Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Kronieken van Nieuwe Aarde 2 Pact der Waanzin
Kronieken van Nieuwe Aarde 2 Pact der Waanzin
Kronieken van Nieuwe Aarde 2 Pact der Waanzin
Ebook496 pages9 hours

Kronieken van Nieuwe Aarde 2 Pact der Waanzin

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De toortsen en een nieuwe bliksemflits verlichtten de binnenplaats waar iedereen uit angst voor de losgebroken Reus achteruitweek. De Reus keek niet verder om naar de omstanders op het plein of de ridders in de zaal. Zijn blik kruiste die van prinses Yarta die furieus terugkeek. De Magiër van Yildiç drukte zich zover mogelijk terug in zijn zetel en hief ondanks de afstand die hem van de Reus scheidde zijn staf afwerend omhoog. Met een zwaai wees de Reus met de paal heel even naar de Magiër van Yildiç als teken van een latere afrekening. Hij griste de enorme strijdhamer weg die vlakbij de brandstapel stond, nam de grote paal onder zijn arm, stormde op de kasteelpoort af, verbrijzelde met twee enorme uithalen het hout van de poortdeur en verdween in het duister.

LanguageNederlands
PublisherJack Broscie
Release dateMar 25, 2013
ISBN9781301379682
Kronieken van Nieuwe Aarde 2 Pact der Waanzin
Author

Jack Broscie

Broscie is een originele Nederlandse Fantasy-schrijver. Zijn boeken en verhalen zijn al meer dan 50.000 keer gedownload en staan hoog in de internationale ranking van Kobo en Smashwords.Hij is o.a. bekend van:. De epische fantasy-serie ‘Kronieken van Nieuwe Aarde’, bestaande uit:. #1 ‘De Doembrenger’. #2 ‘Pact der Waanzin’. #3 ‘Magische wetenschap’. De verhalenbundel ‘Iezegrimmig’ (Engelse vertaling: ‘Berserkly’), bestaande uit:. ‘Het monster onder het bed’. ‘De hebzuchtige koning’. ‘De twee wensen van de Duivel’. Het adventure verhaal ‘Het vervloekte goud van Atlantis’. Het YA fantasy verhaal ‘Nachtmerrie in het Park’ (Engelse vertaling ‘Nightmare in Central Park’).. Het romantic adventure/SF, bestaande uit:#1 ‘Goudtrein van Riese’#2 ‘Hellebeest van Atlantis’ (verwacht in 202x). Het maatschappij-kritische verhaal Plof!SchrijfstijlDe fantasy-serie ‘Kronieken van Nieuwe Aarde’Dit epische werk van Broscie wordt gekenmerkt door zijn beeldende taal en suggestieve schrijftrant. Voor het oog van de lezer ontrolt zich het decor van de vertelling. Landschappen, klimatologische omstandigheden, flora en fauna, geuren en kleuren, nederzettingen en de bewoners ervan zijn als het ware uit te tekenen. Hij schetst de contouren en de lezer vult ze moeiteloos in. Zijn hoofdpersonen bestaan uit zowel mannen als vrouwen van diverse standen en leeftijden; daarbij geldt dat mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn. Broscie schrijft geen fantasy met Orcs, Elven en Trollen, maar met zelfbedachte rassen op een nieuw geschapen wereld. Hij combineert omstandigheden die gevoelsmatig tegenstrijdig zijn. Zo worden samenlevingen beschreven waar uiterst primitieve transportmiddelen én geavanceerde communicatiemiddelen gemeengoed zijn.Nachtmerrie in het Park, Iezegrimmig, De demon in de spiegel, Het vervloekte goud van Atlantis, Plof!Jack schrijft regelmatig korte verhalen. Deze verhalen zijn veelal verrassend en grimmig van aard, en tonen de dark side van mensen. Een aantal verhalen zijn ook in het Engels gepubliceerd (Nightmare in Central Park, Berserkly).Goudtrein van Riese, Hellepoort van AtlantisRomantische SF thrillers met de avonturen van de geheimagenten Lasha Heyes en Mike Owen die de strijd aanbinden met Der Leiter en Doktor Teufele.

Read more from Jack Broscie

Related to Kronieken van Nieuwe Aarde 2 Pact der Waanzin

Titles in the series (3)

View More

Related ebooks

Reviews for Kronieken van Nieuwe Aarde 2 Pact der Waanzin

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Kronieken van Nieuwe Aarde 2 Pact der Waanzin - Jack Broscie

    I. De teloorgang van Oval-Lantis

    Gereconstrueerde fragmenten uit het logboek van Het Lab, vlaggenschip van de Armadai.

    "Wij dachten de natuur te verrijken. We lieten een uitgemergelde Aarde achter ons."

    "Ze kwamen naar ons toe met hun macht en hun geld. Smekend en scheldend, prijzend en dreigend. We gaven toe aan hun wensen en dreigementen, zoals in het verleden ook andere geleerden deden. In plaats van met lofzang werden we met schande overladen."

    "We dachten voor God te kunnen spelen, maar lieten ons in met de LabSchepper. En de geschiedenis herhaalt zich."

    Kron de Krankzinnige

    Verdekt opgesteld in het dichte groene struikgewas bovenop de heuvel observeerde de verkenner begerig het stadje beneden hem. De opkomende zon wierp haar gele stralen over de akkers, die rond het stadje Bgongne tot aan de omliggende heuvels reikten. Het goudkleurige graan met de grote bolstaande aren wiegde in de ochtendbries. Mistflarden dwarrelden alle kanten op en verdwenen door de warmte van de zon. Tientallen mensen waren op het land al bezig met het binnenhalen van de oogst. Delen van hun vrolijke gebabbel en gelach werden door de wind meegedragen.

    De valse grijns op het gezicht van de verkenner beloofde weinig goeds voor de argeloze boeren. Ondanks het vroege ochtenduur was het broeierig warm. Een druppel zweet parelde op het hoofd van de verkenner, liep dan omlaag en trok een spoor door de oorlogskleuren. De meedogenloze blik van de kerel verplaatste zich van de overdadig begroeide akkers naar Bgongne.

    Het stadje zag er welvarend uit. De huizen waren opgetrokken van rode en gele bakstenen en afgedekt met rieten daken. Een palissade van scherpgepunte boomstammen en een stenen muur omringden Bgongne. Drie wachttorens maakten onderdeel uit van de palissade. In twee torens zag hij boogschutters. De ene wachter zat te slapen op een stoel voor zover de verkenner dat vanaf de heuvel kon zien. De ander hing vadsig over de rand van zijn wachttoren en keek naar de boeren op het veld die de oogst binnenhaalden. Meewarig schudde de verkenner zijn hoofd.

    Langzaam kwam de boogschutter in de wachttoren overeind en rekte zich slaperig uit. Zijn ogen dwaalden rond. Trots keek hij over zijn geboortestad uit dat werd doorsneden door een brede wildstromende rivier. Een stenen brug in het centrum verbond de twee helften van de stad. Enige opgeschoten jochies renden grappend en grollend over de brug op weg naar de markt om de zojuist aangevoerde vis te kopen. De straten waren dichtbevolkt met bontgeklede luidruchtige mensen. Arbeiders metselden fluitend een muur van een huis in aanbouw. Twee vrouwen schrobden het straatje voor hun huis en kletsten er ondertussen op los. Op de markt kon hij kooplui luidkeels hun waren horen aanprijzen. Voor de bakkerswinkel stonden mensen die waarschijnlijk hongerig de geur van versgebakken brood opsnoven.

    De enige toegangspoort die Bgongne rijk was, stond wagenwijd open. Het bood de inwoners vrije doorgang naar de akkers en weiden. Dienstdoende soldaten hingen lui tegen de openstaande deuren. Twee van hen zwaaiden naar de boogschutter in de wachttoren. Met een loom handgebaar groette hij terug. Ongeïnteresseerd keek hij toe hoe de soldaten routinematig een huifkar controleerden die met zijn vracht op weg was naar de wekelijkse markt. Een weldadige rust hing over het kleine stadje. Hij gaapte, liet zich weer op zijn stoel terug zakken en opende hongerig zijn buidelzak met eten.

    De verkenner liet zich geen zand in de ogen strooien. Hij had genoeg ervaring om te zien dat de rust in en rond het stadje slechts uiterlijke schijn was. Op de karren die werden gebruikt om de oogst op te laden, blonken zwaarden en schilden. De weiden vol met vlezig vee waren omheind met paal en draad. Aan de randen van de akkers en weiden patrouilleerden zwaarbewapende soldaten en her en der rondom de akkers waren boogschutters opgesteld.

    De verkenner had genoeg gezien. Wat hij zag, bevestigde wat hij al eerder had gehoord. Hij liet zich terugzakken achter de heuvelrug. Onzichtbaar voor de inwoners van Bgongne begon hij te seinen naar de krijgsbende beneden hem. Sacten, de meest woeste barbarenstam die dit deel van de planeet bevolkte en leefde van rooftochten en slavenhandel. De tot de tanden bewapende krijgers waren van top tot teen gehuld in groengevlekte tricemuthhuid. Licht om te dragen, sterk genoeg om als pantser te dienen en door de kleuren een uitstekende camouflage. De grijs gekleurde metalen helmen - getooid met scalpen - maakten de wapenuitrusting compleet.

    Kron, de aanvoerder van de Sacten, pikte de seinen van de verkenner op die met gebaren duidelijk maakte waar de boeren en soldaten zich bevonden en hoeveel het er waren. Routineus bepaalde hij zijn strijdplan en met enkele gebaren deelde hij zijn krijgsbende op.

    Een deel ervan stormde onmiddellijk tegen de heuvel op. Een tweede en derde groep maakten een omtrekkende beweging naar de andere kant van de heuvels. Langs de rivier, die tussen de heuvels door het dal instroomde naar Bgongne, duwden tientallen manschappen van boomstammen gebouwde vlotten van de oever af en sprongen aan boord.

    Blindelings volgden de mannen de bevelen van hun aanvoerder op. Voor de duivel waren ze niet bang, voor Kron wel. Een gigant van een kerel die om zijn dikke nek een halsketting droeg met wat verdacht veel leek op kleine gedroogde handjes. Zijn spierbundels waren enorm, zelfs voor een Sact. Hij was een woeste krijger, bedreven met elk wapen en desnoods zonder wapen. Niemand was zo gemeen in het gevecht als hij en zo gespeend van elk medelijden. Maar dat laatste gold voor elke Sact en Sactin.

    Nee, dat was niet waar zij bang voor waren. Het was ook niet voor zijn waanzin, of zijn door littekens gehavende gezicht. En ook niet voor de vele scalpen die zijn harnas versierden. Nee, het was zijn krankzinnigheid die angst inboezemde. Het was wat hij deed met overwonnen volken en soms met Sacten zelf. Angst ook om wat hij had gedaan met zijn zusje, moeder en vader.

    De hoofdmacht, deels te paard en gewapend met lange lansen, bleef bij hem. Bruingekleurde kerels met donkere ogen en lang zwart haar, veelal in vlechten of in een paardenstaart geknoopt. Er werd geen woord gewisseld. Het beginnend gehinnik door een paard werd met het plat van het zwaard direct afgestraft. De zwarte ogen van Kron blonken onheilspellend achter zijn vizier. Zijn oorlogspaard - net als hij groen geharnast - hield hij met een ijzeren beengreep in bedwang. Een vogel liet het begin van een waarschuwende roep horen. Het werd onmiddellijk gesmoord door verschillende pijlen en een werpmes. Geen geluid, was het bevel van Kron.

    Niets kon de inwoners van Bgongne op voorhand waarschuwen voor de ramp die hen te wachten stond. De uitgezette wachtposten die de omgeving van Bgongne hadden moeten bewaken, lagen als een hoop onherkenbaar vuil achter de krijgsbende op de grond. Kron zelf had hen met veel genoegen onder handen genomen. Grijnzend en grollend had hij de wachtposten gemarteld om hen uit te horen hoe het stadje bewaakt werd. Zelfs toen hij alle informatie er letterlijk uit had gekerfd, wist hij van geen ophouden. Waarschijnlijk hadden de gevangengenomen wachtposten hun uiteindelijke dood als een geschenk ervaren. Toch was ook dat niet waar hij zijn bijnaam aan te danken had. Een bijnaam die iedereen in de streek angst aanjoeg als zij het hoorden. Kron de Krankzinnige. Waar hij het wel aan te danken had, daar zouden de inwoners van Bgongne - voor zover ze dat nog niet wisten - snel genoeg achterkomen.

    Brin steunde even op zijn zeis en veegde het zweet weg dat van zijn hoofd gutste. ‘Bakkie doen?’ Hij wachtte het antwoord van zijn vrouw niet af. Hij liet zijn zeis vallen, liep naar het vuurtje, greep de pruttelende kan en schonk twee bekers vol met koffie. Genietend snoven zij, leunend tegen elkaar, de aroma op uit de dampende bekers.

    ‘Het leven is goed,’ merkte Brin tevreden rondkijkend op. Hij was een altijd goedgeluimde boer. ‘Elk jaar is de oogst groter.’

    Zijn vrouw glimlachte. ‘Welke oogst, Brin,’ plaagde zij hem liefdevol en ze wreef terloops over haar dikke buik waar ze het leven in voelde bewegen. Ze keek waakzaam naar hun verderop spelende drie andere kinderen. ‘Bedoel je onze kinderschare?’

    Brin zette hun bekers op de grond en trok zijn vrouw liefdevol in zijn armen. ‘Natuurlijk, die ook. En er is ruimte voor meer,’ fluisterde hij haar in het oor.

    Zij leunde heel even tegen zijn borst. Net als de andere mannen in Bgongne droeg hij zijn blonde haar halflang. Zijn ogen waren blauw en zijn huid wit ondanks de bijna altijd schijnende zon. Hij was breed en sterk van het harde werk op het land. Angst kwam niet in zijn woordenboek voor. Ze wreef heel even met haar hand over zijn onderarm waarmee hij haar tegen zich aandrukte. ‘Heeft iemand jou ooit verteld wat een schat van een man je bent?’

    Hij dacht nog over een antwoord na, toen ze beiden opschrokken van het woeste krijgsgehuil dat van de heuvel boven hen naar beneden rolde. Tot hun grote schrik renden tientallen kerels in groene harnassen de heuvel af. Ze zwaaiden met zwaarden en bijlen om de boeren angst aan te jagen.

    Maar in plaats van dat de boeren op de loop gingen en soldaten in paniek raakten, ging het er deze keer anders aan toe. ‘De Sacten! Bewapenen,’ brulde Brin onvervaard. ‘Een overval!’ Hij gaf zelf het goede voorbeeld door een schild van de dichtstbijzijnde wagen te grijpen. Een zwaard had hij niet nodig, hij was vaardiger met zijn zeis die hij alweer beetgreep.

    Om hem heen renden de andere boeren naar de wagens om hun wapens te grijpen. Ook de boerinnen bewapenden zich. Aan de wijze waarop ze hun wapens vasthielden, was te zien dat ze die eerder gehanteerd hadden. Oudere kinderen tilden de kleinsten op en verschansten zich achter de wagens. De soldaten waren al helemaal niet geïmponeerd door het woeste geschreeuw en gezwaai met wapens van de op hen af stormende krijgsbende. Er werd wel vaker geprobeerd het welvarende stadje te overvallen. Terwijl de boeren zich bewapenden en zich in slagorde opstelden, grepen de soldaten hun bogen.

    De krijgsbende vormde op de heuvel een makkelijke schietschijf. De pezen zongen en het eerste salvo pijlen zoefde nog geen tien seconden na het begin van de aanval op hun doelwit af. Jammer genoeg voor de soldaten ketsten bijna alle pijlen af op de harnassen van de Sacten. Slechts een enkel geluksschot trof doel waar een helm niet goed aansloot op een harnas, of waar een kijkgat in het vizier werd doorboord. De overvallers lachten honend om het verlies van een paar kameraden en overstemden daarmee het gekrijs van de gewonden. In volle vaart renden ze het laatste stuk van de heuvel af. Om hen heen vielen meer doden. De soldaten bleken scherpschutters eerste klas en hadden de zwakke plek van hun aanvallers ontdekt. De schreeuwende krijgsbende liet zich niet afremmen en rende dwars door het veld naar de boeren. Ze hieven grimmig hun bijlen en zwaarden en waren gereed om toe te slaan. Nu zouden die boeren toch wel op de vlucht slaan? Daarmee maakten de overvallers een dure vergissing, die velen van hen met de dood moesten bekopen.

    ‘Naar voren!’ schreeuwde Brin. ‘Bescherm de kinderen! Jaag dat rapaille over de kling!’

    Meer aansporing hadden de boeren en boerinnen niet nodig. Met zwaaiende zeisen en zwaarden liepen zij de bende tegemoet. De harnassen beschermden de overvallers dan veelal tegen pijlen, maar de zeisen die met woeste kracht werden geslagen, gingen er dwars doorheen. Slechts enkele boeren sneuvelden door bijlen die de overvallers naar hen toe slingerden. De bende wist niet hoe snel zij zich moest terugtrekken voor de rondzwaaiende zeisen waar zij geen verweer tegen hadden.

    Brin bleef ondanks het eerste succes op zijn hoede. Hij wist dat de strijd nog niet was gestreden. De bende was te groot om zich lang iets van deze weerstand aan te trekken. Ze zouden opnieuw aanvallen en meer op hun hoede zijn. Hij zette zich schrap voor de onafwendbare tweede aanval.

    ‘Brin!’ De stem van zijn vrouw was met wanhoop gevuld.

    Als door een slang gebeten keek hij om. Hij volgde haar blik en voelde de moed in zijn schoenen zinken. Achter hen waren nog meer krijgsbenden tevoorschijn gekomen. De ene bende viel de stadswachten bij de poorten van Bgongne aan. Brandende pijlen maakten een duikvlucht en kwamen op de rieten daken terecht. Vlammen laaiden op en rookpluimen stegen op naar de hemelsblauwe lucht. De tweede bende was zo omvangrijk, dat zij de soldaten en boeren aan de andere kant van de akkers al bij hun eerste aanval onder de voet liep. Vol afschuw zag Brin hoe er daar genadeloos op zijn stadsgenoten werd ingehakt. Over de rivier naderden vlotten afgeladen met Sacten de onbeschermde binnenstad.

    ‘Opletten!’ Brin begreep direct de bedoeling van de aanvallers. Hij richtte zich hoog op en wees met zijn zeis. ‘Ze snijden onze vluchtweg af. Aanvallen, nu, voordat we straks tussen twee vuren zitten.’

    De boeren en boerinnen hadden niet meer aanmoediging nodig. Luid schreeuwend gingen zij dwars door het afbrekende graan op de krijgsbende af die zich juist hergroepeerde. Ook de soldaten, die als wachtpost aan de zijkant van de akkers en weiden opgesteld waren, mengden zich in de strijd.

    Opgewonden door de strijd zag Brin dat de krijgsbende in verwarring raakte. Zo’n tegenstand hadden zij blijkbaar nog nooit meegemaakt! In de hitte van de strijd viel het hem niet op dat deze Sacten zeker twee koppen kleiner waren als hij.

    Met de moed der wanhoop boden de Sacten eerst nog felle weerstand en maakten zij een tiental slachtoffers. De boeren gewapend met zeisen dreven al snel een wig in het midden van de krijgsbende. De met zwaarden gewapende soldaten en boerinnen hakten via de flanken in op de overvallers bij wie de slagorde was verbroken. Andere soldaten maakten met goedgerichte schoten van hun bogen een eind aan de levens van veel van de Sacten bij wie de tegenstand inzakte. Langzaam ebde het woeste geschreeuw van de Sacten weg en ging het over in doodskreten. Sommigen gooiden hun wapens neer, die op een groeiende hoop kletterden.

    Vol verbazing ving Brin op hoe andere Sacten smeekten om hun leven. Hij zag de paniek en doodsangst die bij hun overvallers uitbrak en hoorde gehuil. Hij rook het braaksel van een tegenstander die hij neersloeg. Waren dit nu die woeste, onverslaanbare Sacten? De Sacten die de afgelopen jaren de hele streek geterroriseerd hadden? Die de dorpen beroofd hadden van hun oogst en rijkdommen? Die de mannelijke bevolking uitgemoord hadden? Die vrouwen hadden verkracht? Die hun kinderen ontvoerd hadden en waarschijnlijk als slaaf verkocht? Velen daarvan had hij gekend. Als handelaar, of als vriend, en zelfs in zijn naaste familie.

    Hij voelde geen enkel mededogen voor de vijand. ‘Geen genade voor deze beesten!’ Met een laatste woeste aanval onder leiding van de ontketende Brin werd het restant van de krijgsbende in de pan gehakt. Dan ineens moe zakten de schouders van Brin naar beneden bij het schouwspel van al die dode mensen. Gewonden kermden om hem heen. Welke duivel was er in hem gevaren?

    Luid hoorngeschal uit de richting van Bgongne deed hem opkijken. Het stadsgarnizoen trok op naar de vijand! De ruiterij, bestaande uit bijna vijftig man, stormde de stadspoort uit en raakte in heftig gevecht met de bende Sacten die Bgongne in wilde trekken. De derde bende, die op weg was naar het gevecht tussen de boeren en hun kameraden op het veld, draaide zich om en schoot hun stamgenoten te hulp.

    De vlotten die over de rivier de stad invoeren, werden ondertussen door woedende stadsbewoners bekogeld. De pijlen van de Sacten maakten veel slachtoffers, maar het was onvoldoende om de regen van stenen te onderbreken. Sommige vlotten sloegen om in de woeste stroom, of liepen vast op rotsblokken die vlak onder het wateroppervlak lagen.

    ‘Kijk nou eens,’ riep Brin ondanks alles trots naar zijn vrouw. ‘We maken gehakt van die benden!’

    Inderdaad dreef de ruiterij een bres in de slagorde van de beide krijgsbenden die zich trachtten te verenigen. Aan beide kanten vielen veel doden en gewonden maar de einduitslag leek vast te slaan.

    ‘Jaag ze over de kling,’ gilde een jonge boer uitgelaten.

    ‘Maak die Sacten af,’ brulde een ander.

    Boerenmeiden die net als Brin en zijn vrouw hadden meegevochten, gooiden er nog een schepje bovenop. ‘Geen genade, maak die moordenaars af. Vuile veedieven, vieze slavenhandelaars.’ Schreeuwend sprongen ze op en neer om hun woorden kracht bij te zetten.

    Brin hoorde het hoofdschuddend aan. Zorgelijk keek hij naar het gevecht bij de stadspoort, dat steeds heftiger werd. Veel Sacten sneuvelden maar ook veel verdedigers.

    Achter Brin en zijn vrouw klonk gekreun. Op hun hoede keken zij om en zagen een Sact zich half oprichten met een dolk in zijn hand. Zonder zich te bedenken, sloeg Brin onverbiddelijk toe met zijn zeis. De Sact gaf een gil en zakte in elkaar. Zijn hoofd sloeg tegen een rots en de helm schoot van zijn hoofd. Zijn witte gezicht omlijst met blonde krullen werd zichtbaar. Op zijn kin zaten wat vlasachtige stoppeltjes. Blauwe ogen braken en straaltjes bloed liepen uit zijn neus en mond.

    Brin voelde de hand van zijn vrouw hem bij zijn arm pakken en knijpen. Haar ijzingwekkende gil ging hem door merg en been en brak af toen zij in elkaar zakte. Hij voelde zich koud worden. Hij herkende de Sact, herkende het neefje van zijn vrouw. Een kind van net twaalf jaar toen hij enige jaren terug verdwenen was bij een roofoverval van de Sacten, net als veel andere kinderen. Hij rilde van afschuw en realiseerde zich het drama. Met de tanden op elkaar geklemd, stapte hij naar voren en deed een andere dode Sact diens helm af. En bij nog één en nog één.

    De boeren en boerinnen om hem heen kregen in de gaten wat hij deed. Ze staarden net als hij naar de kleine gestalten en de gezichten van de krijgers die hen aangevallen hadden. Met de hand voor de mond geslagen, zagen zij de blonde haren en de blauwe ogen van de krijgsbende die hen had willen vermoorden en beroven. Langzaam drong het ook tot hen door wat Kron de Krankzinnige hen had aangedaan en ze trokken wit weg. Hun wapens wierpen zij vervuld met afschuw van zich af. De triomf, die ze bij hun overwinning gevoeld hadden, doofde en werd vervangen door schaamte en verdriet. Weerzin voor wat ze hadden gedaan met hun eigen verwanten, joeg hen de rillingen over het lijf.

    Angst sloeg toe en doofde bijna elke weerstand toen overal om hen heen vanaf de heuvels donderende oorlogstrommen klonken. De hoofdmacht van de Sacten marcheerde naar beneden. De grond dreunde onder hun gestamp. De krijgsbenden met kinderen waren niet meer dan een kleine voorhoede geweest. Een pion geofferd door de krankzinnige geest van Kron. Voor de hoofdmacht uit galoppeerde een woeste horde van ruiterij met gevelde lansen.

    Binnen enige minuten en in één enkele aanval ruimde de ruiterij van de Sacten zonder enige moeite het restant van het kansloze garnizoen op. De hoofdmacht zelf splitste zich. Een deel kwam op Brin en zijn metgezellen af. Wanhopig boden de aangeslagen en moe gevochten boeren weerstand tegen de overmacht. Ze maakten geen schijn van kans nu ze tegen de Sacten zelf moesten strijden. Boeren werden genadeloos vermoord en boerinnen die weerstand boden, ondergingen hetzelfde lot. Brin stierf doorzeefd met pijlen in de armen van zijn vrouw. Haar lot was nauwelijks beter. Zonder enig mededogen spiesden speren haar borst en dikke buik. De boerinnen die zich overgaven, werden met de kinderen meegevoerd naar de stad waar de andere Sacten huishielden. Later zouden de boerinnen wensen dat ook zij zich hadden doodgevochten.

    Kron had zich afgescheiden van zijn krijgsbenden en was in zijn eentje de heuvel afgedaald. Zittend op zijn strijdros keek hij vlak voor de stad genietend toe hoe er om hem heen werd gevochten. ‘Moet je daar kijken, Gesp,’ wees hij aan. De decimeters lange punt van een Sactarische lans verdween in een soldaat die kreunde toen de punt met weerhaken omgedraaid werd.

    Gesp wreef zich in de handen van genoegen. ‘Dat zal wel een beetje pijn doen,’ zei hij vals, zonder ook maar enig medelijden te voelen met de creperende soldaat.

    ‘Wat stel jij je aan,’ bitste Leetun die ineens naast hem stond met haar hoge stem. ‘Daar wordt hij toch voor betaald?’

    De lach van Kron was tot ver in de omgeving te horen toen de grap van Leetun tot hem doordrong.

    Een boerin die met wapperend haar en twee kinderen op de arm uit een brandende boerderij vluchtte, trok de aandacht van Kron. In doodsangst keek ze naar de enorme barbaar die haar in zijn eentje gadesloeg. Kron gaf zijn paard de sporen en zette al zwaaiend met zijn zwaard en bijl de achtervolging in.

    Een Sact die verderop net een hevig spartelende deerne een hoek indreef, keek niet op of om toen zijn aanvoerder - pratend in zichzelf en gebarend naar onzichtbare metgezellen – zich op de boerin en haar kinderen stortte.

    ‘Hé, Gesp,’ schreeuwde Kron, toen één van zijn twee onafscheidelijke gezellen zich over hem heen boog. ‘Doet dit jou ook denken aan die keer dat ik mijn moeder en zusje op dezelfde manier te pakken nam?’

    ‘Dat kreng verdiende het,’ krijste Leetun, die naast Gesp opdoemde. ‘Je moeder gaf je een pak slaag toen je veertien jaar was, alleen omdat je wat vervelende dingetjes met je kleine zusje had gedaan. Dat je haar en die kleine klikspaan met het zwaard van je vader doodstak was hun eigen schuld.’

    De felle ogen van Gesp brandden in de ziel van Kron. ‘Alleen jammer dat je daarna ook nog je vader in zijn slaap vermoordde, lamzak. Zelfs door iedere bewoner van Nieuwe Aardeii te martelen en te doden, haal je hem niet terug.’

    Gevaarlijk langzaam kwam Kron overeind en keek kwaadaardig naar Gesp en Leetun voor hij zich weer op zijn paard hees en rondkeek. Gesp en Leetun waren vanuit het niets opgedoken toen hij zijn vader, moeder en zusje had vermoord. Sindsdien vergezelden ze hem dag en nacht. Al zijn pogingen om de twee om te leggen, waren even zo vaak mislukt. Uiteindelijk had hij het opgegeven om Gesp en Leetun kwijt te raken.

    Een deel van de stad stond in brand. Een huis zakte met een klap in elkaar. De vlammen lekten langs de rieten daken en de brand verspreidde zich. Kron likte zijn lippen en voelde zijn opwinding stijgen. Vijf van zijn mannen grepen een in de straten rondrennende, schreeuwende meid en duwden haar met bruut geweld een huis in. De deur sloeg achter hen dicht. Gegil bleef met horten en stoten lang hoorbaar om dan ineens weg te sterven. De mannen kwamen naar buiten. Alleen. Achter hen lekten de vlammen uit het huis. Dat waren nu zijn Sacten. De bovenlip van Kron krulde omhoog van trots en begeerte. Gesp en Leetun zwegen goedkeurend.

    Het gekraak van wagens werd hoorbaar. Achter zijn leger aan kwam de rest van de Sacten de heuvels afgedaald. Vrouwen, kinderen en slaven. Zijn mannen waren genadeloos, maar dat was niets vergeleken met de valsheid van hun vrouwen. Kron kneep zijn ogen dicht van intens genot toen de Sactarische vrouwen de stad introkken, zich in de strijd wierpen en de laatste weerstand neersloegen.

    ‘Ach, kijk toch eens hoe ze die arme bewoonstertjes met hun kindjes beuken met die gemene harde knuppels,’ teemde Gesp.

    ‘Tss,’ sliste Leetun tussen haar op elkaar geklemde tanden door. ‘Wij weten tenminste raad met weerstand. Je snapt toch wel dat als iemand zich nu niet onderwerpt, hij dat later ook niet zal doen?’

    Gesp was het voor de verandering roerend met haar eens. ‘Inderdaad, geen genade. Iedereen die zich verzet, moet worden afgemaakt. We zijn niet voor niets Sacten.’

    ‘Ruik eens hoe die lucht van bloed zich mengt met de brandlucht.’ Kron snoof het met volle teugen op. Genietend keek hij toe hoe kinderen wagens in werden gejaagd en vrouwen erachter werden gebonden.

    De plundertocht duurde de hele dag. Wagens vol buit verlieten de stad, hoog opgeladen met alles wat de rovers konden gebruiken of verkwanselen. Het vee in de weiden werd bijeengedreven en een deel werd geslacht voor het feestmaal die avond. De net gevulde graanschuren werden leeggeroofd. Dit was de grootste en rijkste stad ooit die de Sacten hadden aangevallen en grotere zouden zeker nog volgen.

    Al die tijd bleef Kron op zijn plaats, ongedurig wachtend op zijn beurt. Leetun en Gesp weken geen moment van zijn zijde, terwijl Kron zijn ongeduld zat te verbijten. Soldaten had hij genoeg. Kindsoldaten om op te offeren nog meer, zeker na vandaag. Zijn wrede idee, dat jaren geleden was geboren, pakte hier opnieuw goed uit. Hij keek naar de kinderen die in wagens werden afgevoerd en hij voelde de angst in hen brandden. Angst, zo eenvoudig om te zetten in haat. Hij zou zorgen dat die haat verder gevoed ging worden. Dat zij dingen gingen doen, waar hun ouders zich diep voor zouden schamen. Tenminste, als die nog leefden. Zijn onverwachte gelach galmde hard en krankzinnig over het veld.

    Leetun’s meedogenloze blik richtte zich op de gevangen vrouwen. Struikelend en huilend werden ze achter de uit de stad rijdende wagens meegesleurd. Een vrouw struikelde en viel. Twee Sactarische vrouwen stortten zich naar voren en trokken haar gemeen vloekend aan het haar overeind. Een mes flitste en de arme vrouw gilde het uit. Wat een duivellinnen! Leetun genoot van het gegil en de rode vlekken die op de jurk spatten.

    Kron sloeg zo gulzig een kruik bier naar achteren dat de stralen bier over zijn baard en kleren liepen. Het wachten viel hem lang vandaag.

    Op het veld voor Bgongne sloegen Sacten palen in de grond. Anderen sleurden de gevangen mannen ernaartoe. De meeste gevangenen waren gewond en kreunden van de pijn. Onbarmhartig hezen de Sacten hen overeind en bonden hen aan de palen vast. Zij die amper op eigen benen konden staan, werden daarbij een handje geholpen. Gegil overstemde het geluid van het gehamer op spijkers. Kleine Sactarische kinderen speelden met pijl en boog om de gevangenen en gebruikten hen als schietschijf. Een pijl van één van de kinderen trof een gevangene in zijn oor die het uitbrulde van pijn. Onmiddellijk schoot de moeder van het kind tevoorschijn en gaf hem een oorvijg gevolgd door een uitbrander. ‘Idioot, je schoot hem bijna dood. Beter mikken de volgende keer, of ik geef je een pak slaag!’ Met een welgemikte schop trapte ze het gillende kind na. Kron keek samen met Leetun en Gesp schaterend van het lachen toe.

    Om het veld heen werden de wagens met de gevangen vrouwen en kinderen opgesteld. De brandende stad op de achtergrond verlichtte het toneel in de invallende duisternis. Ondertussen bereidde Kron zich voor op zijn vaste ritueel. Twee kromzwaarden werden hem aangereikt die hij aan zijn gordel hing. Een tweebladige bijl greep hij in zijn linkerhand. Rechts klemde hij een lans onder zijn arm. Zijn paard wilde steigeren, onrustig door de vlammen die nog uit een nabijgelegen huis sloegen. Kron trapte het beest in zijn buik om het te bedwingen en gaf het direct daarna met volle kracht de sporen. Langer wachten kon hij niet. De wind zong langs zijn harnas en de scalpen aan zijn helm sloegen heen en weer. Kron schreeuwde het uit en Leetun spoorde hem luidkeels aan. ‘Bloed! Bloed!’

    Ook zijn manschappen juichten hem toe. Zij wisten wat er stond te gebeuren en moedigden hun leider luidkeels aan. ‘Bloed! Bloed!’

    De gevangen vrouwen en kinderen bij de wagens rukten tevergeefs aan hun ketenen. Huiverend van angst keken zij naar hun mannen of vaders die hulpeloos aan de palen waren vastgebonden. Het naderend onheil hing in de lucht.

    Sacten waren duivels. Kron kon Satan nog een lesje leren in wreedheid. Hij had de aanmoediging van zijn manschappen niet nodig. Zijn hart pompte zijn bloed met donderende slagen door zijn aderen. Het zware oorlogspaard onder hem ging in volle galop op de geketende mannen af.

    In zijn eerste charge gebruikte hij zijn lans en bijl meerdere malen tot die vast kwamen te zitten. Toen hij de gevangenen voorbij was geraasd, trok hij zo hard aan de teugels dat zijn paard steigerend keerde. Begerig rukte hij de twee kromzwaarden tevoorschijn. Driemaal joeg hij zijn paard langs de geketende mannen, terwijl het schuim van het beest af sloeg. Hij zaaide dood en verderf. Bij zijn laatste charge rukte hij opnieuw aan de teugels. Het zware oorlogspaard steigerde en kwam met stampende hoeven bovenop één van de vastgebonden mannen neer.

    Kron verloor zijn laatste restje zelfbeheersing. Schreeuwend liet hij zich van zijn paard glijden. Als een waanzinnige hakte en sloeg hij met zijn twee kromzwaarden in de rondte naar alles dat hij raken kon. De geur van het bloed maakte hem gek, maakte hem nog krankzinniger dan hij al was. Gesp en Leetun deden in volle overgave schreeuwend met hem mee en Kron voelde zijn hoogtepunt naderen.

    Het gegil van de gevangen kinderen die het afschuwelijke tafereel voor zich zagen van een Sact die in zijn eentje hun vaders afslachtte, wond hem nog meer op. Zijn zwaarden slingerde hij weg en hij rukte zijn helm af. Kwijl en schuim dropen uit zijn opengesperde mond en met zijn blote handen greep hij een in doodsangst gillende man die vastgeketend aan een paal hing. Zijn hoofd schoot naar voren terwijl hij de wanhopig spartelende kerel tegen zich aan trok. Leetun genoot met hem mee toen hij het bloed proefde. Kron voelde zijn dijen verkrampen en schreeuwde het uit. In een waas greep hij zijn mes en wierp zich op andere vastgebonden mannen. Of ze al dood waren of nog leefden, het maakte hem niet uit. Gesp brulde erom, Leetun eiste het van hem, zijn eigen zwarte ziel snakte ernaar. Heel even vergat hij de beelden van zijn vader, moeder en zusje die de hele dag door zijn hoofd spookten. Zijn kruis werd warm en opnieuw schreeuwde hij luid terwijl hij eindelijk bevredigd in elkaar zakte en Gesp en Leetun voor even verdwenen.

    Minuten later kwam Kron overeind, zijn kleren rood en kleverig. Samen met Leetun beende hij naar de gevangen kinderen. Sommigen lagen huilend op de wagen waar ze aan vastgeketend waren. De meesten deinsden angstig achteruit bij zijn nadering. Anderen staarden hem met van haat vervulde ogen aan.

    ‘Maak die kinderen los en geef ze een zwaard,’ brulde Kron naar de Sactarische vrouwen die de kinderen bewaakten.

    ‘Vechten moeten ze,’ krijste Leetun. ‘Tegen elkaar. Laten ze de zwakkeren onder hen zelf afmaken.’

    Kron grijnsde. ‘Precies, alleen de sterksten zijn het waard om te trainen. We hebben een nieuwe voorhoede nodig, jankerts zijn overbodig.’ Met opgeheven bijl liep hij naar de gevangen kinderen die het hardst huilden, vergezeld door Leetun en de ook weer uit het niets opgedoken Gesp.

    De overgebleven kinderen lieten zich willoos meevoeren naar de arena. Angst en haat voor de wrede aanvoerder van de Sacten was op hun gezichten af te lezen. Een enkeling klemde zijn zwaard vast en keek loerend rond onder de andere kinderen op zoek naar een zwakkere.

    Kron de Krankzinnige, zijn krijgsmacht had hem niet voor niets deze naam gegeven.

    Begin van een zoektocht

    T'orkh hoorde de takken en wortels van struiken afscheuren, terwijl hij moeizaam het luik een stukje omhoog drukte. Vlak voor hem hoorde hij een vogeltje weg fladderen. Naast hem doemde Tmara op uit de onderaardse gang. Met vereende krachten duwden ze samen het luik met de zware last van aarde en struiken nog wat verder omhoog. Door de kier die daardoor ontstond, kon T'orkh een eerste voorzichtige blik op de omgeving werpen.

    Het luik gaf toegang tot een kleine open plek vol manshoge doornstruiken. Verderop rezen bomen tientallen meters omhoog. De dichtbegroeide kruinen filterden grotendeels het daglicht. Groengekleurd schemerlicht reikte tot de grond waar mossen, bruingekleurde bladeren en kleine, felgroene varens de bodem bedekten. De geur van fris ruikend groen mengde zich met dat van dode bladeren. T'orkh snoof het vol welbehagen op, blij dat hij de muffe geur in de onderaardse gang achter zich kon laten. In het woud hoorde hij het geritsel van bladeren, veroorzaakt door een zachte bries en rondscharrelende dieren. Een keer klonk de roep van een verborgen vogel.

    De scherpe blik van T'orkh vond een wildpad waar verderop twee anpants rondscharrelden op zoek naar voedsel. Wormen en insecten waren op deze open en broeierige plaats in het bos waarschijnlijk ruimschoots voor handen De anpants gingen door hun bruin en groen gevlekte huid grotendeels op in hun omgeving. T'orkh kende de diertjes. De dikke huid van over elkaar heen gegroeide plaatjes van been beschermde de anpants tegen de doornen. Bovendien beschikten de dieren over vlijmscherpe klauwen en tanden. Die gebruikten ze niet alleen om wortels uit te graven, ze konden er ook gemeen mee uithalen wanneer ze werden aangevallen. T'orkh wist dat zelfs een gnorffiii zich wel twee keer zou bedenken voor het een poging zou wagen een anpant te vangen. Ondanks dat waren de anpants altijd op hun hoede voor onraad. De jongeman zag dat de beestjes waren gealarmeerd, waarschijnlijk door het geluid van het openen van het luik. Ze stonden op hun achterpoten, daarbij ondersteund door hun lange staart. Met snelle schichtige blikken verkenden ze de omgeving.

    Gerustgesteld door wat hij zag en hoorde, gaf T'orkh een seintje aan Tmara en samen duwden ze het luik verder open. De wortels van de struiken scheurden met brute kracht uit de grond en sommigen braken met een knappend geluid. De anpants wachtten niet af om te zien wat er uit de grond omhoog zou komen. Sneller dan T'orkh voor mogelijk zou hebben gehouden, verdwenen ze het bos in. Door hun korte kromme poten maakten ze slingerende bewegingen wat een komisch effect gaf. Dit laatste werd nog versterkt door het getik van de heen en weer slaande benen plaatjes.

    T'orkh grinnikte zachtjes terwijl hij de beestjes geamuseerd nakeek. Hij wurmde zich door de smalle opening naar buiten en duwde de struiken opzij, er daarbij voor wakend niet meer te beschadigen dan strikt noodzakelijk was.

    Na hem kwamen de anderen uit zijn gezelschap één voor één naar buiten. Zij snoven de frisse lucht met grote teugen naar binnen, blij dat zij uit de bedompte onderaardse gang waren bevrijd. Met hun wapens gereed, verkenden ze in koppels de voor hen onbekende omgeving.

    T'orkh liet ondertussen voorzichtig het luik weer zakken en stampte de aarde aan. Daarna trok hij, achteruitlopend en zo goed en zo kwaad als het kon, takken over het spoor dat ze hadden gemaakt. Het zou niet lang duren of het struikgewas zou de plek weer overwoekerd hebben. De kans dat iemand dan zomaar het luik zou vinden, was daardoor bijna uitgesloten.

    Na deze voorzorgsmaatregelen richtte hij zich op en overzag het bonte gezelschap dat hem vergezelde en de omgeving verkende.

    Rolauth, een Cy’Risiv. Een reus van een kerel, breed en massief gespierd, meer dan tweeënhalve meter groot en zeker 200 kilo schoon aan de haak. T'orkh was geïmponeerd geweest toen hij de Cy’Ris voor het eerst had gezien. Niet in de laatste plaats door diens dos krullende donkerblonde haar en woeste baard met dito snor. In zijn tuniek van tricemuthhuid en gewapend met een enorme strijdhamer en vechtstok zag hij eruit alsof hij in zijn eentje een bende Sacten aan kon. Waarschijnlijk was dat ook zo. Zijn volk was op onverklaarbare wijze verdwenen toen hij ver van huis was. Hij had hulp gezocht in Oval-Lath, het thuisland van T'orkh. De ogen van Rolauth kruisten geamuseerd die van T'orkh. De reus week zelden van zijn zijde, ook al wist hij dat de Oval-Lathaan met zijn bijzondere eigenschap uitstekend voor zichzelf kon zorgen.

    De ogen van T'orkh dwaalden naar de drie Vealcqen in het gezelschap, Kylannii, Kinnong en Yarp. Hun volk, afkomstig van de planeet Vealcqv, was samen met Aardse kolonisten bijna duizend jaar geleden naar Nieuwe Aarde gekomen. Ze waren fragiel en klein van stuk en daarnaast ook herkenbaar aan hun blauwe schuinstaande ogen en gekrulde witblonde haar. Ze waren bijna tegelijkertijd met Rolauth in Oval-Lath gearriveerd. Barbaren hadden hun stad diep in de bergen, die ze vele eeuwen lang hadden bewoond, ontdekt en nu waren zij op zoek naar een nieuw land waar ze zich konden vestigen. Een land waar zij veilig zouden zijn voor de horden mensen die als wilden rondzwierven over Nieuwe Aarde sinds eeuwen geleden de beschaving grotendeels vernietigd was.

    Een vrolijke lach trok de aandacht van T'orkh naar de twee Oval-Lathaanse vriendinnen, Tmara en Deandrea. De eerste, Tmara, altijd opgewekt en tegelijk buitengewoon bezorgd om het lot van haar ontvoerde ouders. Hij was tot over zijn oren verliefd op Tmara en zij op hem. Met soepele tred liep ze over het bospad. Haar lichtbruin getinte armen en benen staken uit een donkerbruine, korte jurk van zacht leer. Op haar rug droeg ze een boog met bijbehorende pijlenkoker en een mes met een smal, gekronkeld lemmet hing aan haar gordel. In haar lange ravenzwarte haar waren twee vlechten gevlochten. Haar blauwe ogen kruisten de zijne toen ze glimlachend omkeek alsof ze wist dat hij haar in de gaten hield. Goedmoedig spottend trok ze haar wenkbrauwen in een boogje omhoog. De tweede, Deandrea, een nog niet zolang geleden olijke plaaggeest die geteisterd werd door het verdriet om haar pas vermoorde moeder. Ze leek qua postuur en gezicht sprekend op Tmara, alleen waren haar haren blond en haar ogen sprankelend groen. Dan nog de ietwat stuurse en gesloten Brocq, een vriend van T'orkh door dik en dun. En natuurlijk nog hun voormalig mentor, Triki, een vechtmeester, die altijd klaar stond om een ander te helpen. Eeuwenlang had hun volk veilig en vredig in het ommuurde land Oval-Lath gewoond waar zij zojuist vandaan waren gekomen via de onderaardse gang.

    Helaas voor hen allen was de meedogenloze Doembrenger nog niet zolang geleden met zijn leger Oval-Lath binnengevallen. Maar al hadden ze hem uiteindelijk weten te verjagen, het kwaad was geschied. De gewapende strijd had de vreedzame Oval-Lathanen, die daar noodzakelijkerwijs aan hadden meegedaan, beïnvloed in hun levenswijze. Verdraagzaamheid maakte plaats voor agressie, geweld verdrong de rede.

    Het Gildeberaad van Oval-Lath en Sharinia, hun Mentor-Ix, hadden noodgedwongen een dramatisch besluit genomen. Allen die bij de strijd betrokken waren geweest, moesten vertrekken uit Oval-Lath in een grootscheepse Uittocht. Velen van hen werden vergezeld door hun familie. Daarmee gaven de vertrekkers aan de achterblijvers de kans hun vredige leven, zoals zij dat al eeuwen leidden, voort te zetten.

    Het bonte gezelschap van T'orkh en Tmara had zich afgescheiden van de Uittocht. Ze hadden ervoor gekozen om eerst te trachten de ouders van Tmara op te sporen, die waren ontvoerd door de verjaagde Doembrenger. De jonge Oval-Lathaan voelde de missie, die zij vrijwillig op zich hadden genomen, als een loden last op zijn schouders drukken.

    Tijdens de overpeinzingen van T'orkh hadden de andere leden van het gezelschap de

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1