Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Dred
Dred
Dred
Ebook317 pages5 hours

Dred

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Met het schrijven van de anti-slavernij roman Dred (1856) kon Stowe, die vanwege haar roman Uncle Tom's Cabin (1852) een hoop kritiek was toebedeeld, uit beide hoeken, van zowel confederaten als abolitionisten, diezelfde kritische stemmen van repliek dienen. Net als in haar beroemd geworden roman Uncle Tom's Cabin behandelt Stowe in Dred het probleem van de slavernij vanuit het perspectief van de slaaf. Ditmaal zijn de verhalen afkomstig van Nina Gordon, de minnares van een slaafhouder, en Dred, een zwarte revolutionair. Op deze manier worden tegenstrijdige overtuigingen over ras en slavernij tegen elkaar gesteld. Als tegenhanger van de passieve christen oom Tom roept Stowe in de figuur van Dred een personage in het leven dat gedreven wordt door vurige politieke en spirituele idealen. Actief verzet blijkt een mogelijkheid.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateFeb 4, 2019
ISBN9788726132601
Dred
Author

Harriet Beecher Stowe

Harriet Beecher Stowe (1811-1896) was an American author and abolitionist. Born into the influential Beecher family, a mainstay of New England progressive political life, Stowe was raised in a devoutly Calvinist household. Educated in the Classics at the Hartford Female Seminary, Stowe moved to Cincinnati in 1832 to join her recently relocated family. There, she participated in literary and abolitionist societies while witnessing the prejudice and violence faced by the city’s African American population, many of whom had fled north as escaped slaves. Living in Brunswick, Maine with her husband and children, Stowe supported the Underground Railroad while criticizing the recently passed Fugitive Slave Law of 1850. The following year, the first installment of Uncle Tom’s Cabin was published in The National Era, a prominent abolitionist newspaper. Published in book form in 1852, Uncle Tom’s Cabin was an immediate international success, serving as a crucial catalyst for the spread of abolitionist sentiment around the United States in the leadup to the Civil War. She spent the rest of her life between Florida and Connecticut working as a writer, editor, and activist for married women’s rights.

Related to Dred

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Reviews for Dred

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Dred - Harriet Beecher Stowe

    Dred

    Original title

    Dred: A Tale of the Great Dismal Swamp

    Translated by P. van Os

    Copyright © 1856, 2018 Harriet Beecher Stowe and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726132601

    1. e-book edition, 2018

    Format: EPUB 2.0

    All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    SAGA Egmont www.saga-books.com – a part of Egmont, www.egmont.com

    VOORREDE.

    De uitgave van Uncle Tom’s Cabin (de Negerhut) stelde het lijden van den amerikaanschen slaaf in het licht.

    Toen menhet bestaan van een zoodanig lijden betwistte, werd de Sleutel tot de Negerhut uitgegeven, en hierop is nooit eenig antwoord gegeven; ten aanzien van dat boek heeft altijd het diepste stilzwijgen geheerscht, zelfs op die plaatsen, van waar het meeste geschreeuw aangaande het verhaal werd aangeheven.

    De schrijfster heeft nooit eene poging gezien of hooren noemen, strekkende om eene enkele opgave van den Sleutel te wederleggen of tegen te spreken.

    Middelerwijl is, gedurende de vijf jaren, die er sedert de uitgave van het werk verloopen zijn, het groote KWAAD met schrikwekkenden en regtstreekschen tred zijne gevolgen te gemoet geschreden. De dwaze maagden, die allen sluimerden en sliepen, de achtenswaardigen en teêrhartigen, die, in onkundige opregtheid, vrede riepen wanneer er geen vrede was, zijn een voor een in wilde verrassing ontwaakt, en de dwazen hebben tegen de wijzen gezegd: Geeft ons van uwe olie, want onze. lampen zijn uitgegaan.

    De weinigen, die toen bijkans alleen den strijd voor de vrijheid streden, die Cassandra’s, die sedert vele jaren het komende kwaad zagen, en voor zorgelooze ooren voorspelden, bevinden zich thans aan het hoofd van een magtig leger, en in eene crisis, die welhaast moet beslissen wat de uitkomst van dit groote kwaad moet zijn, of het vreedzaam dan wel in bloed zal eindigen.

    Toen de Negerhut uitgegeven werd, vond de gevoelige menschheid het stuitend, dat de. schrijfster een Legree kon voorstellen, die den weerloozen Tom met eene koehuid op het hoofd sloeg; maar de gevoelige menschheid heeft onlangs met eigen oogen gezien, hoe de beschaafde en achtenswaardige geleerde, de senator van een souvereinen staat, ongewapend en zonder iets te vermoeden, door een laaghartigen slag ter aarde werd geworpen, en terwijl hij dus neêrgeveld lag nog meer geslagen werd door den snooden arm, die zijne bekwaamheid op eene plantaadje in Zuid-Carolina had verkregen.

    De gevoelige menschheid gaf toen luide hare overtuiging te kennen, dat de ridderschap van Zuid-Carolina die daad zou veroordeelen. De ridderschap van Zuid-Carolina schonk den aterling een rotting, met het opschrift: „Tref hem nogmaals;" en geschenken van zilverwerk en brieven van gelukwensching van openbare bijeenkomsten stroomden hem toe, gepaard met teederder blijken van goedkeuring van de zachtzinniger kunne; en de lafhartige zwetser, door het openbare gevoelen gedrongen om van zijn lidmaatschap afstand te doen, is, met honende uittarting van dat gevoel, door de burgers van Zuid-Carolina zegevierend op nieuw verkozen, en zijne daad werd door zuidelijke leden in beide huizen van het congres verdedigd.

    Wie zal na dit alles nog twijfelen wat de behandeling der slaven geweest is of in ’t vervolg zijn zal in de handen van mannen, onder zulke invloeden opgevoed? — „Indien dit aan het groene hout gedaan wordt, wat zal aan het dorre geschieden?"

    De schrijfster heeft met dit werk ten doel, de werking der slavernij op de maatschappij in ’t algemeen aan te toonen — de verschillende maatschappelijke nadeelen, die zij zelfs over hare meest bevoorregte voorstanders brengt — de verkwisting en ellende en achteruitgang van al de huishoudelijke inrigtingen der slavenstaten —de verarming van gegoede familiën — de waardevermindering van het land — de nog ergere ontzedelijking van alle volksklassen, van den aristocratischen, willekeurigen planter af tot den onderdrukten en armen blanke toe — welke de invoering van den slavenarbeid ten gevolge heeft.

    Het is tevens haar doel, het bederf van het christendom, dat uit de zelfde bron voortspruit, in ’t licht te stellen, een bederf, dat trapsgewijze het aanzien der kerk, zoo in ’t noorden als in ’t zuiden, heeft doen afnemen, en dat meer ongeloof heeft voortgebragt dan de werken van al de Encyclopedisten te zamen genomen.

    Ten bewijze van den bedorven staat des christendoms, behoeft de schrijfster slechts het volgende feit aan te voeren, ’twelk haar verhaald is door een harer verwanten — een bedienaar des evangelies, wonende in Missouri ten tijde toen aldaar de vereenigingen gevormd werden om naar Kansas te trekken en aan de burgers van dat gebied de regten der vrije stembus met geweld te ontnemen.

    Die man had zich naar Missouri begeven met de dwaze hoop, dat het hem vergund zoude zijn het evangelie te prediken, indien hij niets over de slavernij wilde zeggen. Hij berigtte de schrijfster dat al de leden en de ouderlingen der kerk en zelfs predikanten in zijne nabuurschap ten voordeele dezer beweging spraken en in vele gevallen zelfs zich bij de partij aansloten, die optrok om ze ten uitvoer te brengen; en omdat hij tot eene zachtmoedige vermaning de stem durfde verheffen, werd hem zijn toestand zoo onaangenaam gemaakt, dat hij verpligt was den staat te verlaten.

    Het regiment van kolonel Buford, dat zich door meêdoogenlooze plundering en moord onderscheiden heeft, verliet Alabama onder het gejuich van het zamengestroomde volk, met toespraken en gebeden van geestelijken om hen aan te moedigen.

    De laatst verloopen winter is getuige geweest van de afschuwelijkste koelbloedige vermoordingen van mannen in Kansas, om geen ander misdrijf dan omdat zij hunnen tegenstand tegen de slavernij niet ontveinsden. De stad Lawrence is uitgeplunderd geworden, met gruweldaden, die men hoopte dat uit de tegenwoordige wijze van oorlogvoeren verdwenen waren, en toch heeft noch de oude noch de nieuwe schoolvergadering der Presbyteriaansche kerk, in hare openbare bijeenkomst, een woord van afkeuring dezer handelingen doen hooren, en de verdedigingen der slavernij in beide deze ligchamen zijn nooit zoo openlijk en zonder blozen geschied. Het zelfde is waar ten opzigte der algemeene bijeenkomst der Methodisten, ofschoon niet ten volle in de zelfde uitgestrektheid.

    Deze feiten spreken duidelijk genoeg. Zij toonen krachtiger dan iets anders de sterkte van de ontzedelijkende magt, die er aan het werk is.

    De schrijfster wenscht eene kritiek te voorkomen, die men welligt omtrent de dramatische voorstellingen van dit werk zal kunnen maken:

    Na de uitgave der Negerhut werd haar onder ’t oog gebragt, dat de godslasterlijke taal, aan eenige der personen in den mond gelegd, het godsdienstig gevoel der lezers pijnlijk moest aandoen.

    De schrijfster heeft dit punt ernstig overwogen, en zij is dien ten gevolge tot de slotsom gekomen, dat het in een dramatisch tafereel, tot een zedelijk doeleinde ontworpen, noodzakelijk is soms zelfs het zedelijk gevoel te kwetsen, ten einde aan de leering hare volle kracht te geven.

    Indien een zekere spreektrant in de maatschappij godslasterlijke taal en verachting voor al wat eerwaardig is medebrengt, kan een schrijver dit niet duidelijk maken zonder in sommige gevallen het godsdienstig gevoel van den lezer te kwetsen. Hoe is het mogelijk een gesprek van menschen, die bij ieder woord een eed voegen, voor te stellen, zonder eenige penseelstreken te bezigen, die stuitend zijn voor den geest der godvruchtigen? Wij zijn in zulke gevallen ligt geneigd te denken, dat hetgeen ons pijnlijk aandoet, noodzakelijk schadelijk moet zijn, terwijl inderdaad dat pijnlijk gevoel een bewijs is van den gezonden staat van het zedelijk bewustzijn. De Heilige Schrift, wier voorstellingen van goed en kwaad altijd dramatisch zijn, geeft zonder achterhouding de vermetele taal der goddeloozen, die den Heer uitdagen, zoo wel als de aanbiddingen dergenen, die Hem vereeren. De trotsche Pharao zegt: „Wie is de Heer, dat ik hem zou gehoorzamen?" De gevoelige en ligtgeraakte Jona laat zich uit in eene taal, geheel verschillend van den eerbied van een gewoon gebed, en de woorden en daden der boozen worden met eene onverholen duidelijkheid verhaald, die den hoovaardige doet ijzen.

    Bij de overweging derhalve, hoe ver een zedekundig schrijver in dit opzigt gaan mag, behoort het zedelijk doel en de gevolgen in aanmerking genomen te worden.

    Indien godslastering en ondeugd belangwekkend werden gemaakt in den persoon van een vrolijken en talentvolien held, dan zouden de braven inderdaad reden tot klagen hebben; maar terwijl zij ten tooneele gevoerd worden in de karakters van menschen, die blijkbaar onder de invloeden van een slecht stelsel gevormd zijn, zoo mag men ze wel als een noodzakelijk gedeelte van het tafereel beschouwen.

    Men zegge niet dat het Engelsche volk de onderrigting van zulke tafereelen niet behoeft — dat het met het kwaad niets te maken heeft. De bewoners van Engeland hebben er veel mede te maken; het is eene levensvraag voor hen zoo wel als voor ons. Wanneer zij in deze bladen lezen, hoe brave mannen om goede doeleinden te bereiken er toe gebragt worden, om het monster, dat de oorzaak geweest is van al dit kwaad, eerst te verduren, vervolgens te beklagen en eindelijk te omhelzen — wanneer zij zien hoe de kracht van het christendom in eene geheele natie allengs verminderd is — laat hen dan niet trotsch zijn, maar vreezen. Engeland is met Amerika verbonden door de zelfde banden van belang, handel, verwantschap en godsdienstige broederschap, die het Noorden en het Zuiden aan elkander verbonden hebben.

    Ieder jaar haalt de stoomkracht deze banden naauwer toe, en het staat aan de Engelsche christenen te beslissen, of zij, om den wil van goederen of winst van welken aard ook, met die duiding zullen beginnen, die eindelijk altijd met eene omhelzing geëindigd is. Zijn er in Engeland geene teekenen des tijds op te merken? Wanneer er, in achtenswaardige kringen, verdedigingen, niet slechts van de slavernij, maar zelfs van den slavenhandel beginnen te verschijnen, is het dan geen tijd om te vragen, waartoe zulke dingen zullen aangroeijen.

    De partij in Amerika, die bij de aanstaande verkiezingen tegen het ontzaggelijke kwaad pal zal moeten staan, zal mogelijk eene tijdelijke nederlaag lijden; het is altijd best den ongunstigsten uitslag moedig onder de oogen te zien. De Christenen van Engeland hebben de vraag te overwegen, of zij om den wil van handel of winst den juichtoon mede zullen aanheffen en de zegekar des overwinnaars volgen. Zal de Britsche Leeuw zich aan katoenen banden laten leiden door handen, welke Charles Sumner ter aarde wierpen?

    Nog één woord zijn wij aan de Vrije Staten van Amerika verschuldigd; hoe zeer zij ook gedwaald hebben, is het toch niet meer dan billijk te zeggen, dat de dwaling niet geheel en al uit lafhartigheid of eigenbelang is voortgesproten; gedeeltelijk is zij voorzeker toe te schrijven aan eene. edelmoedige ligtgeloovigheid, die niet gaarne het ergste van broederen gelooft, en aan die traagheid tot toorn, welke het kenmerk is dergenen, die geleerd hebben hun eigen geest te besturen.

    Dat zij de beleediging aan hunnen senator, de schending hunner vrije stembus, het verbranden hunner steden en het vermoorden hunner broederen eu zonen nog niet gewroken hebben, is geen teeken dat zij ze niet gevoeld hebben; het toont alleen de meerdere voortreffelijkheid van die op de wet steunende opvoeding, welke de ware vrijheid geeft, die hare toevlugt niet neemt tot onmiddellijk geweld, maar tot die zekerder middelen, welke de landswetten aan de hand geven. Mogten deze te kort schieten, dan hebben wij slechts te zeggen: „Wee den aanrander, wanneer zij, die traag tot toorn zijn, eindelijk opstaan.

    Doch ofschoon wij hier van het ergste spreken, dat er mogelijker wijze gebeuren kan, verheugen wij ons te zeggen, dat alles thans bij de aanstaande verkiezingen eene zegevierende verdediging van Vrijheid en Regt doet verwachten.

    MONTAGUE-STREET, RUSSELL SQUARE,

    LONDEN, 21 AUGUSTUS, 1856.

    H. B. STOWE.

    DRED;

    EEN VERHAAL UIT HET GROOTE DISMAL-MOERAS ¹ ).

    HOOFDSTUK I.

    DE MEESTERES VAN CANEMA.

    „Rekeningen, Harry? .. Ja.... Mijn Hemel, waar zijn ze? Hier? .... Neen. Dáár? Zie, Harry, hoe vindt gij die mantille? ... Is ze niet allerliefst? ...."

    „Ja, miss Nina, schoon; maar ...."

    „Die rekeningen, niet waar? ...ja! Wel, daar zijn ze, dáár, misschien in die doos. Neen, daar is mijn opera-hoed in. ? propos, wat zegt ge daarvan? Is die pluim van zilverkruid niet allerliefst? Wacht een oogenblik: gij zult zien hoe ze mij staat."

    En onder het uitspreken van deze woorden sprong de ligte, kleine gestalte op alsof ze vleugelen had, neuriede een waltz, huppelde de kamer rond naar den spiegel toe, plaatste het zwierige hoedje op het vrolijke kopje, en riep daarna, een pirouet op het eene been makende, uit: „Kijk nu’eens! kijk nu!" — O Harry, o mannengeslacht in het algemeen! de verstandigste uwer werd wel eens een dwaas door den invloed van zulke dansende, glinsterende, fladderende, kleine assortimenten van krullen, oorhangers, wimpers, oogen, wangen en kuiltjes.

    De kleine gestalte, naauwelijks van Venus’hoogte, rond als die van een kind, kwam voordeelig uit door een koket ochtendkleed van bleek-geel mousseline, dat van voren losjes open hing, om den geborduurden bovenrok enhet nette kleine neusje van een pantoffel te laten zien. Het gelaat was een derzulken, die de beoordeeling der kritiek tarten. De haren — golvende, krullende, dansende her- en derwaarts — hadden eene woeste bevalligheid en aantrekkelijkheid in zich zelven. De bruine oogen fonkelden als de kristallen hangers eener kamerkroon. Het kleine ondeugende neusje, dat in de verboden wippende rigting opliep, scheen zijn regt, om een wipneusje te zijn, met eene stoute vrijpostigheid zich aan te matigen, en de oorhangers van menigvuldige diamanten, welke in de ooren glinsterden, en de knikkende pluim van zilverkruid, die haren opera-hoed versierde, schenen enkel met moedwil en grillen bezield te zijn.

    „Wel, hoe staat het mij?" vroeg eene levendige, gebiedende stem — juist die soort van stem, welke gij van de beschreven gestalte verwacht zoudt hebben.

    De jongman, tot wien deze vraag gerigt werd, was een welgekleed persoon van dertig jaren, met al het voorkomen van een heer, met een donker uitzigt en donkere haren, en met donkerblaauwe oogen. Er lag iets buitengewoons en eigenaardigs in het vierkante hooge voorhoofd en de fijn gevormde trekken, dat talent en bekwaamheid aanwees, terwijl de blaauwe oogen eene diepte en kracht van kleur bezaten, die ze bij den eersten oogopslag voor zwart zouden hebben doen doorgaan. Het gelaat droeg, met al zijne sterk geteekende uitdrukking van eerlijkheid en gevoel, menig lijn, die het bestaan van verdriet en nadenken verried. Hij zag die kleine, uitdagende fée een oogenblik aan met een blik van den meest onbeperkten eerbied en met bewondering; daarna trok een donkere schaduw over zijn gelaat, en hij antwoordde op afgetrokken toon:

    „Ja, miss Nina, al wat gij draagt wordt schoon, en de hoed staat u inderdaad verrukkelijk."

    „Is het niet, Harry? Ik dacht wel dat gij er zóó over oordeelen zoudt. Maar gij moet ook weten, dat het mijn eigen idée is. Gij hadt eens moeten zien, wat soort van ding het was, toen ik het hoedje het eerst voor madame le Blanche’s winkelraam zag hangen! Lieve Hemel, er hing een groote veêr over als een molensteen, en twee of drie verschrikkelijke lissen bedekten den bol bijna. Ik had dat alles in een oogwenk weggenomen en stak er het zilverkruid in, dat nu zoo bevallig heen en weder wiegt, ziet ge? O, het is allerliefst. Wel, zoudt gij wel willen gelooven, dat ik den zelfden avond, waarop ik het hoedje inde opera droeg, geëngageerd geraakte?"

    „Geëngageerd, miss Nina!"

    „Geëngageerd, ja zeker. Waarom niet?"

    „Dat komt mij voor, nog al eene ernstige zaak te zijn, miss Nina."

    Ernstig...ha, ha, ha! zeide de kleine schoone lagchende, terwijl zij zich op den eenen arm der sofanederzette en den schitterenden hoed achterover, uit de oogen schudde. „Wel, ik geloof dat het ernstig is... voor hem althans. Ik verzeker u dat ik hem ernstig deed kijken.

    „Maar is het waar, miss Nina!... zijt ge werkelijk geëngageerd?"

    „Wel wis en zeker ben ik het. Met drie heeren nog wel, en ik ben voornemens het te blijven, totdat ik zal ontdekt hebben wie de beste is. Het kan ook wezen, dat ik geen van drieën zal mogen lijden."

    „Geëngageerd met drie heeren, miss Nina?"

    „Ja zeker. Verstaat gij de taal niet meer, Harry? Ik ben geëngageerd,... het is een feit."

    „Miss Nina, is dat goed gehandeld?"

    „Goed! waarom niet? Ik wist niet wien ik nemen zou;... ik weet het bepaald niet. Daarom nam ik ze maar alle drie op de proef, verstaat ge?"

    „Waarlijk, miss Nina!.... Vertel mij wie ze zijn."

    „Vooreerst mr. Carston; hij is een rijke oude jongen, afgrijselijk beleefd; een van die kleine popperige mannen, wier half-hemdjes en boordjes altijd glinsteren van de stijfsel, en wier laarzen altijd glimmen als een spiegel, en die zoo’n stijven stropdas om hebben; en hij is rijk en kompleet verzot op mij. Hij wilde volstrekt geen „neen tot antwoord hooren; daarom zeide ik „ja, enkel om rust van hem te hebben. Bovendien is hij voor de opera’s, de concerten en dergelijke dingen zeer handig."

    „Nu, en de tweede?"

    „De tweede is George Emmons. Een van die melk-en.bloed-kereltjes, die er uitzien als roomkandij, alsof ze enkel goed waren om te worden opgegeten. Hij is een advocaat van goeden huize, hetgeen hij zeer goed weten wil, en zoo voort. Men zegt dat hij talent heeft; ik kan er niet over oordeelen. Dit alleen weet ik, dat hij mij steeds doodelijk verveelt, door mij te vragen of ik dit of dat gelezen heb, en altijd plaatsen uitpikkende in boeken, die ik nooit onder de oogen heb gehad. Hij behoort tot de sentimentele soort van mannen, schrijft de meest romantische briefjes op roze-papier en zoo al meer."

    „En de derde?"

    „Dezen mag ik niet het allerminste lijden; daar ben ik secuur van. Hij is een hatelijk schepsel; niet schoon; trotsch als Lucifer; en ik weet waarlijk niet hoe hij mij heeft kunnen engageren. Het was een soort van toeval. Intusschen is hij een goed mensch, te goed voor mij, dat is waar. Ik ben dan ook een weinig bang voor hem."

    „En zijn naam?"

    „Wel, zijn naam is Clayton; mr. Edward Clayton, om u te dienen. Hij is een van die trotsche en stijve heeren, met diep ingevallen oogen; oogen, die er uitzien, alsof ze in een kelder zaten, en met zulk zwart haar! en zijne oogen hebben een akelige soort van somberen opslag, somtijds lord-Byron-achtig. Hij is rijzig en vrij los van leden; bezit fraaije tanden; zijn mond is.... wel, als hij glimlacht ziet hij er bekoorlijk uit, en dan is hij geheel anders dan andere heeren. Hij is vriendelijk; maar het kan hem niet schelen, welke kleêren hij aan heeft, en hij draagt de verschrikkelijkste schoenen, die men ter wereld zien kan. En dan is hij volstrekt niet beleefd. Hij zal niet opstaan om uw klos garen of uwe schaar op te rapen; en somtijds zal hij knorrig worden en nadenkend, en dan laat hij u tien minuten staan, voordat hij er om denkt u een stoel te geven, en al dergelijke ongemanierde dingen meer. Hij is niet het minste een man voor eene „dame." Wel, het gevolg van dat alles is, dat aangezien mijnbeer de meisjes niet het hof maakt, de meisjes het mijnheer doen; want, gij weet,zóó gaat het gewoonlijk. Zij meenen, bovendien, dat het heel wat te beduiden heeft, als hij haar eenige oplettendheid’bewijst; want hij is verschrikkelijk gevoelig. En zie, Harry, dat alles heeft mij doen besluiten, om eens te zien wat ik van hem maken kon. Ik wilde hem ’t hof niet maken; maar ik plaagde hem, ik lachte hem uit, ik tergde hem en maakte hem overheerlijk kwaad; dan liet hij zich vrij spijtig over mij uit, waarop ik nog meer spijtigs van hem vertelde; en zoo doende hadden wij een geregelden twist met elkander. Eindelijk deed ik mij voor als „de berouwhebbende zondares, en speelde zoo natuurlijk de rol van boetvaardige, als gij wel weet dat wij ondeugende meisjes doen kunnen. Dit werkte verwonderlijk, zoodat „mijnheer voor mij op de knieën lag, eer hij zelf wist wat hij deed. Ik weet waarlijk niet wat er toen aan haperde; maar hij sprak toen zoo ernstig en zoo krachtig, dat hij mij aan ’t schreijen kreeg.... verschrikkelijk schepsel!... en ik be loofde toen alle soorten van dingen, weet ge? en zeide veel meer, dan waaraan ik nu wil denken."

    „En houdt ge briefwisseling met al uwe minnaars, miss Nina?"

    „Ja; is ’t niet prettig? Hunne brieven, ziet ge, kunnen niet spreken; als zij ’t doen konden, wat een leven zouden ze maken, als ze elkander in mijn lessenaar ontmoetten!"

    „Miss Nina, ik geloof dat gij uw hart aan den laatste hebt weggeschonken."

    „Gekheid, Harry! Ik heb geen hart! Ik geef geen twee spelden om een van alle drie! Al wat ik wensch is: wat pret te hebben. Wat liefde aangaat en al die gekheid meer, ik geloof niet dat ik één hunner zou kunnen lief hebben. In zes weken tijds zou ieder van de drie mij van verveling doen sterven. Ik mogt nooit iets lijden wat lang duurt."

    „Miss Nina, gij moet het mij niet kwalijk nemen, maar ik moet u nog eens, vragen of het goed is, om op die wijze met het gevoel en het hart van mannen den spot te drijven?"

    „Waarom niet? Is in den oorlog niet alles eerlijk? Drijven ze met ons meisjes niet den spot, zoo dikwerf ze kunnen? Zitten ze niet hoovaardig in hunne kamers en rooken cigaren en spreken over ons, alsof ze slechts den vinger hadden uit te steken en te zeggen: „Kom hier, om eene van ons te krijgen? Ik zeg u,, het is regt prettig om ze nu eens de les te lezen. Daar is, bij voorbeeld, die verschrikkelijke George Emmons! Heeft hij niet den geheelen winter Mary Stephens voor den gek gehouden, zoodat ze door ieder werd uitgelagchen? Het was duidelijk dat zij hem mogt lijden; het arme kleine ding kon niet helpen dat zij ’t liet blijken. En daarna trok „mijnheer zijn halsboord wat hooger open zeide, dat hij het met zich zelven nog niet eens was of hij haar nemen zou, en zoo al voort. Wel nu, ik ben het ook nog niet eens of ik hem wil nemen, en zoo zal Maria gewroken zijn. Wat den „ouden jongen heer"betreft — dien glanzigen half-hemdjes-man — daar is niets aan te bederven; want zijn hart is door beurtelings verliefd te worden en te verkoelen zoo glad en hard geworden als zijn half-hemdje. Hij heeft nu reeds bij drie meisjes blaauwtjes geloopen, en toch kraken zijne laarzen even sterk als ooit en ziet hij er even vrolijk uit. Gij moet weten, hij is niet gewoon zoo rijk te zijn; eerst onlangs heeft hij een prachtig vermogen geërfd,, zoodat, als ik hem niet neem, er nog meisjes te over zijn, die blijde zullen zijn als hij haar wil nemen."

    „Alles goed en wel; maar de andere dan?"

    „Wie, mijnheer Grootschhans? O hij heeft een weinig vernedering noodig, en het zal hem volstrekt geen kwaad doen, als hij wat te regt wordt gezet. Hij is goed, weet ge, en wederwaardigheden maken goede menschen altijd nog beter. Ik geloof dat ik geschapen ben tot een middel van „genade voor hen allen.....

    „Miss Nina, als nu eens alle drie heeren te gelijk hier kwamen.... of twee van de drie?"

    „Wat een gekke inval! Zou dat niet prettig wezen? Als ik er aan denk, heb ik reeds pret! Wat een ontsteltenis! wat een tooneel! Het zou waarlijk uitermate amusant zijn."

    „Miss Nina, ik gevoel er behoefte aan om als vriend tot u te spreken."

    „Neen, dat zult gij niet! Zoo zeggen de menschen altijd, als ze wat onaangenaams hebben te zeggen. Ik heb Clayton eens voor altijd gewaarschuwd, dat hij nooit „als vriend tot mij spreken mag!

    „En hoe neemt hij dat alles op?"

    „Hoe hij het opneemt? Wel, precies als hij moet. Hij heeft reden om in mij veel grooter belang te stellen, dan ik, tot nu toe, in hem." Hier ontsnapte een ligt zuchtje aan de schoone spreekster. — „ En ik vond het zoo prettig, hem ietwat gevoelig te treffen. Hij behoort tot de vaderlijke soort van mannen, die altijd de jonge meisjes raad willen geven; en ge moet weten, dat zijn begrip van het vrouwelijk karakter op een wonderlijk hoog standpunt staat, en zoo al voort; en als ik er dan aan denk, dat hij voor mij op de knieën valt.... O, het is al te grappig!. De kleine heks zette hier haar operahoed af en begon. eenige passen te waltsen, en, midden in den omzwaai staan blijvende, riep zij uit: „O, weet ge, wij meisjes hebben de „cachoeca geleerd en ik heb „castagnetten gekocht. Laat zien, waar zijn ze? En toen begon zij den koffer het onderste boven te keeren, waaruit een meteorische stortvloed van armbanden, minnebriefjes, fransche spraakkunsten, penceelen, doormengd met suikergoed van allerlei soort, en al de etcetera’s van den schat van een kostschoolmeisje, begon te regenen. „Dáár zijn zoo waar de rekeningen, waarnaar gij gevraagd hebt. Daar, neem ze, terwijl zij den jongeling een paketje toewierp. „Neem ze! kunt gij ze vangen?

    „Die papieren, miss Nina, schijnen mij niet toe rekeningen te zijn!"

    „O Heere, dan zijn het minnebrieven! De rekeningen zijn dan ergens anders! En de kleine handjes woelden en spartelden door den hoop heen, totdat de geheele gemengde verzameling naar alle rigtingen over het tapijt vloog. „Ha! ik geloof dat ik ze in deze bonbon-doos gestopt heb. Pas op uw hoofd, Harry, en, terwijl zij aldus sprak, vloog het vergulde werptuig uit de kleine hand en, onder weg opengaande, overstroomde het Harry met een regen van gekreukte papieren. Nu heb ik ze u allen gegeven, behalve ééne, die ik gisteren avond voor papillottenpapier gebruikte. Kijk er zoo knorrig niet om; want de brokken heb ik bewaard.... daar zijn ze. En nu, Harry, moetje mij nooit weder komen vertellen, dat ik mijne rekeningen niet bewaar. Gij weet niet hoe veel attentie ik er op gehad heb en wat zorg ze mij gekost hebben! Maar dáár... zeker een brief, dien Clayton mij schreef toen wij eens met elkander getwist hadden. De brief is een naauwkeurig portret van het schepsel zelf!"

    „Ik bid u, vertel mij dat eens, miss Nina,"zeide de jongeling, terwijl zijne oogen in bewondering gevestigd bleven op de kleine wildzang, en hij de gekreukte documenten zoo veel mogelijk in orde bragt en uit de vouwen trachtte te krijgen.

    „Wel, de zaak droeg zich aldus toe. Gij weet hoe aanmatigend de mannen zijn! Zij lezen alle soort van boeken.... onverschillig wat zij lezen, en toch zijn ze zoo vreeselijk naauwlettend op ons meisjes! Dat maakt mij altijd kwaad, Harry. En zie nu, op

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1