Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Schimmenstad: de Schimmenwereld Serie 5
Schimmenstad: de Schimmenwereld Serie 5
Schimmenstad: de Schimmenwereld Serie 5
Ebook396 pages5 hours

Schimmenstad: de Schimmenwereld Serie 5

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

"Een beweging vanuit mijn ooghoeken doet me opkijken. Drie gedaantes in de lucht. Ze vliegen over me heen, richting het uitgaanscentrum verderop. Drie gedaantes, te groot om vogels te kunnen zijn.

Ik ruk mijn koptelefoon van mijn hoofd.

Wakers."

Blaze weet niets van de oorlog die gaande is in de Schimmenwereld.

Maar hij merkt al snel dat er iets mis is als de straten van de stad plotseling overspoeld worden door Wakers, die nog wanhopiger op Schimmen jagen dan ooit.

Zodra hij het pad kruist van Jesse, een medium zoals hij, ontdekt hij dat Eli en Saffron veel voor hem verzwegen hebben. Om hem te beschermen, zeggen ze.

Het duurt echter niet lang voor Blaze verwikkeld raakt in de strijd tussen de Necromancer, de Engel en de Verlossers.

En zijn rol in deze oorlog tussen engelen en demonen is misschien wel belangrijker dan iemand ooit had kunnen denken...

Zal Blaze alles veranderen?

BONUSMATERIAAL

* Schimmen en Rozen (kort verhaal)

Saffrons pad van herinneringen leidde niet naar haar dood, maar naar het leven.

Iedere herinnering bracht haar dichter naar haar lot.

Naar haar taak.

Naar Blaze.

* Schimmen en Maanlicht (kort verhaal)

Saffron wist vroeger niet dat ze een medium was. Wat ze wél wist, was dat ze niet gek was, zoals iedereen dacht.

Ze droomde van iemand die haar zou geloven.
Iemand die tegen haar zei dat ze niet alleen was.

Iemand die haar de kracht kon geven om haar demonen weg te jagen.

LanguageNederlands
PublisherLynn Robin
Release dateDec 1, 2018
ISBN9780463797075
Schimmenstad: de Schimmenwereld Serie 5
Author

Lynn Robin

Lynn Robin (1992) is an author of Paranormal Romance novels.Born and raised in the historical city of Leiden in the Netherlands, she has felt the urge to write stories ever since she was little— preferably ones with ghosts and other spooky things (probably because her parents let her watch Stephen King film adaptions when she was nine).Next to that, she likes to add a healthy dose of romance to her books; star-crossed lovers and forbidden romances, preferably about monsters hiding in the bodies of young men, and girls blessed with angelic powers—or at least humans touched by magical abilities.She made her debut in 2017 with her Dutch series entitled the Schimmenwereld Serie (the Phantom World series), containing six books about ghosts, angels, demons, music, dance, art, and—of course—love. She won the Best Book of 2018 award with the fourth installment, Schimmendroom (Phantom Dream), chosen by the jury of The Dutch Indie Awards.In 2020 she debuted internationally in English with the highly romantic Kissing Monsters series which concluded with 8 volumes in 2021. Her latest release is The Sea of Her, a still ongoing paranormal romance series in a tropical setting about the Weeper of Pearls, a Wild Stranger from the Sea and a long-lost King of the Ocean.Besides being passionate about writing, she’s also a rather dedicated running/fitness/yoga/martial arts enthusiast, and likes to spend time with her family, play videogames, or freak herself out watching documentaries about haunted houses (for research, she claims).

Read more from Lynn Robin

Related to Schimmenstad

Related ebooks

Related articles

Reviews for Schimmenstad

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Schimmenstad - Lynn Robin

    Schimmenstad

    de schimmenwereld serie - deel 5

    Lynn Robin

    Schimmenstad

    Copyright © 2018 Lynnette Robin Slijkhuis

    Citaat van Lao Tzu

    Omslagontwerp: © 2018 Kiyo Art

    Vormgeving binnenwerk: Kiyo Art

    ISBN: 9780463797075

    Smashwords Edition

    Alle personen in dit boek zijn door de auteur bedacht. Enige gelijkenis met bestaande – overleden of nog in leven zijnde – personen berust op puur toeval.

    Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, elektronisch, door ­geluidsopname- of weergaveapparatuur, of op enige andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

    www.lynnrobin.com

    Inhoudsopgave

    Voorwoord

    Hoofdstuk 01

    Hoofdstuk 02

    Hoofdstuk 03

    Hoofdstuk 04

    Hoofdstuk 05

    Hoofdstuk 06

    Hoofdstuk 07

    Hoofdstuk 08

    Hoofdstuk 09

    Hoofdstuk 10

    Hoofdstuk 11

    Hoofdstuk 12

    Hoofdstuk 13

    Hoofdstuk 14

    Hoofdstuk 15

    Hoofdstuk 16

    Hoofdstuk 17

    Hoofdstuk 18

    Hoofdstuk 19

    Hoofdstuk 20

    Hoofdstuk 21

    Hoofdstuk 22

    Hoofdstuk 23

    Hoofdstuk 24

    Hoofdstuk 25

    Hoofdstuk 26

    Hoofdstuk 27

    Hoofdstuk 28

    Hoofdstuk 29

    Hoofdstuk 30

    Hoofdstuk 31

    Hoofdstuk 32

    Hoofdstuk 33

    Hoofdstuk 34

    Hoofdstuk 35

    Bonusmateriaal

    Schimmen en Rozen

    Schimmen en Maanlicht

    Opgedragen aan...

    Opa en oma;

    dank jullie wel voor jullie onvoorwaardelijke steun!

    Mijn vader en moeder;

    ik ben zó blij om jullie als mijn ouders te hebben :)

    Kim; mijn awesome zus en beste vriendin...

    de Schimmentrein is voor jou!

    Voorwoord

    Schimmenstad is het vijfde deel van de Schimmenwereld Serie en, net als de voorgaande delen, weer een heel avontuur geweest om te schrijven.

    Toen ik pas de eerste twee delen van de serie had geschreven, had ik de laatste delen al helemaal uitgedacht – dat was eind 2016 en eind 2017 was het dan eindelijk zover dat ik Schimmenstad kon gaan schrijven… en nu, weer een jaar later, is het boek uitgekomen.

    Het was te gek om al mijn verwoede aantekeningen van toen door te spitten en ze daadwerkelijk uit te schrijven, maar het was pas echt tijdens het schrijfproces dat dit deel helemaal tot leven kwam. Hoewel het verhaal van de Schimmenwereld Serie met Lily en Mason is begonnen en ze daarmee wel een heel speciaal plekje in mijn hart hebben veroverd, wisten Blaze en Saffron me tijdens het schrijven van Schimmendans ook enorm te raken, en ik was blij dat ik weer over hen mocht schrijven zodat ik ze nog beter kon leren kennen.

    Vooral omdat Blaze en Saffron karakters zijn die je hele boek over kunnen nemen; niet alles wat in dit deel gebeurt, had ik toentertijd al kunnen voorzien! De personages maakten soms keuzes die ik als schrijfster zelf niet altijd aan zag komen (tja, dat doen ze nu eenmaal), waardoor Schimmenstad wendingen nam die mijn oorspronkelijke idee voor het einde van dit deel drastisch hebben veranderd.

    Maar dat vind ik nu juist zo gaaf aan schrijven; de manier waarop je zelfverzonnen karakters écht lijken te gaan leven en in feite gewoon de dienst uitmaken…!

    Eigenlijk kan ik dit wel zeggen over ieder boek, maar het schrijven van Schimmenstad was opnieuw een speciale ervaring voor mij… en ik hoop dat het lezen van dit boek ook een mooie ervaring voor jou, de lezer, zal zijn.

    Tot slot wil ik iedereen bedanken die me steunt (met onvoorwaardelijk enthousiasme!) tijdens het schrijven van de Schimmenwereld Serie; mijn ouders, zus, opa en oma, collega auteurs bij The Black Sheep Indie, bloggers en sowieso iedereen die mijn boeken leest – dank jullie wel :)

    "Without darkness

    there can be no light"

    - Lao Tzu

    Een

    Op mijn achtste begon ik de wezens van de Schimmenwereld te zien.

    Binnen enkele weken wist iedereen in het kindertehuis dat ik dingen zag. Dingen die onzichtbaar waren voor hun ogen. Dingen die volgens hen niet bestonden.

    Maar voor míj bestonden ze wel.

    Dus ik werd de freak. Het jongetje dat vanuit het niets begon te schreeuwen of te huilen. Het jongetje dat uit het raam wees en beweerde dat er een demon naar binnen stond te loeren. Het jongetje dat uitgescholden werd.

    Het jongetje dat zich verstopte in het struikgewas, vlakbij het bos achter het tehuis. Mijn tanden klapperden en ik had mijn armen om mezelf heen geslagen. Ik zat gehurkt in de opening tussen de struiken. De kale takken beschermden me tegen de dikke sneeuwvlokken die naar beneden dwarrelden, maar tegen de kou konden ze niets beginnen.

    Ik was verkleumd, ik wist zeker dat ik bevroren was. Letterlijk. Ik was ervan overtuigd dat ik me nooit meer zou kunnen bewegen. Niet dat ik me ook maar durfde te bewegen; ik was bang om terug naar binnen te gaan.

    Vanmiddag had ik de andere kinderen buiten zien spelen. Ze hielden een sneeuwbalgevecht en maakten sneeuwpoppen. Ik wilde meedoen, maar niemand wilde bevriend met me zijn, dus ik was binnen gebleven en had naar hen gekeken vanachter het raam.

    Totdat ik het monster zag.

    Een skelet met een kromme rug, die vanachter de bomen op de jongens en meisjes stond te loeren.

    Ik was gelijk naar buiten gerend, zonder mijn jas ook maar aan te trekken, en had geschreeuwd dat ze op moesten passen, dat het gevaarlijk was, dat er een monster in het bos was.

    Niemand kon hem zien.

    De jongste kinderen begonnen te huilen, aangestoken door mijn paniek, maar de oudste kinderen lachten alleen maar. Eén van de jongens kwam naar me toe en gaf me een harde duw tegen mijn schouder. Met een doffe klap viel ik in de sneeuw. Ik kreunde van de pijn, terwijl de jongen zich over me heen boog en siste: ‘Freak.’

    Ik krabbelde overeind, maar kreeg weer een duw, deze keer in mijn rug, en de tranen sprongen in mijn ogen toen ik op mijn knieën dreunde. Hijgend probeerde ik weer op te staan, maar een andere jongen pakte me bij mijn arm beet. Ik probeerde me los te rukken. Hij verstevigde lachend zijn greep-

    Ik schreeuwde. Ik schreeuwde zo hard als ik kon.

    Verschrikt liet hij me los. Ik wilde wegrennen, in een rechte lijn naar de deur-

    Eén van de grootste meisjes versperde me de weg. Ik deinsde terug, gleed bijna uit in de sneeuw. Paniek gierde in mijn keel en ik keek verwilderd om me heen, zoekend naar een uitweg. Een jongen begon takken naar me te gooien; de takken die de jongste kinderen hadden gebruikt om hun sneeuwpoppen armen of neuzen te geven. Andere jongens begonnen mee te doen. Takken. Steentjes. Alles wat ze konden vinden.

    En ze lachten.

    Ik sloeg op de vlucht, ik rende zo hard als ik kon, met mijn hart in mijn keel en doodsbang om knerpende voetstappen achter me aan te horen komen. Maar niemand volgde me. En niemand vond me, toen ik me eenmaal verstopt had achter de beschutting van de struiken. De takken waren kaal, maar bedekt met een dikke laag sneeuw.

    Sindsdien zat ik hier en had ik geen vin meer verroerd.

    Dampwolkjes kringelden uit mijn mond en mijn ogen dreigden dicht te vallen. Ik was zo moe. En ik had het koud. De sneetjes op mijn gezicht, van de takken en stenen die me geraakt hadden, brandden gemeen en mijn huid tintelde van de kou.

    Knerpende voetstappen in de sneeuw.

    Ze kwamen dichterbij.

    Mijn ogen sperden zich wijd open en ik hield mijn adem in-

    Een lange vrouw torende boven de struiken uit en keek fronsend op me neer. De lucht achter haar begon donker te worden, een mengelmoes van rood en grijs; de avond viel in.

    ‘Blaze,’ zuchtte ze. ‘Kom naar binnen.’

    Ze pakte me bij mijn bovenarm beet en hielp me overeind te komen.

    Ik was stram van de kou en het lange stilzitten, en strompelde in eerste instantie meer dan dat ik liep. Ze hield mijn koude vingers in haar warme hand, maar zei niets tegen me, keek niet eens naar me, en ik voelde niet de opluchting en geborgenheid waarop ik had gehoopt.

    Eenmaal binnen zette ze me op een stoel, sloeg een deken om mijn schouders en wreef mijn armen warm. Mijn huid begon te tintelen en te jeuken, en ik merkte nu pas hoe droog mijn mond en keel waren.

    ‘Ik heb gehoord wat er is gebeurd,’ begon ze opeens. Ze keek me eindelijk aan en haar ogen dwaalden over de sneetjes in mijn gezicht. ‘Blaze,’ zei ze, met zachte stem maar een strenge blik, ‘je moet nu echt eens ophouden met die verzinsels. Zo krijg je nooit vrienden en op deze manier blijven de anderen je pesten.’

    Maar ik verzin het helemaal niet! wilde ik uitroepen, maar zoals gewoonlijk zei ik niet hardop wat ik dacht. Ik durfde het niet te zeggen; te bang dat mensen boos op me zouden worden; te bang om voor mezelf op te komen.

    Tranen vertroebelden mijn zicht en de brok in mijn keel was te groot om door te slikken. Mijn onderlip trilde. Voordat de eerste snik mijn schouders echter kon doen schokken, zei ze op minzame toon: ‘Nou, nou, kom op. Nu moet je niet gaan huilen. Je bent een grote jongen, toch? En grote jongens huilen niet.’

    Ik perste gelijk mijn lippen op elkaar en hield mijn adem in, vechtend om de tranen terug te dringen. Ik wilde iemands goedkeuring, meer dan wat dan ook. Dus als ik haar goedkeuring kon krijgen door niet te huilen, dan zou ik er alles aan doen om de tranen binnen te houden.

    Ze glimlachte en knikte naar me. Maar er lag iets minzaams in die glimlach, dus ik wist dat ze me nog altijd vervelend en raar vond. Ik voelde het. Ze zei tegen me dat ze wat te drinken voor me ging halen en liep weg.

    Vanuit de eetzaal hoorde ik gezang en de geur van eten drong voor het eerst tot me door. Mijn maag knorde. Ze waren kerstliedjes aan het zingen. Ik hoorde gelach.

    Het deed me denken aan West, mijn beste vriend die een jaar geleden uit de boom was gevallen. Sinds die dag was ik al die dingen gaan zien. Sinds die dag was mijn leven een opeenstapeling geworden van angst, eenzaamheid. En onbegrip.

    Ik begon te geloven dat ik altijd alleen zou blijven – totdat...

    Totdat ik een paar jaar later, op mijn tiende, geadopteerd werd. Mijn nieuwe vader en moeder geloofden mijn verhalen over de Schimmenwereld. Ook durfde ik toen eindelijk Eli’s hulp te accepteren.

    Alles werd beter.

    En toch ben ik iedere dag bang om dat allemaal weer kwijt te raken. Bang, om weer het jongetje te worden dat ik vroeger ben geweest.

    Het jongetje dat niets en niemand had.

    ~ ~ ~

    Mijn ademhaling is regelmatig, mijn voetstappen zijn ritmisch.

    Ik ren over een lang voetpad dat zich voor me uitstrekt. Links van me razen auto’s en scooters langs me heen; witte koplampen en rode remlichten schijnen in mijn ogen. De geluiden van de motoren zijn slechts een zacht gebrom, overstemd door de muziek die uit mijn koptelefoon schalt. Uitlaatgassen worden weggeblazen door de wind, die de kruidige geur van de zomer met zich meebrengt.

    Het is een warme avond. Mijn T-shirt kleeft aan mijn rug. Het is al vrij laat – rond elven al –, maar zoals gewoonlijk is het altijd druk in de buurt van de binnenstad.

    Ik ren en ren en ren. Het was de bedoeling dat ik mijn hoofd leeg zou maken door te gaan hardlopen vanavond, maar mijn gedachtes lijken net zo hard met me mee te rennen.

    Vandaag was mijn diploma-uitreiking. Ik ben geslaagd. Ongelooflijk, aangezien ik vroeger amper kon rekenen en lezen. Totdat mijn adoptiemoeder me begon bij te scholen, althans. Het is nog altijd niet mijn sterkste punt – ik ben meer een doener, ik ben niet gemaakt voor leslokalen –, maar het is me gelukt en ik heb geen enkel examen hoeven te herkansen.

    Dus ik ben officieel klaar met de middelbare school en over een maand, in augustus, word ik achttien. Ik zou me blij moeten voelen. Trots. Maar ik voel me juist leeg. Verloren. Richtingloos.

    Ik ren mee met de bocht, de grote hangbrug op. Tientallen auto’s blijven langs me heen razen, andere hardlopers passeren me. Ik versnel mijn pas en sprint verder.

    Niemand die me nu ziet, zou denken dat ik richtingloos ben.

    Schijn bedriegt; ik heb geen idee wat ik met mijn leven moet. Ja, ik breakdans graag. Maar ondertussen ben ik ook een medium en sta ik dagelijks in contact met de Schimmenwereld. Ik heb geleerd dat te combineren met school, maar hoe moet ik dit combineren met mijn volwassen leven?

    Want mijn leven is gewoonweg absurd als ik er te diep over nadenk; ik kan geesten, engelen en demonen zien; mijn vriendin is technisch gezien dood, dus ik kan haar aan niemand voorstellen; en mijn beste vriend is mijn Gids, mijn begeleider, mijn mentor… en ook dood.

    Over Saffron en Eli gesproken, ik heb hen de laatste weken niet meer gezien. Het lijkt wel alsof ze me vergeten zijn. Juist nú, nu ik aan het begin van mijn toekomst sta. Ik wil er met Eli over praten. Ik wil weten hoe Saffron erover denkt. Maar om de één of andere reden lijken ze me de laatste tijd te mijden als de pest.

    Ik blaas mijn adem hard uit, mijn beenspieren branden, en ik ren nóg iets sneller, push mezelf nog een beetje harder. Dan vertraag ik mijn pas en uiteindelijk blijf ik staan.

    Hijgend leg ik mijn onderarmen op de brugleuning en kijk uit over het donkere water en de skyline van de stad. De lucht heeft een diepblauwe kleur. Licht brandt achter de ramen van de wolkenkrabbers, de neonverlichting van de winkels knippert en wisselt van kleur. Al dat licht reflecteert in het golvende water, alsof er nog een tweede stad is, die zich in de dieptes verschuilt.

    Eigenlijk was ik vanavond op een feest in de breakdanceclub met wat vrienden, onder anderen Chris en Sven, om te vieren dat we ons diploma hebben gehaald, maar ik ben na een uur met een smoes weggegaan. Ik weet namelijk niet zo zeker of ik het eigenlijk wel wil vieren.

    Eenmaal thuis vloog ik echter tegen de muren op – mijn ouders zijn uit vanavond, aangezien ik toch niet thuis zou zijn –, dus ik trok al snel mijn hardloopschoenen aan. Ik moet in beweging blijven; anders word ik stapelgek.

    Er zijn te veel dingen om over na te denken. Aan de ene kant zijn er te veel keuzes, te veel mogelijkheden – en aan de andere kant juist veel te weinig.

    Na de kerstvakantie, vlak nadat ik Saffron had ontmoet, moest ik beslissen wat ik ging doen als ik mijn diploma gehaald had. Alle docenten verwachtten van me dat ik, op mijn zeventiende, op papier zou zetten waar ik de rest van mijn leven aan wilde wijden.

    Toen, in januari, had ik al geen idee. En nu nog steeds niet.

    Ik heb met mijn ouders afgesproken om een tussenjaar te nemen. Ik moet echter nog steeds op zoek naar een baantje. Maar er is wel meer waar ik nog naar op zoek moet gaan. Mijn levensdoel, en zo.

    Ik slaak een zucht.

    Een bries strijkt langs mijn voorhoofd, dat klam is van het zweet, en trekt aan de wijde hals van mijn T-shirt. Ik duw me weg van de brugleuning om het laatste eind naar huis terug te rennen.

    Dan blijf ik echter staan; een beweging vanuit mijn ooghoeken doet me opkijken. Drie gedaantes in de lucht. Ze vliegen over me heen, richting het uitgaanscentrum verderop. Drie gedaantes, te groot om vogels te kunnen zijn. Ik ruk mijn koptelefoon van mijn hoofd.

    Wakers.

    Ik volg ze met mijn blik. Het is niet ongewoon om zo nu en dan een Waker voorbij te zien komen – maar drie? Ik frons. Eli heeft me nergens over ingelicht. Dus in feite zijn dit mijn zaken niet. Zolang je Gids je geen opdracht geeft…-

    Iets houdt me tegen als ik me van de Wakers af wil wenden. Ik blijf naar ze kijken en zie ze steeds kleiner worden naarmate ze in de verte verdwijnen. Ze lijken… onrustig. En datzelfde onrustige gevoel verspreidt zich als gekriebel in mijn buik.

    Ik ren achter hen aan.

    Ik moet sprinten om ze enigszins bij te houden, maar binnen een aantal minuten laat ik de brug achter me en bereik ik de binnenstad, waar de vrijdagavonddrukte me dwingt om mijn pas te vertragen. Buiten adem speur ik met mijn blik de lucht af.

    Shit. Ik ben ze kwijt.

    Ik ben zo bezig met naar boven te kijken dat ik tot twee keer toe bijna iemand omverloop. Ik negeer de nijdige blikken die me toegeworpen worden, loop langs een bar heen waar ik de geluiden van rinkelende glazen en dronken gezang hoor, haast me een zebrapad over-

    ‘Nee! Alsjeblieft, laat me met rust! Ik smeek het jullie…’

    Halverwege het zebrapad blijf ik stokstijf staan. Een vrouw klakt geïrriteerd met haar tong en stapt demonstratief langs me heen – alles wijst erop dat zij het gegil niet hoorde.

    Niemand reageert erop. Alleen ik kan het horen.

    ‘NEE!’

    Ik draai me met een ruk om en laat mijn ogen van links naar rechts dwalen. Meerdere mensen moeten om me heen lopen, maar ik merk het nauwelijks.

    ‘Ik heb niets verkeerd gedaan!’ huilt de vrouwenstem. ‘Waarom doen jullie dit?! Ik wil niet terug naar het Schimmenmeer! Ik ben niemand tot last-’

    Mijn hartslag versnelt en ik ren terug naar waar ik vandaan ben gekomen. De vrouw snikt met gierende uithalen en ik haast me op het geluid af. Ik ben vlakbij nu. Ik loop snel en zet grote stappen, passeer bijna een steeg-

    Met een ruk blijf ik staan en doe gauw een stap opzij om uit het zicht van de gedaantes in de steeg te blijven. Mijn iPod staat nog steeds aan en de muziek klinkt als een ruisend geluid uit de koptelefoon om mijn nek. Ik druk me met mijn rug tegen de muur aan en gluur met ingehouden adem om de hoek.

    Daar zijn de Wakers weer, dezelfde drie die ik daarnet nog heb zien vliegen. Ze drijven een vrouw in het nauw; ze lijkt van mijn ouders’ leeftijd te zijn. Ze heeft lange, rode krullen. Haar schouders schokken, haar gezicht is betraand en ze brengt een hand naar haar mond om haar gesnik te smoren; de zilveren armband om haar pols vangt een schittering.

    ‘Alsjeblieft,’ smeekt ze, echter zwakjes nu.

    De Wakers zeggen geen woord. Ze verstevigen slechts hun greep op hun zeisen en komen, in grimmig stilzwijgen, nog wat dichterbij. De vrouw is een Schim, slechts één oogopslag is genoeg voor mij om dat te zien – de scheuren in haar kleding, haar skelethanden –, maar ze klinkt te zachtaardig om een onrustige Schim te zijn.

    Ze vormt geen gevaar voor de mensheid.

    Ze verdient het niet om teruggestuurd te worden naar het Schimmenmeer.

    Terwijl mijn gezicht verstrakt wil ik achter de muur vandaan stappen om in te grijpen – ik heb geen plan, geen idee hoe ik het op wil nemen tegen drie Wakers zonder Eli als mijn back-up, maar ik aarzel niet-

    Ritselende geluiden, als wind die door veren strijkt.

    Boven me.

    Ik verstar als ik opkijk. Nog meer Wakers, hoog in de lucht, welgeteld acht. Hun schaduwen vallen over de nietsvermoedende stadsmenigte heen als ik ze weg zie vliegen. Ze wijken allemaal andere kanten uit, alsof ze ergens naarstig naar op zoek zijn.

    Wat is er gaande? Ik blijf besluiteloos staan, verscholen achter de muur, en staar naar de Wakers die in de verte verdwijnen. Een zwaar gevoel drukt op mijn borstkas, iets wat ik altijd voel in de aanwezigheid van Wakers. Ik hoor de Schim nog steeds snikken en bal mijn handen tot vuisten. Shit. Wat moet ik doen? Ik wil haar helpen, maar… het voelt gevaarlijk. Ik voel een zekere onrust in de stad, een soort wanhoop zelfs. Er is iets mis. Héél erg mis-

    ‘ALSJEBLIEFT, NEE!’ gilt de Schim en haar kreet lijkt als een bliksemschicht bij me in te slaan.

    Bekijk het maar, ik kan hier niet gewoon blijven staan.

    Ik stap achter de muur vandaan, loop de steeg in met rechte rug en schouders, en open mijn mond om de Wakers te laten weten dat ik er ben.

    Dan grijpt een hand me bij mijn elleboog beet en sleurt me terug naar achteren, de steeg uit.

    Twee

    ‘Wat-’ begin ik, maar ik zwijg abrupt als ik omkijk.

    Het is een kleine jongen; ik ben zeker twee koppen groter. Graatmager. Hij heeft zijn capuchon over zijn ogen getrokken en ik zie pieken blond haar eronder vandaan komen. Op zijn trui staat een afbeelding van een cartoonesk doodshoofd, met een spin die uit een gat in zijn schedel gekropen komt. Zijn trui zit vol met gaten en vlekken; het kledingstuk is net zo versleten als de kledij van de wezens uit de Schimmenwereld.

    Maar dit is geen Schim, Waker of Gids; ik voel dat de jongen gewoon een mens is, zoals ik.

    Hij laat mijn arm los en ademt gejaagd.

    Ik kijk achterom als ik de Schim weer hoor gillen en een Waker een kreet hoor slaken. Dan wend ik me verwilderd terug tot de jongen-

    In een razendsnelle beweging reikt hij naar mijn broekzak en voor ik het weet grist hij mijn iPod weg, rukt de plug van mijn koptelefoon eruit…

    En rent weg.

    Mijn mond zakt open.

    ‘H-Hé!’ breng ik uit en ik zet de achtervolging in.

    De jongen sprint van me weg. Hij is klein, maar snel en behendig, alsof hij dagelijks iPods jat en door mensenmenigtes rent. Hij dreigt opgeslokt te raken door de drukte, maar ik versnel mijn pas en weet de afstand in slechts enkele secondes te verkleinen. Hij moet mijn voetstappen horen, want ik zie dat hij meer haast maakt.

    Ik ben echter sneller en grijp hem bij zijn bovenarm beet. Met een ruk komen we tot een halt. ‘Waar denk jij heen te gaan?’ hijg ik.

    Hij geeft geen antwoord. In plaats daarvan brengt hij zijn gezicht naar mijn hand toe, die zich als een bankschroef om zijn arm sluit, en bijt in mijn pols.

    Hard.

    Zijn tanden verzinken in mijn vlees en de pijn doet me met een kreet zijn arm loslaten. De jongen grijpt gelijk zijn kans; hij schiet als een speer van me weg.

    ‘Hé!’ schreeuw ik en ik ren weer achter hem aan.

    Hij stevent op een stenen trap af die naar een lager gelegen straat leidt, maar in plaats dat hij de treden afrent, grijpt hij de rand van de leuning beet, zwaait zijn benen eroverheen en laat zich naar beneden vallen. Ik hoor een meisje gillen en een paar jongens lachen.

    Met een klap landen mijn handen op de trapleuning. Ik leun voorover om naar beneden te kunnen kijken en zoek met mijn blik de straat af. De lantaarnpalen verspreiden een gele gloed en er is nog meer licht afkomstig van het buitenterras verderop.

    Er zijn tientallen mensen op de been. Maar ik zie de jongen nergens.

    Ik race de trap af. ‘Hebben jullie gezien waar hij heen ging?’ vraag ik aan een groep jongens die beneden staat.

    ‘Die gek die naar beneden gesprongen kwam?’ Eén van de jongens maakt een vaag gebaar naar links, voorbij het terras. ‘Daar ergens.’

    Daar ergens. Ja hoor, dat helpt.

    Met een zucht loop ik van hen weg. Na een paar meter blijf ik weer staan en kijk de straat rond. De stadsmenigte stroomt langs me heen alsof het midden op de dag is.

    Ik ben hem kwijt.

    Verdomme. Daar gaat mijn iPod.

    Ik wrijf met mijn hand door mijn korte haar, waarna ik een blik werp op mijn linker pols. Ik staar naar de bloedende tandafdrukken. Die mag ik wel gaan desinfecteren als ik thuis ben. Hij leek wel één of andere zwerver te zijn – wie weet wat ik op kan lopen?

    Ik draai me om en loop de trap weer op naar boven toe, maar halverwege blijf ik staan; ik verstijf en staar naar de gedaante die ik op het platte dak van een restaurant zie zitten. Hij houdt zijn donkere, aangevreten vleugels in elkaar gevouwen en laat de lange stang van zijn zeis op zijn schouders rusten.

    Door alle commotie was ik de Wakers bijna vergeten. Ik krijg een zwaar gevoel in mijn maag als ik terugdenk aan de Schim die in het nauw werd gedreven. De Wakers moeten haar inmiddels allang verbannen hebben naar het Schimmenmeer.

    Even blijf ik naar de Waker staren, die roerloos op de stad neerkijkt. Wachtend.

    Op wat? Op wie?

    Er is iets gaande. Ik weet niet wat, maar het zit niet goed. Waarom heeft Eli me niet gewaarschuwd? Of weet hij hier niets van?

    Hoewel ik weet dat ik te laat ben, ga ik alsnog terug naar de steeg waar ik de Schim heb gezien. Zij en de drie Wakers zijn nergens meer te bekennen – de enige sporen die ik vind, zijn een paar plassen en webben van ectoplasma, witdoorzichtig, kleverig en vers.

    Ik verlaat de binnenstad en jog het laatste eind terug naar huis.

    ~ ~ ~

    De wereld is koud. En donker. Aardedonker.

    Een ijsblauwe gloed dringt echter door de schaduwen heen, als een streep aan de horizon, en ik kijk op. Na een aarzeling begin ik ernaartoe te lopen. Mijn voetstappen maken geen geluid, hoewel ik voel dat ik me in een grote, open ruimte bevind. Ik knijp mijn ogen samen terwijl ik mijn blik op het blauwe licht gericht houd en frons. Het licht lijkt niet dichterbij te komen, hoe lang ik ook blijf lopen. Alsof ik stilsta, terwijl mijn benen bewegen.

    Ik stop echter niet. Ik kan niet stoppen, denk er niet eens over na om te stoppen. Ik loop gewoon verder en dan, nadat ik één keer met mijn ogen heb geknipperd, ben ik van het één op andere moment vlakbij het licht en kan ik grindsteentjes op de grond zien liggen.

    En ik hoor geluiden. Stemmen. Ik kan niet verstaan wat er gezegd wordt, maar de intonatie van de stemmen geeft me een gevoel van onrust. Angst, zelfs.

    Na een laatste stap heb ik de bron van het licht bereikt en alle stemmen vallen stil. Ik kijk om me heen. Er is niemand te bekennen. Dan vestigt mijn blik zich op de lichtbron.

    Het is het Schimmenmeer.

    Wát?

    Dat besef raakt me als een klap in mijn gezicht en doet me realiseren wat er gaande is. Ik bevries waar ik ben.

    Ik droom.

    Ik kijk neer op mijn handen. Draai ze van links naar rechts. Mijn pezen, mijn vingers, alles ziet er zó realistisch uit. Hoort een droom zoveel details te hebben? Of vult mijn onderbewustzijn ze gewoon voor me in? Hoofdschuddend hef ik mijn blik weer op naar het ijsblauwe, opgloeiende water. Ik moet in mijn droom door de poort naar de Schimmenwereld zijn gestapt, zonder dat ik het in de gaten heb gehad.

    Shit. Shit.

    Dit heb ik ooit één keer eerder meegemaakt, toen ik een jaar of veertien was. Toen heb ik echter weinig meer dan een glimp opgevangen van het Schimmenmeer, omdat ik – zoals Eli me ooit opgedragen had – mezelf gelijk had gedwongen om wakker te worden.

    En dat is precies wat ik nu ook moet doen, voordat ik alle Schimmen vrijlaat uit het meer. Als ik hier nog langer blijf zal mijn levensenergie hen aantrekken… en dan zal dit geen droom meer zijn, maar een regelrechte nachtmerrie.

    Haastig doe ik een stap van het meer weg – ik probeer er niet eens naar te kijken, toch vang ik een glimp op van de spiralen van talloze geraamtes die in het water zwemmen. Ik adem diep in en voel mijn hart in mijn keel bonken. ‘Word wakker,’ fluister ik tegen mezelf en dampwolkjes kringelen uit mijn mond. ‘Word wakker, word wakker, word-’

    Een trilling in de grond legt me abrupt het zwijgen op.

    Ik houd mijn adem in, kijk met grote ogen voor me uit – en er volgt nóg een trilling, een derde, een vierde. De trillingen monden uit in hevige bevingen die ik als onweersgerommel door de duisternis hoor rollen en ik verlies mijn evenwicht. Ik wankel naar voren, dichter naar het meer.

    Mijn ogen verwijden zich als ik scheuren in de spiegel zie ontstaan die over het meer ligt. Ik probeer me schrap te zetten, hoewel de bevingen alsmaar heftiger worden en ik steeds meer kraaklijnen in de spiegel zie ontstaan.

    Nog even en hij breekt, en dan hebben de Schimmen vrij spel om te gaan en staan waar ze willen.

    Na een zoveelste beving verlies ik mijn evenwicht, en ik val op handen en knieën in het grind. De steentjes prikken in mijn handpalmen en door mijn broek heen. Mijn tanden klapperen; ik klem mijn kiezen op elkaar. Ik staar naar de kraaklijnen in de spiegel, en mijn hartslag versnelt als ik de Schimmen naar boven zie komen en tegen de spiegel zie duwen.

    In een flits herken ik één van de Schimmen die het dichtste bij me is; het is een vrouw met rode krullen, die achter haar uitwaaieren in het water. Ik vang een glimp op van haar armband, schitterend in de ijsblauwe gloed van het meer.

    Het is de vrouw die ik vanavond nog in de stad heb gezien.

    Een andere beweging trekt mijn aandacht.

    Ik kijk op, de hele wereld schudt en beeft, herrie weergalmt in mijn oren.

    En alles vertraagt, alle geluiden worden zachter als ik iets zie:

    Er staat iemand aan de overkant van het meer. Een kleine gedaante. Een kind. Een jongetje met donkerblond, steil haar dat voor zijn ogen hangt en een gebreide trui, waarvan de mouwen bijna zijn handen verstoppen.

    Het jongetje uit het kindertehuis.

    Het jongetje dat uit de boom viel.

    Het jongetje dat met zijn dood mijn gave ontwaakte.

    Het jongetje… dat mijn beste vriend was, toen ik acht jaar oud was.

    ‘West…?’ breng ik uit-

    Klapwiekende geluiden,

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1