Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Weerlicht
Weerlicht
Weerlicht
Ebook453 pages7 hours

Weerlicht

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Op een bliksemachtige nacht wordt Laura Shane geboren, wat tevens de dood voor haar moeder betekent. Sindsdien heeft geluk nooit aan haar zijde gestaan en maakt Laura zich op voor een leven vol rampspoed. Maar telkens als het gevaar haar bijna fataal wordt, is er een blonde vreemdeling die haar van de ondergang redt. De laatste jaren begeeft de volwassen Laura zich in rustiger vaarwater als schrijfster en moeder. Haar leven neemt echter een dramatische wending wanneer het onweer van zich laat horen, en ook de blonde beschermengel weer verschijnt. Wie is deze man, en wat wil hij in ruil voor zijn bescherming? -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJan 17, 2022
ISBN9788726506723
Weerlicht
Author

Dean Koontz

Dean Koontz is the author of more than a dozen New York Times No. 1 bestsellers. His books have sold over 450 million copies worldwide, and his work is published in 38 languages. He was born and raised in Pennsylvania and lives with his wife Gerda and their dog Anna in southern California.

Related to Weerlicht

Related ebooks

Related categories

Reviews for Weerlicht

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Weerlicht - Dean Koontz

    Weerlicht

    Translated by Rein van Essen

    Original title: Lightning

    Original language: English

    LIGHTNING © 1988 by The Koontz Living Trust.

    Copyright © 1988, 2021 Dean Koontz and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726506723

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    Voor Greg en Joan Bedford.

    Soms denk ik dat jullie de

    boeiendste mensen zijn die

    wij kennen. Dan neem ik

    twee aspirientjes en ga op

    bed liggen.

    Maar het idee blijft.

    Het gehuil van het pasgeboren kind

    is gemengd met de weeklacht voor de doden.

    lucretius

    Ik ben niet bang om dood te gaan.

    Ik wil er alleen niet bij zijn als het gebeurt.

    woody allen

    Achtbaan: 1) een kleine spoorbaan op de kermis, met steile hellingen

    en snelle, spannende afdalingen.

    random house dictionary

    Deel een

    Laura

    Zeer door iemand bemind worden

    geeft je kracht;

    terwijl iemand zeer beminnen

    je moed geeft.

    lao-tze

    1

    Een kaars in de wind

    1

    Het stormde op de avond van Laura Shanes geboorte en het weer was zó vreemd dat de mensen er nog jaren over zouden praten.

    Woensdag 12 januari 1955 was een kille, grijze en sombere dag. Tegen het vallen van de avond begonnen dikke, donzige sneeuwvlokken uit de lage wolken neer te dwarrelen en in Denver bereidde iedereen zich voor op een echte sneeuwstorm. Een bitter koude wind stak op uit het westen, gierde door de passen van de Rocky Mountains en over de ruige, beboste hellingen naar de laagte. De sneeuwvlokken werden kleiner en kleiner, tot ze net zo fijn waren als zand. Dokter Paul Markwell dacht ook werkelijk aan een zandstorm toen hij het aanhoudende getik op het raam van zijn bibliotheek hoorde.

    Markwell zat onderuit gezakt op de stoel achter zijn werktafel en dronk whisky om warm te blijven. De kou die hem voortdurend plaagde, werd echter niet veroorzaakt door het winterweer, maar door zijn eigen gemoedstoestand.

    In de vier jaar nadat zijn enige kind Lenny aan polio was gestorven, was Markwell steeds meer gaan drinken. Ook nu pakte hij de fles Chivas Regal weer en schonk zijn glas vol, hoewel hij de avonddienst voor zijn collega’s waarnam.

    In het gezegende jaar 1955 werden de eerste kinderen ingeënt met het Salk-vaccin en de dag naderde dat niemand meer door polio verlamd zou raken of zou sterven. Maar Lenny was in 1951 door de ziekte getroffen, een jaar voordat dokter Salk met zijn vaccin kon gaan experimenteren. De spieren die de ademhaling van de jongen regelden, waren ook aangetast en zijn toestand verslechterde door een opkomende longontsteking. Lenny had geen schijn van kans.

    Uit de bergen in het westen klonk een zwak gerommel door de winteravond, maar daar besteedde Markwell eerst geen aandacht aan. Hij was wel vaker zó verdiept in zijn scherpe, zwartgallige herinneringen dat hij niets merkte van wat er in zijn omgeving gebeurde. Een portret van Lenny stond op zijn bureau. Zelfs na vier jaar werd hij nog altijd gemarteld door de glimlach op het gezicht van zijn zoon. Eigenlijk zou hij de foto moeten wegstoppen, maar onophoudelijke zelfkwelling was zijn manier om zijn schuld te boeten.

    De collega’s van Paul Markwell wisten niets van zijn drankprobleem. Hij maakte nooit een aangeschoten indruk en de complicaties die bij sommige van zijn patiënten waren opgetreden, konden heel goed spontaan zijn opgetreden, zodat niemand aan vergissingen of nalatigheid dacht. Maar hij wist wel dat hij fouten had gemaakt en dat besef deed hem nog sneller naar de fles grijpen.

    Het gerommel klonk opnieuw. Ditmaal drong het tot hem door, maar hij zocht er niets bijzonders achter.

    De telefoon ging. De whisky had hem loom en traag gemaakt en hij nam pas na de derde rinkel op. ‘Hallo?’

    ‘Dokter Markwell? Met Henry Yamatta.’ Yamatta was assistent in het streekziekenhuis en hij klonk nerveus. ‘Een van uw patiënten, Janet Shane, is net door haar man naar het ziekenhuis gebracht. Ze gaat bevallen. Ze is al een eind op weg, want door de storm zijn ze nogal opgehouden.’

    Markwell nam een slok terwijl hij luisterde. ‘Is ze nog in het eerste stadium?’ vroeg hij, blij dat zijn stem niet dubbel klonk.

    ‘Jawel, maar ze heeft erg veel pijn en de weeën duren ongewoon lang. Er komt wat bloed mee met het baarmoederslijm.’

    ‘Dat is normaal.’

    ‘Nee, nee,’ zei Yamatta een beetje ongeduldig. ‘Dit is niet de gewone boel.’

    De boel, ofwel baarmoederslijm met bloed, was een teken dat de eerste weeën op handen waren, maar Yamatta had gezegd dat Janet Shane al een eind op weg was. Markwell had een blunder begaan door te suggereren dat het normaal was.

    ‘Er komt niet genoeg bloed mee om van hemorragie te spreken,’ vervolgde Yamatta, ‘maar er moet iets aan de hand zijn. Trage spierwerking, obstructie van het bekken, een algemene aandoening...’

    ‘Ik heb geen fysiologische afwijkingen opgemerkt die een zwangerschap kunnen compliceren,’ zei Markwell scherp, hoewel hij wist dat de oorzaak daarvan heel goed de drank kon zijn. ‘Dokter Carlson is er toch? Als er iets verkeerd gaat, kan hij...’

    ‘Er zijn net vier verkeersslachtoffers binnengebracht, van wie er twee slecht aan toe zijn. Dokter Carlson heeft zijn handen vol. U bent hier nodig, dokter Markwell.’

    ‘Ik kom er aan. Twintig minuten.’

    Markwell legde neer, dronk zijn glas leeg en pakte een pepermuntje uit zijn zak. Sinds hij aan de drank was, zorgde hij er altijd voor pepermunt bij zich te hebben. Hij stak het tablet in zijn mond, ging zijn werkkamer uit en liep door de gang naar de kast om zijn jas te pakken.

    Hij was dronken en moest een kind halen. Misschien zou hij het verknallen, wat het einde van zijn loopbaan en de vernietiging van zijn reputatie zou betekenen, maar dat kon hem niet schelen. Eigenlijk keek hij met pervers verlangen naar die catastrofe uit.

    Terwijl hij zijn jas aantrok, rolde een donderslag door de nacht. Fronsend keek hij door het raam naast de voordeur. Fijne droge sneeuw dwarrelde tegen het glas, bleef een ogenblik hangen toen de wind de adem inhield en dwarrelde weer verder. Een enkele keer had hij wel eens onweer tijdens een sneeuwstorm gehoord, maar altijd aan het begin, altijd zacht en veraf, lang niet zo dreigend als nu.

    Een bliksemstraal schoot door de lucht, en nog een. De sneeuwvlokken flakkerden eigenaardig op in het wisselende licht en het raam werd vluchtig veranderd in een spiegel, waarin Markwell zijn eigen gejaagde gezicht zag. De volgende donderslag was luider dan de vorige.

    Hij deed de deur open en tuurde bevreemd in het woeste duister. De gierende wind joeg de sneeuw onder de overdekte veranda tegen de muur van het huis. De tuin was al bedekt met een laagje sneeuw van vijf centimeter en ook op de naar de wind gekeerde takken van de pijnbomen lag een fijn waas.

    Een nieuwe bliksemschicht verblindde hem bijna. De donderklap die erop volgde leek ook uit de grond te komen, alsof hemel en aarde samen openbarstten om Armageddon aan te kondigen. Twee langgerekte, elkaar kruisende, schitterende bliksemstralen verscheurden het donker. Overal sprongen geheimzinnige silhouetten naar voren, kronkelend, stuiptrekkend. De anders zo vertrouwde schaduwen van de leuningen en spijlen van de veranda, van bomen, kale struiken en straatlantaarns werden bij elke flits zó grillig vervormd dat Markwells wereld het aanzien van een surrealistisch schilderij kreeg. In het onaardse licht namen de bekende dingen verwarrende gedaanten aan, als mutaties van zichzelf.

    Verward door de toornende hemel, de donder, de wind en de golvende witte sneeuwgordijnen voelde hij zich plotseling voor het eerst die avond dronken. Hij vroeg zich af of het bizarre elektrische verschijnsel wel helemaal echt was en geen door de drank opgewekte hallucinatie. Voorzichtig schuifelde hij over de gladde veranda naar het trapje, waar hij tegen een stijl van het afdak leunde en zijn hoofd naar voren stak om naar de flikkerende hemel te kijken.

    De voortuin en straat leken op te springen onder het lawaai van een serie donderslagen, wat hem deed denken aan een film die in een projector blijft steken. Alle kleuren waren uit de nacht geschroeid, alleen het verblindende wit van de bliksem was er nog, de hemel zonder sterren, de schelle sneeuw, de inktzwarte, trillende schaduwen. Terwijl hij ontdaan naar het ontzagwekkende schouwspel keek, scheurde de hemel opnieuw open. De naar de aarde snellende punt van de bliksemschicht raakte een straatlantaarn nog geen twintig meter bij Markwell vandaan en hij slaakte een kreet van schrik. Op het moment van de inslag gloeide de nacht op en het glazen omhulsel van de lamp barstte uit elkaar. Markwell voelde zijn tanden even hard klapperen als de planken van de veranda. De koude lucht rook sterk naar ozon en gloeiend ijzer.

    Het werd weer stil, ademloos, donker.

    Markwell had het pepermuntje ingeslikt.

    Nog meer mensen waagden zich op hun veranda om verbaasd naar het geweld van de elementen te kijken. Of misschien waren ze er al die tijd al geweest en zag hij hen pas nu de betrekkelijke rust van een gewone sneeuwstorm was weergekeerd. Een paar buren ploeterden door de sneeuw om van dichtbij een blik te werpen op de getroffen straatlantaarn, waarvan de ijzeren kroon half gesmolten leek te zijn. Ze riepen naar elkaar en naar Markwell, maar die gaf geen antwoord.

    Het angstaanjagende gebeuren had hem niet ontnuchterd. Bang dat de mensen zouden merken dat hij dronken was, draaide hij zich om en ging weer naar binnen.

    Bovendien had hij geen tijd om over het weer te kletsen. Hij moest een zwangere vrouw behandelen, een baby halen.

    Hij probeerde zich te vermannen, pakte een wollen sjaal uit de gangkast en wikkelde die om zijn hals. Zijn handen beefden en zijn vingers waren stijf, maar hij slaagde erin zijn jas dicht te knopen. Met een draaierig gevoel in zijn hoofd bukte hij zich en trok een paar overschoenen aan.

    Het idee liet hem niet los dat het onmogelijke onweer een bijzondere betekenis voor hem had, als een waarschuwing of een voorteken. Onzin, dacht hij, het is de whisky die je verbeelding op hol doet slaan. Maar het gevoel bleef bij hem terwijl hij zijn auto uit de garage reed. De sneeuwkettingen knarsten en rinkelden gedempt op het ondergestoven pad. Hij zette de motor in z’n vrij en wilde juist uitstappen om de garagedeur te sluiten toen er hard op het ruitje naast hem werd getikt. Geschrokken draaide Markwell zijn hoofd om en zag een man door het raampje naar hem kijken.

    De onbekende leek een jaar of vijfendertig oud. Zelfs achter het deels beslagen raam was zijn gezicht opmerkelijk, met sterke, elegante trekken. Hij droeg een marinejas met opgeslagen kraag. Zijn adem kwam in wolkjes uit zijn neus en mond. ‘Dokter Markwell?’ Markwell draaide het raampje omlaag. ‘Ja?’ ‘Dokter Paul Markwell?’

    ‘Ja, ja, dat zeg ik toch? Ik heb nu geen spreekuur aan huis en bovendien moet ik snel naar het ziekenhuis.’

    De vreemdeling had ongewoon blauwe ogen, die bij Markwell het beeld opriepen van een heldere vrieslucht, weerspiegeld in het vliesdunne ijs van een vijver. Ze waren biologerend van schoonheid, maar Markwell zag meteen dat het tevens de ogen van een gevaarlijke man waren.

    Voordat hij de tijd kreeg achteruit de straat op te rijden, stak de man in de duffelse jas een pistool door het open raampje. ‘Geen stommiteiten.’

    De loop van het pistool werd in het zachte vlees onder zijn kin gedrukt en de arts merkte met enige verbazing dat hij niet wilde sterven, want hij liep al lange tijd rond met het idee dat de dood hem welkom zou zijn. Toch vervulde het besef van zijn levensdrift hem met een schuldig gevoel, alsof hij verraad pleegde aan zijn zoon, met wie hij alleen in de dood herenigd kon worden.

    ‘Doe de koplampen uit, dokter. Goed zo. Zet nu de motor af.’ Markwell trok het sleuteltje uit het contact. ‘Wie ben je?’ ‘Dat doet er niet toe.’

    ‘Voor mij wel. Wat wil je van me?’

    ‘Doe wat ik zeg, dan zal je niets gebeuren. Maar als je probeert te vluchten, schiet ik je kop eraf en pomp mijn pistool leeg in je karkas, alleen maar voor de lol.’ Zijn stem was zacht en ongepast luchtig, maar heel overtuigend. ‘Geef me de sleutels.’

    Markwell gehoorzaamde.

    ‘Uitstappen.’

    Hij merkte dat hij langzaam nuchter werd en stapte uit de wagen. De snijdende wind blies vol in zijn gezicht en hij knipperde met zijn ogen tegen de fijne sneeuw.

    ‘Draai het raampje omhoog en doe het portier dicht.’ Zijn belager bleef vlak bij hem staan, zodat hij geen kant op kon. ‘Mooi zo. Nu loop je netjes met me mee naar de garage, dokter.’

    ‘Dit is idioot, wat ...’

    ‘Meekomen.’

    De onbekende pakte zijn linkerarm en nam hem mee naar de garage, het pistool onzichtbaar voor eventuele voorbijgangers door het donker en de sneeuwjacht.

    Markwell moest van binnenuit de grote garagedeur sluiten. De koude, ongeoliede scharnieren kraakten.

    ‘Als je mijn geld wilt hebben...’

    ‘Kop dicht en naar binnen.’

    ‘Ik moet naar het ziekenhuis, het is een noodgeval.’

    ‘Als je zo doorgaat sla ik al je tanden uit je bek, dan kan je niet eens meer praten.’

    Markwell geloofde hem. De man was lang en stevig gebouwd en met de smeltende sneeuw die uit zijn blonde haar over zijn voorhoofd en slapen druppelde, leek hij even onmenselijk als een sneeuwpop. Markwell had zelf een fors postuur, maar hij wist heel goed dat hij zijn leeftijd tegen had, in een slechte conditie verkeerde en bovendien aangeschoten was.

    Bob Shane kreeg het benauwd in de wachtkamer voor aanstaande vaders naast de kraamafdeling. Op het plafond waren geluiddempende tegels aangebracht, de muren waren somber groen geverfd en het enige raam was beslagen. Het was er onaangenaam warm. Twee kleine tafels en zes stoelen waren in de kleine ruimte gepropt. Bob moest zich bedwingen om niet door de dubbele zwaaideur te rennen, door de gang en de foyer bij de ingang naar buiten om de frisse lucht op te snuiven, niet bedorven door de stank van ontsmettingsmiddelen en ziekte.

    Maar hij bleef waar hij was, dicht bij Janet. Er was iets mis. De weeën duurden te lang, waren te pijnlijk, het was niet normaal voor een bevalling. Hij had het gezien aan het zorgelijke uiterlijk van de artsen, hoewel die niet wilden toegeven dat er complicaties waren opgetreden.

    Bob besefte dat zijn claustrofobie niet veroorzaakt werd door de opdringerige muren, maar door de dreigende dood van zijn vrouw of van zijn ongeboren kind... of van allebei.

    Dokter Yamatta stootte de zwaaideur open.

    Bob kwam met een ruk uit zijn stoel en veegde inderhaast een paar tijdschriften van tafel. ‘Hoe gaat het, dokter?’

    ‘Redelijk.’ Yamatta was een kleine, tengere man met een vriendelijk gezicht en grote, droevige ogen. ‘Dokter Markwell kan elk ogenblik hier zijn.’

    ‘Daar wacht u toch zeker niet op?’

    ‘Nee, nee, natuurlijk niet. Ze krijgt alle zorg die ze nodig heeft. Ik dacht alleen dat u het prettig zou vinden te weten dat uw eigen arts onderweg is.’

    ‘O, juist. Dank u. Eh, mag ik bij haar, dokter?’

    ‘Nog niet,’ zei Yamatta.

    ‘Wanneer dan?’

    ‘Als ze... als ze het niet zo zwaar meer heeft.’

    ‘Noemt u dat een antwoord? Wanneer is dat, wanneer wordt ze eindelijk eens behandeld?’ Hij had onmiddellijk spijt van zijn uitbarsting. ‘Neem me niet kwalijk, dokter. Ik... ik ben zo bang.’ ‘Ik weet het. Ik weet het.’

    Ze gingen door de tussendeur het huis binnen, liepen de keuken en de gang door, overal licht makend. Smeltende sneeuw gleed van hun schoenen af.

    De man met het pistool keek in alle kamers op de begane grond en nam Markwell vervolgens mee de trap op. In de slaapkamer deed hij een lampje aan, pakte een stoel met een rechte rug en gevlochten zitting en schoof die naar het midden van de kamer.

    ‘Wees zo goed je handschoenen, jas en sjaal af te doen, dokter.’ Markwell gehoorzaamde en liet de kledingstukken op de grond vallen. Daarna moest hij op de stoel gaan zitten.

    De man legde het pistool op de toilettafel en haalde een opgerold stuk touw uit zijn zak. Hij schoof zijn jas opzij en trok een kort mes met een breed blad uit de schede aan zijn riem, waarna hij het stevige touw in stukken begon te snijden, kennelijk met de bedoeling Markwell aan de stoel vast te binden.

    De arts staarde naar het pistool op de kaptafel en schatte zijn kans om het te grijpen voordat de ander het kon verhinderen. Eén blik van de winterblauwe ogen van de vreemdeling was voldoende om hem te leren dat zijn plan al doorzien was nog voor hij het ten uitvoer kon leggen.

    De blonde man glimlachte, alsof hij wilde zeggen: Toe maar, probeer het.

    Paul Markwell wilde leven. Zonder tegenstribbelen liet hij zich met handen en voeten aan de stoel vastbinden.

    De indringer trok de knopen stevig, maar niet pijnlijk aan, alsof het welzijn van zijn gevangene hem ter harte ging. ‘Ik stop liever geen prop in je mond, want je bent dronken en je zou erin kunnen stikken. Ik zal je dus vertrouwen. Maar probeer niet om hulp te roepen, want dan maak ik je koud. Begrepen?’ ‘Ja.’

    De man had een licht accent, te vaag voor Markwell om het thuis te kunnen brengen. Sommige uitgangen beet hij af en hij sprak met nauwelijks hoorbare keelklanken.

    Hij ging op de rand van het bed zitten en legde zijn hand op de telefoon. ‘Wat is het nummer van het streekziekenhuis?’

    Markwell knipperde met zijn ogen. ‘Hoezo?’

    ‘Ik vraag je wat, verdomme. Ik waarschuw je, ik sla het liever uit je dan dat ik het in het telefoonboek opzoek.’

    Markwell slikte verdere vragen in en noemde het nummer.

    ‘Wie heeft er vanavond dienst?’

    ‘Dokter Carlson. Herb Carlson.’

    ‘Is hij goed?’

    ‘Wat bedoel je?’

    ‘Is hij beter dan jij, of net zo’n dronkelap?’

    ‘Ik ben geen dronkelap, ik...’

    ‘Je bent een onverantwoordelijk, drankzuchtig wrak vol zelfbeklag, dat weet je net zo goed als ik. Ik vroeg je wat, dokter. Is Carlson betrouwbaar?’

    Markwell voelde zich plotseling misselijk, wat maar voor een deel door de whisky kwam. De andere oorzaak was het besef dat de ander de waarheid had gesproken. ‘Ja, Herb Carlson is goed, een goede arts.’

    ‘Welke hoofdzuster heeft dienst?’

    Markwell moest er even over nadenken. ‘Ella Hanlow, meen ik, maar ik ben er niet zeker van. Het kan ook Virginia Keene zijn.’ De vreemdeling draaide het nummer van het streekziekenhuis en zei dat hij namens dokter Markwell belde. Hij vroeg naar Ella Hanlow. Een windvlaag beukte tegen het huis, rammelde aan de ruiten en floot rond de dakranden. Markwell keek door het raam naar de jagende sneeuw en werd zelf getroffen door een nieuwe vlaag van verwarring. Het bizarre onweer, de vreemde indringer, alles leek ineens zo bijzonder dat het niet echt gebeurd kon zijn. Hij probeerde zijn handen los te trekken, alsof de touwen alleen in zijn delirium bestonden en meteen los zouden laten, maar ze hielden hem stevig aan de stoel gebonden en de inspanning maakte hem weer duizelig.

    ‘Zuster Hanlow?’ zei de man door de telefoon. ‘Dokter Markwell kan niet naar het ziekenhuis komen. Ik heb begrepen dat Janet Shane, een van zijn patiëntes, een moeilijke bevalling doormaakt. Wat zegt u? Ja, natuurlijk. Hij wil dat dokter Carlson haar bijstaat. Nee, nee, hij kan onmogelijk zelf komen. Nee, het komt niet door de storm. Hij is dronken. Ja, u hebt me goed verstaan. Hij zou alleen maar een gevaar voor de patiënte zijn. Nee, hij is te dronken om zelf aan de telefoon te komen, het spijt me. Hij heeft er de laatste tijd nogal problemen mee, maar vanavond is het nog erger dan gewoonlijk. Hmmm? Ik ben een buurman. Goed, dank u, zuster. Tot ziens.’ Markwell was kwaad, maar verrassend genoeg tegelijk opgelucht dat zijn geheim doorzien was. ‘Schoft. Je ruïneert me.’

    ‘Nee, dokter, dat doe je helemaal zelf. Je hebt geen zelfrespect meer, dat is funest voor je werk en het heeft je vrouw bij je weggejaagd. Jullie huwelijk was natuurlijk al niet zo goed, maar Lenny’s dood was een keerpunt en er viel niets meer te redden toen jij je helemaal op jezelf terugtrok.’

    Markwell keek hem verrast aan. ‘Wat weet jij verdomme van mij en Anna? En van Lenny? Ik heb je nooit eerder gezien. Hoe komt het dat je zoveel weet?’

    De onbekende reageerde niet op de vragen. Hij legde twee kussens tegen de hoofdsteun van het bed en ging er op zijn gemak bij liggen, met zijn natte en vuile laarzen op de deken. ‘Er is overigens geen reden voor je houding, want de dood van je zoon was niet jouw schuld. Je bent een gewone huisarts, geen gebedsgenezer. Alleen dat Anna bij je wegging, dat is wél jouw fout. Net als het feit dat je voor je eigen patiënten levensgevaarlijk bent geworden.’

    Markwell slikte een protest in en boog met een zucht zijn hoofd tot zijn kin op zijn borst rustte.

    ‘Weet je wat het met jou is, dokter?’

    ‘Zeg jij het maar. Je schijnt toch alles te weten.’

    ‘Jij hebt nooit ergens voor moeten vechten. Thuis kwam je niets te kort, je vader gaf je alles wat je wilde hebben, je werd naar de beste scholen gestuurd. En al bouwde je als huisarts een aardige praktijk op, voor het geld hoefde je het niet te doen. Je vader had je genoeg nagelaten om van te rentenieren. Daarom kwam Lenny’s ziekte des te harder aan, je wist niet wat tegenslag was. Je was niet ingeënt, daarom had je er geen weerstand tegen en viel je makkelijk ten prooi aan zelfbeklag.’

    Markwell tilde zijn hoofd op en knipperde met zijn ogen. ‘Ik begrijp je niet.’

    ‘De dood van Lenny heeft je misschien toch iets geleerd, Markwell, je moet alleen lang genoeg nuchter zien te blijven om het zelf te beseffen. Er is nog een kleine kans om jezelf weer in het rechte spoor te krijgen.’

    ‘Misschien wil ik dat niet.’

    ‘Dat zou wel eens waar kunnen zijn, vrees ik. Volgens mij ben je bang om dood te gaan, maar ik weet niet of je de moed kunt opbrengen om te leven.’

    De arts had een droge smaak van pepermunt en whisky in zijn mond en zijn tong was wollig. Hij wilde iets drinken.

    Halfslachtig trok hij aan de touwen die hem aan de stoel bonden. ‘Wat wil je van me?’ vroeg hij ten slotte, geërgerd door de jammerende toon in zijn stem, maar niet in staat zich te beheersen.

    ‘Ik wil dat je vanavond hier blijft en niet naar het ziekenhuis gaat om de baby van Janet Shane te halen. Je bent een kwakzalver geworden, een potentiële moordenaar, die tegengehouden moet worden.’ Markwell likte zijn droge lippen. ‘Ik weet nog steeds niet wie je bent.’ ‘Dat zul je ook nooit te weten komen, dokter. Nooit.’

    Bob Shane was nog nooit zo bang geweest. Hij vocht tegen zijn tranen uit bijgelovige vrees dat hij anders de onheilsgoden zou verzoeken en de dood van zijn vrouw en kind zou afsmeken.

    Met gebogen hoofd leunde hij naar voren op zijn stoel in de wachtkamer en bad in stilte: Heer, Janet verdient het niet te sterven. Ze is zo mooi en ik ben maar een saai kruideniertje, maar ze houdt van me. Ze is een goed mens, oprecht en bescheiden. U wilt haar natuurlijk bij u in de hemel hebben, maar ik kan nog niet zonder haar. Ze moet mij helpen zelf ook een goed mens te worden.

    De deur ging open.

    Bob keek op.

    Carlson en Yamatta kwamen binnen in hun groene doktersjassen. Bob kreeg een angstig voorgevoel en stond op.

    Yamatta’s ogen waren nog droeviger dan anders.

    Dokter Carlson was een lange, statige man, die zelfs in zijn flodderige uniform zijn waardigheid wist te bewaren. ‘Meneer Shane... Het spijt me verschrikkelijk, uw vrouw is tijdens de bevalling overleden.’ Bob bleef roerloos staan, alsof het vreselijke bericht hem in steen had veranderd. Het drong nauwelijks door wat Carlson verder tegen hem zei.

    ‘... vernauwing van de baarmoeder... eigenlijk niet geschapen voor het krijgen van kinderen, de zwangerschap had voorkomen moeten worden... spijt me voor u, spijt me vreselijk... alles wat we konden... groot bloedverlies... alleen het kind...’

    Het woord ‘kind’ haalde Bob met een schok uit zijn verlamming. Verschrikt deed hij een stap naar voren. ‘Wat is er met mijn kind?’ ‘Het is een meisje,’ zei Carlson. ‘U heeft een gezonde dochter.’ Bob had gedacht dat hij alles kwijt was. Hij staarde Carlson aan en durfde nauwelijks te geloven dat hij toch niet helemaal alleen op de wereld was achtergebleven. ‘Echt waar? Een meisje?’

    ‘Ja. Het is een prachtig kind, met een hele bos donkerbruin haar.’ Bob keek naar Yamatta. ‘Mijn baby leeft nog...’

    ‘Ja.’ Yamatta glimlachte gekweld en vluchtig. ‘Daar moet u dokter Carlson voor bedanken. Voor uw vrouw was er helaas geen hoop meer, maar in minder bekwame handen zou het kind misschien ook zijn gestorven.’

    Bob keek weer naar de ander en durfde nog nauwelijks te geloven dat het waar was. ‘Het... het kind leeft, dat is tenminste iets om dankbaar voor te zijn, nietwaar?’

    Er viel een ongemakkelijke stilte. Yamatta legde een hand op de schouder van Bob om hem te bemoedigen.

    Bob Shane was een hoofd groter en twintig kilo zwaarder, maar hij leunde snikkend tegen de nietige gestalte van de arts aan en Yamatta hield hem vast.

    De onbekende bleef nog een uur bij Markwell, maar hij zei niets meer en weigerde op enige vraag antwoord te geven. Hij lag op bed en staarde naar het plafond, roerloos in zijn gedachten verzonken.

    De arts begon langzaam nuchter te worden, wat gepaard ging met een kloppende hoofdpijn. Zoals gewoonlijk was zijn kater een excuus voor een nog groter zelfbeklag dan waarmee hij was gaan drinken. Eindelijk keek de indringer op zijn horloge. ‘Half twaalf. Ik moet er weer eens vandoor.’ Hij ging van het bed af en kwam naar de stoel, waar hij zijn mes weer pakte.

    Markwell verstijfde.

    ‘Ik zal de touwen een eind doorsnijden, dokter. Over een half uur of zo moet je wel los kunnen komen. Ik heb alleen wat tijd nodig om me uit de voeten te maken.’

    De man ging achter de stoel staan en Markwell verwachtte elk moment de punt van het mes tussen zijn ribben te voelen.

    Maar nog geen minuut later stak de ander het mes weg en ging naar de deur van de slaapkamer. ‘Er is nog hoop voor je, dokter. Eerlijk gezegd geloof ik dat je te slap bent om aan jezelf te werken, maar ik hoop dat ik het mis heb.’

    Hij liep de deur uit.

    Markwell probeerde zich los te maken, hoewel er de eerste tien minuten beneden gestommel klonk. Blijkbaar was de indringer op zoek naar geld en kostbaarheden. Hij had zich geheimzinnig voorgedaan, maar misschien was hij toch niet meer dan een inbreker die er een ongewone methode op nahield.

    Het was bijna half een toen Markwell zich eindelijk wist te bevrijden. Zijn polsen waren flink geschaafd en bloedden een beetje.

    Beneden was er al geruime tijd niets meer te horen geweest, maar voor alle zekerheid pakte hij zijn eigen pistool uit het nachtkastje en ging op zijn hoede de trap af. Hij liep naar zijn kantoor in de praktijkruimte, waar hij geneesmiddelen bewaarde, maar merkte tot zijn verbazing dat geen van beide hoge, witte voorraadkasten was opengebroken.

    Snel keek hij in zijn studeerkamer, waar hij een kleine muursafe had. De kluis was niet aangeraakt.

    Hij keek verwonderd om zich heen en zag plotseling lege flessen whisky, gin, tequila en wodka in de gootsteen achter de bar liggen. De indringer had op weg naar buiten alleen zijn voorraad sterke drank leeggegoten.

    Op de spiegel was een stuk papier geplakt, waarop de onbekende in nette blokletters een boodschap had geschreven:

    "als je niet ophoudt met drinken, als je niet leert lenny’s dood te aanvaarden, zul je binnen een jaar een pistool nemen en jezelf door je hoofd schieten. dit is geen voorspelling, dit is een feit.

    Markwell trok het briefje van de spiegel en keek de kamer door, het pistool in zijn hand geklemd alsof de onbekende er nog steeds was, een spook dat zich naar believen zichtbaar kon maken. ‘Wie ben je?’ vroeg hij hardop. ‘Wie ben je in vredesnaam?’

    Alleen de wind antwoordde aan het raam, maar Markwell kon geen betekenis in het klaaglijke gehuil ontdekken.

    Om elf uur de volgende morgen, nadat hij met iemand van de begrafenisonderneming had gesproken, ging Bob Shane weer naar het streekziekenhuis om naar zijn pasgeboren dochter te kijken. Onder toezicht van een zuster schrobde hij zijn handen schoon, deed een schort en een mondkapje voor en werd toegelaten op de kraamafdeling, waar hij Laura voorzichtig uit haar bedje tilde.

    Er lagen nog negen andere baby’s op de zaal. Ze hadden allemaal wel iets schattigs, maar Bob geloofde niet dat hij overdreven bevooroordeeld was met te denken dat Laura Jean de mooiste van het hele stel was. Ze huilde niet in de tien minuten dat hij haar in zijn armen hield. Ze knipperde en rolde met haar ogen, gaapte en zag er ook een beetje peinzend uit, alsof ze misschien besefte dat ze geen moeder had en dat zij en haar vader alleen elkaar hadden in een koude, gecompliceerde wereld.

    Een van de muren werd geheel in beslag genomen door een raam, waardoor familieleden en bezoekers naar de pasgeborenen konden kijken. Er stonden vijf mensen achter de ruit, van wie er vier glimlachend naar de kinderen wezen of rare gezichten trokken.

    De vijfde was een blonde man in een marinejas. Hij hield zijn handen in zijn zakken, glimlachte niet en trok evenmin gezichten. Hij keek strak naar Laura.

    Na een paar minuten werd Bob zich bewust van de starende blik. De onbekende zag er verzorgd uit, maar hij had ook een harde trek in zijn gezicht en straalde iets uit wat Bob niet onder woorden kon brengen, maar wat hem op het idee bracht dat de man verschrikkelijke dingen had gedaan en meegemaakt.

    Hij dacht aan sensationele verhalen in de roddelpers over ontvoerders, die kinderen uit ziekenhuizen roofden om hen op de zwarte markt te verkopen. Hij hield zichzelf voor dat hij zich aanstelde en gevaren inbeeldde die niet bestonden, alleen omdat hij bang was na Janet nu ook zijn dochtertje te verliezen. Maar de indringende blik begon steeds meer op zijn zenuwen te werken.

    De man leek zijn onrust te voelen en keek hem aan. Hij had ongewoon heldere en intense blauwe ogen en Bob hield zijn dochter dichter tegen zich aan, alsof hij bang was dat de vreemde zich door het raam zou storten om haar te grijpen.

    Hij stond op het punt een van de zusters aan te spreken om haar op de aanwezigheid van de ander attent te maken, toen de man begon te glimlachen.

    Het was een brede, hartelijke, oprechte lach, die zijn gezicht op slag veranderde. Hij knipoogde en vormde met zijn lippen achter het dikke glas de woorden: ‘Mooie dochter.’

    Bob ontspande zich en glimlachte eveneens, tot hij zich realiseerde dat hij een mondkapje voor had. Hij knikte.

    De onbekende wierp een laatste blik op Laura, knipoogde weer naar Bob en liep weg van het raam.

    Later, nadat Bob Shane naar huis was gegaan, ging een lange man in donkere kleren voor het raam van de kraamafdeling staan. Zijn naam was Kokoschka. Hij keek van het ene bedje naar het andere tot zijn aandacht werd afgeleid door zijn eigen, kleurloze spiegelbeeld in het glimmende glas. Hij had een breed, plat gezicht met scherpe trekken en dunne, harde lippen die wel van hoorn leken te zijn. Een litteken van vijf centimeter lengte, overgehouden aan een duel, tekende zijn linkerwang. Zijn donkere ogen hadden geen diepte, alsof ze op zijn gezicht geschilderd waren; het waren de kille ogen van een haai in de donkere diepten van de zee. Hij vermaakte zich over het schrille contrast tussen zijn eigen gezicht en het onschuldige uiterlijk van de kleintjes achter het raam. Hij glimlachte zelfs, wat uitzonderlijk voor hem was en hem niet vriendelijker maakte, maar integendeel iets sinisters verleende.

    Hij keek weer naar de zaal en vond zonder moeite Laura Shane, want aan elk bed hing een kaart met de naam van het kind erop.

    Waarom heeft iedereen zo’n belangstelling voor jou, Laura? dacht hij bij zichzelf. Waarom is jouw leven zo belangrijk dat er alle moeite gedaan moest worden om jou in de wereld te helpen? Moet ik je nu meteen doden en het werk van de verrader ongedaan maken?

    Hij zou het zonder wroeging doen. Kokoschka had al eerder kinderen gedood, hoewel nog nooit zo jong als dit. Niets was te erg om de zaak te bevorderen waaraan hij zijn leven had gewijd.

    Het kind sliep. Af en toe vertrok haar mond en kwamen er rimpels in haar nietige gezichtje, alsof ze met spijt en verlangen van de moederschoot droomde.

    Ten slotte besloot hij haar niet te doden. Nog niet.

    ‘Ik kan je altijd nog elimineren, kleintje,’ mompelde hij binnensmonds. ‘Als ik weet welke rol jij in het plan van de verrader speelt, dan zal ik je doden.’

    Kokoschka liep weg van het raam. Hij wist dat het meer dan acht jaar zou duren voordat hij het meisje zou terugzien.

    2

    In het zuiden van Californië regent het maar zelden in voorjaar, zomer en herfst. Het echte regenseizoen begint er doorgaans in december en eindigt in maart. Maar op zaterdag 2 april 1963 was de hemel bewolkt en dreigend. Bob Shane opende de deur van zijn kleine kruidenierszaak in Santa Ana om naar buiten te kijken. Hij vermoedde dat het de laatste stortbui van het seizoen zou worden.

    De ficusbomen in de tuin aan de overkant en de dadelpalm op de hoek stonden roerloos in de windstille lucht, de takken gebogen alsof ze de storm voelden naderen.

    De radio naast de kassa stond zacht aan. De Beach Boys zongen hun laatste hit, Surfin’ U.S.A., wat bij dit weer even toepasselijk was als Bing Crosby’s White Christmas midden in de zomer.

    Bob keek op zijn horloge: kwart over drie.

    Over een kwartiertje regent het, dacht hij, en niet zo zuinig ook.

    Tot de middag was het behoorlijk druk geweest in de winkel, maar daarna was het rustig geworden en op het ogenblik waren er geen klanten.

    De familiezaak moest steeds meer opboksen tegen de dodelijke concurrentie van grote zelfbedieningswinkels. Bob was van plan meer verse produkten in zijn assortiment op te nemen om klanten te trekken, maar dat bracht aanzienlijk meer werk met zich mee en daarom stelde hij het zo lang mogelijk uit.

    Als het de rest van de middag slecht weer bleef, kon hij de winkel net zo goed vroeg sluiten en met Laura naar de bioscoop gaan.

    Hij draaide zich om. ‘Ga je boot maar vast pakken, schatje.’ Laura zat op haar knieën in het voorste gangpad, tegenover de kassa. Bob had vier dozen met soepblikken uit het magazijn gehaald en het uitpakken aan Laura overgelaten. Met haar acht jaar wist ze al heel goed wat ze deed en ze hielp graag een handje mee in de winkel. Ze plakte etiketjes met de prijs op de blikken en zette die vervolgens op de planken, waarbij ze niet vergat de oudste blikken naar voren te schuiven.

    Ze keek met tegenzin op van haar werk. ‘Welke boot?’

    ‘In de kast boven. Aan de lucht te zien hebben we die straks wel nodig om ergens te komen.’

    ‘Gekkie,’ zei ze. ‘We hebben helemaal geen boot.’

    Hij ging achter de toonbank staan. ‘Dat mooie blauwe bootje.’

    ‘O ja? In welke kast ligt dat dan?’

    Bob begon pakjes kauwgom naast de crackers te leggen in het metalen toonrek bij de kassa. ‘In de bibliotheek.’ ‘We hebben helemaal geen bibliotheek.’

    ‘Niet? O, dan vergis ik me. Hij ligt in de kast op de kamer van de pad.’

    Ze giechelde. ‘Welke pad?’

    ‘Welke pad? Je gaat me toch niet vertellen dat je

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1