Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Als de goden lachen
Als de goden lachen
Als de goden lachen
Ebook195 pages3 hours

Als de goden lachen

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Als de goden lachen is een verhalenbundel die Jack London publiceerde richting het einde van zijn carrière. De slechte werkomstandigheden van een arbeider in een textielfabriek, zeekapiteins die hun bemanning terroriseren, twee dieven die elkaar erbij lappen – de verhalen verkennen de thema's waar London om bekendstaat: de diepste, ruwste aard van de mens op zijn slechtst, en het leven na de industriële revolutie.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateOct 25, 2019
ISBN9788726225204
Als de goden lachen
Author

Jack London

Jack London (1876-1916) was an American novelist and journalist. Born in San Francisco to Florence Wellman, a spiritualist, and William Chaney, an astrologer, London was raised by his mother and her husband, John London, in Oakland. An intelligent boy, Jack went on to study at the University of California, Berkeley before leaving school to join the Klondike Gold Rush. His experiences in the Klondike—hard labor, life in a hostile environment, and bouts of scurvy—both shaped his sociopolitical outlook and served as powerful material for such works as “To Build a Fire” (1902), The Call of the Wild (1903), and White Fang (1906). When he returned to Oakland, London embarked on a career as a professional writer, finding success with novels and short fiction. In 1904, London worked as a war correspondent covering the Russo-Japanese War and was arrested several times by Japanese authorities. Upon returning to California, he joined the famous Bohemian Club, befriending such members as Ambrose Bierce and John Muir. London married Charmian Kittredge in 1905, the same year he purchased the thousand-acre Beauty Ranch in Sonoma County, California. London, who suffered from numerous illnesses throughout his life, died on his ranch at the age of 40. A lifelong advocate for socialism and animal rights, London is recognized as a pioneer of science fiction and an important figure in twentieth century American literature.

Related to Als de goden lachen

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Related articles

Reviews for Als de goden lachen

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Als de goden lachen - Jack London

    Als de goden lachen.

    „The gods, the gods are stronger; time Falls down before them, all men’s knees Bow, all men’s prayers and sorrows climb Like incense toward them, yea, for these

    Are gods, Felise."

    Carquinez was eindelijk tot rust gekomen. Hij keek eens naar de klapperende ramen, keek op naar de balken van de zoldering en luisterde een oogenblik naar het wilde gebulder van den Zuid-Oostenwind, die het zomerhuis greep en schudde in zijn brullende kaken. Daarna hield hij zijn glas tegen het licht van het vuur en lachte van vreugde door den gouden wijn.

    „Hij is verrukkelijk, zeide hij. „Hij is zacht en zoet. Het is een wijn voor vrouwen en hij is gemaakt om gedronken te worden door heiligen in grijze gewaden.

    „Wij verbouwen hem op onze eigen warme heuvels, zeide ik met vergeeflijken Californischen trots. „Gisteren ben je door de wijngaarden gereden waar hij gewonnen wordt.

    Het was de moeite waard om Carquinez los te zien komen want hij was nooit echt zichzelf voordat hij de zachte warmte van het druivensap in zijn bloed voelde bruisen. Het is waar, hij was artiest, altijd artiest; maar als hij nuchter was, verdween het opgewekte uit zijn gedachtengang en was hij geneigd zoo doodelijk vervelend te zijn als een Engelsche Zondag–niet vervelend zooals andere menschen vervelend zijn, maar vervelend vergele ken met den vroolijken klant, Monte Carquinez als hij heelemaal zichzelf was.

    Uit dit alles moet niet afgeleid worden, dat Carquinez, mijn goede vriend en nog beter makker, een dronkaard was. Verre van dat. Hij ging zich zelden te buiten. Zooals ik reeds zeide, hij was een artiest. Hij wist wanneer hij genoeg had, en genoeg hebben was voor hem: in evenwicht zijn — het evenwicht dat u en ik kennen als wij nuchter zijn.

    Hij bezat van nature een wijze matigheid, die naar het Grieksche zweemde. Toch leek hij in het geheel niet op een Griek. „Ik ben Azteek, ik ben Inca, ik ben Spanjaard," heb ik hem hooren zeggen. En zoo zag hij er inderdaad uit, een mengelmoes van vreemde, oude rassen, met zijn donkere gelaatstint en de onevenredigheid en het primitieve van zijn trekken. Zijne zwarte oogen onder hunne zware, gewelfde wenkbrauwen stonden ver van elkander en hadden een barbaarsche uitdrukking, en telkens viel een groote vlok zwart haar er overheen, waar hij door gluurde als een schalksche satyr uit een kreupelboschje. Onveranderlijk droeg hij een los flanellen hemd onder zijn geribd fluweelen buis en zijn das was rood. Deze laatste beteekende de roode vlag (hij had ééns omgegaan met de socialisten in Parijs) en ze was het symbool van het bloed en de broderschap der menschheid. Niemand had ooit iets anders op zijn hoofd gezien dan een sombrero met leeren band. Er ging zelfs een gerucht, dat hij geboren was met dit bijzondere hoofddeksel. En voor mij was het een waar genot dien Mexikaanschen sombrero een taxi te zien aanroepen in Piccadilly of hem te zien deinen in het gedrang bij de New York Elevated, gelijk een boot in een storm.

    Zooals ik reeds zeide, Carquinez werd levend door wijn — „zooals de klei levend werd toen God er den levensadem in blies," zooals hij het uitdrukte. Ik moet bekennen, dat hij godslasterlijk intiem over God sprak; en ik moet er aan toevoegen dat hij geen godslasteraar was. Hij was ten allen tijde eerlijk, en omdat zijn natuur uit paradoxen bestond, werd hij totaal verkeerd begrepen door hen die hem niet kenden. Hij kon soms intens ruw zijn als een wilde; en op andere tijden zoo teer als een meisje, zoo fijn als een Spanjaard. Maar was hij niet Azteek? Inca? Spanjaard?

    En nu moet ik u verschooning vragen voor den tijd, dien ik aan hem heb besteed. (Hij is mijn vriend en ik houd van hem.) Het huis schudde door den storm en hij trok zijn stoel dichter bij het vuur en lachte er tegen door zijn wijnglas heen. Hij keek mij aan en aan den verhoogden glans van zijn oogen zag ik, dat hij eindelijk in de goede stemming gekomen was.

    „En jij gelooft dus, dat je tegen de goden hebt gewonnen?" vroeg hij uitdagend.

    „Waarom de goden?"

    „Wiens wil anders dan de hunne heeft de menschheid zatheid gegeven?" vroeg hij.

    „En vanwaar in mij de wil om de zatheid te onvluchten?" vroeg ik triomphantelijk.

    „Alweer de goden," lachte hij. „Wij spelen hun spel. Zij schudden en deelen alle kaarten uit ... en nemen den pot. Geloof niet, dat je ontsnapt bent omdat je de woelige steden bent ontvlucht. Jij met je wijnbegroeide heuvels, je zonsondergangen en zonsopgangen, je eenvoudig voedsel en huiselijke levenswijze!

    „Ik heb je gadegeslagen sinds ik hier ben gekomen. Je hebt niet overwonnen. Je hebt je overgegeven. Je hebt onderhandeld met den vijand. Je hebt bekend dat je vermoeid bent. Je hebt de witte vlag geheschen. Je hebt een papier aangeplakt, waarop geschreven staat, dat het leven in je langzaam wegvloeit. Je bent het leven ontloopen. Je hebt een streek gebruikt, een schunnige truc. Je hebt je teruggetrokken van het spel. Je weigert te spelen. Jij hebt je kaarten onder de tafel gegooid en bent weggeloopen om je te verbergen, hier tusschen je heuvels."

    Hij streek zich het sluike haar uit de glinsterende oogen en hield even op om eene lange, bruine Mexicaansche cigarette te rollen.

    „Maar de goden weten het. Het is een oude truc. Alle generaties der menschheid hebben het beproefd ... en hebben verloren. De goden weten hoe te handelen met menschen zooals jij. „Iets najagen is iets bezitten en iets bezitten is voldaan zijn. En zoo heb jij in je wijsheid geweigerd, langer iets na te jagen. Je hebt willen staken. Uitstekend. Je zult verzadigd worden van staken. Jij zegt, je bent ontkomen aan de zatheid! Je hebt die slechts geruild voor aftakeling. En aftakelen is slechts een nadere naam voor zatheid. Het is een mom voor zatheid. Bah!"

    „Maar kijk dan eens naar mij," riep ik.

    Carquinez is altijd een duivelskunstenaar geweest, die je ziel uit je lichaam kon halen en in flarden scheuren.

    Hij beschouwde mij vernietigend van het hoofd tot de voeten.

    „Je ziet geen teekenen," tartte ik.

    „Verval is verraderlijk, antwoordde hij „Je bent overrijp.

    Ik lachte en vergaf terwille van zijn duivelachtigheid. Maar hij wilde geen vergiffenis.

    „Ik weet het maar al te goed, zeide hij. „De goden winnen altijd. Ik heb menschen gade geslagen die jarenlang speelden wat een gewonnen spel leek, maar tenslotte verloren ze toch.

    „Hebt je je nooit vergist?" vroeg ik.

    Hij blies in gedachten verzonken het eene rookkringe tje na het andere omhoog, vóór hij antwoordde.

    „Ja, ééns ben ik bijna gefopt. Dat zal ik je eens vertellen. Daar hadt je Marvin Fiske? Herinner je je hem? Met zijn Dantesk gezicht en zijn dichtersziel, die zong den lofzang der zinnen, de priester der Liefde? En dan hadt je Ethel Baird, die je je ook moet herinneren."

    „Een liefdevolle heilige," zeide ik.

    „Dat is zij! Heilig als de Liefde en lieflijker! Niets dan een vrouw gemaakt voor de liefde; en toch — hoe zal ik het uitdrukken? doordrongen van heiligheid zooals de lucht hier doordrongen is van bloemengeur. Wel, zij trouwden. Zij deden een partijtje met de goden —."

    „En ze hebben gewonnen, ze hebben glansrijk gewonnen!" onderbrak ik.

    Carquinez zag mij medelijdend aan en zijn stem klonk als een doodsklok.

    „Ze hebben verloren. Ze hebben kolossaal, overweldigend verloren."

    „Maar de wereld denkt anders," waagde ik terloops op te merken.

    „De wereld maakt gissingen. De wereld ziet alleen den buitenkant der dingen. Maar ik weet. Hebt je je ooit afgevraagd, waarom zij non werd en zich begroef in dat smartelijk klooster van levend-dooden?"

    „Omdat zij hem zóó innig beminde, en toen hij stierf ..."

    De woorden bestierven op mijne lippen door den hoon lach van Carquinez.

    „Een gepast antwoord," zeide hij, „machinaal vervaardigd als een stuk katoen. Het oordeel van de wereld! En wat weet de wereld ervan? Evenals jij, ontvluchtte zij het leven. Zij was overwonnen. Zij ontplooide de witte vlag ten teeken van haar uitputting. En geen belegerde stad ontplooide ooit die vlag met zooveel bitterheid en tranen.

    „Nu zal ik je het heele verhaal vertellen, en je moet mij gelooven, want ik weet het. Zij hadden diep gepeinsd over het probleem der zatheid. Zij beminden de Liefde. Zij kenden de waarde der Liefde door en door. Zij beminden haar zoo zeer, dat zij haar behouden wilden, warm en levend in hun hart. Zij verwelkomden haar; zij vreesden haar te zien gaan.

    „Liefde was verlangen, dachten zij, een zalige smart. De liefde-god zocht steeds leniging, en wanneer hij vond, wat hij zocht, stierf hij. Onbeantwoorde Liefde — versterkte Liefde. Beantwoorde Liefde — zieke Liefde. Begrijp je me? Zij zagen in, dat de wereld niet hongert naar hetgeen zij bezit. Eten en toch nog hongerig zijn, dat is iets dat de mensch nooit heeft bereikt. Het probleem van zatheid. Dat is het. Hun probleem was hoe het mes van den honger scherp te houden aan eene overvolle tafel, want zij beminden de Liefde. Zij spraken er dikwijls over, met al de zoete gloed der Liefde in hun oogen; haar roode bloed kleurde hunne wangen; hare stem mengde zich met hunne stemmen, nu eens bevend als een triller in hun keel, dan weer aan een klank die oneindige teederheid gevend die zij slechts kan uiten.

    Hoe ik dit alles weet? Ik zag veel. Meer nog kwam ik te weten uit haar dagboek. Dit vond ik erin, uit Fiona Macleod: „Want waarlijk, die weifelende stem, dat vage gefluister, die adem zoo zoet als dauw, die vuur-gevleugelde luitspeler, dien men slechts een oogenblik ziet in de regenboog-kleuren van een moment van vreugde, of in het plotseling bliksemen van een passie, dit heerlijk mysterie dat wij Amor noemen, komt, althans voor enkele verrukte visionnairen, niet met een gezang op de lippen dat ieder kan hooren, of met het vroolijk geschal van openbare muziek, maar in vervoering van extase, met het welsprekende zwijgen van het verlangen."

    „Hoe dien vuur-gevleugelden luitspeler met zijn zwijgende welsprekendheid te behouden? Hem onthalen, was hem verliezen. Hun liefde voor elkander was een groote liefde. Hunne korenschuren waren overvol; en toch wenschten zij hun liefdehonger niet te stillen.

    „Zij waren geen magere, kleine nestvogels, redeneeren de op den drempel der Liefde. Zij waren krachtige, zelfbewuste zielen. Zij hadden anderen bemind, in de dagen, voor zij elkander hadden ontmoet; en in die dagen hadden zij de Liefde vermoord met liefkoozingen, haar gedood met kussen en haar begraven in den kuil van zatheid.

    „Zij waren geen koude schimmen, deze man en vrouw. Zij waren warme menschen. Zij hadden geen Angel-Saksische koelheid in hun bloed. De kleur ervan was rood als een zonsondergang. Zij waren er van doorgloeid, zij hadden Fransch bloed in de aderen. Zij waren idealisten, maar hun idealisme was Gallisch. Het was niet getemperd door het koude, sombere vocht, dat den Engelschman tot bloed dient. Er was geen ongevoeligheid in hen. Zij waren Amerikanen, van Engelsche afstamming, maar toch was de kalmte en de zelfverloochening van den Engelschen geest niet de hunne.

    Zij waren alles wat ik gezegd heb en zij waren geschapen voor vreugde, maar zij zochten eene hersenschim. Gevloekt alle hersenschimmen! Zij speelden met de logica, en dit was hun logica. — Maar laat mij je eerst een gesprek vertellen, dat wij op een avond hadden. Het was over Gautier’s Madeline de Maupin. Je herinnert je het meisje? Zij kuste ééns, slechts ééns, en daarna wilde zij niets meer van kussen weten. Het was niet, dat zij kussen niet zoet vond, maar zij vreesde, dat zij door te veel herhaling ervan zou gaan walgen. Alweer zatheid! Zij trachtte zonder inleggeld tegen de goden te spelen. En dat is tegen de regels van het spel, door de goden zelf gemaakt. Maar de regels hangen niet boven de speeltafel. Stervelingen moeten al spelende de regels leeren."

    „Wat de logica betreft: De man en de vrouw redeneerden aldus: „Waarom slechts éénmaal te kussen? Als het wijs was, ééns te kussen was het dan niet nog wijzer in het geheel niet te kussen? Zoodoende konden zij hun Liefde levend houden. Als zij moest vasten, zou zij steeds blijven kloppen aan de deur van hun harten."

    „Misschien kwam dit onzalige plan in hen op door erfelijke belasting. Afkomst komt altijd te voorschijn en soms in zéér fantastischen vorm. Zoo tooide in hen het vervloekte Albion zich als eene losbandige, brutale, koel-berekende en listige vrouw. Veel weet ik er eigenlijk niet van. Maar dit weet ik: het was door hun buitensporig verlangen naar vreugde, dat zij zich de vreugde ontzegden.

    Zooals hij zeide (ik las dit langen tijd later in een van zijne brieven aan haar): „Je in mijn armen houden, dicht en toch niet te dicht. Naar je te verlangen en je nooit te bezitten, en zoodoende je altijd behouden."

    En zij: „Je altijd juist buiten mijn bereik te weten. Je altijd te bereiken en toch nooit je te bereiken, en dit altijd zoo voort te duren, altijd frisch en nieuw en altijd met den eersten gloed over ons."

    „Zoo drukten zij het niet uit. Mijne lippen verminken hunne liefdes-philosophie. En wie ben ik, dat ik in hun zieleleven zou indringen? Ik ben slechts een kikvorsch op den vochtigen rand eener groote duisternis, met uitpuilende oogen turende naar het mysterie en het wonder hunner vlammende zielen."

    „En zij hadden gelijk, tot op zekere hoogte. Alles is goed ... zoolang wij het niet bezitten. Zatheid en bezit zijn de paarden des Doods; zij loopen samen in het gareel. „Het was die eene kus van Madeline de Maupin. Hoe was het ook weer?"

    Eén kus, dan scheiden, verder kunnen wij niet gaan.

    Dood is beter, dan dat onze Liefde vallen zou

    van hare hooge baan."

    „Maar zij waren wijzer. Zij wilden niet kussen en scheiden. Zij wilden in het geheel niet kussen, en beraamden zoo, dat zij zouden blijven op de hoogste toppen der Liefde. Zij trouwden. Jij was toen in Engeland. En nooit te voren is er zulk een huwelijk geweest. Zij bewaarden hun geheim. Ik wist toen nog niets. De warmte hunner verrukking verkoelde niet. Hun liefde brandde met steeds sterker licht. De tijd ging voorbij, de maanden, de jaren, en steeds werd de vuur-gevleugelde luitspeler schitterender.

    „Ieder stond verwonderd. Zij werden de wondervolle geliefden genoemd, en zij werden door allen benijd. Soms voelden enkele vrouwen medelijden met haar omdat zij kinderloos was; dat is de vorm, dien de nijd van zulke schepsels aanneemt.

    „En ik kende hun geheim niet. Ik peinsde en ik stond verbaasd. In het eerst verwachtte ik, ik denk onbewust, dat hun liefde zou sterven. Toen bemerkte ik, dat de Tijd voorbijging, maar dat de Liefde bleef. Toen werd ik nieuwsgierig. Wat was hun geheim? Wat waren de tooverketenen, waarmede zij de Liefde aan zich bonden: Hoe hielden zij den wispelturigen elf vast? Welk elixer van eeuwige liefde hadden zij samen gedronken als Tristan en Isolde weleer? En wiens hand had dien tooverdrank toebereid?

    „Zopals ik reeds zeide, ik was nieuwsgierig en ik sloeg hen gade. Zij waren dronken van liefde. Zij vierden een oneindig Liefdefeest. Zij maakten er een praal en plechtigheid van. Zij verzadigden zich met de kunst en poëzie der Liefde. O, neen, het waren geen zenuwpatienten. Zij waren gezond van lichaam en geest, en zij waren artiesten. Maar zij hadden het onmogelijke verricht. Zij hadden onsterfelijke begeerte bereikt."

    „En ik? Ik zag hen dikwijls, hen en het eeuwigdurend wonder van hun Liefde. Ik ried er na en verbaasde mij erover, tot eens op een dag."

    Carquinez brak plotseling af en vroeg: „Hebt jij ooit gelezen „Liefde’s wachttijd?"

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1