Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Een familiegeheim
Een familiegeheim
Een familiegeheim
Ebook227 pages3 hours

Een familiegeheim

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

'Een familiegeheim' is een tot nadenken stemmende novelle uit 1871 die inzicht biedt in de complexiteit van familierelaties en de impact van het verleden op het heden. 'Een familiegeheim' is een roman geschreven door de Nederlandse schrijfster Annie Foore. Het verhaal draait om drie generaties vrouwen in een gezin en de geheimen die zij met zich meedragen. De roman speelt zich af in Nederland en Foore gebruikt rijke beschrijvingen van het Nederlandse platteland. Foore onderzoekt in haar roman de complexe relaties tussen familieleden. Het familieverhaal wordt vanuit meerdere perspectieven verteld en Foore gebruikt flashbacks om de geschiedenis van de familie te onthullen. Door de hele roman heen onderzoekt Foore thema's als identiteit, loyaliteit en de kracht van geheimen en de rol van vrouwen in de Nederlandse samenleving. In 1869 debuteerde Annie Foore met het verhaal 'Een belofte volbragt'. Haar eerste novelle, 'Een familiegeheim', verscheen in 1871. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateJun 19, 2023
ISBN9788728499931
Een familiegeheim

Read more from Annie Foore

Related to Een familiegeheim

Related ebooks

Reviews for Een familiegeheim

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Een familiegeheim - Annie Foore

    Een familiegeheim

    Immagine di copertina: Shutterstock

    Copyright © 2023 SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728499931

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    I.

    De vorstin des daags verlaat langzaam haar troon, omstuwd door goud en purperwolken. Nog in de laatste oogenblikken harer tegenwoordigheid kleurt ze het stille dal prachtig, verandert ze het beekje in een vonkelenden stroom, omhult ze de toppen der rotsen met een tooverachtigen gloed; als ze is heengegaan fluistert de avondkoelte in het gebladerte, het zelfde lied van liefde en zoete weelde, dat straks in de liefelijke zangen van den nachtegaal luid en schel zal weerklinken, over de bergen.

    Op den top van eene der als met goudgekroonde rotsen, rusten twee reizigers, wier oog wordt geboeid door het schilderachtig tooneel, dat zich in den avondzonneschijn voor hen ontrolt. De een meet met scherpen blik de fiere naakte steenklompen en verplaatst zich in den tijd toen de ruïnen, die ze dragen, trotsche ridders herbergden, dien tijd waarin de knapen vrij van schoolschen dwang, opgroeiden tot krachtige mannen, de natuur genoegzaam was om de schoonheid der jonkvrouw te ontwikkelen, het zwaard door dappere hand gevoerd, de onschuld beschermde, het verraad deed boeten.

    De ander, een man van tusschen de veertig en vijftig jaren, wiens gebogene gestalte zonderling afsteekt bij de krachtige houding van zijn metgezel, heeft de handen gevouwen op zijn wandelstok en staart met droomerigen blik naar beneden in het dal, naar het riviertje, dat zoo bescheiden den voet der rotsen bespoelt, naar het bootje, dat daar wiegelt aan den oever, naar den kleinen spitsen toren, die aanwijst, waar de dorpskerk geheel in ’t groen bedolven de geloovigen roept. Lang dwaalt zijn vochtig oog van het een op het ander, tot het rusten blijft op het roode dak van eene kleine met klimop begroeide woning; en dat zijn hart zijn blik gevolgd is, getuigt de traan die de bleeke wang bevochtigt.

    Er wordt geen woord gewisseld tusschen de beide reizigers, en de diepe stilte die rondom hen heerscht, is slechts gestoord door het dof geluid, dat opstijgt van de bezige wereld daar beneden in het dal.

    »Oom, vraagt de jongere eindelijk, »zou de avondlucht u niet schaden?

    De bleeke reiziger wendt het hoofd om, met een zoo dwalenden, peinzenden blik, als ware hij uit een diepen droom gewekt, en met een nauw hoorbaar gefluisterd »stil George" ziet hij weder naar de vredige vallei aan hunne voeten.

    George zwijgt een wijle, maar de eerste ligte schaduwen van den sluijer, die zich straks over de aarde zal ontplooijen, strijken zacht neer op de groene kruin der bergen; in de diepe ravijnen schijnt het plotseling nacht geworden en wederom wekt hij zijn reisgenoot uit diens gepeins: »Zou het niet beter zijn af te dalen, oom! gij weet hoe nadeelig de nachtlucht werkt op uwe borst."

    »Afdalen, heengaan, nu reeds? O ge weet niet, George, hoe ik jaren lang gewacht heb naar dit oogenblik, hoe vurig ik God gebeden heb, deze plaats nog eenmaal te mogen aanschouwen, hier lang geleden smart, lang vervlogen vreugde te mogen herdenken. Nu ik eindelijk het geliefde plekje betreed, kan ik er niet zoo spoedig van scheiden, maar — ik zou gaarne alleen zijn — alleen met mijne herinneringen."

    George staat niet zonder aarzelen op, werpt zijn oom den plaid om de schouders, beveelt hem dringend voorzichtigheid aan en daalt langzaam en in gedachten verdiept, den berg af, met het voornemen in het dorpje een goed nachtverblijf voor zich en zijn metgezel te zoeken.

    Zoo het waar is, wat oude sprookjes ons verhalen en er berggeesten bestaan, die zich in de kloven en holen der rotsen ophouden, dan konden ze thans de alleenspraak beluisteren, die George al voortwandelend hield: »Wat toch zoo vraagt hij zich zelven af, »kan de herinnering wezen, die den Hollander een plekje te midden van Duitschlands bergen zoo dierbaar maakt, wat de oorzaak van de diepe zwaarmoedigheid, die oom Louis overmeesterde, hoe dichter hij dit plekje naderde; van waar dat smachtend verlangen dat hem naar dit afgelegen dorp henendreef, de weemoedige verrukking, die hem tranen deed storten, toen hij het terugzag, zijn wensch alleen te blijven, om zoodoende ongestoord te kunnen mijmeren?

    »Ik zie het meer en meer in, er is iets geheimzinnigs, iets zonderlings aan dit alles verbonden, maar wat is het? Zal ik het oom Louis vragen; het kan niet iets verkeerds, niet iets schandelijks zijn; oom zelf immers is er in betrokken. Maar neen! ik wil niet beproeven een geheim te ontsluijeren, dat zoo zorgvuldig verborgen wordt gehouden; ik zal niet trachten een verleden openbaar te maken, dat zoo duister is gebleven; immers, geen van ons weet iets van de jeugd van oom Louis, hij spreekt nooit over zijn jongelingsjaren; ’t is of dat tijdperk van zijn leven hem geen enkele herinnering heeft achtergelaten; en toch —!"

    Zoodra George voor kamers gezorgd en eenige andere zaken in orde gebragt heeft, beklimt hij, voorgelicht door de eerste stralen der maan, de hoogte weder, maar als hij de plaats nadert, waar hij straks zijn reisgenoot achterliet, houdt hij eensklaps zijn haastigen tred in, en staat getroffen en onbewegelijk daar. Tegen een vooruitstekend rotsblok leunt de eenzame gestalte, het hoofd ontbloot, de handen nog steeds gevouwen; alleen zijn blik is niet meer, als daarstraks, naar beneden in het dal gericht, maar opgeheven naar de blaauwe wolken, en de reine glans van het maanlicht dat in de vochtige oogen weêrkaatst, deelt een gloed mede aan het edel gelaat, die het eene verhevene, heilige schoonheid schenkt, maar niet van deze aarde is.

    ’t Is George als zou hij heiligschennis begaan, die stilte te verbreken, dien verheerlijkten blik terugteroepen naar de aarde en hij zwijgt eerbiedig stil, tot oom Louis na eene wijle zegt: »Welk een liefelijke avond niet waar, mijn jongen?"

    »Het is een prachtige avond, zegt George, »maar wat frisch voor u, oom.

    »Ik zal met u naar beneden gaan, maar zet u een oogenblik naast mij neder; ik kan het niet nalaten, ik moet thans, — in dit uur, spreken van dien lang geleden tijd, — o God! hoe lang reeds geleden!

    »’t Was een liefelijke zomeravond, de maan goot hare stralen uit over de rots en tooverde een zilverschijn op de ruïne, die een oud kasteel geleek; de rustige kalmte, die de voorbode is van den nacht, heerschte tusschen de bergen, slechts verwijderd klonk het gewoel der menschen, het gezang der vogels, het bruisen van het meer tegen den rotswand. Ik genoot van dat alles, ik genoot dubbel, want ik was niet alleen; de zuivere harmonie van Gods heerlijke schepping vond niet slechts weêrklank in mijn hart, maar ook in de ziel van haar, voor wie Gods schoone aarde niet schoon genoeg was, die toen reeds den hemel toebehoorde.

    »O George, het is zoo zoet nog eenmaal te gedenken aan dien tijd, toen zij bij me was… Maar kom — ik gevoel nu ook dat het koud wordt, en zal uw raad volgen en afdalen.

    Het is voor den jongen man geene gemakkelijke taak den afgematten wandelaar met zich te voeren; telkens, telkens weder staat hij stil, en zijne gedachten en zijn blik dwalen verre af van het pad, dat hij betreedt. »Zie George, zegt hij als ze beneden in het dal langzaam voortgaan, »ik heb vele en verre reizen gedaan, maar geen plekje op aarde heb ik zoo lief, schijnt mij zoo schoon, als dit.

    »Het is u dan wel dier baar, oom."

    »Dierbaar? ach! mijn jongen, misschien zult gij eenmaal weten, waarom dit oord mij niet slechts dierbaar is; maar heilig, heiliger dan den zoon de laatste kus zijner moeder, heiliger dan den geloovige Gods woord, de jonkvrouw de eed van den geliefde!"

    II.

    Worden daarbuiten de dwarrelende sneeuwvlokken, door den scherpen Noordewind, her- en derwaarts gedreven, om straks op den hard bevrozen grond, naar de eeuwige wet der natuur, een deel van het geheel, een vlokje van het donzige sneeuwkleed uit te maken; zijn de glasruiten met de gevreesde bloemen en de grachten met ijs bedekt, sidderen en beven de minder bedeelden onder den dubbelen geesel van armoede en koude; in de gezellige huiskamer van de familie Fermant is de ongenoode gast met alle middelen geweerd; hij doet dan ook weinig van zijne tegenwoordigheid gevoelen, verdreven door het vroolijk knappend haardvuur, de dubbele ramen en tochtschermen.

    Aan de ronde tafel, die in het midden van het eenvoudig, maar smaakvol gemeubeld vertrek is geplaatst, zit een jong meisje, het hoofd gesteund op de eene fijne witte hand, terwijl de andere eene pen vasthoudt, die gebruikt schijnt om op een blaadje papier, dat voor haar ligt, eenige cijfers te krabbelen.

    »Neen Lize, zegt ze eensklaps, zich naar den gemakkelijken stoel wendende, die digt bij het vuur is geschoven, »neen, het gaat niet, het kan er niet af!

    »Dat spijt me waarlijk, antwoordt eene zachte, lieflijke stem, »maar misschien hebt ge u vergist?

    »Neen, antwoordt de eerste spreekster, »ik heb alles precies uitgerekend, maar wat helpt het of men goed rekent, als men niets te verrekenen heeft?

    »Maar mijn lieve Laura, het is, dunkt me, onmogelijk, dat al uw geld nu reeds op is."

    »Al uw geld?… hoor eens, als ge niet wilt dat ik bij al mijn zorgen u nog uit zal lachen, spreek dan niet over »al het geld van een arm schepsel dat, om zich 365 dagen en even zoo veel nachten te kleeden maar f 150 heeft. Bedenk eens dat het nog geen twee kwartjes in de vierentwintig uur is.

    »Maar ik vraag u, waarom moet ge nu weer een nieuw balkleedje hebben? het andere stond u zoo goed."

    »Dat andere? och kom, Lize, ik zag er mee uit als een bakkerin.".

    »Gij een bakkerin? Enfin, ik begrijp dat ge er op deze partij eens bijzonder goed uit wilt zien, vooral omdat Leducere…"

    Laura staat eensklaps op en treedt naar het vuur. »Och toe, Lize, doe me het plezier en plaag gij mij ten minste niet met dien jongen, ik moet er buitenaf toch reeds zooveel van hooren. En", gaat ze na een kleine pauze voort, »wat nu het baronnetje betreft, het zal er weinig toe doen hoe ik gekleed ben, de nieuwe Leander is in die periode van v erliefdheid, waarin hij alles mooi vindt, wat zijne Hero draagt, omdat zij het draagt!

    »Is het dan weer die oude reden, die ik mij nooit begrijpen kan?"

    »Juist, kindlief, ik wil niet minder gekleed zijn dan eene der anderen. Noem het dwaze trots, ijdelheid, alles wat ge wilt; ik blijf er bij: als mijn toilet niet een van de besten kan zijn, blijf ik liever thuis, ik zou mij toch niet amuseeren."

    »O, Laura, hoe is het mogelijk!"

    Laura antwoordt niet; in somber gepeins verzonken, staart ze in het vuur, tot ze eensklaps uitroept: »o Ik wou dat ik rijk was! wat moet het dunkt me een genot zijn te kunnen doen wat men wil, te koopen wat men verkiest; veel te geven in zulke koude dagen… o Lize, hoe zoudt ge het vinden veel geld en daardoor veel macht te hebben?

    »Wjj zijn rijker dan de meeste menschen," zegt deze zacht.

    »Als dat waar is, moeten de meeste menschen wel arm zijn; niet eens een noodig kleedingstuk te kunnen koopen! Maar och, ik kan met u over dit alles niet praten!"

    Neen, de eenvoudige, stille Elize kan zich geen denkbeeld vormen van de stoute wenschen en groote eischen harer zuster. De zwaluw begrijpt het niet, waarom het den adelaar niet genoeg is, zich in zijne fiere vlucht nog boven den top der bergen te verheffen, maar het verlangen hem verteert, steeds hooger te stijgen tot aan de schitterende zonne toe, en het vergeet-mij-niet verbaast zich over de stoutheid van de lelie, als deze zich in hare majestueuse schoonheid naast haar opricht.

    Het fier opgeheven hoofd, de trotsche mond en doordringende blik, geheel de uitdrukking van het schoon gelaat, getuigen, dat Laura Fermant zich niet tevreden kan stellen, met het gewone, het alledaagsche, dat er in hare ziel een stem spreekt, die haar opwekt naar het hoogere, het ideale te streven; dat de trotsche aard van den koning der vogelen in haar vereend is met de vorstelijke schoonheid van de lelie.

    De beide meisjes zwijgen geruimen tijd, de vlammen verlichten met hun fantastischen gloed, nu eens het bleeke grieksche profiel en de donkere lokken, dan weder het zachte blonde gezichtje, dat peinzend en stil leunt tegen het donker bekleedsel van haar stoel.

    »Slaapt ge?" vraagt Laura eindelijk half fluisterend.

    »Integendeel, antwoordt hare zuster met een vriendelijken glimlach hare ernstige blaauwe oogen opslaande, »ik ben juist bezig groote plannen te beramen, ik denk namelijk over uw baltoilet.

    »Doet ge? ja, ik denk er ook over, maar dat helpt niet in den winkel."

    »Mijn plan zal beter helpen, geloof ik. Ge weet, Laura, dat ik dit kwartaal van mijn kleedgeld nog onaangeroerd heb liggen; mag ik het u leenen, tot ge wat beter bij kas zijt, of geven, wat ik even gaarne doe, daar ik het toch niet noodig heb?"

    »Neen, Lize, beste meid, onmogelijk; dat mag ik niet aannemen!"

    »Vergeet niet, Laura, dat mijne roijaliteit met een weinig egoïsme vermengd is, gij weet, hoe aardig ik het vind, als ge er eens bijzonder goed uitziet, en hoe pretttig, u alles te helpen uitzoeken en kleeden."

    »Lieve beste Lize, zegt Laura, en hare stem klinkt eenigszins onvast, »als oom Louis maar weêr thuis is, zal ik u alles ruimschoots teruggeven; daarna zet ze zich neêr op het bankje aan ’s meisjes voeten en legt het hoofd op hare knieën. Lizes kleine hand strijkt lief koozend over de zijden lokken, en nu ze zi ch eenigszins vooroverbuigt, blijkt duidelijk, wat zich reeds vermoeden liet, toen ze in den stoel leunde, dat het lieve blonde gezichtje op een misvormd figuur is geplaatst. Zoo geene bultenaarster, dan toch is Elize zoo hoog geschouderd, dat het niet te verbergen valt, en de eenigszins gekromde rug en ingevallen borst ontnemen aan hare gestalte alle bevalligheid; wel heeft eene liefderijke kunstige hand getracht de lange krullen en losse kleeding zoo te schikken, dat het gebrek voor den vluchtigen toeschouwer onopgemerkt blijft, maar geheel wegnemen kon de teedere zusterhand het niet.

    »Ge moet, dunkt me, wit tarlatan nemen, met wit satijn gegarneerd, en eene enkele roos in het haar."

    »Vindt ge, mij dacht dat een onderkleed van witte zijde…

    Daar weêrklinkt een heldere lach in den gang, een lach zoo jeugdig, zoo melodieus, dat men niet minder verwachten kan dan dat, nu de deur wordt opengeworpen, er zulk een vroolijk, bevallig, aardig persoontje zal komen binnenstormen, als werkelijk het geval is.

    Bevallig, lief, aardig, is ze, maar mooi, volstrekt niet; dat kleine, nietige figuurtje, dat ronde, blozende gezicht met dien wipneus en die kleine bruine kijkers; alle dames zijn het daarover eens, maar — het andere deel van ons geslacht kan het haar niet zoo gereedelijk toestemmen, vooral niet degenen, die wat dieper in de bruine kijkers gestaard en getoond hadden, niet zoo geheel bestand te zijn tegen de bekoorlijkheden, die toch zoo twijfelachtig waren.

    Indien Nora een vervelende, deftige, stijve jonge dame geweest ware, zou niemand op de gedachte gekomen zijn, haar mooi te vinden; nu ze vriendelijk, vroolijk en somtijds zelfs een weinig coquet is, zich altijd juist zoo weet te kleeden, als haar het best staat, en een weinig haar best doet om in den smaak te vallen, nu gelukt haar dit niet slechts, maar ze heeft veel meer macht over de harten, dan menige schoonheid, die langs haar Griekschen neus neerziet op — dat kind."

    Zij is Eleonore gedoopt, maar niemand komt op de gedachte haar anders dan Nora te noemen, ze is tweeëntwintig jaar, maar geen mensch gelooft het, als zij het lachend verzekert; het gaat haar niet goed af ernstig te zijn en men is het niet van haar gewoon; de kinderen vragen haar om met hen te spelen; de dames zien haar altijd gaarne bij zich, en als ze weggaat, is het alsof er een zonnestraal verdwijnt; de oude heeren krijpen haar lachend in de frissche koonen, en de jonge heeren — als ze eene invitatie krijgen voor diner of souper, vragen ze, om even de lijst der genoodigden te zien — heeft Nora het aangenomen, dan bedanken zp niet licht.

    »O meisjes, meisjes, roept ze thans uit, en werpt zich op den eersten stoel den besten, »ik heb u de grappigste historie te vertellen, die in jaren gebeurd is, of gebeuren zal. Verbeeldt je — o! ik geloof dat ik nooit meer tot bedaren zal komen! En ze vertoont bij een uitbundig gelach de witte tandjes veel verder, dan gewoonlijk behoorlijk wordt geacht.

    »Kom, Nora, vertel het ons" roept Laura uit met echt vrouwelijke nieuwsgierigheid en ietwat knorrig, zooals gewoonlijk het geval is, wanneer we een ander hooren lachen en de reden niet kennen. Nora doet een’ krachtige poging op zich zelve, komt dichterbij zitten en

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1