middeleeuwen met dat jaar begint, scheen het mij toch raadzaam terug te gaan tot den tijd van Constantijn, om zekere religieuze, staatkundige, artistieke en litteraire eigenaardigheden in haar oorsprong na te speuren, als ook om in staat te zijn uitvoeriger de invallen der barbaren te behandelen. Wanneer dit gebeurd is, blijft de nog moeilijker taak over aan te toonen, hoe, te midden van al die verschillende elementen en krachten, de nieuwe bezieling begon te werken, die, na zoovele eeuwen, in onze dagen eindelijk een Italiaansche natie deed ontstaan. Mijn onderwerp, dat zich uitstrekt tot de eerste dageraad van de nieuwe kunst en litteratuur, beslaat een tijdvak van duizend jaar en het zou een zeer vervelend en nutteloos werk zijn, als ik trachtte mijn bladzijden te vullen met een opsomming van de ontelbare personen, die in een zoo snelle opvolging, in zoo ingewikkelde en vlug veranderende groepen, over het steeds afwisselende tooneel van tien eeuwen voorbijtrekken. Zelfs bij het uitvoerige en heldere verhaal van Gibbon moet de lezer, die geen overvloed van tijd en zeldzame volharding bezit, er dikwijls aan wanhopen zijn weg te vinden in het labyrint van barbaarsche invallen en godsdiensttwisten of in het drama van het Keizerrijk, een drama, dat zoo gecompliceerd is, dat bij meer dan een gelegenheid er niet minder dan zes Keizers tegelijk op de planken verschijnen.

    Met het oog op de beperkte ruimte en zulk een overweldigenden menigte van bijzonderheden, moet hij, die iets beters wil geven dan een droge opsomming van namen en gebeurtenissen, een methode vinden, die hem in staat stelt in een samenhangend verhaal de belangrijke historische feiten mede te deelen en die hem toch ook gelegenheid biedt andere belangwekkende dingen op een minder stijve en statistiek-achtige wijze te behandelen, en met vrije hand, om zoo te zeggen, de kale historische omtrekken in te vullen.

    De wijze, waarop ik te werk ben gegaan, is de volgende: aan elk van de vijf deelen, waarin mijn onderwerp verdeeld is, heb ik een kort overzicht van de staatkundige gebeurtenissen dier periode laten voorafgaan. Deze overzichten zullen het den lezer mogelijk maken den inhoud van die hoofdstukken te omlijsten (of misschien moet ik zeggen, chronologisch te rangschikken), waarin ik met vrije hand zekere belangrijke episodes en personen heb geschetst, terwijl ik mij moeite heb gegeven, door aanhalingen en beschrijvingen de locale kleur zooveel mogelijk tot haar recht te laten komen.

    Aldus kon ik vermijden, dat mijn verhaal onderbroken werd door verhandelingen over kunst en literatuur, en heb ik, wat over deze onderwerpen mij belangrijk toescheen, verplaatst naar de bijgevoegde hoofdstukken.

    Een volledige lijst van de talrijke schrijvers over de geschiedenis, kunst en literatuur van Italië in het tijdvak, dat hier behandeld wordt, zou meer ruimte eischen, dan ik kan missen en indien ook de titels van hun werken werden opgenoemd, zou een groot aantal bladzijden noodig zijn. Ik zal dus slechts eenige oude en moderne bekenden vermelden, aan wie ik bijzonderen dank verschuldigd ben.

    Balzani (Cronache it. del Med. Evo); Boëthius (De Cons. Phil.); Bryce; Cappelletti; Cassiodorus (en Jordanes; ook zijn brieven, uitgegeven door Hodgkin); Compagni (Dino); Crowe en Cavalcaselle; Engel et Serrure (Numismatique du Moyen Age); Eusebius; Ferrero; Gaspary (Scuola Poet. Sicil.); Gibbon; Gregorovius (Gesch. Stadt Rom); Gregorius de Groote; Hodgkin (Italy and her Invaders); T. G. Jackson (Romanesque Architecture); Jordanes (Hist. Goth.); Kugler; Liber Pontificalis (ed. Duchesne); Machiavelli (Istorie Fior.); Mothes (Baukunst d. Mittelalters); Muratori; Paulus Diaconus (Hist. Lomb.); Priscus; Ricci (vooral over Ravenna); Rivoira (Orig. dell’ Arch. Lomb.); Rotari (Editto); St. Augustinus (De Civ. Dei); Sismondi; Symonds; Villani (Giov); Wroth (Brit. Mus. Catal. Goth. and Lomb. Coins); Pasquale Villari (Invas. barbar. en L’Italia da Carlo Magno alla Morte di Arrigo VII).

    Misschien is het wel goed hier bij te voegen, dat ik mij er van bewust ben, dat niemand over dergelijke onderwerpen als middeleeuwsche architectuur een meening of opvatting kan verkondigen, zonder zich aan een fucilata van verschillende kanten bloot te stellen.


    1 Maar de Karolinger Lodewijk II had het recht aan zijn kant, toen hij, in antwoord op een hooghartig schrijven van den Byzantijnschen Keizer Basilius, verklaarde dat de Keizers van het Oosten geen Imperatores Romanorum waren.

    Lijst en verklaringen der illustraties.

    Inhoudsopgave

    Kaarten.

    Inhoudsopgave

    Platen.

    Inhoudsopgave

    Illustraties in den tekst.

    Inhoudsopgave

    Bladz.

    Kasteel van Theoderik te Verona (zegel)150

    Classe, Ravenna (Mozaïek)152

    Theoderik’s paleis te Ravenna (Mozaïek)152

    Leo’s Triclinium-mozaïek216

    Relief boven het portaal van de Kathedraal te Monza227

    Zuilen en kapiteelen in de S. Costanza fuori, Rome233

    Kapiteelen in de S. Vitale238

    Lombardisch werk in de basiliek van S. Abbondio, bij Como249

    Kapiteel in de S. Pietro, Toscanella250

    Kapiteel in de S. Ambrogio, Milaan250

    De oude basiliek van St. Pieter te Rome261

    Trappen van het Presbyterium en Confessio in de S. Giorgo te Valabro266

    Confessio in het Oratorium van de catacombe van S. Alessandro, te Rome266

    Munt van Michael Palaeologus274

    Hij knielt voor Christus en wordt gesteund door den Aartsengel Michael. Op de keerzijde ziet men de Heilige Maagd, omgeven door de muren van Constantinopel. Pachymerus, een geschiedschrijver uit dien tijd, zegt, dat Michael Palaeologus valsche gouden munten liet slaan om in de groote aanvraag te voorzien, en dat deze munten op de keerzijde een beeld van de stad vertoonden.

    Venetiaansche Munt van c. 860374

    Daar Venetië in dien tijd bijna onafhankelijk is, staat op deze munten God beware het Romeinsche Keizerrijk en God beware Venetië in plaats van den naam van den Keizer. Het gebouw is de Karolingische Tempel, die men dikwijls op munten van dit tijdperk vindt. Na 1100 worden alle aanduidingen over het Keizerrijk weggelaten, en na 1155 wordt op de grossi en matapans de naam van den Doge gezet. Giovanni Dandolo liet het eerst gouden dukaten en zecchinen slaan, ongeveer 1285. Zie plaat 45, munt 14 (blz. 409).

    Florentijnsche Munt van c. 1200388

    Zilveren grosso. Hetzelfde type werd gebruikt voor den gouden florijn. Zie plaat 45, munt 16 (blz. 409).

    Munt van de zonen van Ugolino, c. 1290476

    Ugolino was bailli in Sardinië, waar zijn zonen, Guelfo en Lotto deze gouden munten lieten slaan met het wapen van de familie (Gherardesca).

    Munt van Milaan, c. 1260480

    Type van den Milaneeschen gouden florijn, met S. Ambrosius en de twee Milaneesche heiligen, Protasius en Gervasius. Waarschijnlijk heeft een van den Torriani of Visconti dezen laten slaan.


    1 Thou nameles column with the buried base, Byron, Childe Harold’s Pilgrimage IV, 110, 2.

    De vier Praefecturae van het Romeinsche Keizerrijk

    De vier Praefecturae van het Romeinsche Keizerrijk

    ten tijde van Constantinus I

    De diocesen van de Praefectura waren: Praefectura Galliarum: Britannia, Galliae, Viennensis. Praefectura Italiae: Italia, Hispania, Africa. (Spanje wordt soms bij de Praefectura van de Galliae genomen). Praefectura Illyrici: Thracia en geheel Griekenland, Moesiae, Pannoniae. Praefectura Orientis: Asia, Pontus, het Oosten, Egypte. (Asia is Asia Minor en het Oosten is Syrië, Palestina, enz.).

    Eerste Deel.

    Historisch Overzicht.

    305–476.

    Inhoudsopgave

    In 305 deed Diocletianus afstand van de regeering en dwong Maximianus, een Pannonisch soldaat, dien hij twintig jaar tevoren had gekozen tot Keizerlijk collega (d. w. z. tot Augustus) om hetzelfde te doen. Daarna liet hij het Keizerrijk over aan Constantius Chlorus en Galerius, die tot dusverre slechts Caesars d.w.z. troonopvolgers waren geweest. Als nieuwe Caesars werden gekozen Severus en Maximinus.

    Constantius had vroeger Helena, die misschien van Britsche afkomst was getrouwd; bij haar had hij een zoon, den lateren Constantijn den Groote. Toen hij tot Caesar werd gekozen (293) was hij gedwongen Helena te verstooten en Theodora te huwen, de dochter van Keizer Maximianus; en de jonge Constantijn, die zich waarschijnlijk beleedigd voelde, had er de voorkeur aan gegeven in het verre Oosten als soldaat te dienen in plaats van te blijven bij zijn vader, die het opperbevel voerde in Gallië en Brittannië. Maar vijftien maanden na zijn verkiezing als Keizer over het Westen stierf Constantius te York en zijn zoon Constantijn, die haastig van Nicomedia (in Bithynië) was gekomen om zich bij zijn vader te voegen op diens expeditie tegen de Caledoniers, werd door het leger te York begroet als Augustus en Imperator.

    Galerius had zich voorgesteld, dat hij bij den dood van Constantius alleen keizer worden zou, maar toen Constantijn hem bericht zond van zijn benoeming was hij verplicht zijn woede te verkroppen en morrend stond hij hem den titel van Caesar toe, terwijl hij Severus bevorderde tot de waardigheid van Augustus en hem de provincie Italië toekende.

    Maar Maxentius, de zoon van den ouden Maximianus (die zich na zijn abdicatie in onmachtigen wrok heeft teruggetrokken) verwekt nu een opstand in Rome en Severus vlucht naar Ravenna, waar hij capituleert en gedwongen wordt zelfmoord te plegen. De oude Maximianus bezoekt Constantijn in Gallië om met hem te onderhandelen en neemt zijn dochter Fausta mede, die Constantijn te Arles trouwt. Krachtens zijn vroegere keizerlijke waardigheid bekleedt Maximianus daarna Constantijn met het purper en bekrachtigt aldus zijn verkiezing door het leger. Dadelijk dringt de Oostelijke Augustus, Galerius, toen hij den dood van Severus had vernomen, Italië binnen, doch moet terugtrekken. Dan benoemt hij Licinius als Augustus voor de Illyrische provincie. Daarna vraagt de overgebleven Caesar Maximinus den keizertitel voor Egypte en Syrië, die hem met tegenzin wordt toegekend, terwijl te Rome Maxentius zichzelf tot Keizer van Italië proclameert en zijn vader, den oude Maximianus, overhaalt wederom het purper aan te nemen. Derhalve hebben wij niet minder dan zes Keizers tegelijk—een merkwaardig verwarden toestand!

    Maxentius en zijn vader krijgen twist. De praetorianen verklaren zich voor den jongste en Maximianus trekt terug naar Illyricum; vandaar door Galerius verdreven gaat hij weer naar Arles in Zuid-Gallië en staat het purper af aan zijn schoonzoon Constantijn. Maar terwijl Constantijn op een expeditie is in het Rijnland, overvalt den ouden man een onbedwingbare aandrift om de schatkist te Arles te bemachtigen en een aantal soldaten over te halen hem nog eens tot Keizer uit te roepen. Constantijn komt met zijn vloot opzetten, de Saône en de Rhône af, en Maximianus vlucht naar Marseille in de hoop door de Romeinsche vloot van zijn zoon Maxentius ontzet te worden; maar de burgers laten hem in den steek en hij wordt door Constantijn ter dood gebracht, terwijl Fausta haar natuurlijk gevoel opoffert aan haar huwelijksche plichten en blijkbaar de terechtstelling van haar vader goedkeurt.

    Galerius stierf kort daarna (311) in zijn paleis te Nicomedia, door wurmen opgevreten, naar men zegt. Hij schijnt een trotsch, maar flink en ondernemend karakter gehad te hebben, en zijn regeering werd bekend door vele werken van algemeen nut b.v. de draineering van een uitgestrekt moeras tusschen de Drave en den Donau.

    Nu zijn er nog slechts vier keizers over: Maximinus in Azië en Egypte, Licinius in Oost-Europa, Constantijn in het Westen, terwijl Maxentius Italië en Noord-Afrika tyranniseert. Maar Italië en Noord-Afrika waren te klein voor de eerzucht van Maxentius. Hij toont openlijk zijn bedoeling om het gebied van Constantijn binnen te dringen, wiens keizerlijke titels op zijn bevel worden uitgekrast en wiens standbeelden hij smadelijk laat omverwerpen. Daarop marcheert Constantijn, na de helft van zijn leger aan den Rijn gelaten te hebben, met ongeveer 40.000 man zuidwaarts tegen 200.000 op, trekt de Mont-Cenis over, neemt Susa, Turijn, Milaan en Verona, en met de snelheid van een adelaar, zooals de groote Caesar zelf, is hij weldra bij Rome, waar in den slag bij Saxa Rubra (de roode rotsen, bij den Pons Milvius) Maxentius wordt verslagen en in den Tiber verdrinkt (312).

    In 313 bevestigde Constantijn’s Edict van Milaan den zoogenaamden Kerkvrede en de erkenning, ten minste in het westelijke Keizerrijk, van het Christendom als een wettigen godsdienst—misschien als den Staatsgodsdienst, ofschoon Constantijn zelf een heiden bleef, of ongedoopt, tot kort voor zijn dood. In hetzelfde jaar begint Maximinus (Nicomedia) een oorlog met Licinius (Byzantium en Illyricum), maar wordt verslagen en vlucht naar Tarsus, waar hij sterft. Derhalve zijn er nu slechts twee Keizers, Constantijn en Licinius, die gedurende tien jaar (314–324) het Romeinsche Keizerrijk verdeeld houden. Zij twisten en verzoenen zich en twisten dan weer. Constantijn neemt Byzantium, en ofschoon hij op verzoek van zijn eigen zuster beloofd had het leven van haar gemaal te sparen, liet hij kort daarna zijn schoonbroeder Licinius ter dood brengen, nadat hij hem gedwongen had voor zijn voeten te knielen en hem met beleedigend medelijden had doen opstaan. Aldus werd de Romeinsche wereld ten slotte wederom voor eenigen tijd onder één Keizer vereenigd.

    In de volgende zes jaar bewerkt Constantijn het overbrengen van den zetel der regeering van Rome naar Byzantium, dat hij van nieuwe muren en publieke gebouwen voorziet. In 330 wordt het aan hem gewijd met zijn nieuwen naam Constantinopolis. Het was in deze periode—een jaar na de inneming van Byzantium en den moord op Licinius—dat hij het beroemde Concilie te Nicaea in Bithynië bijeenriep, waar de Niceensche geloofsbelijdenis werd vastgesteld en de leerstellingen van Arius werden veroordeeld. (Constantinus werd, ofschoon legende en kunst vertellen, dat hij door bisschop Silvester te Rome in 324 werd gedoopt, pas op zijn sterfbed door een Ariaansch bisschop gedoopt.) Niet lang nadat hij aldus den eersten steen had gelegd van de orthodoxie, liet hij zijn oudsten zoon Crispus en zijn eigen vrouw Fausta (men denke aan Hippolytus en Don Carlos!) en zijn neef, den jongen Licinius ter dood brengen. Tegen het einde van zijn regeering leidt Constantijn een veldtocht tegen de Goten, die nu de Scythische bewoners van Midden-Europa, in dien tijd Sarmaten geheeten, over den Donau beginnen te drijven. Hij verslaat de Goten in een grooten veldslag, maar de Sarmaten (voorvaders van de Bulgaren) worden ten slotte ten Zuiden van den Donau gedrongen en 300.000 krijgen land in Thracië, Macedonië en Italië.

    In 337 sterft Constantijn de Groote in zijn paleis bij Nicomedia (Bithynië) en het Keizerrijk wordt verdeeld onder zijn drie zonen, een en twintig, twintig en zeventien jaar oud, Constantinus II, Constantius II en Constans. De eerste van deze (Keizer van Gallië, Brittannië en Spanje) wordt gedood, toen hij Italië, de provincie van zijn broeder Constans binnendrong; Constans wordt vermoord door een usurpator, Magnentius.

    Toen werd Constantinus, die een dozijn neven en ooms uit den weg had laten ruimen, alleen Keizer. Hij valt Magnentius aan en verslaat hem bij Mursa aan de Drave en jaagt hem voort van de eene plaats naar de andere. Eindelijk wordt de usurpator ingehaald bij Lyon en stoot zich in zijn zwaard.

    Constantius, wiens hof (te Constantinopel en later te Milaan) wordt geregeerd door ambtenaren van het paleis, vooral door een eunuch, Eusebius, vermeerdert zijn familiemoorden door Gallus, zijn neef, uit den weg te ruimen, die met zijn zuster Constantina, een menschelijke furie, was gehuwd en dien hij als Caesar voor de provincie van het verre Oosten had aangesteld.

    De broeder van Gallus, de toekomstige Keizer Julianus (van wien nog vele geschriften over zijn) vertelt ons de schandelijke geschiedenis van deze tragische gebeurtenis. Ook hij was door Constantius gevangen gezet en redde ternauwernood het leven door de gunst van de Keizerin, de schoone en beminnelijke Eusebia. Hij werd verbannen naar Athene, maar door den invloed van Eusebia teruggeroepen naar Milaan, trouwde met Helena, een andere zuster van Constantius, en ontving den titel van Caesar en het bestuur over het Westen. Hoe er twist ontstond, hoe Julianus door zijn soldaten tot Augustus werd uitgeroepen, hoe Constantius kwam aanstormen van het verre Oosten om den usurpator te straffen, hoe hij bij Tarsus stierf, zal later uitvoeriger verteld worden, wanneer het karakter en de regeering van den Afvalligen Keizer zal worden behandeld.

    Julianus regeerde slechts twintig maanden en was nog geen 32 jaar, toen hij stierf. Hij bezweek aan een pijlwond in Perzië ten Oosten van den Tigris, niet ver van de plaats waar nu Bagdad staat, toen zijn leger (zooals vroeger in die streken het leger van de 10.000 Grieken) groot gevaar liep vernietigd te worden. Het wordt meer door de staatsmans- dan veldheerskunst van Jovianus gered, een officier van de Lijfgarde, die (nadat Sallustius, de edele Prefect van de Oostelijke provincies, voor de eer heeft bedankt) tot Keizer wordt uitgeroepen door de troepen en een vernederenden vrede aanneemt van den Perzischen Koning Sapor, wien hij vijf provincies en verscheidene steden afstaat. Nadat het Keizerlijke leger vele manschappen in de rivieren en de woestijn van Mesopotamië heeft verloren, bereikt het Antiochië, waar, zooals overal op zijn terugtocht, groote verontwaardiging wordt opgewekt door den afstand van de Oostelijke provincies. (Op de munten van Jovianus ziet men hem met lauwerkransen, gevleugelde Victoriae en gevangenen aan zijn voeten!)

    Gedurende zijn verblijf van zes weken te Antiochië en zijn geforceerden marsch door Klein-Azië naar Constantinopel verspreidt Jovianus proclamaties, die verdraagzaamheid aanraden jegens het paganisme, maar het Christendom herstellen en ook den Kerkvrede, terwijl hij tevens den ouden Athanasius wederom op den patriarchalen troon van Alexandria plaatst—een poging tot pacificatie die hem enthusiaste toejuichingen bezorgt van de katholieke hierarchie, maar weldra gevolgd wordt door nog meer verbitterde, broedermoordende twisten tusschen de Christelijke sekten. Te Tarsus wordt het lijk van keizer Julianus verbrand. Vandaar trekt Jovianus verder met de Christelijke vaan (het Labarum) aan het hoofd van zijn leger; maar voordat hij Nicaea bereikt, sterft hij plotseling—vergiftigd, misschien door paddestoelen of door den damp van houtskool of van een pas gepleisterde kamer.

    In plaats van Jovianus wordt (nadat de prefect Sallustius nog eens voor de eer bedankt had) Valentinianus gekozen, een flink officier van Pannonische afkomst. Na zijn benoeming roept men van alle kanten dat hij een collega moet kiezen. Hij belooft niets, maar een maand later, na zijn aankomst te Constantinopel, vereert hij zijn broeder Valens, die beschreven wordt als een zwakzinnige, dikke, gebrekkige man, met den titel van Augustus. Derhalve wordt het Keizerrijk wederom verdeeld (364); Valens wordt het Oosten toegewezen, van den Donau tot Perzië; hij resideert voornamelijk te Antiochië; Valentinianus behoudt Illyricum, Italië, Noord-Gallië en de andere westelijke provinciën en kiest Milaan als zijn keizerlijke residentie.

    In 365 en 366 heeft plaats de aanslag van Procopius, een bloedverwant van Julianus en een heiden, die zich meester wil maken van het Oostelijke Keizerrijk. Hij neemt Constantinopel, wordt door de troepen in Thracië en aan den Donau erkend en zijn generaals onderwerpen Bithynië. De bange Valens, die nu te Caesarea is, wil afstand doen, maar zijn ministers staan het niet toe. De bejaarde Sallustius wordt wederom tot prefect van het Oosten gekozen en Procopius vlucht, nadat hij bij Thyatira verslagen is, naar de Phrygische bergen, maar wordt verraden en onthoofd. De laffe en zwakke Valens wordt dus hersteld op den troon van het Oostelijke Keizerrijk. Hij wijdt zijn grootste werkkracht aan het vervolgen van Athanasische Katholieken (hij was zelf een Ariaan, gedoopt door den Ariaanschen patriarch van Constantinopel). De oude Athanasius vlucht, misschien voor den vijfden keer, uit Alexandrië; maar het volk grijpt naar de wapenen en hersteld zijn patriarch, die kort daarna sterft (373).

    Valentinianus, lang en koninklijk van gestalte, verwierf eerst eerbied en genegenheid en schijnt nuttige wetten te hebben gemaakt (een van dezen beperkte de legaten aan de Kerk, die nu aan weelde begon toe te geven). Hij schijnt ook in verscheidene steden Akademies te hebben gesticht, zooals eeuwen geleden in Athene bestonden. Maar hij regeerde nog niet lang of hij werd de slaaf van een onbedwingbare wreedheid, die vele duizenden slachtoffers eischte, vooral in Rome en Antiochië; de vonnissen waren meestal gebaseerd op beschuldiging van tooverkunst. (Men zegt dat hij twee woeste berinnen hield, Innocentia en Mica Aurea om de veroordeelden voor zijn oogen te verscheuren.) Zijn cholerisch temperament was de onmiddellijke oorzaak van zijn dood, want toen in 375 gezanten van de Quaden, een barbaarsche volkstam, bij hem in zijn paleis te Trier kwamen, voer hij zoo heftig tegen hen uit, dat hij een aderbreuk kreeg.

    Valentinianus I werd opgevolgd door zijn zoon Gratianus dien hij als kind

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1