Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Zonder grenzen
Zonder grenzen
Zonder grenzen
Ebook284 pages4 hours

Zonder grenzen

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De echtscheiding van Petra en Victor scheurt het gezin letterlijk en figuurlijk in tweeën. Niet alleen de spullen worden onderling verdeeld, maar ook hun tweeling Emilia en Simon. Vader en zoon gaan samen met zijn nieuwe vrouw in Parijs wonen en Petra en Emilia wonen in Brussel. Wat betekenen de nieuwe grenzen binnen het gezin voor de familieleden? Hoe ontwikkelt de tweeling zich afzonderlijk van elkaar? In 'Zonder Grenzen' neemt Kristien Hemmerechts je mee in een verhaal over leegte, maar ook over verbintenis en ouder-kind relaties. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateFeb 4, 2021
ISBN9788726664300

Read more from Kristien Hemmerechts

Related to Zonder grenzen

Related ebooks

Reviews for Zonder grenzen

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Zonder grenzen - Kristien Hemmerechts

    Zonder grenzen

    Cover image: Shutterstock

    Copyright © 1991, 2020 Kristien Hemmerechts and SAGA Egmont

    This work is republished as a historical document. It contains contemporary use of language.

    ISBN: 9788726664300

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga Egmont - a part of Egmont, www.egmont.com

    Voor Tine Libbrecht

    Petra

    Herfst 1972

    Later zou ze het vaak vertellen. Dat zij niet hoefde te scheiden. Dat ze het geld beter had kunnen besteden. Aan een plezierreisje bij voorbeeld of aan een weekend voor twee in Berlijn. Ze had Emilia de muur kunnen tonen. Ze hadden met de metro naar Oost-Berlijn kunnen rijden. En ’s avonds, als Emilia in het tweepersoonsbed sliep, had ze zich kunnen bezatten in de bar van het hotel. Geen betere plek ter wereld dan Berlijn om je in alle eenzaamheid te bezatten.

    Hoeveel stak zo’n notaris in zijn eigen zak? Tien procent? Twintig? Vijftig? Aan de muur van zijn kantoor portretten van kinderen, zes in totaal, drie van hem en drie van zijn tweede vrouw. ‘Ja mevrouw, ja mijnheer, ik weet wat het betekent, ik heb het zelf ook allemaal meegemaakt.’ Voor twintigduizend frank zou hij voor Petra en Victor een EOT regelen, een echtscheiding met onderlinge toestemming.

    ‘Anderhalf jaar moet u rekenen,’ zei de notaris, ‘dan is de zaak rond. Maar ik zie dat mijnheer in Parijs woont. Dat kan de zaak ingewikkelder maken.’

    ‘Ik sta nog altijd in België ingeschreven. Bij mijn broer.’

    ‘En de inboedel, is die al verdeeld?’

    ‘Ja,’ zei Victor.

    ‘De winkel ook?’

    ‘Die staat op mijn naam,’ zei Petra. ‘Mijn vader wou dat zo. Hij heeft het geld voorgeschoten. Mijn man, ik bedoel ex-man is er nooit bij betrokken...’

    ‘Prima, dan moet u de verdeling gewoon even op papier zetten. Ik heb van u allebei een inventaris nodig.’

    De woonkamer: Victor; de slaapkamer: Petra; het witte servies: Victor; het Expo-servies: Petra; de televisie: V.; de stereoinstallatie: P.; het fornuis: V.; de koelkast: P.; drieënvijftig platen: V.; drieënvijftig platen: P.; drie boekenrekken: V.; drie boekenrekken: P.; één kind: V.; één kind: P.

    ‘Kunt u een voorschot betalen?’

    Onder het zware eiken tafelblad legde Petra tien briefjes van duizend in Victors schoot.

    ‘Cash?’

    ‘Uit de winkel,’ zei Petra en verried daarmee dat zij de operatie financierde.

    Het was het oude vertrouwde gebaar, honderden keren gemaakt in cafés en restaurants: onder het tafelblad stopte Petra Victor bankbiljetten toe opdat hij – de man – zou kunnen betalen. Zo, had ze geleerd, moest je aan tafel zakdoeken doorgeven en zo had ze Victor door de jaren heen een eindeloze stroom bankbiljetten aangereikt.

    De notaris ging staan. Het onderhoud was beëindigd.

    ‘U vergeet de inventarissen niet?’

    ‘Neen,’ zei Victor, ‘we vergeten de inventarissen niet.’

    De notaris liet hen uit. Het was na zevenen en alle bedienden waren al naar huis. Ze kregen allebei nog een stevige handdruk en toen was het echt afgelopen. De voordeur viel met een doffe slag achter hen dicht.

    ‘Honger?’ vroeg Victor.

    ‘Neen,’ zei Petra. Ze voelde zich alsof iemand haar met een voorhamer de grond in stond te heien. Ze wou Victor vragen wanneer hij zich bij zijn broer had laten inschrijven en waarom hij haar dat niet had verteld. Was het een geheim?

    ‘Heb je al gegeten?’ vroeg hij.

    ‘Neen.’

    ‘Je moet iets eten. Ik ken een leuk restaurantje in de buurt. Volg me met je wagen.’

    Victor stapte in zijn wagen en Petra stapte in de hare. Ze volgde de rode lichtjes voor haar. Als ze langzamer bewogen, trapte ze op de rem; als ze naar rechts zwenkten, draaide ze haar stuur. De lichtjes hielden stil en werden gedoofd. Ze bleef zitten maar haar portier zwaaide open. ‘Kom,’ zei Victor, ‘we zijn er.’ Motor stilzetten, handrem aantrekken, lichten doven, handtas, sigaretten, uitstappen. ‘Kom.’ Hij hield haar elleboog vast, leidde haar over een houten brugje naar een gebouw met geel verlichte ruiten, hield de deur voor haar open. Een vrouw met donkerblonde krullen, een zalmkleurige zijden blouse en een bril die tussen parelsnoeren aan een ketting op haar boezem rustte, kwam naar hen toe. ‘Ik heb gereserveerd,’ zei Victor. ‘Op naam van Elbergs. Victor Elbergs. Kunt u het aperitief bij het vuur serveren?’

    ‘Wat is het hier mooi,’ fluisterde Petra. ‘Kom je hier vaak?’

    ‘Nogal. Joëlle eet hier graag als we in België zijn.’

    Petra keek naar het vuur en dacht aan de precisie van het zinnetje. Joëlle eet hier graag als we in België zijn.

    ‘Waar is ze nu?’

    ‘Thuis. Bij Simon.’

    Opnieuw bewonderde Petra de onvermijdelijkheid van zijn woorden.

    ‘Je bent altijd welkom bij ons. Joëlle heeft me speciaal gevraagd je dat te zeggen.’

    Petra wou zich hierbij niets voorstellen.

    ‘Later misschien ooit eens.’

    ‘Waarom ben jij zo negatief? We kunnen toch vrienden blijven.’

    ‘We zijn vrienden. We eten samen.’

    ‘Waarom wil jij Joëlle niet leren kennen?’

    ‘Omdat ik haar niet wil leren kennen. Vertel me over Simon. Gaat het goed met zijn Frans?’

    ‘Goed. Heel goed. Hij kan zich al aardig redden.’

    Ze praatten over de tweeling, Simon en Emilia, die ze nu altijd allebei voor de helft zouden moeten missen. De banaalste anekdote werd gedetailleerd verteld, met een glimlach gehoord.

    ‘Maar hij maakt het goed in Parijs?’ vroeg Petra voor de zoveelste keer, en Victor stelde haar opnieuw gerust.

    ‘Kom zelf kijken,’ zei hij, maar ze schudde haar hoofd.

    ‘Hij vertelt me er wel over als hij bij me is.’

    Bij de koffie vroeg Victor de rekening en toen hij die nog zelf betaalde ook wist Petra dat haar huwelijk nu werkelijk voorbij was. De notaris had het huwelijkscontract nietig verklaard en Victor had de oude rituelen begraven. Het maakte niet uit dat het Joëlles geld was waarmee hij betaalde en dat het Joëlles wagen was waarin hij reed. Punt was dat Victor betaalde en dat het vertrouwde gebaar onder het tafelblad in het kantoor van de notaris voor de allerlaatste keer was gemaakt. Ze bedankte hem voor de lekkere maaltijd, zei dat het haar gesmaakt had. Hij zei dat ze het vaker moesten doen. De vrouw met de donkerblonde krullen hielp hen in hun jassen en hield de deur voor hen open. Ze liepen samen het bruggetje over en Victor vergezelde haar tot bij haar wagen.

    ‘Zorg goed voor jezelf. Bel me als er iets is.’

    Een zoen op haar rechterwang, een op haar linker, een op haar rechter. Goede vrienden. Geen rancune. Geen chagrijn.

    ‘Groetjes aan Simon.’

    ‘Groetjes aan Emilia.’

    Ze volgde opnieuw de rode lichtjes, tot Victor bij een kruispunt aanduidde dat hij rechtdoor reed en zij links moest afslaan.

    Het was tussen hen begonnen met een fiets. De jeugdclub organiseerde een fietstocht en Petra ging niet mee omdat ze niet kon fietsen.

    ‘Kun jij niet fietsen?’

    ‘Neen. Ik heb ook nooit een fiets gehad.’

    Een paar dagen later kreeg ze haar eerste fiets. Van Victor.

    ‘Voor mij?’

    ‘Voor wie anders?’

    Een rode glimmende fiets met drie versnellingen, een wimpel en een bel. Ze had nog nooit zoiets moois gezien.

    ‘Kom,’ zei hij. ‘Ga zitten op het zadel. Ik hou je vast.’

    ‘Ik durf niet.’

    ‘Komaan.’

    ‘Ik ben bang dat ik zal vallen.’

    ‘Je moet me vertrouwen. Ik beloof je dat je niet zult vallen.’ Eerst liep hij naast haar, een hand op het zadel, de andere op het stuur. Voor ze het in de gaten had, liet hij haar los en fietste ze alleen. Ze viel niet.

    ‘Victor, ik kan het. Ik fiets!’

    Ze had hem vertrouwd en ze was niet gevallen.

    ‘Zondag kom ik je ophalen,’ zei hij, ‘en dan maken we samen een fietstocht.’

    Een jaar later waren ze getrouwd. 1958 was een goed jaar om te trouwen. Expo-jaar. Jonge trouwers werden door burgemeesters en middenstanders met allerlei presentjes bedacht, een koffiekan waarop het Atomium was afgebeeld, een miniatuur Japanse toren, keukenhanddoeken met het Russische paviljoen. Van Petra’s vader kregen ze een woonkamer in de typische Expo-stijl, haar moeder kocht voor hen een servies versierd met nog maar eens het Atomium. Ze hadden niet veel nodig, konden makkelijk leven van Victors studiebeurs en de toelage die Petra van haar vader kreeg. Petra bleef op de academie, wilde nog altijd beter leren tekenen maar ging onregelmatig naar de les. Victor zou later veel geld verdienen. Zodra hij was afgestudeerd zou hij een eigen praktijk beginnen en haar vader alles terugbetalen. Tot de laatste cent. Petra zou thuisblijven om de telefoon te beantwoorden en afspraken te noteren voor de patiënten. Het schrikte haar niet af dat ze geen eigen baan zou hebben. Ze had nooit anders gezien.

    Van Victor leerde Petra dat ze geprivilegieerd was. Hij toonde haar een foto van een mistroostige vrouw met een breed uitgezakt lichaam. ‘Mijn moeder,’ zei hij, ‘vlak voor ze haar hoofd in de oven stak.’ En toen een tweede foto, van een jonge slanke vrouw op een schommel. ‘Mijn moeder, een week voor ze trouwde.’ Victor was de kleinzoon van een mijnwerker. Zijn vader had zijn moeder op de begrafenis van zíjn vader – Victors grootvader – moeten beloven nooit in de mijn te gaan werken. Op zijn veertiende kon hij bij de post beginnen, een zekere betrekking met vakantiegeld en pensioen. Als mijnwerker zou hij drie keer zoveel hebben verdiend, maar hij zou waarschijnlijk ook al lang met pensioen zijn gegaan. Of verongelukt zijn. Waarom zou de opleiding van de eerste Elbergs-arts niet worden meegefinancierd door een Sanders? De Sandersen hadden hun fortuin gemaakt in de kolonie, ze hadden veel goed te maken.

    ‘Heb jij je nooit afgevraagd hoe dat geld is verdiend?’

    Petra had het zich nooit afgevraagd.

    ‘Jij praat over het verleden. Over mijn grootvader en overgrootvader. Mijn vader is diplomaat.’

    ‘De diplomatie is een kaste van rijke mensen. Denk je dat ik daar een kans zou krijgen?’

    Ze leerde zich te schamen over haar afkomst. Soms gaf ze als geboortestad Brussel op in plaats van Leopoldstad, en schreef bij beroep van vader postbeambte in plaats van diplomaat. Maar soms sprak ze hem tegen.

    ‘Toen ik geboren werd, zat mijn vader in Polen. Hij zou naar Kongo komen, maar alle diplomaten werden naar België teruggeroepen. 1939 was geen goed jaar om geboren te worden.’

    ‘1936 ook niet. Jullie zaten tenminste veilig in Kongo.’

    Veilig, ja. Maar geprivilegieerd? In de oorlog kon haar vader niet bij zijn gezin zijn en na de oorlog wou hij het niet meer. ‘Ik sleur jullie niet mee van post naar post,’ zei hij. ‘Jullie kunnen nergens beter zijn dan bij mijn broer in Leopoldstad. Ik wil dat jullie een thuis hebben, een vaste plek.’

    Alleen toen hij naar Brazzaville was gestuurd, zagen ze hem regelmatig, maar haar ouders waren plots gescheiden en haar moeder was met de kinderen naar België teruggekeerd.

    ‘Petra Josepha Sanders, afstammelinge van plantagehouders, neemt gij Victor Elias Elbergs, gesproten uit een mijnwerkersgeslacht...’

    Alles zou loslopen, had Victor gedacht, twee jaar geduld en ik koop me vrij. Mijnheer Sanders, hier is uw geld terug. Hoeveel interest zei u? Alsjeblieft en bedankt. Hij trapte hard op de pedalen van zijn fiets, stuurde met één hand. In de andere hand hield hij bloemen voor Petra. Iedere dag vroeg ze bloemen, meestal kreeg ze ze ook. Ze was een kind, wilde verwend worden als een kind, was gelukkig met een kleinigheid, tulpen, een reep chocola, een paar kousen, een stuk zeep. Nog twee jaar, nog twee jaar, nog twee jaar, trapte Victor op de pedalen van zijn fiets. Petra wou niet in Leuven wonen, dus reisde hij iedere dag op en neer. Fietsen van en naar het station hield hem fit, een arts moet blaken van gezondheid, moet vertrouwen wekken bij de patiënt. Het was goed dat ze in Brussel woonden, hij zou er meer verdienen, sneller zijn schulden kunnen aflossen. En Petra kende hier mensen, was hier thuis. Als ze zich verveelde, kon ze naar haar moeder of haar zus. Een vrouw heeft zoveel nodig, vriendinnen, familie, bloemen. Petra... Een hard voorwerp sloeg tegen zijn stuur.

    Toen hij bijkwam, hoorde hij dat hij geluk had gehad. Hij was meegesleurd door een vrachtwagen en tegen een betonnen paal neergekwakt, het was een mirakel dat hij het had overleefd. De chauffeur was doorgereden, had misschien niet eens iets gemerkt. Victors linkerhand zat in het verband, zou gered worden, was hem beloofd, maar de middelvinger en de ringvinger moesten worden afgezet. ‘Ik had bloemen voor je gekocht,’ zei hij tegen Petra, die huilend bij hem zat. Hij keek naar het verband, voelde niets, geen pijn en geen hand, maar wist dat dat maar zou duren tot de pijnstillers waren uitgewerkt. Een arts met een gehavende hand? ‘Mag ik u even onderzoeken, mevrouw?’ ‘Mij onderzoeken – hoe? Met die hand?’ ‘Neen, neen, mevrouw, ik doe het onderzoek met mijn rechterhand.’ ‘Onderzoeken doe je met twee handen. Blijf van mijn lijf!’

    Iedereen zei dat hij de toekomst niet zo somber mocht inzien, dat hij makkelijk werk zou vinden in de farmaceutische industrie of bij een overheidsdienst, maar dat interesseerde hem niet.

    ‘Het is nooit mijn bedoeling geweest,’ zei hij, ‘om vertegenwoordiger of ambtenaar te worden.’

    ‘Natuurlijk niet, schat,’ zei Petra en ze dacht aan de brief die ze haar vader zou schrijven. Het was of een mes werd rondgedraaid in haar keel en haar oren, zo hard en lang had ze al gehuild.

    ‘Ik wil een kind,’ had ze enkele maanden later gezegd. Ze bedoelde: ik denk dat een kindje aandacht zal afleiden. Ik hoop dat een kind de leemte vult. Victor had al zijn cursussen en handboeken naar de vuilnisbelt gebracht, had gezworen nooit meer een stap in de universiteit te zetten. Hij keek de godganse dag naar zijn handen, draaide met de vingers die hij niet had. Petra had zich opnieuw aan de academie ingeschreven om het niet te hoeven aanzien.

    ‘Laten we een kind maken. Toe.’

    Tien maanden later werd de tweeling geboren, Simon en Emilia, een jongen en een meisje. Het leven werd een aaneenschakeling van luiers en voedingen. Petra gaf de melk die ze had, Victor voedde met een flesje bij. Hij had geen tijd meer voor zijn depressie, glimlachte naar zijn vrouw over de dubbele wieg. Als hij haar wou plagen noemde hij haar mama. ‘Mama, wat eten we vandaag? Help, alweer melk?!’ Hij stond op voor de baby’s zodra ze een kik gaven, ging met hen wandelen, draaide voor hen muziek. ‘Je moet daar vroeg mee beginnen,’ zei hij. ‘Dan ontwikkelt hun gehoor.’ Alles komt in orde, had Petra gedacht, als hij niet voor mij zijn studie afmaakt, dan doet hij het voor de tweeling. Binnenkort trekt hij opnieuw iedere dag naar Leuven, we kopen een wagen, dan hoeft hij niet meer te fietsen naar het station. Twee jaar doorbijten en hij heeft dat diploma. Wat zijn twee jaar? Maar nog geen drie maanden later werd Petra opnieuw zwanger. Ze ontdekte het toen ze dertien weken ver was, had niet gedacht dat het kon zolang ze de tweeling zelf voedde.

    ‘Ik wil het niet,’ huilde ze. ‘Het moet weg.’

    ‘Kijk naar Simon en Emilia,’ suste Victor. ‘Deze baby zal net zo mooi zijn.’

    ‘Wat als het er opnieuw twee zijn?’

    ‘Dan zijn het er opnieuw twee.’

    Het was er maar eentje, een jongetje, dat met zes maanden werd geboren, te vroeg om in leven te blijven, te vroeg zelfs om in hun trouwboekje te worden opgenomen. Ze gaven hem een naam, maar die werd nergens geregistreerd. Ze moesten zelfs lang aandringen eer ze het lijkje meekregen om het te laten begraven. Petra vulde een doos met de kleertjes en speeltjes die ze voor de nieuwe baby had gekocht, en schreef er in grote letters zijn naam op. Mattias Elbergs, Brussel 1961.

    ‘Nu ben ik ook geamputeerd,’ zei ze tegen haar man.

    Hij was het prakje voor de tweeling aan het koken, zij zat aan de keukentafel, verlamd.

    ‘Waarom schrijf je je niet opnieuw in aan de academie?’ zei hij. ‘Je hoeft niet altijd thuis te blijven. Ik red het wel.’

    ‘Maar ik ben hun moeder.’

    ‘Tuurlijk ben je dat. Je kunt toch les volgen èn moeder zijn.’

    ‘Dank je,’ zei ze en glimlachte. Ze durfde niet over Mattias te beginnen. Was bang dat hij zou zeggen: ‘Je wilde hem toch niet.’

    ‘Vind jij het erg?’ vroeg ze soms.

    ‘Ja,’ zei hij, maar meer werd niet gezegd.

    Soms had ze het gevoel dat er een glimlach op haar gezicht was geplakt.

    Eén kind: V.; één kind: P. Hoe zouden drie kinderen tussen twee ouders worden verdeeld? De linkerarm: V.; de rechterarm: P. Eén oog: V.; één oog: P. De lever: V.; het hartje: P. Omdat Mattias niet in hun trouwboekje stond, werd hij ook niet in de echtscheidingsakte vermeld. Maar de doos moest worden verdeeld. Petra had gehoopt dat Victor de doos vergeten zou zijn, maar zoals alles werd ook de doos in twee gelijke helften verdeeld. ‘Gelukkig,’ zei haar moeder, ‘hebben jullie altijd in huurhuizen gewoond. Anders moest je jouw deel uitkopen of stond je misschien op straat.’

    ‘Petra Josepha Sanders, neemt gij Victor Elias Elbergs...’

    Ze had niet geantwoord. Petra Josepha had haar jawoord niet gegeven. Later zou ze het vaak vertellen. Dat zij niet hoefde te scheiden, dat ze nooit getrouwd was geweest.

    ‘Kind, wat fluisterde jij,’ zei haar moeder achteraf. ‘Ik kon je helemaal niet verstaan.’

    Maar er viel niets te verstaan. Ze had haar mond geopend, maar er was geen klank uitgekomen. Het had niets met schuchterheid te maken, ze had het woord gewoonweg niet over haar lippen gekregen.

    – Petra staat in een lange witte jurk voor het altaar. Naast haar staat een man in een streepjespak. Zijn rechterhand ligt in de hare. Er is haar een vraag gesteld. Ze draait haar hoofd naar links en ziet vrienden en vriendinnen van de jeugdclub. Ze draait haar hoofd naar rechts en ziet vrienden en vriendinnen van de academie. De familie zit op de stoelen achter haar. Haar vader is er met zijn nieuwe vrouw en zijn nieuwe kind. Haar moeder zit in de rij ervoor naast haar zus, beiden zonder man. Iedereen kijkt gespannen. Het is muisstil in de kerk. De kerk wacht. Petra denkt: ‘Ik doe hier niet aan mee. Ze kunnen mij trouwen zoveel als ze willen maar ik verleen mijn medewerking niet.’ Petra hapt naar lucht. De priester ziet de lippen van de bruid bewegen en richt zich tot de bruidegom. ‘Ja,’ klinkt het luid –

    Petra had haar jawoord niet gegeven zoals ze ook niet vrijwillig in een onderzeeër of in een luchtballon zou zijn gestapt. Eenmaal de stap gezet kon je niet terug. Je overschreed een drempel, je kwam terecht in een ruimte die je niet kende, je wist niet wat er zou gebeuren. Misschien werd je aangeraakt, misschien werd van jou iets verwacht. ‘Je moet vertrouwen hebben,’ werd haar altijd gezegd. Andere kinderen doken van de hoge plank en suisden op een slee steile hellingen af. Op de kermis was geen attractie te snel of ze stapten er gretig in. Ze lieten zich door elkaar schudden, de hoogte in hijsen of de diepte in storten. Ze hingen meters hoog met hun hoofd naar beneden, ze tolden en zwierden in het rond, ze joelden van plezier. Het gruwelijkst was het spookhuis, een donkere ruimte waar je aan het schrikken werd gebracht. Haar zus had haar ooit meegelokt. ‘Het is zo leuk,’ zei ze, ‘je lacht je rot.’ Voetje voor voetje schuifelden ze hand in hand door de donkere gangen. Petra begon zich te ontspannen tot ze iets in haar nek voelde. Tegelijkertijd weerklonk een onheilspellende lach. Hahaha, jij domme gans, je dacht dat het veilig was. ‘Nooit meer,’ had ze zichzelf beloofd. ‘Nooit meer.’ Maar toch had ze Victor de ring aan haar vinger laten schuiven. Ze had het huwelijksregister getekend op het stadhuis en later opnieuw in de kerk. Ze had hem zijn jawoord laten geven.

    ‘Het huwelijk,’ zei ze na haar echtscheiding, ‘is tegennatuurlijk. Twee kunnen onmogelijk één worden.’

    ‘In de kinderen zijn twee toch één?’

    ‘De kinderen,’ zei Petra ‘zijn een probleem.’

    Een spel dat Victor met de kinderen speelde.

    ‘Waar doet het pijn?’

    ‘In mijn buik.’ Een zeurderige klaagstem.

    ‘Je buik? Dat wordt moeilijk.’

    Hij legde zijn hand op de pijnlijke buik, fronste zijn wenkbrauwen, acteerde concentratie.

    ‘Ik heb ze! Ik voel ze. Pijn, pijn, aanhoor mijn bevel. Verlaat het huis waar gij nu verblijft, nestel u in mijn hand, mijn arm, mijn lijf. Pijn, gehoorzaam mij. Daar komt ze! Aaiaaiaai. Oeioeioei. De pijn slaat in mijn lijf.’

    Hij kronkelde over de grond.

    ‘Wat een gemene pijn!’

    De kinderen lachten en waren de pijn vergeten. Ze haalden verband en verzorgden het lichaamsdeel dat hun pijn had overgenomen.

    Met haar deed hij het ook. Als ze hoofdpijn had of rugpijn van het lange staan in de winkel of van het luisteren naar klanten die haar hun hele leven wilden vertellen. Victor zei nooit: ‘Je bent zeker ongesteld.’ Victor zei: ‘Pijn, verlaat het lichaam van Petra Elbergs, pijn kom wonen in mijn lijf.’ Het hielp altijd. Na hun eerste verschijning toen ze samen het gerechtshof verlieten en bovenaan de trappen stonden die ze zouden moeten afdalen, werd Petra bevangen door een plotselinge duizeling. Met haar ene arm greep ze naar haar hoofd, met haar andere naar de arm van haar man. Ze was bang haar evenwicht te verliezen.

    ‘Hoofdpijn?’ vroeg Victor.

    ‘Ja.’

    ‘Ga even zitten.’

    Victor legde zijn goede hand op haar voorhoofd en zei de geheime formule: ‘Pijn, verlaat het lichaam van Petra Elbergs, pijn, nestel je in mijn lijf.’ Petra was mateloos begonnen te huilen. Hij had zijn armen om haar heen geslagen, zij had haar hoofd op zijn schouder gelegd. Naderhand deed hij het nooit meer.

    ‘U zou ervan staan kijken,’ had de notaris gezegd, ‘hoeveel echtparen elkaar weer vinden voor de procedure rond is.’

    Drie keer moeten de echtgenoten met elkaar een afspraak maken – ‘Zie ik je bij het gerechtshof of kom ik je thuis ophalen?’ Drie keer moeten ze beslissen wat ze na de verschijning zullen doen – ‘Ga je meteen naar huis of gaan we eerst samen iets eten/drinken?’ Drie keer moeten de echtgenoten verraad plegen aan elkaar en aan wat ze elkaar hebben beloofd. Het was Victor die de vraag van de rechter telkenmale beantwoordde: ja, wij wensen te scheiden. Petra zat erbij als een stomme vis. Ze kreeg ook deze keer geen ja uit haar mond.

    Eén kind: V.; één kind: P.

    Petra wist dat als ze naar een advocaat was gestapt in plaats van naar het kantoor van de notaris de tweeling aan haar zou

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1