Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Mikaël
Mikaël
Mikaël
Ebook277 pages3 hours

Mikaël

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

In de roman Mikaël beschrijft de Deense schrijver Herman Bang de verstandhouding tussen een beroemde kunstenaar en zijn mannelijke model. Het boek hint er duidelijk op dat er tussen deze twee mannen misschien meer aan de hand is dan alleen een innige vriendschap. Het hoofdpersonage, de geniale kunstenaar Claude Zoret, is losjes gebaseerd op Auguste Rodin.Het boek werd zowel in 1916 als in 1924 verfilmd.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateOct 22, 2019
ISBN9788726130263
Mikaël
Author

Herman Bang

Herman Joachim Bang (* 20. April 1857 in Asserballe auf der Insel Alsen; † 29. Januar 1912 in Ogden, Utah) war ein dänischer Schriftsteller und Journalist. (Wikipedia)

Related to Mikaël

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Reviews for Mikaël

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Mikaël - Herman Bang

    Herman Bang

    Mikaël

    Saga

    Mikaël

    Translated by

    Dina Samuela Logeman-van der Willigen

    Original title

    Mikaël

    Copyright © 1902, 2019 Herman Bang and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726130263

    1. e-book edition, 2019

    Format: EPUB 2.0

    All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    SAGA Egmont www.saga-books.com – a part of Egmont, www.egmont.com

    VOORWOORD DER REDACTIE

    TOEN de directie van het Rembrandt-theater ons voorstelde een goedkoope volksuitgave te publiceeren van „Mikaël, naar aanleiding der door haar voorbereide vertooning van de film, naar Bang’s meesterwerk gemaakt en in Denemarken en Duitschland met zoo buitengewoon succes gespeeld, voelden wij aanvankelijk eenige aarzeling. Maar nadat wij, door de directie daartoe in de gelegenheid gesteld, van deze werkelijk mooie, goed geënscèneerde en meesterlijk gespeelde film hadden kennis genomen en daarbij hadden kunnen constateeren, dat zij het oorspronkelijke werk niet verminkt — zooals helaas maar al te vaak het geval pleegt te zijn — besloten wij op het voorstel in te gaan, en de voortreffelijke vertaling van Mevr. D. Logeman van der Willigen te herdrukken en met foto’s naar eenige der meest geslaagde tooneelen te Illustreeren. De lezer zál opmerken dat „de Meester, in het boek beschreven als een eenigszins boersch type met zwaren baard, in de film clean shaven optreedt; maar dit is ook vrijwel de eenige afwijking die de filmregisseur zich heeft veroorloofd.

    Wij hopen dat deze uitgaaf de lezers zal aansporen om de film te gaan zien en dat aan den anderen kant de bezoekers der vertooning de gelegenheid zullen aangrijpen om door de lectuur van het oorspronkelijke werk den indruk van het aanschouwde te verdiepen.

    REDACTIE W.B.

    VOORWOORD DER VERTAALSTER

    HERMAN BANG was wonderlijk onverschillig over het lot van zijn boeken in het buitenland. Misschien was hij altijd te veel vervuld van andere bezigheden, want als zijn ziek lichaam hem niet in bed of in zijn kamer hield, was hij de activiteit in persoon. Dan was als journalist zijn pen ijverig in de weer. Zijn heldere geest zag zeer scherp de fouten in de maatschappij, in de kunst en in de literatuur en hij zwaaide zijn geesel, waar hij het noodig vond. Sarcastisch was hij ook in hooge mate en waar het zich zelf betrof overgevoelig tot aan het sentimenteele toe. Behalve als journalist trad hij op als spreker, en zijn succes was zonder uitzondering enorm. Hij sprak of las niet, maar acteerde. Dergelijke voordrachten kostten hem veel zenuwkracht en maakten hem afgemat en slap. Toch spaarde hij zich niet, als hij werd uitgenoodigd en de behoefte aan geldverdienen zich gevoelen deed. Hij maakte de eene „tournée" na de andere in Denemarken tot zijn laatste tournée naar Amerika hem het leven kostte.

    Eenzaam, even eenzaam als heel zijn leven geweest was, is hij daar in een spoorwegcoupé in een bloedspuwing gebleven. Maar Denemarken eert zijn gestorven groote geesten en zijn stoffelijk overschot is in Denemarken begraven.

    Tusschen zijn journalistiek werk en zijn voordrachten door schreef Herman Bang. Het eene boek na het andere verscheen van zijn hand, en als zijn arbeid in Scandinavië zijn weg vond was hij tevreden en verlangde niet anders.

    Alleen met „Mikaël was dit anders. Het lot van „Mikaël interesseerde hem. Uit brieven, die ik van hem bewaard heb, blijkt dit en ik kan niet laten er hierachter een af te drukken. „Mikaël heb ik geschreven met mijn bloed, wat zegt de pers? luidt het in een anderen brief. Wat zou het hem een genoegen gedaan hebben om „Mikaël, als tweede druk in een nieuw kleed gestoken, in Holland te hebben zien verschijnen! En toch mogen wij hem de rust gaarne gunnen. Hij zelf schreef mij eens: „Ach, sterven is het ergste niet, het is veel, veel erger om iederen dag te trachten te leven." Alleen iemand met een onherstelbaar, ziek lichaam kan zoo schrijven.

    D. Logeman-van der Willigen

    Gent, België , Februari 1925.

    HOTEL „KONGEN AF DANMARK", 10-5, 1905.

    Waarde Vriendin,

    Wat komt er van de Hollandsche „Mikaël"? Wanneer komt die uit? Voor de eerste maal in mijn leven wilde ik gaarne weten — als de tijd daar is, — wat de Hollandsche kritiek zegt.

    Iedere opinie over „Mikaël" is voor mij van veel waarde. Ik heb alles ingezet op dat boek en zou liefst weten of — alles verloren is.

    Vele groeten van Herman B.

    I

    I

    De Meester opende de balcondeur en trad naar buiten. Zijn oogen waren een weinig toegeknepen, of omdat zij het werk nog zagen, dat zijn gedachten eindelijk wilden verlaten, of misschien alleen omdat het daglicht ze verblindde.

    Hij zette zich in zijn gewonen stoel. Zijn lange baard, waar de witte strepen tusschen de zwarte eigenaardige golven geleken, reikte bijna tot aan het hekwerk en hij drukte, na het volbrachte dagwerk, een oogenblik de handen op het ijzer, alsof hij ze steunen wilde op een onbewegelijken steen.

    Mikaël zat als gewoonlijk, met de spitse kin op de balustrade leunend, in de lucht te staren. Er lagen een paar schetsen op zijn schoot, als vergeten.

    De knecht verscheen aan de deur met de post en de visitekaartjes, die hij den Meester op een blaadje overreikte. De Meester las de kaartjes en liet ze weer op het blad vallen, alsof er op geen enkel een naam stond. Eén kaartje behield hij en schoof het links onder zijn vest.

    Toen nam hij de kranten. De meeste waren onder kruisband en enkele kolommen met blauw potlood aangestreept.

    — Waar schrijven ze over? vroeg Mikaël, het hoofd oplichtend.

    — Over de tentoonstelling in Melbourne.

    — Wat? zeide Mikaël, terwijl hij Claude Zoret recht in het gezicht zag.

    — Wat ze altijd schrijven, zeide de Meester, die slechts heel even de lippen opende als hij sprak, en schoof de krant op zij.

    Mikaël ging wat meer rechtop in zijn stoel zitten en spreidde de kranten op de balustrade uit, terwijl hij in zijn opwinding ieder oogenblik het lange, zwarte haar naar achteren wierp, alsof het zijn oogen het zien verhinderde.

    De Meester verroerde zich niet. Zijn blik rustte op den tuin der Tuilerieën, waar de vallende avond reeds zijn sluier wierp over de schouders der beelden en het donker der laurierboomen verhoogde, en er was iets in de uitdrukking van zijn blik dat deed denken aan dien van zijn boeren voorvaders, wanneer zij tegen den avond voor hun akkers zaten.

    Claude Zoret wendde het hoofd om.

    — Je kunt immers in ’t geheel geen Engelsch lezen, zeide hij.

    — Een beetje, een beetje, zeide Mikaël en bleef over de kranten uit Melbourne heengebogen.

    De Meester nam de schetsen op, die van Mikaëls schoot gegleden waren en bekeek ze: Het waren weer een paar uitgestrekte vrouwenlichamen. Op de eene was het hoofd niet afgemaakt, of vergeten. De andere was niet veel meer dan een romp.

    — Mikaël brengt het toch nooit verder. Hij geeft een romp, een borst, een hals, een nek en nooit het heele lichaam. Maar — en de Meester hield de schets een weinig van zich af — de lijnen waren goed.

    — Ja, die zijn goed.

    De Meester glimlachte, de schets was reeds geteekend. Onder iedere teekening stond altijd, in zijn wonderlijk inéenvloeiend, of misschien eerder gerekt schrift, want de eene letter zat vlak aan de andere vast: Eugène Mikaël, terwijl de streep onder den naam, met de drie puntjes, geborduurd scheen.

    Claude Zoret richtte weder het hoofd op en zonder dat hij het zelf wist, namen zijn oogen de kleuren van den hemel in zich op, die al bleeker en bleeker werd onder den dalenden avond, en wonderlijk witachtig-blauw bijna als de allereerste schijn van het allereerste zomermorgen-licht.

    Ook Mikaël had het hoofd opgeheven en beschouwde den hemel. Als hij zoo recht zat, stond het donkere haar bijna als een helm op zijn hoofd.

    — Wat een wonderlijke kleuren zijn er aan den hemel, zeide hij; en hij beproefde weer te lezen, terwijl het leven uit de rue Rivoli naar hen opsteeg als een jagende geluidstorm waarin geen enkele klank te onderscheiden was.

    Gedurende enkele oogenblikken sprak er niemand, tot Mikaël weer de oogen opsloeg en diep naar den hemel keek:

    — Is het niet merkwaardig, zeide hij, dat ik die kleuren thuis gezien heb op een Mei-morgen, bij ons thuis boven het Hradschin?

    De Meester lachte even.

    — Was je zoo vroeg op?

    — Ja, toen, zeide Mikaël en las door.

    De Meester rolde, zonder dat hij het wist, Mikaëls schetsen bij elkaar en hield ze in zijn gesloten hand, terwijl hij den lezer eens aankeek.

    Wat waren zijn leden sterk geworden. Zijn lichaam kreeg spierkracht, was volwassen. De lijnen daar — en onwillekeurig beschreef Claude Zoret de richting met de rol in zijn hand — waren anders, toen hij hem schilderde als Alcibiades of als „de Overwinnaar".

    Maar dat was ook vijf jaar geleden — en de oogen van den Meester kregen een uitdrukking alsof hij de loopende handteekening van zijn eigen doeken zag — ja, werkelijk het was vijf jaar geleden dat hij „de Overwinnaar" schilderde. En meer dan vijf jaar, dat hij de studies in het Hradschin genomen had.

    Wat herinnerde hij zich dien tijd altijd goed. Hoe de lucht boven Praag, zoo wonderlijk leek op de lucht boven Montmartre, al de nuancen, de geheele stemming.

    En in Praag was ook Mikaël bij hem gekomen.

    Iederen avond als hij van het Hradschin terug kwam, zeide de portier van het hotel tegen hem: „Het jonge mensch is er, en iederen avond antwoordde hij: „Morgen. Totdat hij eindelijk op zekeren avond half in woede gezegd had: „Al weer, nou laat hem dan maar komen. En toen was Mikaël in zijn kamer gekomen, had bij de deur gestaan met licht gebogen knieën en bleek was zijn gelaat geweest, dat zoo weinig veranderd was sinds dien, en de zweetpareltjes, het eene pareltje naast het andere, hadden over zijn geheele voorhoofd gelegen. „Zoo, wat wilt u nu eigenlijk? — „U iets toonen. — „Wat? — „Een paar teekeningen, Meester. — „Zoo, teekent men al op uw leeftijd? Laat me eens zien.

    En hij had het knoeiwerk onder de oogen gekregen, lijnen waren het. Maar er waren een paar vrouwenschetsen onder, die toch......

    — Ga zitten, had hij gezegd. Als u schilder wordt, zult u nooit anders dan vrouwen kunnen maken.

    Hij had Mikaël aangezien, die niet was gaan zitten en zich niet bewogen had. Hij bleef staan, voortdurend even bleek, terwijl het zweet als een sluier zijn gezicht bedekte. — En er was zeker iets geweest in dat beeld van angst, iets wat zijn oog opving, want hij had plotseling gezegd, zooals men doet wanneer men een afscheid vriendelijk wil laten klinken:

    — Wel, als u mij binnen het jaar een beeld kunt brengen van een vrouw, die geschilderd is, goed geschilderd — — dan kunnen we eens verder zien.

    — Verder ben ik geen Mijnheer Bonnat en neem geen leerlingen aan.

    En toen Mikaël reeds de deur geopend had, steeds bleek en met wijd opengesperde oogen vroeg hij nog: „Hoe oud bent u? — „Zeventien jaar, Meester. — „En hoe heet u? — Mikaël, had hij geantwoord en het hoofd gebogen.

    Neen, hij had nooit iemand gezien, die zoo geheel en al tot aan de vingertoppen toe, de uitdrukking was geweest van het gevoel angst. Hij had hem de hand gereikt. „Vaarwel," had hij gezegd en hij had Mikaëls hand gevoeld, die ijskoud was als zijn geheele lichaam.

    — Vaarwel, Meester, had Mikaël geantwoord en weer had hij het hoofd gebogen voor de deur toeviel.

    Claude Zoret bleef naar den verbleekten hemel kijken.

    Waar die studies van Hradschin eigenlijk waren ? Want hij had ze nooit kunnen gebruiken. Toen hij uit Praag terug kwam, was hem plotseling, hij herinnerde het zich, zonder oorzaak, zonder eenige denkbare reden, een van die onbegrijpeijke, doffe buien van onmacht overvallen en had hij maanden lang, dag aan dag in die onmacht rondgedoold als een beer in zijn hok, of zich in een bedwelmenden roes geworpen, die de weken maakte tot één enkelen nacht, waarvan hij zich niets herinnerde dan een vagen drang naar bewusteloosheid en slaap.

    Ja, hij had juist zulk een aanval gehad, zulk een vervloekten aanval toen. Het had bijna een half jaar geduurd. Ondertusschen was Mikaël gekomen met zijn vrouwenfiguur, naakt en op wat gras uitgestrekt. Vele maanden had de aanval geduurd, totdat hij zich plotseling, bijna zonder te denken, zonder te wegen, zonder te weten, — hij in wiens hersens gedachten en gedaanten anders lagen, halve jaren, heele jaren, vele jaren, al zijn beelden in zich opnamen als een spons bloed opzuigt, hem pijnigden tot hij ze als een molensteen van zich afwierp — aan den arbeid stortte op het doek, getiteld: „De Atheners het antwoord van het Orakel afwachtend." Daar was het hem eindelijk gelukt den ellendigen doodsangst van den mensch weer te geven, daar had hij Mikaël laten staan, achteraan, met licht gebogen knieën, zooas hij te Praag aan de deur gestaan had.

    En na „de Angst had hij „de Overwinnaar geschilderd.

    Mikaël had het gezicht opgeheven.

    — Weet u wat hier staat? vroeg hij.

    De Meester antwoordde niet.

    Het blozen van den westelijken hemel viel als de weerschijn van een vlam door de bleeke lucht op het dak van het Louvre.

    — Weet u wat er staat? herhaalde Mikaël.

    En als had hij het van buiten geleerd, zeide hij voor zich uit:

    — Er staat: Maar de indruk, die achterblijft is, dat, als een banier, door Claude Zoret’s krachtige handen gedragen, Frankrijks naam zich hoog boven alle andere verheft.

    Het gezicht van den Meester veranderde niet, maar Mikaël hield het hoofd met beide handen vast en zeide voor zich uit in den vallenden avond:

    — O, iemand te zijn, van wien ze dat schrijven!

    De Meester glimlachte.

    — Ja, Mikaël, de man moet toch kunnen schilderen, zeide hij en slingerde de laatste woorden als in boozen spot van zich af.

    Plotseling veranderde hij van toon.

    — Maar je zoudt over dit hek moeten springen, zeide hij, terwijl hij met de hand op de leuning sloeg.

    — Waarom?

    De rijwiel-bellen drongen tot hen door, terwijl beiden zwegen.

    — Waarom — vroeg Mikaël en hij sprak zacht — zegt u mij altijd hetzelfde?

    De Meester antwoordde niet.

    Maar Mikaël zeide, terwijl hij zacht bleef spreken en een plotselinge blos zich over zijn gebogen gezicht verspreidde:

    — Mag ik u iets zeggen?

    — Al wat je wilt.

    — Begrijpt u niet... begrijpt u in het geheel niet, dat ik... dat als ik, zooals nu, lees dat uw schilderijen zijn zooals die van de groote Meesters, die honderden jaren zullen voortleven en waar de menschen naar zullen kijken gedurende tijden, waarvan wij ons den duur niet kunnen voorstellen...

    Claude Zoret schudde het hoofd.

    — Niemand, zeide hij, weet hoe lang iets duurt.

    En terwijl hij zijn behaarde hand naar het Louvre uitstrekte, zeide hij en zijn stem kreeg denzelfden klank als te voren:

    — Ga daar eens zien hoe velen van de onsterfelijken er reeds gestorven zijn.

    Mikaël hief het hoofd op.

    U weet, dat u leeft. Als ik naar u kijk, als u aan het werk bent, zie ik op uw gezicht dat u weet, dat u niet schildert voor het tegenwoordig geslacht.

    De Meester lachte:

    — Hoe zie ik er dan in mijn gezicht uit als ik schilder?

    — Dan glimlacht u, zeide Mikaël.

    Claude Zoret lachte opnieuw met dien krachtigen boerenlach, dien hij soms plotseling krijgen kon.

    — Ja, omdat ik weet, dat de menschen er niets van begrijpen zullen.

    — Neen, zeide Mikaël het hoofd schuddend. U glimlacht, omdat u weet, dat er komen zullen, die u begrijpen. — Maar, en zijn stem werd zachter, kunt u dan niet begrijpen, dat ik — dat ik tegen mijzelf zeg...

    — Wat? vroeg de Meester.

    — Dat ik tegen mijzelf zeg — en plotseling sprak Mikaël zeer vlug bijna als iemand, die zich schaamt — het is jouw lichaam, dat hij schildert.

    Hij stond plotseling op als iemand, die plaats moet hebben voor zijn eigen gemoedsaandoening.

    Jij bent het, dien hij vereeuwigt, zeide hij.

    Hij zweeg even en terwijl hij weer ging zitten, zeide hij:

    — Maar dan moet u ook begrijpen, dat het met mijn lichaam ook niet mag gaan zooals het met andere gaat.

    Mikaël zweeg en ook de Meester zeide niets. Het doffe stooten van de electrische trams drong tot hen door als het geluid van een ontzettenden ploeg, die de aarde vanéen wilde rijten.

    Toen zeide de Meester voor zich uit in het halfdonker:

    — Je zult eens meer geven dan je lichaam.

    — Wat dan?

    — Alles, klonk de stem van den Meester door de duisternis. Zij zwegen weer tot Mikaël zeide, terwijl hij het hoofd bijna geheel op het balconhek had laten zakken en fluisterde:

    — Vertel mij eens hoe zij was?

    — Wie?

    Mikaël aarzelde even vóor hij fluisterend als te voren zeide:

    — Uw vrouw.

    Het gelaat van den Meester veranderde niet van uitdrukking.

    — Je hebt haar immers gezien, zeide hij zonder zich te verroeren.

    Mikaël staarde de schemering in.

    — Ja, zeide hij met een lichte hoofdbeweging, hij had het hoofd niet durven omwenden. En wederom voelde hij dezelfde verlegenheid, of bijna angst, die hij gevoeld had en niet wist waarom, toen de Meester hem naar het kerkhof te Montreuil geleid had en voor den gedenksteen gestaan had, den eenigen, dien de Meester zijn heele leven gemaakt had. Het was het beeld van een vrouw, die gebogen naar een gebroken schaal in haar hand staarde. Aan haar voet — en wat zag die er moe uit — was er een „Maria" gebeiteld.

    — Maar, zeide Mikaël, en zijn stem trilde even, terwijl hij voortdurend het witte gezicht van de vrouw voor oogen zag, hoe was zij?

    Claude Zoret verroerde zich niet en zijn stem klonk als te voren.

    — Zij was uit mijn geboorteland, zeide hij en zweeg weer. Mikaël wist zelf niet hoe bleek zijn gezicht was en hoe zijn handen trilden.

    — Maar, ging de Meester door, voortdurend met

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1