Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Het tweede boek van Dik Trom en zijn dorpsgenoten
Het tweede boek van Dik Trom en zijn dorpsgenoten
Het tweede boek van Dik Trom en zijn dorpsgenoten
Ebook197 pages3 hours

Het tweede boek van Dik Trom en zijn dorpsgenoten

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Dik Trom was misschien wel de eerste echte deugniet in de Nederlandse kinderliteratuur, die lang het exclusieve domein van brave hendriken was. Maar Dik heeft een hart van goud. In dit vierde deel uit de reeks gaat hij voor het eerst naar Amsterdam, onthult de dader van een diefstal en helpt een paard te temmen. De avonturen van Dik Trom spelen zich af in een Nederlands dorp aan het einde van de 19de eeuw. Dik Trom is een ondeugende jongen. Dat betekende een stijlbreuk met de brave 19de-eeuwse kinderboeken. Hij effende het pad voor figuren als Pietje Bell. Het succes van het eerste deel, 'Uit het leven van Dik Trom' leidde tot vijf sequels. 'Uit het leven van Dik Trom' beleefde meer dan honderd drukken en is sinds 1891 voortdurend in druk geweest. Alleen tijdens de Duitse bezetting werd het boek even uit de handel genomen, omdat een van de personages tijdens een sneeuwballengevecht 'Leve de koningin!' riep. De Duitsers vonden dit opruiende lectuur. De rest van de wereld denkt daar anders over: de boeken over Dik Trom hebben meer dan een eeuw lang hun populariteit behouden, zowel bij jonge als nostalgische lezers.
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateNov 11, 2022
ISBN9788728435861
Het tweede boek van Dik Trom en zijn dorpsgenoten

Read more from Cornelis Johannes Kieviet

Related to Het tweede boek van Dik Trom en zijn dorpsgenoten

Titles in the series (6)

View More

Related ebooks

Reviews for Het tweede boek van Dik Trom en zijn dorpsgenoten

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Het tweede boek van Dik Trom en zijn dorpsgenoten - Cornelis Johannes Kieviet

    Het tweede boek van Dik Trom en zijn dorpsgenoten

    Copyright © 1923, 2022 Cornelis Johannes Kieviet and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788728435861

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    HOOFDSTUK 1

    Dik maakt kennis met Zwartje en krijgt een uitnodiging van meneer Denappel

    Dag, moeder, ik ga vissen."

    „Dag, Dik, goede vangst!"

    Dik stapte de deur van het achterhuis uit, met de hengel over zijn schouder. Hij was nauwelijks buiten gekomen, of het klonk vrolijk: „Morgen, Dik! Wat een heerlijk weertje, hè?"

    „Nou en of! zei Dik. „Wat ben jij al vroeg op, Nelly, het is nog voor zessen.

    „Waarom zou ik niet, op zo’n mooie morgen, Dik? Ik moet mijn schade inhalen, dat weet je. Twaalf jaar lang ben ik blind geweest en was er altijd een dichte duisternis om me heen. Wat is de wereld toch mooi, Dik! Nu ik het geluk heb dat ik weer kan zien, geniet ik er dubbel van. Kijk die bloemen eens, wat een schitterende kleuren, en die zon... die zon... oh, die mooie zon!" Nelly’s ogen schitterden van bewondering.

    „Ja, ja, het is mooi," zei Dik.

    „En dat heb ik allemaal aan jou te danken; als ik jou niet had ontmoet, was ik op dit ogenblik nog blind, daar ben ik van overtuigd!"

    „Gekheid, Nelly, je hebt het te danken aan de beroemde professor uit Utrecht die je van je blindheid genezen heeft, niet aan mij."

    „Jazeker, aan de professor, dat weet ik wel, maar ook aan jou, Dik, dat kan niemand me uit het hoofd praten. Ga je vissen?"

    „Ja, ik heb mijn konijnen en duiven gevoerd en nu ga ik vissen. Ik heb met Jan Vos en Piet van Dril afgesproken dat we om zes uur zouden gaan..."

    „Dag, Dik, hier is Gerrit! klonk het opeens. Het volgende ogenblik kwam Diks kauwtje aanvliegen en ging op zijn schouder zitten. „Dag, Dik, hier is Gerrit!

    Dik pakte de vogel en streelde ermee langs zijn bolle wangen. „Dag, Gerrit! Goeiemorgen, Gerrit!"

    „Dag, Dik, hier is Gerrit! zei de vogel, met zijn schorre keelgeluid. En hij liet er op volgen, toen hij Diks buurmeisje zag: „Dag, Helly, hier is Gerrit!

    „Dag, Gerrit! zei Nelly lachend, terwijl ze haar hand naar hem uitstak. „Dag, Gerrit, kom je bij Nelly?

    Dik liet de vogel los en deze wipte met een sprongetje op Nelly’s hand. Met een gerekt halsje stond hij haar met zijn zwarte kraaloogjes aan te kijken.

    Nelly nam hem zacht in haar hand en drukte zijn kopje tegen haar lippen. „Dag, Gerrit! zei ze zacht, terwijl ze hem kuste. „Dik, wat is het toch een leuk dier. En wat is hij graag bij me, hè?

    „Dag, Helly, hier is Gerrit!" riep de kauw, die duidelijk genoot van haar liefkozing.

    „Waar ga je vissen, Dik?"

    „Oh, dat weet ik nog niet. We gaan ver weg, buiten het dorp, misschien wel naar de watermachine ¹ . Daar zit altijd veel vis, karpers en brasems en baarzen en vorens, paling ook vaak, soms zo dik als mijn pols. Tenminste, als de machine maalt, zie je..."

    „Waarom?" vroeg Nelly.

    „Omdat er dan stromend water is, begrijp je, met stromend water vang je altijd veel meer vis dan bij stilstaand. Waarom, dat weet ik niet, het is nu eenmaal zo."

    „Dan zullen jullie vandaag niet veel vangen, Dik, want de machine staat stil..."

    „Stil? Dat is jammer, en erg jammer ook! Hoe weet je dat?"

    „De machine wordt gerepareerd, zei Nelly. „Dat weet ik, omdat vader er aan het werk is. Je weet dat vader veel verstand van machines heeft. Daarom heeft baas Van Dril de reparatie aan hem opgedragen. En niet alleen de machine moet gerepareerd en overal nagekeken worden, maar de schoorsteen is ook niet meer in orde, zei vader.

    „Zo, zei Dik, „dat is jammer, want vissen moet je bij stromend water, dat weet ik uit ervaring. Ik heb vorig jaar op één morgen meer dan dertig baarzen gevangen...

    „Meer dan dertig? vroeg Nelly verbaasd. „Jij alleen, of met Jan en Piet samen?

    „Nee, helemaal alleen, zei Dik. „Het leek wel een spelletje. Ik kon niet inleggen, of weg was mijn dobber, en telkens was het een baars. En groters dat er bij waren, nou! Maar als de machine vandaag niet werkt, zal ik wel niet veel vangen. Nou, dag, ik ga!

    „Dag! zei Nelly. „Goede vangst!

    Dik liep met zijn hengel het erf af. Hij vond het jammer dat de watermachine niet werkte. Opeens ontdekte hij dat het noordenwind was, en dat gaf hem weer moed. Met noordenwind willen de vissen ook nog weleens bijten, dacht hij, en opgewekt stapte hij verder, langs het huis van meneer Denappel.

    Meneer Denappel was een ongetrouwde heer. Zijn huishouden werd bestierd door Bas Schaap en zijn vrouw Marie. Deze laatste was vroeger meid-huishoudster geweest bij meneer Denappel. Toen ze trouwde met Bas, die koetsier was bij de dokter, waren ze samen bij meneer Denappel komen inwonen en bleef Marie zijn huishouden doen.

    Zodra Dik het huis gepasseerd was, zag hij op het land erachter iets vreemds gebeuren. Hij bleef staan om ernaar te kijken. Tot zijn grote verbazing zag hij meneer Denappel zo hard hij kon een paard achterna lopen, dat over het land heen en weer rende. Af en toe liet het een geweldig gebries horen en schudde het met een driftige beweging zijn manen, het stak zijn staart zo ver mogelijk omhoog en meermalen trapte het met zijn achterpoten nijdig in de richting van zijn achtervolger.

    „Wat is daar aan de hand? mompelde Dik verbaasd. „Waarom blijft meneer Denappel achter dat paard aanrennen? Dat paard is toch niet van hem? En dat land ook niet! Kijk eens hoe kwaad dat beest is. Als meneer Denappel niet oppast, trapt het hem nog dood!

    Dik liep het erf van meneer Denappel op, tot bij het hek dat het land van de tuin scheidde. Toen hij daar aangekomen was, zag hij dat het paard aan de ene en meneer Denappel aan de andere kant van het land was. Hij merkte ook dat beiden een beetje tot rust kwamen.

    Even later bleef meneer Denappel stilstaan en Dik zag, hoe hij hijgde van vermoeidheid. Meneer Denappel was blijkbaar totaal buiten adem en had een steek in zijn zij van het harde lopen. Dik zag, hoe hij met een pijnlijk gezicht zijn hand tegen zijn zij drukte en er voorzichtig overheen wreef. Even later haalde hij zijn zakdoek tevoorschijn en wiste het zweet van zijn hoofd, gezicht en hals. De achtervolging had ongetwijfeld al een hele tijd geduurd, want Dik zag duidelijk dat meneer Denappel helemaal uitgeput en totaal op was.

    Dik klom op de paal van het hek, om op zijn gemak te zien wat er verder zou gebeuren. Het paard nam blijkbaar ook een afwachtende houding aan, want het stond met gerekte hals onbeweeglijk naar meneer Denappel te kijken.

    Na een paar minuten begon meneer Denappel zich langzaam te bewegen in de richting van het paard. Hij hield zijn rechterhand naar het dier uitgestrekt, alsof hij iets lekkers voor hem had. In zijn linkerhand droeg hij de halster. Vriendelijk riep hij de viervoeter toe: „Ho, Zwagtje, ho, Zwagtje! Wees maag kalm, Zwagtje!"

    Meneer Denappel kon de ’r’ niet zeggen, want hij brouwde heel erg, zo erg, dat hij er zelfs een ’g’ van maakte.

    Het paard bleef doodstil staan. Het leek wel een stenen beeld, waardoor meneer Denappel nieuwe hoop kreeg dat het de strijd opgaf en zich nu gewillig zou laten vangen.

    „Ho, Zwagtje! Kalm maag, Zwagtje! Kalm! Kalm!"

    Hij kwam steeds dichter bij het paard en nog altijd stond het als een beeld.

    „Nee, meneer Denappel, dat zal u niet lukken, mompelde Dik voor zich uit. „Die kalmte is maar schijn. Kijk maar eens hoe zijn oren driftig heen en weer gaan. Dat voorspelt niets goeds.

    „Kalm, Zwagtje, kalm, Zwagtje! Ho maag, Zwagtje! Wees maag gustig, beestje!" Dichter en dichter naderde meneer Denappel het paard, dat bleef staan of het op die plek in de grond was geplant, maar hem geen moment uit het oog verloor. Na elke stap bleef meneer Denappel eventjes staan, om het paard niet onrustig te maken.

    Ha, nog een paar stappen en hij zou het bereikt hebben. Deze keer, zo dacht hij, zou het hem lukken. Ten slotte kon hij de hals van het paard bijna aanraken. Hij strekte zijn arm nog een stukje verder uit... „Ho, ho, Zwagtje! Ho! Ho! Kalm maag, Zwagtje, kalm! Kalm!" Zijn stem klonk uitermate rustig. Hij klopte hem op de hals en bracht de halster langzaam omhoog. Nog even, en...

    Plotseling keerde Zwartje zich met een sprong om en trapte hard achteruit.

    Dik zag de blanke hoefijzers glinsteren in de zonnestralen. „Hééé! Oh!" riep hij verschrikt. Hij twijfelde er niet aan, of het paard had meneer Denappel tegen de borst of het hoofd getrapt, en dan zou hij dood of misschien levenslang invalide zijn.

    Maar nee, meneer Denappel was niet geraakt. Hij zag wel doodsbleek van schrik, want het had maar een haartje gescheeld of het was raak geweest. Hij stond te trillen op zijn benen. Het paard galoppeerde met grote sprongen over het land en gooide telkens op een vervaarlijke manier zijn achterpoten in de lucht.

    „Dat gaat zo niet," mompelde Dik. Hij liet zich met een vlugge beweging van de paal glijden en liep naar meneer Denappel, die hem langzaam tegemoet kwam. Deze begon wat van de schrik te bekomen en kreeg weer wat kleur op zijn wangen.

    Dik wees met zijn vinger naar zijn pet en zei: „Goedemorgen, meneer Denappel. Kunt u hem niet krijgen?"

    „Moggegen, Dik! zei meneer Denappel met een diepe zucht, en weer veegde hij met zijn zakdoek de zweetdruppels van zijn gezicht. „Hè hè! Is me dat lopen!

    „Dat beest zal u nog doodtrappen, meneer, zei Dik. „Waarom wilt u het vangen? Het is toch uw paard niet? Als ik het goed zie, is het die wilde Zwart van Willem Pruyt. Hij heeft hem meegebracht van de Haarlemse paardenmarkt, waar hij hem voor een koopje gekregen heeft, omdat het zo’n onhandelbaar beest is. Niemand wilde het kopen, meneer...

    „Is dat waag, Dik? vroeg meneer Denappel. „Dan ben ik eg lelijk ingevlogen, want ik heb hem indegdaad van Willem Pguyt gekocht en heus niet voor zo’n klein beetje, nee, bij lange na niet! Maag is het andegs geen pgachtig peegd?

    Meneer Denappel scheen het mooi te vinden om niet paard maar peerd te zeggen, en Dik vond het blijkbaar interessant om zijn voorbeeld te volgen.

    „En of het een prachtig peerd is, meneer! riep hij vol bewondering uit. „Kijk eens wat een trotse houding en wat een mooie bouw. Het is een prachtpeerd, meneer, maar heel wild. Hij duldt geen mens op zijn rug. Willem Pruyt had gewed met een vlasboer dat die er geen vijf minuten op zou kunnen blijven zitten. Het ging om een briefje van vijfentwintig gulden, meneer. Ik heb zelf gezien dat die vlasboer erop klom en binnen vier tellen weer vierkant op de grond terechtkwam, zo ging dat peerd tekeer. Drie keer heeft die vlasboer het geprobeerd, maar drie keer werd hij in minder dan geen tijd tegen de grond gekwakt. Ik begrijp nog niet dat hij niet al zijn armen en benen gebroken heeft, meneer, maar een mooi peerd is het, dat moet gezegd worden.

    „Wel, wel, zo, zo, is het peegd echt zo’n wilde? zei meneer Denappel. „Dan heeft Willem Pguyt me lelijk bij de neus genomen, want hij heeft me het beest vegkocht als een heel mak peegd.

    „Dat zal wel, meneer, zei Dik. „Maar u moet nooit geloven wat een peerdenkoopman zegt. Kijk eens, meneer, wat staat hij daar nu brutaal naar u te kijken, net of hij zeggen wil: ’Wie doet me wat?’

    „Toch moet ik hem hebben, Dik, want ik heb met meneeg Vlegk afgespgoken dat we vanmoggegen samen uit gijden zouden gaan. Weet je, Dik, de zaak zit zo. Meneer Vlegk heeft een mooi wagentje gekocht, een faëton ² , met een bakje eg achtegop, een fijn wagentje met gele wielen. Het lemoen ³ is ook geel, net als de tuigen. Met het peegd en de faëton hebben we een keugig stelletje om samen uit gijden te gaan. Je kent toch meneeg Vlegk wel, Dik?"

    „Meneer Vlerk, die pas in dat nieuwe villaatje is komen wonen met zijn huishoudster? Ja, die ken ik wel."

    „Juist, hij woont in villa ’Landzicht’ en hij is een vgolijke baas. We zijn al bevgiend met elkaag van onze schooljagen af en dat is ook de geden dat hij hieg is komen wonen. We kunnen veel gezelligheid aan mekaag hebben, Dik..."

    „Zeker, dat kunt u, meneer," bevestigde Dik.

    „En nu zijn we alvast begonnen, hij met een wagentje en de tuigen en ik met een peegd te kopen, en vanmoggegen om negen uug gaan we een mooi gijtoegtje maken. Maag dat peegd wil zich niet laten vangen, Dik. Ik heb hem wel een half uug achtegna gedgaafd en heb hem nog niet..."

    „En hij had u bijna doodgetrapt, meneer. Het is een wild peerd, meneer, een echt gevaarlijk beest. U mag wel uitkijken. Kijk eens hoe verwaand hij daar staat te kijken. Heeft u ervaring met het omgaan met paarden, meneer?"

    „Nee, Dik, dat is juist waag ik wel een beetje mee zit. Ik heb tegen meneeg Vlegk nogal gebluft en gezegd, dat ik heel goed met peegden kon omgaan en dat ik ook best gijden kan..."

    „Dat had u niet moeten doen, meneer, zei Dik lachend. „Want nu zit u met de gebakken peren.

    „Dat is waag, Dik, dat is volkomen waag. En nu kan ik hem niet eens vangen. Wat sla ik nu een belabbegd figuug tegenoveg meneeg Vlegk. Moet ik nu met hangende pootjes naag hem toe gaan en hem zeggen dat ik... enfin... dat ik..."

    „Dat u een beetje opgeschept heeft, meneer..."

    „Juist, Dik, daag is wel wat van waag. Kon ik hem nu maag kgijgen, dan zou de gest vanzelf wel in ogde komen. Als hij eenmaal ingespannen is, zal hij ons wel vooguit tgekken."

    „Of achteruit het kanaal inrijden, merkte Dik niet erg bemoedigend op. „Het is een rare, meneer, een echte dolleman.

    „Dat geloof ik ook, Dik. Ik ben tenminste wel een beetje van hem geschgokken. Maag nu moet ik toch nog eens pgobeegen of ik hem vangen kan. Ik wil me niet laten uitlachen doog mijn vgiend meneeg Vlegk."

    „Zal ik het eens proberen, meneer? vroeg Dik. „Ik heb meer ervaring met peerden dan u. Geeft u mij die halster maar even.

    „Ggaag Dik, heel ggaag, hieg heb je hem."

    „En heeft u misschien wat haver voor me, in een bakje

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1