Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Dikke Tot, Slaven van het Giechelbos
Dikke Tot, Slaven van het Giechelbos
Dikke Tot, Slaven van het Giechelbos
Ebook341 pages5 hours

Dikke Tot, Slaven van het Giechelbos

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Dikke Tot woont in Totsmania, het verborgen land achter de regenboog. Net als alle andere Totten heeft hij last van werkkriebels en gaat naar de wereld achter de regenboog om mensen te helpen en te werken. Hij komt echter terecht in Kwezelee, waar werken verboden is. Hier komt hij achter het vreselijke geheim, waar door niemand over gesproken wordt, het geheim van de Slaven van het Giechelbos...

“Wanneer je leest in Dikke Tot, Slaven van het Giechelbos word je direct meegetrokken in een sprookjeswereld vol verbazende figuren ... Dikke Tot, Slaven van het Giechelbos is een geweldig leuk boek dat ook de jeugd zal aanspreken.” Nancy Walburg, Banger sisters.

LanguageNederlands
Release dateFeb 13, 2023
ISBN9798215691472
Dikke Tot, Slaven van het Giechelbos
Author

Gé Ansems

GÉ ANSEMSGé Ansems (1948) is van huis uit toneelspeler. Tijdens zijn toneeltijd was hij nauw betrokken bij de oprichting van de wijkkrant Transvaal in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Hij fungeerde als hoofdredacteur en schreef kinderverhalen voor deze krant. In 1975 ging hij als journalist voor de Haagse krant Het Vaderland werken, vervolgens werkte hij als redacteur voor het maandblad Kinderen en trad later als journalist in dienst bij het toenmalige dagblad Het Binnenhof. Na zijn periode als redacteur bij Het Binnenhof, trad hij in dienst als redacteur bij de Haagsche Courant.Daarnaast is hij altijd actief geweest als schrijver en dichter en publiceerde poëzie en proza in diverse literaire bladen. Zo publiceerde hij in 1996 al twee korte verhalen in de verhalenbundel ’12 Pareltjes’ van uitgeverij Servicepost. In 2003 debuteerde hij met zijn dichtbundel ‘Glooiing in het laagland’ en in 2009 werd zijn gedicht Zeezicht opgenomen in de verzamelbundel ‘De zee is van iedereen’. In de hierop volgende jaren zouden zijn gedichten in verschillende bundels opgenomen worden. Hij publiceert nog altijd regelmatig poëzie en proza op de website ‘Schrijvers tussen de kassen’ en heeft zijn eigen vertelvoorstelling ‘De Slangfluit’ waarbij hij royaal gebruikt maakt van theatrale middelen. Begin jaren tachtig deed Ansems mee aan het hoorspel ‘De Hobbit’, gebaseerd op het gelijknamige boek van Tolkien, dat door de NCRV werd uitgezonden.In 2006 zou zijn eerste boek uitgegeven worden, getiteld ‘Dikke Tot en de Geinkwezels’. Bij Macc zijn ondertussen drie boeken van hem verschenen, waaronder twee boeken uit de serie Dikke Tot en recent het eerste deel van de Castlefest Kronieken, een fantasyserie die zich op het bekende festival Castlefest afspeelt. Gé Ansems onderscheidt zichzelf door zijn humoristische en inventieve schrijfstijl.

Related to Dikke Tot, Slaven van het Giechelbos

Related ebooks

Reviews for Dikke Tot, Slaven van het Giechelbos

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Dikke Tot, Slaven van het Giechelbos - Gé Ansems

    Dikke Tot, Slaven van het Giechelbos

    Gé Ansems

    Copyright

    © 2023 Gé Ansems

    Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toe4stemming van de uitgever.

    Inhoud

    Hoofdstuk 1. Reis naar de Buitenwereld

    Hoofdstuk 2. Trippel de reusachtige

    Hoofdstuk 3. Watersnood op het rolveld

    Hoofdstuk 4. Invasie uit de nachtelijke hemel

    Hoofdstuk 5. Een koning op een hobbelpaard

    Hoofdstuk 6. Een immens wandelend oor

    Hoofdstuk 7 Gevangen in de mafketel

    Hoofdstuk 8. Clara Spotvogel

    Hoofdstuk 9. De Stiltoner

    Hoofgstuk 10. Het verraad van Kniesoor

    Hoofdstuk 11 Op de vlucht voor de pestkoppen

    Hoofdstuk 12. Dikke Tot en Clara in de val

    Hoofdstuk 13. Kniesoor is spoorloos!

    Hoofdstuk 14. De slag in het Giechelbos

    Hoofdstuk 15. De eindstrijd

    Hoofdstuk 16. Paniek in de mallemolen

    Hoofdstuk 17. De Vrije Knechtminister

    Hoofdstuk 18. Met een schelp over het Orengat

    Hoofdstuk 19. Gouden Lolbroek

    Hoofdstuk 1

    Reis naar de Buitenwereld

    Achter de regenboog ligt een ruig heuvelland waar nog nooiteen mens is geweest. Hier wonen de Totten, kleine ventjes met een gezicht als een ei en stekeltjes op het hoofd. Zij noemen hun land Totsmania. De Totten zijn vrije knechten; knechten zonder baas, die graag werken, maar zelf bepalen wat er gedaan moet worden. De meeste Totten werken in de Buitenwereld, de wereld van de mensen. Eens in de vijf jaar gaan zij massaal naar Totsmania om hun leider, de GroteWerkgever te ontmoeten. Zij komen dan samen op kasteel De Tottenburcht, dat al vele eeuwen op de top van de hoge Werkheuvel staat. De Tottenburcht is steeds in dichte mist gehuld. Alleen bij de komst van de Totten uit de Buitenwereld komt hij te voorschijn. Het kasteel is een kolossaal, zilverkleurig bouwwerk met metersdikke muren en zeven immense vierkante torens, die als logge reuzen in de lucht steken.

    Weer zijn er vijf jaar voorbijgegaan. De mist rond de Tottenburcht is al opgetrokken als de Grote Rode Trein in de vroege ochtend van een zonnige lentedag het station van Totsmania binnenrijdt. Honderden Totten stappen uit op het lange perron met de stalen overkapping. Doedelzakspelers in witte toga’s verwelkomen de reizigers uit de Buitenwereld met vrolijke marsmuziek.

    Het station ligt in een langgerekt dal tussen de Werkheuvel en andere hoge heuvels met grillige rotsen, die als enorme puisten uit de hellingen steken. Op een van die rotsen staat de Knechtenschool, waar jonge Totten worden opgeleid tot vrije knecht. Het uit grijze natuursteen opgetrokken lesgebouw is alleen te bereiken via een steil kronkelpad, dat leidt naar het portiek van de hoofdingang. Daar staan de Totten al te wachten, die vandaag de school verlaten. Traditiegetrouw worden zij een voor een binnengeroepen voor hun laatste gesprek met leermeester Wijstot. Een van hen is Dikke Tot. Hij is als laatste aan de beurt. Nog eenmaal loopt hij door de lange, donkere gang tussen de leslokalen naar de kamer van Wijstot. Onderwijl denkt hij terug aan die eerste dag, toen hij hier als driejarig Totje binnenstapte. Hoe had hij niet gehuild om zijn moeder, die hem voor de deur afzette! Nog geen jaar later ging zij dood. Zijn vader kon niet voor hem zorgen (die werkte in de Buitenwereld), daarom moest hij naar het weeshuis, waar hij nog steeds woont. Hij heeft zijn vader na de begrafenis van zijn moeder nooit meer gezien. Ze zeggen dat hij in de Buitenwereld is verongelukt, maar niemand weet het zeker.

    ‘Kom binnen,’ zegt Wijstot vanachter zijn bureau.

    ‘Jij bent de laatste, niet?’

    ‘Ja meneer.’

    ‘Mooi zo. Ik heb je eerlijk gezegd niet zo veel meer te zeggen. Jij was een voorbeeldige leerling. Maur Brin Roi, onze Grote Werkgever, zal je naar je eerste werkplek in de Buitenwereld leiden. Geef toe aan je werkkriebels en vervul je plicht als vrije knecht!’

    Op de avond van de derde dag na aankomst van de Grote Rode Trein komen de Totten bijeen aan de voet van de Werkheuvel. Dikke Tot en zijn klasgenoten voegen zich bij hen. Halverwege de helling staan wachters met grote brandende fakkels, die een spookachtig licht verspreiden. Op dit moment is de Tottenburcht nog in duisternis gehuld, alleen zijn silhouet steekt grillig af tegen de nachtelijke hemel. Beneden is het nu een drukte van jewelste, alle Totten praten door elkaar heen. Hun geroezemoes vult het dal en wordt weerkaatst door de heuvels. Vanaf de Werkheuvel weerklinkt plotseling trompetgeschal, dat de Totten doet verstommen. Een grote Tot in een lang wit gewaad en een blauwe pet op het hoofd, daalt de heuvel af tot halverwege de helling en voegt zich bij de wachters met de fakkels. Hij is de priester, die luistert naar de naam Pettot. Terwijl hij zijn armen ten hemel strekt roept hij met luide stem:

    ‘Totten van Totsmania, wij groeten u! Deze nacht zult u opnieuw het licht ontvangen van Maur Brin Roi, onze Grote Werkgever! Hij zal u leiden naar uw nieuwe werkplek! Volg mij naar de Tottenburcht!’

    De Totten komen nu massaal in beweging en marcheren in gelid de heuvel op, terwijl op het kasteel de lichten worden ontstoken. Flakkerende fakkels houden op de binnenplaats de

    duisternis op afstand, als de Totten door de hoofdpoort het ommuurde plein op gaan. Traditiegetrouw mogen de pas afgestudeerden van de Knechtenschool, onder wie Dikke Tot, vooraan staan, vlak bij het bordes van het hoofdgebouw. Aan weerszijden van de gevel hangen eveneens grote fakkels die met hun lange vlammen wuiven in de milde avondwind. Midden op de brede opgang staat een aambeeld opgesteld. Daarop rust een grote koperkleurige hamer met een buitenproportionele lange houten steel waarin geheimzinnige tekens uit een ver, vergeten verleden zijn gekerfd.

    Uit de zeven immense vierkante torens van de burcht klinkt nu trompetgeschal dat tot ver in de omtrek te horen is. Dan beklimt Pettot, die zich onder de aanwezigen had opgehouden,

    het bordes. De trompetten verstommen onmiddellijk en het wordt doodstil op de binnenplaats. De priester gaat achter het aambeeld staan, maakt een korte buiging en tilt dan met twee handen plechtig de hamer op. Vervolgens begint hij ritmisch op het aambeeld te slaan. De metalen klanken vullen de binnenplaats. De echo antwoordt van alle kanten.

    Pettot voert gestaag het ritme op. Het doordringende in snelheid toenemende gehamer brengt de toehoorders in extase.

    Massaal verheffen zij hun stem en scanderen in koor: ‘Maur Brin Roi! Maur Brin Roi! Maur Brin Roi!’

    Ook Dikke Tot doet enthousiast mee: ‘Maur Brin Roi!’

    De roep om de Grote Werkgever wordt luider en intenser.Plotseling scheurt de nachtelijke hemel open. Bliksemschichten schieten sissend naar de aarde. Zij worden begeleid door dreunende donderslagen die de burcht op zijn grondvesten doet schudden. Tegelijkertijd jaagt een stormwind met een angstaanjagend gehuil over de binnenplaats.

    Onderwijl blijven de Totten onverstoord de Grote Werkgever aanroepen. Met uitzondering van Dikke Tot en zijn jaargenoten. Zij duiken ineen van angst, omdat zij dit nog nooit hebben meegemaakt. Een lange gestalte, gehuld in een oogverblindend licht, daalt uit de hemel neer. Gelijktijdig verbleken de bliksemflitsen, zwijgt de donder en houdt de wind zijn adem in.

    De schaduwen op de binnenplaats verschrompelen en lossen op in het snel naderende licht. Zachtjes landt de gedaante op de trappen van het bordes. Alle duisternis is verdreven en het allesomvattende licht heerst nu over het ommuurde plein.

    De Grote Werkgever treedt uit zijn cocon van licht, die blijft hangen boven de trappen. Hij manifesteert zich als een Tot, die voortdurend van uiterlijk verandert. Het ene moment is hij dik, het volgende moment mager. Ook in lengte blijft hij variëren, zodat er niets blijvend is. Er ligt een mysterieuze witte waas over zijn gelaat, waardoor het vrijwel onzichtbaar is. Maur Brin Roi blijft doodstil staan en hult zich in stilzwijgen.

    Dikke Tot hoort slechts een stem in zijn hoofd die zegt: ‘Sta op en kijk mij aan.’ Toch weet hij dat de Grote Werkgever tot hem spreekt en kijkt hem aan. Hij schrikt even, de witte waas voor het gelaat van de godheid verandert zienderogen in zijn eigen gezicht.

    Het is alsof hij in de spiegel kijkt.

    En dat overkomt niet alleen hem. Alle Totten hebben dezelfdeervaring. Zo worden zij één met de Grote Werkgever, die zijn boodschap in hun hoofden nestelt. Iedere Tot weet nu waar hij moet werken. De innerlijke stem zal hen naar hun werkplekken begeleiden. Dikke Tot voelt nu de werkkriebels opkomen waarover zijn leermeester Wijstot eerder sprak.

    ‘Maur Brin Roi!’ roept de menigte in koor. ‘Wij danken u! Wij danken u!’

    Pettot, die al die tijd achter zijn aambeeld heeft gestaan, neemt de hamer weer op en laat hem neerkomen op de ijzeren tafel. En opnieuw antwoordt de echo. Het gehamer houdt maar even aan. Als de klanken verstommen treedt de Grote Werkgever terug in de lichtcocon, die hem nu geheel opslokt. De cocon schiet vervolgens de nachtelijke hemel in en spat op grote hoogte met een daverende klap in duizenden lichtpuntjes uiteen. De roodgloeiende puntjes vallen als een milde regen terug en doven uit vlak boven de hoofden van de Totten.

    Dan is het voorbij.

    Vanaf de torens klinkt weer trompetgeschal. Na het korte geschal heft Pettot zijn armen en roept met gedragen stem: ‘Ga heen in vrede, over vijf jaar zien wij elkander terug!’ Dan gaat de poort weer open en de binnenplaats stroomt leeg. In vier lange rijen marcheren de Totten zwijgend en nog onder de indruk van de plechtigheid de helling af naar de voet van de Werkheuvel. Daar wordt even halt gehouden totdat iedereen beneden is. Vervolgens gaat de stoet in de richting van het station, waar de Grote Rode Trein reeds staat te wachten.

    Een half uur later zit Dikke Tot in de achterste coupé van de laatste wagon in gezelschap van een grote, magere reisgenoot, die zich heeft voorgesteld als Lange Tot.

    'Voor het eerst op reis?’ vraagt deze.

    Dikke Tot knikt.

    ‘Je bent zeker zenuwachtig?’

    ‘Een beetje.’

    ‘Ik was vreselijk nerveus toen ik voor het eerst op reis ging. Het was zo erg dat ik niet durfde in te stappen. Ik treuzelde net zo lang totdat de deuren van de trein al sloten en ik nog op het perron stond. Ze hebben me door een raampje naar binnen moeten trekken!’

    ‘Konden de deuren niet meer open?’

    ‘Hè? Dat eh, dat weet ik niet meer. Het is al twintig jaar geleden.’

    ‘Dus jij hebt al veel gewerkt?’

    ‘Wat heet. Ik heb al van alles gedaan. Een keer raakte ik halverwege de periode mijn werk kwijt. Vreselijk. Ik heb toen zelf ander werk moeten zoeken.’

    ‘Kon je niet terug naar de Tottenburcht om hulp te vragen?’

    ‘Onmogelijk. Hebben ze je dat niet verteld op de Knechtenschool?’

    ‘Wat verteld?’

    ‘Nou, dat je verplicht bent om vijf jaar weg te blijven en al die tijd te werken.’

    ‘Dat wel ja.’

    ‘Trouwens, de Tottenburcht verdwijnt in de werkperiode.’

    Dikke Tot kijkt peinzend door het raampje naar buiten, Langzaam zet de trein zich in beweging en verlaat het station.

    ‘De burcht verdwijnt niet,’ merkt Dikke Tot op. ‘Hij gaat gehuld in de mist.’

    ‘Hebben ze je dat op school verteld?’ vraagt Lange Tot meteen smalend lachje

    ‘Nee, ik heb het zelf gezien.’

    ‘Oh, meneer heeft het zelf gezien. Nou, neem van mij aan dat je niet altijd je ogen kunt geloven. Ik heb wel eens horen vertellen dat het kasteel helemaal niet bestaat. Dat we hem alleen maar zien in onze verbeelding. Zou ook kunnen, nietwaar?’

    Dikke Tot zwijgt terwijl de trein zich als een lange slang van licht pijlsnel door de nachtelijkeduisternis boort. Lange Tot rekt zich uit en geeuwt. Ook Dikke Tot moet gapen. Niet veel later vallen beiden in slaap en wordt de coupé gevuld met een luid gesnurk.

    De uren verstrijken. Plotseling wordt Dikke Tot wakker door een hevig geraas en kijkt verschrikt om zich heen. Hij ziet door het raampje dat de trein dwars door een wolk van lichtgevende kleuren rijdt. Rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet schuren vonkend langs de wanden en het dak van de trein. Lange Tot opent zijn ogen en kijkt geamuseerd naar Dikke Tot.

    ‘Ben je bang?’ roept hij boven het lawaai uit.

    ‘Wat gebeurt er?’

    ‘Niets bijzonders. We rijden door de regenboog. Nog even enwe zijn in de Buitenwereld.’ Lange Tot is nog niet uitgesproken of de trein laat de wolk al weer achter zich. Het geraas sterft weg. Ze rijden nu door een sluier van nevelflarden, die sierlijk dansen in het prille ochtendlicht.

    ‘Het eindstation,’ zegt Lange Tot.

    Dikke Tot kijkt nieuwsgierig naar buiten.

    ‘Ik zie geen station!’

    ‘Nog niet, maar het wordt gevormd!’

    ‘Gevormd?’

    Lange Tot knikt. ‘Ja, de trein komt hier twee keer in de vijf jaar. Hij rijdt van hier naar Totsmania en terug. Daarvoor heb je geen permanent station nodig. Dat zou verspilling zijn.’

    Terwijl hij dit zegt vloeien de nevelflarden samen en vormen een grote, dichte mistbank, die zienderogen transformeert tot een station met één lang perron. De trein stopt.

    ‘Station Buitenwereld,’ roept de conducteur via de intercom om. ‘U wordt verzocht hier allen uit te stappen.’

    Lange Tot staat op en Dikke Tot volgt hem. Even later lopen zij over het mistige perron, dat inmiddels is volgestroomd met Totten. Iedereen haast zich naar een balie waar koffers worden uitgereikt, gevuld met werkkleren, ondergoed, pyjama’s, handdoeken, tandenborstels, tandpasta en mondvoorraad voor een dag.

    Lange Tot geeft Dikke Tot een hand. ‘Hier scheiden onze wegen. Ik wens jou een goedewerkperiode, over vijf jaar zien we elkaar terug.’

    Dikke Tot voelt zich plotseling heel alleen. Waar moet hijnaar toe? Hij zet zijn koffer neer en gaat erop zitten. Opeensziet hij een poort van licht opdoemen aan het einde van hetperron. Zonderverder na te denken staat hij op en loopt ernaar toe. Hij heeft nauwelijks in de gaten dat het perron nuhelemaal leeg is. Alle Totten zijn spoorloos verdwenen. De poort bestaat uit twee reusachtige lichtgevende handen, die elkaar met de toppen van hun vingers raken. Bij de poort aangekomen wordt hij tegengehouden door een reusachtige, kleverige suikerspin met een slangenkop.

    ‘Waar ga jij naar toe?’ vraagt het wezen sissend.

    ‘Naar mijn werk,’ antwoordt Dikke Tot kordaat. Want hij isniet bang voor spinnen, zeker niet voor een suikerspin.

    ‘Van werken word je moe,’ zegt de spin. ‘Heel moe. Werkenis voor de domme.’

    ‘Een Tot moet werken,’ bijt Dikke Tot haar toe.

    ‘Tss, nog praatjes ook. Je kunt beter met mij meegaan. Danmag je elke dag uitslapen, zolang je wilt. Daarna kun je jebuik volproppen met lekkers. En zo te zien lust jij wel wat.Zeg nu zelf, waarom zou je je uitsloven voor anderen? Er wordtin de wereld al genoeg gewerkt!’

    ‘Laat me er langs!’ beveelt Dikke Tot kwaadaardig. Maar de spin laat zich niet zomaar uit het veld slaan.

    ‘Wil je niet eerst een likje van mijn suiker?’ lispelt ze. ‘Ik smaak heel lekker, heel lekker zoet. Je hebt vast trek na zo’n lange reis!’

    Geërgerd geeft Dikke Tot het beest een duw, maar hij blijftkleven aan de wollige suiker. De spin grinnikt vals. ‘Zo snel kom je niet van mij af mannetje, eerst een likje nemen.’

    ‘Nee, laat me los!’ schreeuwt Dikke Tot. Hij probeert zich los te rukken, maar hoe harder hij trekt, hoe meer hij verstrikt raakt in de roze suikermassa.

    ‘Likken,’ sist de spin. ‘Likken zul je!’

    Dikke Tot houdt zijn mond stijf dicht. Hij stikt bijna. De spintrekt de suikerdraden steeds strakker om zijn lijf. Dikke Tot kan zich niet meer bewegen. Zijn voeten dreigen al te versuikeren. Er moet nu iets gebeuren!

    Plotseling hoort hij een stem in zijn hoofd die zegt:

    ‘Gebruik je kracht!’

    Dikke Tot haalt diep adem door zijn neus. Hij pompt zich optot hij bijna barst en helemaal paars aan loopt.

    ‘Ik ben sterk,’ denkt hij wanhopig. ‘Ik moet sterk zijn. Ik ben nog veel te jong om te sterven!’

    Op dat moment voelt hij een ongekende kracht in zijn armenen benen stromen. Hij balt zijn vuisten, maait en schopt wild om zich heen tot de suikerdraden scheuren. Met kracht werpt hij de spin zo van zich af, dat zij met haar slangenkop tegen degrond knalt. De spin gilt van de pijn en vlucht weg zo snel als haar acht poten haar kunnen dragen. Hijgend kijkt Dikke Tot haar na en veegt het zweet van zijn voorhoofd. Dan trekt hij de achtergebleven suikerdraden van zijn lijf. Tot zijn verbazinglaten zij nu heel makkelijk los, ze kleven nauwelijks meer.

    Dikke Tot trekt zijn kleren recht en loopt onder de poort door. Van het een op het andere moment belandt hij op een zonovergoten grasveld naast een smalle weg, die zich langs de rand van een groot donker bos slingert. Als hij omkijkt is de poort verdwenen. Een vlak landschap met groene sappige weilanden strekt zich uit tot aan de verre horizon. Dikke Tot bevindt zich nu overduidelijk in de Buitenwereld, waar het al volop zomert.

    Hij rilt bij de gedachte dat hij niet meer terug kan. Hij is nu geheel op zichzelf aangewezen. Hij haalt diep adem en loopt met zijn koffer op de schouder de smalle uitgestorven weg op in oostelijke richting. Na een paar kilometer komt hij bij een scherpe bocht en ziet midden op de weg een oude vrachtwagen

    staan met een geel geverfde open laadbak en een paarse cabine. Naast het voertuig staat een magere man met lang grijs haar dat deels schuilgaat onder een grote zwarte alpinopet. De man is gekleed in een oude overal vol met verfvlekken. Hij schopt driftig tegen het linkervoorwiel van de vrachtauto.

    ‘Problemen?’ vraagt Dikke Tot.

    ‘Lekke band,’ moppert de man. ‘Ik krijg die verrekte moeren

    niet los.’

    ‘Zal ik het eens proberen?’

    ‘Jij?’ zegt de man geringschattend. ‘Daar ben je nog veel te klein voor. Om dat wiel eraf te halen, moet je groot en sterk zijn.’

    ‘Maar ik ben sterk,’ pocht Dikke Tot.

    ‘Ja, ja,’ bromt de man. ‘Dat zal wel. Waar ga je eigenlijk metdie koffer naar toe?’

    ‘Naar mijn werk.’

    ‘Werk? Moet je dan niet naar school?’

    Dikke Tot schudt zijn hoofd. ‘Nee, ik ben al van school af!’

    ‘Vakantie zeker. De kinderen hebben tegenwoordig wel ergvaak vakantie.’

    ‘Kinderen?’ herhaalt Dikke Tot verongelijkt. ‘Maar ik ben geen kind! Ik ben een Tot!’

    De man krabt achter zijn oor. ‘Dus je bent geen kind? Nou, des te beter, want ik heb de pest aan kinderen. Ze zijn me veel te lastig. Kinderen zijn hinderen, zei vader Cats.’

    ‘Uw vader?’

    ‘Hè, hoe bedoel je?’

    ‘Nou die vader eh, vader Cats.’

    ‘Nee, natuurlijk niet, dat is een literair figuur uit de geschiedenis.’

    Dikke Tot kucht even. ‘Nou moet ik je nu helpen of niet?’

    De man wijst naar de moersleutel die voor het linkervoorwielop de grond ligt. ‘Ga je gang.’

    Dat laat Dikke Tot zich geen tweemaal zeggen. Hij raapt de sleutel op en zet hem op een moer van het wiel. Ondanks dat hij er een ferme ruk aan geeft, gebeurt er niets. De man grijnst.

    ‘Je zei toch dat je sterk was!’

    Dikke Tot laat zich niet uit het veld slaan en probeert het nogeens. Tevergeefs, de moer geeft geen millimeter toe. Toch geeft de jonge vrije knecht het nog niet op. Hij werpt nu zijn volle gewicht in de strijd door aan de sleutel te gaan hangen. Dat helpt, de moer schiet los waardoor Dikke Tot met een bons op de grond valt en het uitschreeuwt van de pijn.

    De man negeert het leed. Hij klapt enthousiast in zijn handen.

    ‘Bravo en nu de andere moeren.’

    Met een van pijn vertrokken gezicht knikt Dikke Tot, terwijl hij over zijn bezeerde bil wrijft. Hij heeft tranen in zijn ogen, maar hij laat zich niet kennen. Zoals van een Tot verwacht mag worden zet hij stug door en draait tenslotte alle moeren los, zonder opnieuw te vallen. Wel krijgt hij pijnlijke blaren op zijn handen. De man lacht erom, verwisselt het wiel, klimt vervolgens in de cabine en start de motor. Na een paar hevige knallen, waarbij stinkende zwarte rook uit de uitlaat vliegt, begint de motor te loeien.

    De man steekt zijn hoofd uit het raam. ‘Wil je een stukje meerijden?,’ roept hij boven het geraas uit. Dikke Tot knikt, gooit zijn koffer in de laadbak en stapt in. Met horten en stoten komt het gammele voertuig in beweging.

    ‘Je mag mee tot aan mijn huis,’ schreeuwt de man. ‘Hoe heet je eigenlijk?’

    ‘Dikke Tot.’

    ‘Een gekke naam, maar hij past wel bij je.’

    ‘Hoe zo?’

    ‘Je bent toch een dikzak?’

    ‘Niet waar!’

    ‘Je hebt toch een dikke buik!’

    ‘Dat komt door het eten. Ik ben geen dikzak. Ik ben Dikke Tot!’

    ‘Oh, neem me niet kwalijk. Ga je me nou slaan?’

    Dikke Tot schudt zijn hoofd.

    ‘Gelukkig maar,’ roept de man en trekt aan de versnellingspook.

    Uit de versnellingsbak weerklinkt een onheilspellend gekraak.

    ‘Ik ben overigens Manuel,’ gilt de chauffeur boven de herrie uit.

    Hortend en stotend waggelt de vrachtauto over de smalle weg,waarvan het wegdek per gereden kilometer slechter wordt. Dikke Tot houdt zich krampachtig met beide handen vast aan

    het portier om niet van de bank geslingerd te worden. Na een kwartiertje schudden en bonken komt een wit boerderijtje in zicht. Het ligt half verscholen onder hoge bomen aan de bosrand.

    ‘Einde van de rit,’ schreeuwt Manuel. ‘Ik ben thuis!’

    Hij rijdt het erf op en parkeert het voertuig achter de boerderij.

    Dikke Tot klimt in de laadbak en pakt zijn koffer.

    ‘Wil je niet eerst wat eten voordat je verdergaat?’ vraagt

    Manuel.

    ‘Graag,’ antwoordt Dikke Tot gretig, want hij heeft honger alseen paard.

    Manuel neemt Dikke Tot mee naar de keuken en smeert voor hem een stapel boterhammen, die hij dik belegt met kaas en worst. Dikke Tot gaat aan een grote houten eettafel zitten en kijkt met bewondering naar een groot schilderij boven de buitendeur waarop een poes staat afgebeeld. Het dier zit achter een bureau te lezen in een dik boek. Dikke Tot kan er zijn ogen niet van afhouden.

    ‘Vind je het mooi?’ vraagt Manuel.

    Hij knikt. ‘Heel mooi.’

    ‘Heb ik geschilderd. Ik noem het De Kat Die Voor MinisterStudeert.

    Dikke Tot grinnikt en neemt nog eens een flinke hap van zijnboterham, die hij vervolgens met koude melk wegspoelt.

    ‘Vind je dat zo grappig?’ wil Manuel weten.

    ‘Ja, hoe kan een kat nou voor minister studeren?’

    ‘In de kunst kan alles. Als ik jou bijvoorbeeld schilder in een ruimtepak, ben jij astronaut.’ Dikke Tot glimlacht. Het lijkt hem best leuk om astronaut te zijn. En astronauten werken ook, zij voeren allerlei opdrachten uit in de ruimte.

    De hangklok in de hal, die vanuit de keuken te zien is, slaat drie uur. Dikke Tot staat op. ‘Het is de hoogste tijd,’ zegt hij. ‘Ik moet weer verder.’

    Manuel loopt met hem mee naar de weg, schudt hem de handen gaat dan weer snel terug naar binnen. Hij houdt er niet van om lang afscheid te nemen.

    In gedachten verzonken wandelt Dikke Tot de weg op. Even verderop mondt de weg uit in een smal zandpad dat het bos in duikt. Hij begint langzamer te lopen. Hij wordt overvallen door hevige twijfel. Gaat hij wel de goede kant uit? Wat zei meester Wijstot ook al weer? ‘Maur Brin Roi zal je naar je werkplek leiden.’ Maar waar is de Grote Werkgever nu? Hij zou hem toch niet vergeten zijn? Als je zo veel Totten moet leiden, kun je er makkelijk een over het hoofd zien. Dikke Tot huivert. Hij beseft dat hij er in dat geval helemaal alleen voor staat.

    Hij zet zijn koffer neer, steekt zijn handen in de lucht en roeptgesmoord: ‘Maur Brin Roi!! Maur Brin Roi!’

    Er komt geen antwoord. Hij probeert het nog eens maar nu met luide stem: ‘Maur Brin Roi!!’

    De Grote Werkgever blijft zwijgen. Dit is om wanhopig van te worden. Hij slaakt een diepe zucht en gaat op de grond zittenmet zijn rug tegen een dikke boom. De tranen biggelen over zijn wangen. Hij voelt zich in de steek gelaten. Niemand bekommert zich over hem. Wat moet hij nu doen? Hij is te moe om nog helder te kunnen nadenken. De gedachten sijpelen zijn hoofd uit en lossen op in de warme middagzon, die tussen de bladeren door het bos binnendringt. Dikke Tot denkt niet meer, hij valt in een diepe slaap.

    De zon is al uren onder als hij wreed wordt gewekt door hetgeratel van een koets, getrokken door een groot zwart paard, die in volle vaart voorbij stuift. Door het achterruitje van het rijtuig is nog net het silhouet te zien van een rijzige gestalte met opvallend grote oren. Voordat hij het beseft wordt de koets al weer opgeslokt door de diepe duisternis. Dikke Tot wrijft zijn ogen uit. Hij bibbert van de kou en zijn hele lijf voelt pijnlijk aan. Moeizaam trekt hij zich op aan de stam van de boom en kijkt angstig om zich heen. Ergens tussen de bomen, die nu lijken op grote donkere reuzen met enge tentakels, roept een Oehoe. Zijn hart bonkt in zijn keel. Hij hoort takken knakken. En wat is dat voor geritsel? Dikke Tot houdt zijn adem in en luistert. Hij heeft het gevoel dat hij niet alleen is. Vlakbij in het pikkedonker loopt iets rond en het lijkt of het steeds dichterbij komt. Hij durft zich niet te bewegen. Het zweet breekt hem uit. Het is vast een spook of een bosgeest die hier rondwaart! Er worden weer takken geknakt. Het is nu wel heel dicht bij. Dikke Tot hoort nu ook snuiven. Heel voorzichtig draait hij zijn hoofd naar rechts. Hij krijgt de schrik van zijn leven. Vlak naast hem staat een groot monster. Het torent hoog boven hem uit en heeft griezelige uitsteeksels op zijn kop. Dikke Tot slaakt

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1