Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Fidessa
Fidessa
Fidessa
Ebook88 pages1 hour

Fidessa

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Een nimf en een man in een harnas worden verliefd.Als Louis Couperus zich aan een sprookje waagde, kon dat heel verschillende richtingen opgaan. Psychologiserend of allegorisch, stilistisch over de top of juist met een grote focus op het plot. Dat laatste is het geval voor 'Fidessa', een sprookjesachtige liefdesgeschiedenis waarin een nimf verliefd wordt op ridder Sans-Joye. Probleem: de nimf Fidessa is naakt en in Sans-Joye's wereld dragen alle mensen een harnas. De geliefden staan allebei voor een uitdaging. Zal Fidessa haar natuurlijke lichtheid opgeven en zich in een harnas hullen? En kan Sans-Joye's liefde voor Fidessa de argwaan van zijn landgenoten voor nimfen overleven? In 'Fidessa' worden keuzes gemaakt, zwaar als harnassen, en niets gebeurt zonder consequenties. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateOct 21, 2022
ISBN9788728438534
Author

Louis Couperus

Louis Marie Anne Couperus (geboren am 10. Juni 1863 in Den Haag; gestorben am 16. Juli 1923 in De Steeg) war ein niederländischer Autor. Er war das jüngste von elf Kindern von Jonkvrouwe Catharina Geertruida Reynst und Dr. John Ricus Couperus, pensionierter Gerichtsrat an den beiden Hohen Gerichtshöfen im damaligen Niederländisch-Indien (Indonesien). Louis Couperus verbrachte den Großteil seines Lebens im Ausland, als Schulkind in Batavia, als Erwachsener auf seinen ausgedehnten Reisen in Skandinavien, England, Deutschland, Frankreich, Spanien, Niederländisch-Indien, Japan und vor allem in dem von ihm so geliebten Italien, das ihn überaus faszinierte. Am 9. September 1891 heiratete er Elisabeth Wilhelmina Johanna Baud. Den Ausbruch des Ersten Weltkrieges feierte er als Erlösung aus Erstarrtheit. Infolge des Krieges kehrte er 1915 nach Den Haag zurück, wo ihm von seinen Freunden ein Haus in De Steeg angeboten wurde, das er jedoch nur für kurze Zeit bewohnte. Er starb dort am 16. Juli 1923, wenige Wochen nach seinem 60. Geburtstag, vermutlich an einer Lungenfellentzündung und einer Blutvergiftung. Die stattliche Reihe der historischen und psychologischen Romane, Erzählungen, Reiseberichte, Essays, Feuilletons und Gedichte, die Couperus hinterließ, zeugen von einer erstaunlichen Vielfalt und nicht zuletzt von einem außergewöhnlich arbeitsamen Schriftsteller. Für sein literarisches Werk erhielt er 1897 den Offiziersorden von Oranien-Nassau und 1923, an seinem 60. Geburtstag, den Orden des Niederländischen Löwen. Ein großer Teil seiner Romane und Novellen spielt in den Kreisen des Haager Großbürgertum, dem Umfeld also, in dem Couperus aufwuchs. Andere Werke beschäftigen sich mit dem Orient, insbesondere (aber nicht ausschließlich) mit Niederländisch-Indien. Sein Werk wird oft der Stilgattung des Impressionismus zugerechnet.

Read more from Louis Couperus

Related to Fidessa

Related ebooks

Reviews for Fidessa

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Fidessa - Louis Couperus

    Fidessa

    Omslag: Shutterstock

    Copyright © 1899, 2022 SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728438534

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    This work is republished as a historical document. It contains contemporary use of language.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    I.

    In den nacht scheen het woud onmetelijk van maagdelijke ongereptheid: zwart van reusachtige boomstammen en knoestige takken, die in het spoken der maan zich wrongen met een wanhopig gebaar van machtige strijdersarmen, als in ééne heroïsche marteling zwaar gespierder leden.

    Zoo spookte het woud een somberen kamp van bovenmenschelijke athleten, roerloos geslagen door een vloek van voortaan eeuwig onbewegelijk blijven in dit allerlaatste gebaar hunner titanenhartstocht: gigantenoorlog, in ééne seconde van noodlot versteend nu gedoemd.

    De dikke bladerenmassa’s bewogen niet, en de schaduwen tusschen het onnaspeurlijk gebaar der spierige boomarmen dropen er tusschen als plakkaten van inkt, stroomden er af als dikke vloeisels van inkt, vloeibaar fluweel, dat dik en traag uitkrinkelde en zich ophoopte tot eene chaos van opake duisternis.

    Maar vreemde verrassing was — diep-in — een doorzichtiger worden van het inktwoud, waar de boomen verijlden langzamerhand, waar de inktschaduwen dunner verschemerden, waar het titanengebaar van de takken vermenschelijkte, en waar in de maan opblankten bleeke abeelen, geheel onverwachts, in een weemoed van heel matte schijnsels, in een droppelende tinteling van lichtende vonken, wanneer het maanlicht hangen bleef aan het loover, dat duidelijker dan opzilverde. Zoo verijlde het woud, zoo verschemerde het in transparantere nachtperspectieven, tot plotseling het was met de boomen gedaan, en de laatste abeelen, duidelijk uitgeknipt, louter zilver, als met muntdragende twijgjes rijk opdroomden in een mist van de maan.

    En een wijde vlakte, als een weide, strekte zich in de manemist uit, transparant en schijnbaar eindeloos, naar een horizon toe van vochtigen dauw, of strak gespannen wazen optrokken, wazen van vocht, zilverwazen van vochtige glanzen, opdoomende en opdauwende uit het gras der nachtgedrenkte weide.

    Het was alles heel stil, heel licht en heel vochtig. Leefde er niets en bewoog er niets in dezen wijden en glanzenden nachtdauw, in den glansmist onder de maan?

    Was het oprijzen van nevel, was het trillen van waas, was het vaag opspoken van glans, die zich verplaatste, links, rechts, die wisselde, nu wat dichterbij en dan iets verder af? Zoo teeder en heel doorzichtig rezen dan de nevels, en het waas trilde als een spinnewebsluier; en de glans, die opspookte, ver-ommelijnde zich, onuitzegbare vorm; iets van schimmen, maar toch niet van leven, tot plotseling een gebaar van armen, opgeheven, zich verduidelijkte in den manemist, tot plotseling kopjes zich rondden met stroomende haren van zilverglans, en uit den nacht opdansten zoo bevallige ijlgestalten, dat zij niet schimmen bleken maar leven, zoo luchtig, zoo vroolijk als schimmen niet dansten: haar dans was éen lach, haar spel was éen blijdschap, een zilveren lach en een zilveren blijdschap, verrassend van teedere kinderlijkheid en gedachteloosheid en zorgeloosheid, of haar bestaan was niet meer dat dit huppelend bewegen, met zoo fijne voetjes, die nauwlijks neêrtraden, die nauwlijks neêrdrukten de grashalmpjes der weide; zoo lachende blij was het heel snelle zweven, met knikkende kopjes, met stroomende haren, met armen wijd-uit en hoog-op, klaarder en klaarder in het heldere maanlicht, de leden zoo teêr en zoo licht en zoo luchtig, zoo blank in het wazen van dauw en van maanlicht, etherische naaktheid, wier ziel was dáns alleen, omdat de nacht zoo stil was, de maan zoo heel klaar scheen en haar aller leven was niets dan blijdschap en vroolijke luchtigheid, niets dan huppelen met natbloote voetjes over de wijde weide en verzinkende weêr in den mist, in den nevel, aan den eindeloos verschemerenden horizon . . . .

    Geluid van muziek trillerde op, of snaren de manestralen waren, snaren van etherische, luchthooge harp, waarover de nimfehandjes dwalen . . . . De zilveren harp stond op de weide, hoog tot den hemel, in ééne luchtgolving van geluid, zee van vibratie, tusschen wier bevingen telkens klonk de éven-schelte van zachte cymbalen, getemperd door ingehouden slagen van de metalen schalen, dof op elkaâr. Of het tingen van glazen klokjes, geluidfijn, of het belletjes waren van bloemen, lelietjes van dalen, die even de klepeltjes tikten tegen de blanke bloemenblaadjes, als de wazen der nimfen waaiden tegen de stengelen aan.

    De nimfen dansten, de nimfen zongen, blij in den nacht van maneschijn, blij om de harp van luchtgeluid, die op de weide stond, diep in het duisteren woud.

    De nimfen zongen en dansten.

    En zij lachte om haar geheimenis.

    — Haha . . . . Haha . . .! Niemand weet van de weide, niemand weet van de harp, die hemelhoog is en etherisch! De saters kennen de weide niet, de plek van ons zilveren mysterie, en de saters zagen de harp nooit, want ze denken, dat de harp maar maneschijn is . . .! Haha . . . haha . . . wij tikken de snaren; de gamma’s droppelen neêr en op, de melodie lacht in den nacht! Haha . . . . haha . . . . onze rozige vingertjes glijden langs de luchtfljne draden: we zweven tusschen de snaren heen en de zoomen van onze waden waaien tegen de luchtkoorden aan . . . . Op, hooger op, zweven we op, boven het loover uit . . . . O, we zien over de boomen heen; zwart is het woud en somber . . .! Niet zoo hoog, niet zoo heel hoog; we glijden weêr langs de snaren af . . . . Bang zijn we voor het inktzwarte woud, waar de booze saters loeren . . . . Haha, haha, hier zijn we alleen, op onze heilige weide!

    — Haha, hier zijn we op onze heilige weide . . .!

    _________

    II.

    In het zwarte bosch sliep de Eenhoorn.

    In de fluweelen plakkaten van inktschaduw sliep het edele dier, en hij was er een vaag blanke vlak, een roerlooze bleekende schemering.

    Maar hij sidderde in zijne sluimering en plotseling waakte hij op.

    Hij richtte den kop omhoog.

    Hij trok de voorpooten knielende samen, bleef liggen met het blankende achterlijf, en luisterde, de

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1