Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Dokter Pascal
Dokter Pascal
Dokter Pascal
Ebook431 pages7 hours

Dokter Pascal

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Dokter Pascal is het twintigste en laatste deel in de romancyclus De Rougon-Marcquarts, waarin Zolá de levens van verschillende generaties van een familie beschrijft. Alle delen zijn los te lezen als aparte romans – Dokter Pascal vormt een sluitstuk waarin verschillende verhaallijnen samenkomen. Bovendien komt in dit boek Zolá's visie op literatuur en op de mens duidelijk naar voren, namelijk in de vorm van het personage Dokter Pascal, die als arts vele mensenlevens heeft geobserveerd en sterk van mening is dat erfelijkheid en milieu de belangrijkste factoren zijn die de levensloop en het karakter van een mens bepalen. Hij werkt aan een levenselixer dat erfelijke aandoeningen zou kunnen omzeilen, maar ondermijnt hij daarmee niet de macht van God?-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateDec 19, 2018
ISBN9788726128475
Dokter Pascal
Author

Emile Zola

Émile Zola (1840-1902) was a French novelist, journalist, and playwright. Born in Paris to a French mother and Italian father, Zola was raised in Aix-en-Provence. At 18, Zola moved back to Paris, where he befriended Paul Cézanne and began his writing career. During this early period, Zola worked as a clerk for a publisher while writing literary and art reviews as well as political journalism for local newspapers. Following the success of his novel Thérèse Raquin (1867), Zola began a series of twenty novels known as Les Rougon-Macquart, a sprawling collection following the fates of a single family living under the Second Empire of Napoleon III. Zola’s work earned him a reputation as a leading figure in literary naturalism, a style noted for its rejection of Romanticism in favor of detachment, rationalism, and social commentary. Following the infamous Dreyfus affair of 1894, in which a French-Jewish artillery officer was falsely convicted of spying for the German Embassy, Zola wrote a scathing open letter to French President Félix Faure accusing the government and military of antisemitism and obstruction of justice. Having sacrificed his reputation as a writer and intellectual, Zola helped reverse public opinion on the affair, placing pressure on the government that led to Dreyfus’ full exoneration in 1906. Nominated for the Nobel Prize in Literature in 1901 and 1902, Zola is considered one of the most influential and talented writers in French history.

Related to Dokter Pascal

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Related articles

Reviews for Dokter Pascal

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Dokter Pascal - Emile Zola

    I.

    In de hitte van de gloeiende Juni-namiddag heerste een grote rust in de kamer met de zorgvuldig gesloten luiken. Door de spleten van de oude latten boorden zich slechts dunne lichtpijlen naar binnen, zodat er temidden van de schaduwen een zeer getemperd licht was, dat de voorwerpen in een mat, zacht schijnsel hulde. Het was er in verhouding tot de drukkende warmte, die men buiten voelde onder de felle zonnestralen, welke op de gevel brandden, betrekkelijk koel.

    Voor de kast, die tegenover de vensters stond, zocht dokter Pascal naar een notitie. De reusachtige kast van gebeeldhouwd eikenhout, met sterk en mooi ijzeren beslag, dat uit de vorige eeuw dateerde, stond wijd open en liet op haar planken en in haar diepe vakken een buitengewoon grote menigte papieren, dossiers en manuscripten zien, die er schots en scheef door en op elkaar lagen. Reeds meer dan dertig jaar wierp de dokter er alle bladzijden, die hij schreef, in, van af de korte notities tot aan de volledige teksten van zijn grote werken over de erfelijkheid. Het zoeken was dan ook niet altijd even makkelijk. Met veel geduld keek hij rond en hij glimlachte, toen hij eindelijk vond.

    Een ogenblik nog bleef hij voor de kast de notitie staan lezen in een gouden lichtstraal, die door het middenvenster binnenviel. In dit licht als van de ochtendstond kon men hem ook goed zien met zijn sneeuwwit baard- en hoofdhaar, krachtig en stram, hoewel hij reeds dicht bij de zestig was, zijn gezicht zó fris, zijn trekken zó fijn, zijn ogen zó helder en kinderlijk-trouwhartig, dat men hem in zijn nauwsluitende, bruin-fluwelen jas voor een jonge man met gepoederde lokken gehouden zou hebben.

    „Hier, Clotilde, zeide hij eindelijk; „je moest die aantekening maar overschrijven. Ramond zal nooit uit mijn gekrabbel wijs kunnen worden.

    Hij legde het papier dicht bij het jonge meisje, dat in de nis van het rechterraam voor een hoge lessenaar stond te werken.

    „Goed, meester!" antwoordde zij.

    Zij had zich zelfs niet omgekeerd, ging geheel op in de pasteltekening, die zij bezig was met brede krijtvegen te maken. In een vaas naast haar bloeide een tak stokrozen van een zeldzaam violette kleur met gele strepen. Maar men kon heel duidelijk het profiel van haar klein, rond hoofdje met het blonde, kort-geknipte haar, een knap en ernstig profiel met een recht, door haar ingespannen werken gerimpeld voorhoofd, hemelsblauwe ogen, een fijnbesneden neus en een krachtige kin, zien. Haar voorovergebogen nek vooral was aanbiddelijk jong, melkwit onder het goud van haar kroezende lokken. In haar lange, zwarte blouse was zij zeer groot, haar taille slank, haar boezem klein, haar lichaam soepel, het opgeschoten-soepele van de goddelijke figuren der Renaissance. Ondanks haar vijfen-twintig jaar bleef zij nog een kind en scheen nauwelijks achttien.

    „En dan moet je de kast eens wat opruimen, begon de dokter weer. „Je kan er gewoon niets meer in vinden.

    „Goed, meester! zeide zij weer, zonder op te kijken. „Dadelijk.

    Pascal was aan het andere einde der kamer weer voor zijn bureau, dat voor het linkerraam stond, gaan zitten. Het was een eenvoudige, zwart-houten tafel, waarop eveneens allerlei papieren en brochures slingerden. Weer trad een diepe stilte in, in deze half donkere vrede. In het grote, tien meter lange en zes meter brede vertrek vond men geen andere grote meubelen dan de kast en twee grote draaiende bibliotheken, die volgepropt waren met boeken. Ouderwetse stoelen en fauteuils stonden her en der, terwijl de gehele versiering der muren, welke met een oud empirebehang met rosetten bekleed was, gevormd werd door bloemenpastels van vreemd coloriet, dat men slecht onderscheiden kon. Het houtwerk van de drie dubbele deuren, n.l. de ingangsdeur, die op het portaal uitkwam en die der kamers van de dokter en van het jonge meisje, aan de beide uiteinden van het vertrek, dateerde uit de tijd van Lodewijk XV, evenals de kroonlijst van de reeds zwart geworden zoldering.

    Een uur verliep, zonder één geluid, zonder één geritsel. Dan, toen Pascal, om wat afleiding voor zijn werk te hebben, een op de tafel liggende courant, le Temps, opende, riep hij enigszins verbaasd uit:

    „Zeg, je vader is benoemd tot directeur van l’ Epoque, een veel gelezen republikeins blad, waarin de papieren der Tuilerieën gepubliceerd worden."

    Het bericht kwam blijkbaar onverwachts voor hem, want hij lachte luid, vrolijk en bedroefd tegelijk, en half fluisterend ging hij voort:

    „Waarachtig, als je alles naar je eigen hand kon zetten, zou het niet mooier kunnen… Het leven is iets prachtigs… Ik heb hier een heel interessant artikel."

    Clotilde had niet geantwoord, als was zij met haar gedachten mijlen ver weg van wat haar oom zeide. Hij zeide ook niets meer, las het artikel, nam een schaar, knipte het uit en plakte het op een stuk papier, waarop hij tevens met zijn groot, onregelmatig schrift een paar aantekeningen maakte. Dan ging hij naar de kast terug, om de nieuwe notitie in het daarvoor bestemde vak te leggen. Maar hij moest een stoel nemen, want de bovenste plank was zo hoog, dat hij er, ondanks zijn grote lengte, niet bij kon.

    Op deze bewuste plank stond een gehele reeks van zorgvuldig geordende, methodisch gerangschikte dossiers. Het waren diverse documenten, manuscripten, stukken op gezegeld papier, uitgeknipte courantenartikelen in omslagen van sterk blauw papier, die alle een met grote letters geschreven naam droegen. Men merkte aan alles, dat deze documenten met liefde bijgehouden, voorzichtig telkens te voorschijn gehaald en op hun plaats gezet werden, want van de gehele kast was alleen deze plank niet slordig.

    Toen Pascal, die op een stoel geklommen was, het dossier, een der dikste omslagen, met de naam „Saccard" erop gevonden had, legde hij de nieuwe notitie erin en zette het dan weer op zijn alphabetische plaats. Een ogenblik bleef hij nog op de stoel staan, om een ingezakte bundel papieren recht te zetten. En toen hij eindelijk van de stoel sprong, zeide hij:

    „Zeg, Clotilde, denk erom, dat je, wanneer je aan het opruimen gaat, niet aan de dossiers op de bovenste plank komt."

    „Goed, meester!" antwoordde zij voor de derde maal gedwee.

    Hij was weer op zijn vrolijke manier begonnen te lachen.

    „Dat is verboden!"

    „Ik weet het, meester!"

    Hij draaide met een krachtige hand de sleutel om, die hij dan in een lade van zijn schrijftafel wierp. Het jonge meisje was voldoende van zijn studies op de hoogte, om wat orde in zijn manuscripten te brengen. Hij maakte graag van haar diensten als secretaresse gebruik en liet haar zijn aantekeningen copieëren, wanneer een collega of een vriend, zoals dokter Ramond, hem om het een of ander document vroeg. Maar zij was geen geleerde; hij verbood haar eenvoudig te lezen, wat zij volgens zijn oordeel niet behoefde te weten.

    Maar de grote aandacht, waarmede zij aan haar werk was, verbaasde hem ten slotte.

    „Waarom doe je je mond helemaal niet meer open? Neemt dat natekenen van die bloemen je zo in beslag?"

    Dat was ook een der werkjas, die hij haar toevertrouwde: het maken van tekeningen, aquarellen en pastels, die hij later als illustraties voor zijn boeken gebruikte. Zo nam hij sedert vijf jaar zeer belangwekkende proeven met een verzameling stokrozen; door kunstmatige bevruchting had hij een gehele reeks nieuwe kleuren gekregen. Zij betrachtte bij die soort copieën een buitengewone zorgvuldigheid en nauwkeurigheid van tekening en kleur, zodat hij iedere keer opnieuw verbaasd was over zulk een zeldzame nauwgezetheid.

    Maar toen hij ditmaal naar haar toeging, om over haar schouder te kijken, liet hij een komisch woede-gilletje horen.

    „Met wat voor poespas ben je nu weer bezig?… Wil je dat wel eens dadelijk verscheuren?"

    Zij had zich opgericht; haar wangen waren vuurrood, haar ogen vlamden van hartstocht voor haar werk, haar magere vingers zagen vuil van de rode en blauwe pastelkleuren.

    „O, meester!"

    En in dat woord „meester, waarin zoveel tederheid en liefdevolle onderworpenheid lag, dat woord van volkomen overgave, waarmede zij hem aansprak, om de woorden „oom en „peet" die zij idioot vond, niet te gebruiken, klonk nu voor het eerst een toon van verzet, het verzet van een wezen, dat zich voelt en zijn zelfstandigheid wil handhaven.

    Twee uur geleden was zij met het nauwkeurige natekenen van de stokrozen opgehouden en begonnen op een ander blad een bouqet fantastische, extravagante, prachtige bloemen te tekenen. Zij had meermalen van die plotselinge opwellingen, een drang om zich te midden van de preciese reproducties, in dolle fantasieën te vermeien. Deze opwellingen bevredigde zij dadelijk en zij verviel dan steeds weer in deze vreemde bloemenschildering met zulk een drift en zulk een fantasie, dat zij zichzelf nooit herhaalde; zij schiep rozen met bloedrode harten, die zwavelgele tranen weenden, lelies, die op kristallen urnen geleken, ja zelfs bloemen van onbekende vormen, die sterre-stralen uitschoten en haar bloemkronen als wolken zweven lieten. Ditmaal zag men op het met grote, zwarte krijtstrepen bedekte papier een regen van bleke sterren, een stroom van oneindig fijne bloemblaadjes, terwijl in de hoek zich een knop in kuise sluiers ontplooide.

    „Dat is zeker een plaat, die je daar weer wilt ophangen, ging de dokter voort, terwijl hij naar de wand wees, waar reeds vele even vreemde pastels hingen. „Maar nou vraag ik je toch, wat moet dit voorstellen?

    Zij bleef ernstig en ging een paar passen achteruit, om haar werk beter te kunnen zien.

    „Ik weet het niet, maar het is mooi."

    Op dat ogenblik kwam Martine binnen, de enige dienstbode, die, na bijna dertig jaar in dienst van de dokter geweest te zijn, de eigenlijke meesteres geworden was. Hoewel zij de zestig reeds gepasseerd was, zag zij er nog jong en vief uit in haar eeuwig zwarte japon en het witte kapje, dat haar op een non deed lijken, en met haar klein, bleek, rustig gezichtje, waarin de asgrauwe ogen uitgedoofd schenen te zijn.

    Zij zeide niets, ging op de grond voor een fauteuil zitten, welks oud bekleedsel door een scheur het paardenhaar doorliet, haalde een naald en een draad uit haar zak en begon de scheur te naaien. Al drie dagen wachtte zij op een geschikt uurtje om het gat te stoppen.

    „Nou je hier toch bent, Martine, riep Pascal schertsend uit, terwijl hij het hoofdje van Clotilde in zijn beide handen nam, „moest je tegelijk dat kopje, waarin scheuren zijn, ook maar dicht naaien.

    Martine sloeg haar fletse ogen op en keek haar meester met haar gewone blik vol verering aan.

    „Waarom zegt meneer dat tegen me?"

    „Omdat ik geloof, beste meid, dat jij met al je vroomheid in dat goede, kleine, ronde kopje een heleboel ideeën van het hiernamaals hebt gestopt."

    De twee vrouwen wisselden een blik van verstandhouding.

    „O, mijnheer, de godsdienst heeft nooit iemand kwaad gedaan… en wanneer je daaromtrent andere denkbeelden hebt, is het beter er maar niet over te praten."

    Er volgde een pijnlijke stilte. Dit was het enige meningverschil, dat onder deze drie mensen, die zo innig samenleefden, wel eens aanleiding tot twisten gaf. Martine was pas negen-en-twintig jaar, een paar jaar ouder dan de dokter, toen zij bij hem in dienst kwam; het was in de tijd, dat hij zich te Plassans als dokter vestigde en een klein, licht huis in de nieuwe stad betrok. En toen dertien jaar later Saccard, een broer van Pascal, hem uit Parijs zijn toentertijd zevenjarige dochter Clotilde zond, omdat hij na de dood van zijn eerste vrouw wilde hertrouwen, nam Martine de opvoeding van het kind op zich, ging met haar naar de kerk en bracht op Clotilde iets over van de vlam der vroomheid, waardoor zij steeds verteerd werd, terwijl de dokter met zijn brede blik beiden haar vreugde om te geloven gaarne liet, want hij voelde niet het recht te hebben aan iemand het geluk van het geloof te verbieden. Hij stelde er zich mede tevreden toezicht te houden op het onderwijs van het jonge meisje en haar in alle dingen juiste en gezonde denkbeelden bij te brengen. Bijna achttien jaar lang leefden zij zo met hun drieën teruggetrokken in de Souleiade, een villa in een voorstad, op een kwartier afstand van de St. Saturninus kathedraal; hun leven was gelukkig voorbij gestroomd, gevuld met grote, verborgen gebleven werken, maar toch een weinig in onrust gebracht door een onbehaaglijk gevoel, dat door de steeds hevigere botsing van hun geloof toenam.

    Pascal liep een ogenblik somber door de kamer heen en weer. Dan begon hij als een man, die niet gewoon is een blad voor zijn mond te nemen:

    „Kijk eens, lieveling, al die geheimzinnige fantasmagorieën hebben je gezond kopje op hol gebracht… je goede God had je niet nodig, ik had je voor mij alleen moeten houden en je zoudt je daar heel wat beter bij bevinden."

    Maar Clotilde, die begon te beven en haar heldere blikken dapper op de zijne richtte, gaf zich niet gewonnen.

    „Neen, meester, u zoudt u er beter bij bevinden, wanneer u u niet zo blind staarde op het aardse… Er bestaat nog iets anders, waarom wilt u dat niet zien?"

    Martine kwam haar in haar eigenaardig taaltje te hulp: „Dat is zo, mijnheer, u, die, zoals ik overal vertel, een heilige bent, moest met ons naar de kerk gaan… God zal u zeker redden. Maar bij de gedachte, dat u niet regelrecht naar het paradijs zoudt gaan, beef ik over mijn gehele lichaam."

    Hij was blijven staan en had haar nu beiden in vol verzet tegenover zich, haar, die anders zo gedwee waren en met de liefde van vrouwen, die hij door zijn opgewektheid en goedheid voor zich gewonnen had, aan zijn voeten lagen. Reeds opende hij zijn mond en wilde haar een ruw antwoord geven, toen hij het nutteloze van een discussie inzag.

    „Kom, laat mij met rust… Het is veel beter, dat ik weer aan het werk ga… En zorg, dat ik niet gestoord word!"

    Met een langzame stap ging hij naar zijn kamer, waar hij een soort laboratorium ingericht had, en sloot zich daarin op. Het was beslist verboden in deze kamer binnen te gaan. Daar wijdde hij zich aan de vervaardiging van speciale preparaten, waarover hij met niemand sprak. Bijna onmiddellijk daarna hoorde men het stampen in een mortier.

    „Hoor, zei Clotilde glimlachend; „hij is al weer bezig in zijn duivelskeuken, zoals grootmoeder zegt.

    Zij ging weer rustig verder met het copieëren van de tak stokrozen. Zij verkleinde de tekening met een mathematische nauwkeurigheid, vond de juiste toon der violette, geelgestreepte bloembladen tot in het teerste verkleuren der nuances.

    „O! prevelde na een kort ogenblik Martine, die weer op de grond was gaan liggen om het gat te stoppen; „welk een ongeluk, dat zo’n heilige man zijn ziel met opzet zo te gronde richt!… Want waarachtig, ik ben nu al dertig jaar hier en nog nooit heeft hij iemand ook maar zoveel kwaad gedaan. Een hart van goud, die het hemd van zijn lichaam zou geven… En altijd even voorkomend en goed gezond en opgewekt, een echte zegen!… Het is doodjammer, dat hij geen vrede maken wil met de lieve God! We zouden hem ertoe moeten dwingen.

    Clotilde, verbaasd haar zo lang achter elkaar te horen spreken, antwoordde op ernstige toon:

    „Zeker, Martine, dat is afgesproken. We zullen hem dwingen."

    Het was weer stil geworden toen men plotseling de bel aan de voordeur hoorde overgaan. Men had de bel daar aangebracht, om in dit huis, dat te groot was voor de drie personen, die erin woonden, overal te kunnen horen, als er iemand was. De dienstbode scheen enigszins verbaasd en prevelde zo goed als onverstaanbaar, wie er met zo’n hitte zou kunnen zijn? Zij was opgestaan, opende de deur en keek over de leuning van de trap; dan kwam zij terug en zeide:

    „Het is madame Félicité."

    Met vlugge stappen kwam madame Félicité binnen. Ondanks haar tachtig jaar was zij met de lenigheid van een jong meisje opgelopen; zij was nog dezelfde bruine magere en krijsende krekel van vroeger. Zij was nu elegant in het zwart gekleed en men zou haar, van achteren gezien, met haar fijne, slanke taille, voor een „amoureuse" hebben kunnen houden, die naar een rendezvous gaat. In haar uitgedroogd gezicht hadden haar ogen hun gloed behouden, en als zij wilde, kon zij nog heel innemend glimlachen.

    „Wat, bent u het, grootmoeder? riep Clotilde, terwijl zij de oude vrouw tegemoet ging. „U moet in deze hitte wel gesmolten zijn…

    Félicité gaf haar een zoen op haar voorhoofd en begon te lachen.

    „O, de zon is mijn vriendin."

    Dan trippelde zij met haar kleine pasjes naar het raam en draaide de stang van een der blinden om.

    „Zet toch wat open, het is zo triest in het donker te leven… Thuis laat ik de zon overal binnen schijnen."

    Een brede stroom fel, verzengend licht met dansende stofjes drong binnen. En nu zag men onder de als in een violetblauw vuur laaiende hemel het grote, gloeiende landschap, als slapend en dood in de vernietiging der verzengende hitte, terwijl rechts boven de lichtrode daken de klokkentoren van de St. Saturninus oprees, een als met vergulde leien bedekte toren, welks scherpe kanten in het verblindende licht wit als beenderen waren.

    „Ja, ging Félicité voort, „ik ga straks zeker naar les Tulettes en ik kwam horen of Charles soms hier is; ik wou hem meenemen… Maar ik zie, dat hij hier niet is. Een andere keer dan maar.

    Maar terwijl zij dit voorwendsel aan haar bezoek gaf, keken haar spiedende ogen nieuwsgierig het vertrek rond. Zij ging trouwens niet verder op de zaak in en begon dadelijk over haar zoon Pascal, toen zij het rhythmische stampen van de vijzel, dat in de kamer ernaast was blijven klinken, hoorde.

    „O, is hij weer in zijn duivelskeuken?… Neen, stoor hem maar niet, ik heb hem niets te zeggen."

    Martine, die weer aan de fauteuil begonnen was, schudde haar hoofd als wilde zij zeggen, dat zij er niet aan dacht haar meester te storen. Dan ontstond er weer een stilte, terwijl Clotilde haar van het pastelkrijt vuile vingers aan een doek afveegde en Félicité weer met haar trippelpasjes door de kamer loerde.

    Bijna twee jaar was de oude madame Rougon weduwe. Haar man, die zo dik geworden was, dat hij zich niet meer bewegen kon, was de 3de September 1870, in de nacht na de dag, waarop hij de catastrophe van Sedan gehoord had, in een indigestie gestikt. De instorting van het regime, waarvan hij zich beroemde een der stichters te zijn, scheen ook hem verpletterd te hebben. Van af dat ogenblik deed Félicité dan ook of zij zich niet meer met politiek bemoeide, en leefde als een koningin, die afstand van de troon gedaan heeft. Iedereen wist, dat de Rougons in 1851 Plassans van de anarchie gered hadden door er de Staatsgreep van 2 December te doen zegevieren, en dat zij het enkele jaren later opnieuw veroverd hadden op de legitimistische en republikeinse candidaten, door de verkiezing van een Bonapartistische te bevorderen. Tot aan de oorlog was het keizerrijk oppermachtig gebleven en zó populair, dat het bij de volksstemming een verpletterende meerderheid gekregen had. Maar na de verschillende tegenslagen werd de stad republikeins, was de St. Marcus-wijk weer teruggevallen in haar geheime, royalistische intriges, terwijl de oude wijk en de nieuwe stad een liberale candidaat met een Orleanistisch tintje naar de Kamer gezonden hadden, die volkomen bereid was zich bij de republiek aan te sluiten, wanneer deze mocht triompheren. Daarom had Félicité, als zeer verstandige vrouw, zich uit de politiek teruggetrokken en wilde zij niets meer zijn dan de onttroonde koningin van een vervallen regime.

    Maar dat was toch steeds een hoge positie, die door een zwaarmoedige poëzie omgeven was. Achttien jaar lang had zij geheerst. De legende van haar twee salons, de gele, waarin de staatsgreep gerijpt was, en later de groene, het neutrale terrein, waarop de verovering van Plassans tot stand gekomen was, deze legende werd nog mooier op de achtergrond van het verre verleden. Zij was bovendien zeer rijk. Verder vond men haar zeer waardig in haar val, nu zij zonder enige klacht op haar tachtigste jaar een zo lange reeks van woedende begeerten, afschuwelijke manoeuvres en mateloze bevredigingen droeg, dat zij te midden daarvan iets verhevens kreeg. Haar enige vreugde was nu in vrede te genieten van haar groot vermogen en haar vroeger koningschap; zij kende nog slechts één hartstocht: haar geschiedenis te verdedigen door daaruit alles te verwijderen, wat deze in de loop der tijden zou kunnen bezoedelen. Haar trots waakte er met ijverzuchtige zorg voor en scheen er vast toe besloten slechts de eervolle bewijzen ervan te laten bestaan, die legende, welke bewerkte, dat zij begroet werd als een gevallen majesteit, wanneer zij door de stad liep.

    Zij was tot aan de kamerdeur gegaan en luisterde naar het geluid van de stamper. Dan kwam zij met een bezorgd gezicht terug naar Clotilde.

    „Wat fabriceert hij nu weer, lieve hemel? Je weet toch zeker wel, dat hij zich met zijn nieuwe middel veel kwaad doet. Ze hebben mij dezer dagen verteld, dat hij een van zijn zieken bijna gedood heeft."

    „O, grootmoeder!" riep het jonge meisje uit.

    Maar de tong der oude vrouw was nu eenmaal los.

    „Ja, en er wordt nog heel wat meer gepraat… Vraag maar eens in de voorstad. Dan zullen ze je vertellen, dat hij doodsbeenderen in het bloed van pasgeborenen vermengt."

    Maar nu werd Clotilde, in haar liefde gewond, boos; ja zelfs Martine protesteerde.

    „Maar vertel toch zulke afschuwelijkheden niet over, grootmoeder. Meester heeft zo’n goed hart en denkt alleen maar aan het geluk van allen!"

    Toen Félicité zag, dat ze de verontwaardiging van beiden opgewekt had, begreep zij, dat zij te hard van stapel gelopen was, en begon weer lief te doen.

    „Maar ik zeg die verschrikkelijke dingen niet, lieve schat! Ik herhaal alleen de dwaasheden maar, die men rondstrooit, om je te laten zien, dat Pascal er heel verkeert aan doet geen rekening te houden met de publieke opinie… Hij meent een nieuw geneesmiddel uitgevonden te hebben, dat vind ik prachtig, en ik wil zelfs aannemen, dat hij daarmede, zoals hij hoopt, iedereen genezen zal. Maar waartoe dient het er zo geheimzinnig mede te doen? Waarom spreekt hij er niet over en past hij het alleen maar toe op de armen in de oude wijk en op het land, in plaats van bij de voorname lui der stad, om op die wijze geruchtmakende genezingen te verkrijgen, waarmede hij naam zou maken? Neen, neen, schatje, je oom heeft nooit zo gedaan als anderen!"

    Zij had een verdrietige toon aangeslagen en haar stem gedempt, om de geheime wond van haar hart bloot te leggen.

    „Goddank, dat het in onze familie niet aan grote mannen ontbreekt, van mijn andere zoons heb ik niets dan plezier gehad. Je oom Eugène is toch hoog genoeg opgeklommen, denk ik; twaalf jaar minister, ja bijna keizer! En ook je vader heeft millioenen door zijn vingers laten gaan en heel wat zaken ondernomen, die Parijs een heel ander aanzien gegeven hebben. En nou praat ik nog niet eens van je broer Maxime, die zo rijk en voornaam is, en van je neven Octave Mouret, een van de veroveraars van de moderne handel, en van onzen beste abbé Mouret, een heilige gewoon!… En waarom blijft Pascal, die best hun voetsporen had kunnen volgen, hardnekkig als een oude zonderling, waar een streep doorloopt, in zijn gat leven?"

    En toen het jonge meisje weer wilde protesteren, sloot zij haar met een liefkozende handbeweging de mond.

    „Neen, neen, laat mij uitspreken!… Ik weet heel goed, dat Pascal allesbehalve dom is, dat hij interessante boeken geschreven heeft en dat zijn inzendingen aan de Académie de médecine hem zelfs een grote reputatie onder de geleerden verschaft hebben… Maar wat betekent dat alles in vergelijking met wat ik voor hem gedroomd had? Een mooie practijk in de stad, een groot vermogen, een decoratie, eerbewijzen, in het kort een positie, die in overeenstemming was met zijn familie… Ja, hier beklaag ik mij over, schatje: hij is niet van de familie, hij heeft het nooit willen zijn. Waarachtig, toen hij nog jong was, heb ik dikwijls tegen hem gezegd: „Waar kom je eigenlijk vandaan? Je behoort helemaal niet bij ons! Ik heb alles voor de familie opgeofferd, ik zou me in stukken hebben laten snijden om de familie groot en glorierijk te maken!

    Zij richtte haar kleine gestalte op en werd groot in de enige hartstocht van genot en trots, die haar leven gevuld had. Maar zij was weer in de kamer op en neer gaan lopen, toen zij plotseling het nummer van le Temps op de grond zag liggen, dat de dokter, na het artikel uitgeknipt te hebben, om het bij het dossier van Saccard te voegen, op de grond gegooid had. Bij het zien van het gat midden in de courant ging haar een licht op, want plotseling bleef zij staan en liet zich dan op een stoel vallen, alsof zij eindelijk wist, wat zij weten wilde.

    „Je vader is benoemd tot directeur van l’ Epoque," begon zij plotseling weer.

    „Ja, zeide Clotilde kalm; „meester heeft me verteld, dat het in de courant stond.

    Opmerkzaam en bezorgd keek Félicité haar aan, want deze benoeming van Saccard, die een partij kiezen voor de Republiek betekende, was een gewichtige zaak. Na de val van het keizerrijk had hij, ondanks zijn veroordeling als directeur der Banque Universelle, welker ineenstorting die van het regime voorafgegaan was, weer in Frankrijk durven terugkeren. Nieuwe invloeden en allerlei intriges hadden hem blijkbaar weer vasten voet gegeven. Niet alleen had hij gratie gekregen, maar hij was ook weer in zeer belangrijke zaken betrokken, in de groot-journalistiek gekomen en had zijn aandeel in alle buitenkansjes en winsten. De oude vrouw herinnerde zich de vroegere brouilles tussen hem en zijn broer Eugène Rougon, die hij zo dikwijls gecompromitteerd had en die hij thans door een ironische samenloop van omstandigheden in bescherming zou moeten nemen, nu de oud-minister van het keizerrijk niet meer was dan een eenvoudige afgevaardigde, die zijn gevallen meester met dezelfde hardnekkigheid verdedigde als zijn moeder de familie. Zij gehoorzaamde nog trouw aan de bevelen van haar oudste zoon, die, zelfs al was hij dodelijk getroffen, toch de adelaar bleef. Maar ook Saccard lag, wat hij ook doen mocht, haar na aan het hart door zijn ontembare drang naar succes; en ook was zij trots op Maxime, de broeder van Clotilde, die na de oorlog zijn hotel in Avenue du Bois-de-Boulogne weer betrokken had, waar hij het vermogen, dat zijn vrouw hem nagelaten had, verteerde als een voorzichtig geworden man, die, aangetast door een ruggemergskwaal, dapper tegen de dreigende verlamming streed.

    „Directeur van l’Epoque, herhaalde zij; „daarmede heeft je vader als het ware een ministersbaantje gekregen… O ja, dat zou ik bijna vergeten; ik heb nog eens aan je broer geschreven, om hem over te halen eens hier te komen. Het zou een goede afleiding voor hem zijn en hem goed doen. En dan is het kind er nog, de arme Charles…

    Zij ging er niet verder op in; dit was ook een wonde, waaruit haar trots bloedde: een zoon, die Maxime op zijn zèventiende jaar bij een dienstbode had gehad, en die nu, vijftien jaar oud en niet al te helder van hoofd, te Plassans woonde en nu eens bij de een, dan weer bij de ander logeerde.

    Zij wachtte nog een ogenblik, in de hoop dat Clotilde de een of andere opmerking maken zou, die als overgang kon dienen tot het onderwerp, waarop zij wilde terecht komen. Toen zij zag, dat het jonge meisje voor de zaak onverschillig was en haar papieren op haar lessenaar ordende, vermande zij zich, terwijl zij een blik wierp op Martine, die, als een doofstomme, nog steeds het gat in de fauteuil stopte.

    „Zo, heeft je oom het artikel van le Temps uitgeknipt?"

    „Ja, meester heeft het in zijn dossier gestopt. glimlachte Clotilde kalm. „Lieve hemel, wat een notities begraaft hij daarin. De geboorten, de sterfgevallen, de geringste levensbijzonderheden, alles komt erin. En ook de stamboom, u weet wel, onze beroemde stamboom, die hij geregeld bijhoudt!

    De ogen der oude vrouw vlamden op. Zij keek het meisje strak aan.

    „Ken je die dossiers?"

    „Welneen, grootmoeder! Meester spreekt er nooit over met mij, en hij heeft mij beslist verboden ze aan te raken."

    Maar zij geloofde het niet.

    „Kom, je zal ze wel gelezen hebben; je hebt ze zo vlak bij de hand."

    Clotilde glimlachte weer en antwoordde eenvoudig met haar kalme beslistheid:

    „Neen, wanneer meester mij iets verbiedt, dan heeft hij daar zijn reden voor en doe ik het niet."

    „Welnu, kindlief, ging Félicité heftig en toegevend aan haar hartstocht, voort, „Pascal houdt van jou en luistert naar jou; daarom moest jij hem vragen die hele rommel te verbranden, want wanneer hij stierf en men die dingen vond, zouden wij allen onteerd zijn.

    O, die afschuwelijke dossiers! Zij zag ze ’s nachts in haar benauwde dromen, met vlammende letters de ware geschiedenis, de physiologische vlekken der familie schrijven, de gehele keerzijde van haar roem, die zij zo gaarne voor altijd met de reeds gestorven voorouders had willen begraven! Zij wist, hoe de dokter dadelijk bij het begin van zijn grote studies over de erfelijkheid op het denkbeeld gekomen was al deze documenten te verzamelen en hoe hij ertoe gekomen was zijn eigen familie als voorbeeld te nemen, getroffen als hij was door de typische gevallen, welke hij daarin constateerde en die de door hem ontdekte wetten bevestigden. Was het niet een natuurlijk veld van waarneming, dat hij als het ware vlak bij de hand had en dat hem goed bekend was? En met de zich om niets bekommerende rechtschapenheid van geleerde verzamelde hij sinds dertig jaar de meest intieme aanwijzingen, hield hij deze stamboom der Rougons-Macquarts bij, waarbij de met bewijzen volgepropte dossiers slechts de toelichting vormden.

    „Ja, ging de oude madame Rougon voort; „in het vuur, in het vuur met al die paperassen, die ons zouden kunnen bezoedelen!

    Toen de oude dienstbode merkte, welke wending het gesprek nam, en opstond, om de kamer te verlaten, hield Félicité haar met een vlugge handbeweging tegen.

    „Neen, blijf maar, Martine! Jij kunt gerust blijven, je behoort nu tot de familie!"

    En dan met een sissende stem:

    „Een ophoping van vervalsingen, van praatjes, van leugens, die onze vijanden vroeger tegen ons uitgestrooid hebben, omdat onze triomf hen van woede deed barsten!… Bedenk dat toch eens, kindlief! Zoveel afschuwelijke dingen over ons allen, over je vader, over je moeder, over je broer en over mij!"

    „Afschuwelijke dingen? Hoe weet u dat, grootmoeder?"

    Zij was een ogenblik verlegen.

    „O, dat vermoed ik!… Welke familie heeft geen ongelukkige dingen, die men op verkeerde wijze kan uitleggen? Zit ons aller moeder, die lieve en beste tante Dide, je overgrootmoeder, al niet een-en-twintig jaar in het krankzinnigengesticht te les Tulettes? Al heeft God haar de grote genade verleend honderd en vier jaar oud te worden, Hij heeft haar toch ook wreed getroffen door haar haar verstand te ontnemen. Dat is zeker geen schande, maar het is een schandaal en volstrekt onnodig, dat men later zegt, dat wij allemaal gek zijn… En ook over je grootvader Macquart heeft men allerlei betreurenswaardige dingen rondgestrooid! Macquart heeft vroeger zijn gebreken gehad; ik wil hem volstrekt niet verdedigen. Maar leeft hij tegenwoordig niet heel verstandig op zijn kleine villa in les Tulettes, vlak bij onze ongelukkige moeder, over wie hij als een goed zoon waakt?… En nog een laatste voorbeeld! Je broer Maxime heeft er zeer verkeerd aan gedaan, toen hij bij een dienstmeid die arme, kleine Charles kreeg, en anderzijds is het zeker, dat er een streep door de jongen loopt. Maar dat komt er eigenlijk niet op aan; zou jij het zo prettig vinden, als ze tegen je zeiden, dat je neef een gedegenereerde is, dat met hem in het derde geslacht zijn betovergrootmoeder weer terugkomt, die lieve vrouw, waar we zo dikwijls met hem heen gaan en bij wie hij zo gaarne is?… Neen, er zou geen familieleven mogelijk zijn, wanneer je alles begint uit te pluizen: de zenuwen van de een, de spieren van de ander. Dan zou je het land krijgen om te leven!"

    In haar lange, zwarte blouse stond Clotilde aandachtig naar haar te luisteren. Zij was weer ernstig geworden, liet haar armen hangen en keek naar de grond. Na een korte stilte zeide zij langzaam:

    „Dat is de wetenschap, grootmoeder!"

    „De wetenschap! riep Félicité uit, terwijl zij weer begon rond te trippelen; „een mooie wetenschap, die ingaat tegen alles wat op de wereld heilig is! Wanneer zij alles neergehaald hebben, ben je een heel eind verder!… Zij doden de eerbied, zij doden de familie, zij doden de goede God!…

    „O, zeg dat niet, madame! viel Martine haar op smartelijke toon in de rede. „Zeg niet, dat mijnheer de goede God doodt!

    „Ja zeker, arme meid, hij doodt Hem wel… En zie je, uit het oogpunt van godsdienst beschouwd, is het een misdaad toe te laten dat hij zich in de eeuwige verdoemenis stort. Je houdt niet van hem; neen, waarachtig, je houdt niet van hem. Jullie hebben beiden het geluk te gelovig te zijn en toch doe je niets om te zorgen, dat hij weer op de goede weg komt… Als ik in jullie plaats was, dan zou ik die kast met bijlslagen kapot hakken en een mooi vreugdevuur maken van al de lasteringen tegen de heilige God, die erin zitten."

    Zij was voor de grote kast gaan staan en nam die met haar vlammende blik op, als om haar in storm te nemen, te plunderen, te vernietigen ondanks de uitgedroogde magerte van haar tachtig jaar. Dan met een gebaar van ironische minachting:

    „En als hij met zijn wetenschap nog alles kon weten!"

    Clotilde stond als in een droom verzonken. Als vergat zij de beide anderen en sprak zij tegen zichzelf, herhaalde zij:

    „Het is zo, hij kan niet alles weten… Aan de andere zijde van het graf zijn nog andere dingen… Daar hebben we vroeger dikwijls woorden over gehad, want ik kan niet, zoals hij, het mysterie loochenen: het maakt mij bang, het kwelt mij… Al wat in het huiverende duister leeft en werkzaam is, al de onbekende krachten…"

    Zij was van lieverlede langzamer gaan spreken, haar stem in fluisteren overgegaan.

    Nu mengde Martine, die reeds een tijdje somber voor zich uit had zitten staren, zich in het gesprek.

    „Maar als het nu toch eens waar was, mademoiselle, dat mijnheer zich met al die verschrikkelijke papieren naar de verdoemenis helpt! Moeten we hem maar zo zijn gang laten gaan!?… Wanneer hij tegen me zeggen zou, dat ik me van het terras moet werpen, dan zou ik mijn ogen dicht doen en me naar beneden werpen, omdat ik weet, dat hij altijd gelijk heeft. Maar aan zijn zieleheil zou ik zelfs tegen zijn wil, werken, als ik het kon. Met alle middelen zou ik hem dwingen, zo verschrikkelijk vind ik het te moeten denken, dat hij niet met ons in de hemel zal zijn."

    „Goed gesproken, beste meid! zeide Félicité. „Jij houdt tenminste op een verstandige manier van je meester.

    Clotilde scheen nog steeds besluiteloos. Bij haar plooide het geloof zich niet naar de regel van het dogma, materialiseerde het godsdienstige gevoel zich niet in de hoop op een paradijs, op een plaats vol verrukkingen, waar men de zijnen moest terugvinden. In haar was het heel eenvoudig een behoefte aan het hiernamaals, een zekerheid, dat de onmetelijke wereld niet ophoudt met de gewaarwording, dat er een andere, onbekende wereld is, waarmede men rekening houden moet. Maar haar zo oude grootmoeder en deze zo toegewijde dienstbode brachten haar, in haar bang gemaakte liefde voor haar oom, aan het twijfelen. Hielden zij niet meer en op een betere en juistere manier van hem, zij, die wilden, dat hij vlekkeloos, vrij van zijn geleerde manieën, rein genoeg was, om tot de uitverkorenen

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1