Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Afgezonderd
Afgezonderd
Afgezonderd
Ebook473 pages6 hours

Afgezonderd

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

In het tweede deel van de populaire Ravn-serie raakt Ravn opnieuw betrokken bij een verdwijningszaak. Dit keer leiden de aanwijzingen hem naar Berlijn.Een eenzame man heeft geld verduisterd om naar een geheime bijeenkomst in Berlijn te kunnen reizen, waarna hij spoorloos verdwijnt. Ravn raakt bij de zoektocht betrokken via de zus van de man, Louise. Verschillende alleenstaande mannen zijn op mysterieuze wijze verdwenen in Berlijn en de zaak gaat terug tot de Stasi-tijd. Ravn brengt zichzelf in groot gevaar als hij het mysterie probeert op te lossen door de gruwelen uit het verleden tot leven te brengen... AFGEZONDERD is het tweede, op zichzelf staande deel in de serie van de Deense misdaadkoning Michael Katz Krefeld over privédetective Ravn.-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateAug 1, 2022
ISBN9788726927313
Afgezonderd

Related to Afgezonderd

Titles in the series (8)

View More

Related ebooks

Related categories

Reviews for Afgezonderd

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Afgezonderd - Michael Katz Krefeld

    Afgezonderd

    Translated by Bart Kraamer

    Original title: Savnet

    Original language: Danish

    Omslag: Shutterstock

    Copyright © 2014, 2022 Michael Katz Krefeld and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726927313

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    Voor Lis, mijn beste vriend, mooiste vrouw en mijn alles.

    ‘All along the watchtower

    Princes kept the view

    While all the women came and went

    Barefoot servants, too’

    Bob Dylan

    Hohenschönhausen, Berlijn, 11 juli 1989

    1

    de regen stortte neer op het hoefijzervormige gevangenisgebouw, dat stil in de nacht lag. Op de dichtstbijzijnde wachttoren van de ringmuur gleden de silhouetten van de bewakers voorbij achter de matte hoge ramen. Onder de toren stonden vier soldaten van Divisie xiv voor de hoofdwachtpost met hun karabijnen losjes over hun schouders. Het was een rustige nacht zonder binnenkomende gevangenentransporten. De mannen kletsten terwijl ze hun sigaretten probeerden af te schermen tegen de regen, zodat de binnenkant van hun handen elke keer als ze rookten oplichtte.

    Op de eerste verdieping in celblok b bleef kolonel Hausser bij de ingang van de verhoorkamers staan en keek naar het rode licht aan het plafond. Hij was midden dertig, maar door zijn gegroefde gezicht zag hij er aanzienlijk ouder uit. Hij droeg burgerkleding, en zijn tot de knie reikende jas was doorweekt van de regen. Hij liep ongeduldig heen en weer, terwijl hij zijn vingers over elkaar wreef in de zwartleren handschoenen. De hele gevangenis was van stoplichten voorzien, zodat wanneer een ingezetene van zijn cel naar een van de verhoorkamers werd gebracht, de persoon in kwestie niet in contact kwam met iemand anders dan de verhoorleider. De systematische isolering was nauwkeurig geregeld, en ook al had Hausser de maatregel gesteund, het irriteerde hem dat hij nu zelf moest staan wachten. Een moment later, toen de gevangene verder was gebracht, ging het licht aan het plafond op groen. Hausser, die bijna twee meter lang was, ging de hoek om en liep verder door de lange, smalle gang, waarvan aan beide kanten de verhoorkamers met hun gestoffeerde hermetisch gesloten deuren lagen.

    Ondanks het late tijdstip waren bijna alle 120 verhoorkamers, die verdeeld waren over drie etages, in gebruik. Dat was de andere maatregel in de Hohenschönhausen-instelling: om de ingezetenen nooit nachtrust te laten krijgen.

    Hausser ging het allerlaatste kantoor in de gang binnen en deed het licht aan. De kamer was spartaans ingericht, en er stonden alleen een bureau, twee stoelen en een archiefkast. Hij was identiek aan de andere 119 kamers. Hoewel hij meer dan zes jaar geleden bij de instelling was gekomen, had Hausser hierbinnen nog nooit een ingezetene verhoord. Het kantoor fungeerde alleen als een dekmantel voor zijn eigen verhoormethoden. Hausser liep om het lege bureau, dat het grootste deel van de kamer in beslag nam, naar de archiefkast in de hoek, die hij met een glimmend sleuteltje opende. Uit de bovenste la pakte hij een sleutelbos, die hij in zijn zak stopte.

    Een paar minuten later stond hij weer buiten op de binnenplaats. Hij deed zijn kraag omhoog en haastte zich door de neerstortende regen naar het vroegere administratiegebouw van de gevangenis, dat nu was omgebouwd tot depot. Bij de trap naar de kelder stond een jonge soldaat op wacht. Toen hij Hausser zag, rechtte hij zijn rug en salueerde. Hausser liep de steile treden af en ging de kelder in. Vanuit het donker kwamen twee van Haussers eigen mensen hem tegemoet. Hausser gaf hun een knikje en ze liepen alle drie de gang door, waar de krappe, vochtige cellen naast elkaar lagen. Sinds de gevangenis was uitgebreid met de nieuwe vleugels werden de cellen gebruikt als depotruimte, met uitzondering van de laatste cel in de gang. Die hoorde bij afdeling z, Haussers domein. Maar heel weinig personen kenden deze kamer, en wat die inhield. Zelfs kameraad Mielke, het hoofd van de veiligheidsdienst, en kameraad Erich Honecker wisten niet van het bestaan van de kamer af. Ze hoorden af en toe over de resultaten die eruit voortkwamen. Maar ook alleen maar af en toe.

    Hausser haalde de sleutelbos tevoorschijn en deed de deur open. Hij zette kracht en trok aan de zware celdeur, zodat de roestige scharnieren piepten.

    In de cel brandde een peertje, dat een gelig licht verspreidde. In de kleine ruimte, die noch ramen noch ventilatie had, waren indertijd twintig gevangenen tegelijk gehuisvest, maar nu stond er alleen een grote zwarte metalen kist midden op de vloer. De kist was gemaakt van vier stalen scheepsdeuren met bijbehorende kozijnen, die aan elkaar waren gelast, waarna er aan elk eind een paar ijzeren platen waren gemonteerd om hem te verzegelen. De deuren had Hausser indertijd besteld bij een marinewerf in Rostock, en het laswerk had hij de smid in het geheim beneden in de cel laten uitvoeren. De bovenste deur, die fungeerde als het deksel van de kist, had een patrijspoort, en in het spaarzame licht leek het alsof de kist met een luie blik terugstaarde naar Hausser. Uit de rechterkant van de kist liep een dikke rubberslang naar de waterkraan bij de dichtstbijzijnde muur. De lekkende samenvoeging tussen de kraan en de slang had een plasje water op de vloer veroorzaakt, waar Hausser overheen stapte terwijl hij naar de kist liep. Hij leunde over het roestige deksel, waar de zwarte verf in grote flarden af was gebladderd, en wreef met zijn in handschoen gestoken hand over de patrijspoort. Daarna balde hij een vuist en sloeg hard tegen het glas.

    Er werd hevig bewogen in de kist, zodat het water tegen de binnenkant van het raampje klotste. Hausser sloeg nog een keer en direct doemde er een wit en opgezwollen gezicht op uit het donker. Met zijn rood doorlopen ogen staarde de man hem wild aan.

    ‘Alleen de onschuldigen slapen,’ mompelde Hausser.

    Christianshavn, 12 september 2013

    2

    mogens draaide de kraan open boven de afwas en spoelde de laatste resten havermout van zijn bord. Hij gebruikte de afwasborstel om de klonten naar de afvoer in de stalen gootsteen te duwen, waar ze oplosten en verdwenen. Het was tien voor zeven. Vanuit het appartement ernaast hoorde hij de buren ruziemaken en een kind dat huilde. Mogens droogde zijn handen af aan de theedoek en keek naar beneden om zich ervan te verzekeren dat hij niet op zijn witte overhemd had gemorst. Hij liep naar de koelkast, opende die en begon de inhoud ervan in een vuilniszak te stoppen die hij naar de stortkoker in het trappenhuis bracht, waar hij hem in gooide. Toen hij terugkeerde in het appartement liep hij de badkamer in en stopte zijn tandenborstel en een halve tube tandpasta in de toilettas, die hij de vorige avond had ingepakt met de allernoodzakelijkste dingen. Hij keek naar zichzelf in de spiegel. Streek zijn dunne haar van zijn voorhoofd, zette zijn sterke bril af en wreef in zijn vermoeide ogen. Hij was tweeënveertig jaar oud, maar voelde zich ver over de helft van zijn leven. Zijn kwabberige gezicht liet duidelijk zijn ongezonde leefwijze zien met te veel fastfood en te weinig beweging. Hij woog minstens twintig kilo te veel en het te grote pak dat hij vandaag droeg, maakte het er niet beter op. Maar dat zou binnenkort voorbij zijn. Hij wilde gezond gaan leven en meer gaan bewegen. Ook dat zou vanaf vandaag veranderen. Hij draaide zich om en liep de slaapkamer in, waar de koffer geopend op het bed stond. Hij legde de toilettas naast de kleren en de doorzichtige plastic tas met de blonde pruik en de donkere zonnebril, die hij had gekocht om zich te vermommen als het zover was. Vijf minuten later stond hij bij de buitendeur met zijn jas aan en met zijn zachte leren aktetas in de ene hand en de koffer in de andere. Hij wierp een blik op het appartement voordat hij de deur dichtgooide, ervan overtuigd dat hij ongeacht wat de uitkomst van deze dag zou zijn nooit meer terug zou keren.

    Mogens liep over de Overgaden Oven Vandet, waar de ochtendmist zich nog niet had teruggetrokken maar boven het kanaal met de aangemeerde boten langs de kade hing. Het geluid van de plastic wieltjes van de koffer sneed enerverend in de oren en wekte een sluimerende Engelse buldog, die tot dat moment had liggen slapen op het achterdek van een van de boten. De hond kefte en keek grimmig naar Mogens, die snel overstak naar de andere kant van de weg. Toen hij het opvanghuis van de kerk passeerde, waar een groepje daklozen koffie zat te drinken, groette een man zonder tanden hem en knikte naar de koffer. ‘Bon voyjasse,’ riep hij.

    Mogens antwoordde niet, maar begon sneller te lopen.

    Even later trok hij zijn koffer over het zebrapad op het Christianshavns Torv en ging bij de bushalte voor het Lagkagehuset staan, waar het naar warm brood van de bakker rook. Er waren maar weinig mensen die wisten dat hier ooit een tuchthuis had gezeten, en Mogens wilde die gedachte niet eens afmaken. Hij keek ongeduldig op zijn horloge: het was nog steeds twee minuten voordat de 9a aan zou komen. De wachtende passagiers om hem heen begonnen hun spullen op te pakken, en hij voelde een steek van claustrofobie en merkte dat het zweet uitbrak op zijn voorhoofd. Hij moest zijn zenuwen in bedwang zien te krijgen. Hiervoor leed hij aan overactieve zweetklieren en transpireerde al bij de geringste opwinding, maar vandaag moest hij koel zijn. Op datzelfde moment stopte de bus voor hem en opende zijn deuren. Hij voelde het ongeduldige duwen van de mensen die achter hem stonden en stapte de volle bus in.

    Hij wrong zich naar het gedeelte rond de middelste uitgang, zo dicht mogelijk bij de deuren, zodat hij tijdens de rit wat frisse lucht binnen kon krijgen. Maar terwijl ze door de binnenstad reden kwamen er steeds meer passagiers bij, en hij werd langzaam verder naar achteren gedrukt, waar de lucht zwaar was en je bijna geen adem kon halen. Hij had het gevoel dat zijn medepassagiers naar hem en de grote koffer staarden. Dat ze allemaal zijn plan doorhadden en dat het nog maar een kwestie van tijd zou zijn voordat een van hen de politie riep. Hij voelde de paniek weer opkomen en hij had vooral zin om zich naar de uitgang te wringen en eruit te springen. Maar hij vermande zich, sloot zijn ogen en probeerde zijn ademhaling onder controle te krijgen.

    Toen de bus eindelijk het hoofdstation bereikte, stapte hij opgelucht uit en volgde de stroom van reizigers naar de brede trap die naar de aankomsthal leidde. De misselijkheid van de wagenziekte nam af en werd afgelost door het gesuis van de adrenaline die door zijn lichaam pompte. Mogens liep dwars door de grote hal naar het bagagedepot bij de Reventlowsgade. Hij liep langs de kleine wachtkamer, waarvan hij wist dat die pas over een uur bemand zou zijn. De bleke tl-lampen aan het plafond werden weerspiegeld in de oneindige rij aluminiumdeurtjes van de kluisjes, waardoor het bagagedepot aan een lijkenhuis deed denken. Hij hield zijn blik strak op de grond gericht, weg van de camera’s aan het plafond. De politie zou hem misschien kunnen identificeren aan de hand van de beelden, maar tegen die tijd wilde hij allang weg zijn. Hij vond een leeg kluisje en zette zijn koffer erin. Hij betaalde de zestig kronen die het kostte voor vierentwintig uur. Als alles goed ging, zou hij terug zijn voordat die tijd verstreken was. Als... alles dus goed ging.

    Hij gebruikte hetzelfde buskaartje en ging op een van de voorste zitplekken zitten. Er waren bijna geen passagiers in lijn 9A. Het ochtendverkeer was daarentegen toegenomen en de terugrit door de stad verliep iets langzamer. Hij keek weer op zijn horloge. Het was 7:40 uur. Over zes minuten zou hij weer op het Christianshavns Torv staan, en daarvandaan had hij tijd genoeg om de ongeveer achthonderd meter naar de Brobergsgade te lopen. Om 7:59 uur wilde hij inklokken op zijn werk, net zoals hij dat bijna twintig jaar lang had gedaan. Geen van zijn collega’s zou iets vermoeden. Alles zou volkomen normaal zijn. Hij glimlachte bij de gedachte... Op dat moment bleef de bus midden op de Knippelsbro staan. Hij keek voor zich uit en zag door de voorruit de rood-witte boom, die omlaagkwam en de weg versperde. Hij hoorde het geluid van het signaal op de brug, terwijl hij die met de hele rijbaan omhoog zag komen, alsof het een directe afrit naar de bewolkte hemel was.

    Dit kon niet gebeuren. Dit mocht niet zo zijn. Hij kon niet geloven dat hij zo veel pech had. Hij had dit niet ingecalculeerd in zijn verder zo minutieuze plan. Hij keek in paniek op zijn horloge, het was al 7:45 uur. Hij keek door het raam naar het havenbekken, waar een schoener met drie masten met een slakkengang naar de brug voer. In zijn stille woede wenste hij het oude zeilschip naar de maan. Vervloekte de bemanning aan boord die naar de voetgangers en fietsers zwaaide die bij de brugleuning waren gaan staan om naar de onverwachte verschijning van het mooie schip te kijken.

    Om 8:04 uur sprong Mogens uit de bus bij de halte op het Christianshavns Torv. Met zijn aktetas in zijn hand rende hij de weg over naar de Dronningsgade, die hij verder af liep. Hij kon zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst had gerend, en te oordelen naar zijn onhandige manier van rennen was zijn lichaam het ook allang vergeten. Toen hij eindelijk de Brobergsgade bereikte, moest hij blijven staan om weer op adem te komen. Hij bracht vlug zijn kleren op orde en veegde het zweet van zijn voorhoofd voordat hij verderliep naar de openstaande deur van het gebouw waar Lauritzen Enterprise gevestigd was. De handwerkslieden van de firma waren allang naar bouwplaatsen gestuurd en er stonden geen auto’s op de kleine binnenplaats. Op de werkplaats kon Mogens een paar smeden rond zien lopen. Hij ging snel de trap op naar de eerste verdieping, waar de boekhoudafdeling was. Hij deed de deur open en pakte het ponskaartje met zijn naam uit de kast bij de klok. Hij werkte voor een oude firma. Een firma met oude tradities en verouderde systemen. Er klonk een holle klunk en de prikklok liet 8:19 uur zien. Het was nog nooit eerder voorgekomen dat hij zo laat was verschenen.

    ‘Kon je niet opstaan vanochtend?’

    Mogens draaide zich om en keek Carsten Holt aan, die de verkoopchef was. Carsten was midden dertig, zongebruind en tamelijk kortbenig, alsof alleen zijn bovenlichaam volledig uitgegroeid was. Carsten had een oude Camaro waar hij het graag over had. Daarom werd hij meestal Camaro Carsten genoemd of simpelweg CC – iets waar Carsten een hekel aan had.

    Carsten wees naar hem. ‘Je bent bezweet, Mogens. Ben je ziek?’

    ‘Bezweet?’ Mogens veegde vlug over zijn voorhoofd en zette de ponskaart weer op zijn plek. ‘Helemaal niet,’ antwoordde hij. ‘Waar heb je het over, CC?’

    ‘De regen op je gezicht.’

    Mogens schudde zijn hoofd en haastte zich naar zijn eigen kantoor, terwijl hij Carstens blik in zijn rug voelde.

    Mogens zag de stapels rekeningen en declaraties die op zijn bureau waren gegooid. In werkelijkheid waren het de meisjes op de boekhoudafdeling die het moesten boeken, hij niet. Het was zijn taak om de overkoepelende boekhouding te doen – ervoor te zorgen dat het allemaal in ieder geval een keurige indruk maakte voor de belastingen. Op die manier had hij altijd deel uitgemaakt van de creatieve branche. Hij ging moeizaam op de versleten stoel zitten, die knarste onder zijn gewicht. Had Camaro Carsten hem net argwanend aangekeken, of was dat pure inbeelding? Mogens moest denken aan de buldog op het achterdek die hem kwaad had nagestaard. Dat was een slecht voorteken geweest, een bericht uit de hel. Maar hij moest er nu wel mee doorgaan. Als hij zijn plan vandaag niet uitvoerde, zou hij nooit wegkomen.

    Hohenschönhausen, Berlijn, 11 juli 1989

    3

    hausser draaide aan het ronde handvat van de scheepsdeur, de pallen in de deur piepten terwijl hij de kist openmaakte. Met beide handen pakte hij het handvat beet en trok aan de deur, en liet hem zwaar tegen de zijkant van de kist vallen. Vanuit de kist kwam de scherpe geur van urine. De bleke, dikke gedaante, die tot halverwege in het vieze water had gezeten, richtte zich op naar Hausser. De halsband en leren manchetten, die om de polsen van de man zaten, waren met een ketting aan de bodem van de kist bevestigd en hielden hem hulpeloos vastgekluisterd. Hausser bekeek de krachtige man, die rond de zestig was. Zijn huid leek doorschijnend en zag eruit alsof die aan het oplossen was na de vele dagen dat hij in het water had gelegen. De zwarte lichaamsbeharing van de man lag als een afgeschraapte pels langs zijn rug en ledematen. ‘Laat me gaan... ik smeek het je...’ stamelde hij door zijn blauwe lippen.

    ‘Gevangene, identificeer jezelf.’

    De man keek smekend omhoog naar Hausser. ‘Nummer 1-6-6... Laat me vrij, alsjeblieft.’

    ‘Maar al te graag,’ antwoordde Hausser. ‘Denk je dat ik het leuk vind om hierbeneden tijd door te brengen?’

    De man schudde zijn hoofd.

    Hausser haalde de sleutelbos uit zijn zak. De man staarde gehypnotiseerd naar de sleutels, terwijl hij probeerde zijn arm met de vastgemaakte manchet naar Hausser uit te strekken. ‘Maar eerst moet je me de waarheid vertellen.’

    ‘Dat... dat heb ik al gedaan.’

    Hausser schudde zijn hoofd. ‘Drie maanden lang heb je gelogen tegen de mensen die je verhoorden. Keer op keer hebben ze je op de ene na de andere leugen betrapt. Ze gaven je sigaretten, koffie, waren vriendelijk tegen je, en desondanks – of misschien wel juist daardoor – koos je ervoor om te liegen. Daarom hebben ze je aan mij overgedragen.’

    ‘Maar ik ben onschuldig. Ik weet niet eens waarvoor ik ben aangeklaagd. Ze hebben me niets verteld.’

    ‘Je weet zelf het best waar je schuldig aan bent. Dat hoeven wij je niet te vertellen. Maar in plaats van spijt te betuigen of te bekennen, heb je ervoor gekozen om te liegen. Kijk naar jezelf. Zie wat het je heeft opgeleverd.’

    De man probeerde een andere houding aan te nemen in de kist en zijn benen te strekken, maar de beperkte ruimte en de kettingen maakten het hem onmogelijk. ‘Ik heb hun de waarheid verteld.’

    ‘Dus daar zeg je mee dat ik lieg?’ Hausser liet zijn blik van de sleutelbos naar de man glijden.

    ‘Nee... dat... ik weet toch niet wat ze je verteld hebben. Maar ik heb eerlijk geantwoord. Alles verteld. Op mijn erewoord. Ik heb niets te verbergen. Ik smeek je... Ik kan het niet meer aan...’ Hij begon te huilen, waardoor zijn kleine borsten op de maat hupten van zijn gesnik.

    ‘Leo!’ riep Hausser.

    Leo hield op met huilen, duidelijk verrast dat iemand voor de eerste keer sinds zijn arrestatie zijn naam gebruikte en hem niet alleen in verband bracht met een nummer.

    ‘Dat we in deze situatie terecht zijn gekomen is geheel en al jouw schuld. Als je meteen de waarheid had verteld, was je hier niet beland. Dan was je al thuis geweest bij je vrouw, Gerda, je zonen, Klaus, Johan en kleine Stefan. Dan hadden wij geweten dat we je konden vertrouwen en dat je ons wilde helpen. Ons wilde helpen om de klassenverraders en de spionnen van de fascisten te bestrijden. Al degenen die de partij en het vaderland bedreigen. Zo simpel is het. Jij bent degene die het moeilijk heeft gemaakt...’

    ‘Maar ik wil juist graag help...’

    ‘Onderbreek me niet!’

    Leo beet op zijn lip en keek omlaag in het troebele water.

    ‘De enige reden dat ik nu met je praat – dat ik je niet laat verdrinken in je eigen ontlasting – is dat je nog niet tegen míj hebt gelogen. Ik ben bereid om alle leugens te vergeten die je mijn collega’s hebt verteld. Alle tijd die je hebt verspild. Al het vertrouwen dat je hebt misbruikt. Daarom moet je nu heel erg opletten, Leo. Elk woord heel nauwkeurig afwegen.’ Hausser fronste zijn wenkbrauwen, zodat ze als een schaduw bij elkaar kwamen boven zijn neus. ‘Ik kan gewoon niet tegen leugens. Ik verafschuw ze. Elke keer als ik ze hoor, zorgen ze ervoor dat ik me vies voel.’ Hausser leunde naar voren en steunde met zijn handen op de rand van de kist. De sleutelbos in zijn ene hand schuurde tegen de zijkant van de kist en Leo wierp een verstolen blik op hem. Hausser liet zijn stem zakken. ‘Begrijp je, Leo? Dat is wat leugens met me doen. Begrijp je mijn weerzin?’

    Leo knikte ijverig, zodat de kettingen rammelden. ‘Wat... wat wil je weten?’stamelde hij.

    ‘Wat betalen ze je? Degenen die je helpt vluchten?’

    Leo’s blik dwaalde rond. ‘Ik... ik weet niet...’

    ‘Pas op dat het niet je laatste zin wordt. Als je liegt sluit ik de kist en verdrink je in je eigen pis.’

    ‘Duizend dollar!’ riep hij. ‘Soms meer. Het hangt van de kosten af.’

    ‘En waar zijn je mannen de volgende tunnel aan het graven?’

    Leo hapte naar adem en aarzelde.

    ‘Waar, Leo?’ Hausser pakte het deksel van de kist beet, alsof hij die ging sluiten.

    ‘Ruppiner Strasse, nummer 8, daar is een autowerkplaats.’

    Hausser knikte en keek bedachtzaam de kamer in. ‘Ik geloof dat ik het ken. Ze zorgen voor het autopark van het ministerie van Binnenlandse Zaken, nietwaar?’

    Leo knikte vlug. ‘Dat leek een goede dekmantel toen we begonnen. We kregen hulp van meerdere hooggeplaatste partijleden. Ze willen nu allemaal graag weg.’

    ‘En hoe ver zijn jullie?’

    Leo haalde zijn schouders op. ‘Dat weet ik niet. Maar het is de langste tunnel die we gepland hebben, 146 meter.’ Hij klonk bijna trots. ‘We moesten nog een stukje, ongeveer 40 meter, toen... toen jullie me kwamen halen. Als de jongens het niet hebben opgegeven en ervandoor zijn gegaan, denk ik dat ze er bijna zijn.’

    Hausser kwam omhoog van de kist. ‘Hoeveel verraders verwachtte je ermee naar buiten te smokkelen?’

    ‘Tegen de vijfhonderd, misschien nog wel meer. Het is tegenwoordig bijna alsof je een ondergronds filiaal opent van Interflug. Neem me niet kwalijk, maar dat is de realiteit...’

    ‘Je hoeft je niet te verontschuldigen, ik waardeer ondanks alles een man die zijn werk serieus neemt. Zelfs een mensensmokkelaar. Een mensensmokkelaar en pedofiel zoals jij.’

    Leo’s mond viel wijd open.

    ‘O ja, Leo, we weten alles. De dienst heeft overal ogen. In de slaapkamers, in de achtertuinen, in de donkere parken, op de lege sportvelden van scholen. Alle plekken waar jij je hebt vermaakt met de Jungpioniere. Alle kinderen die je hebt meegelokt met snoepjes uit het Westen.’

    Hausser stopte de sleutelbos weer in zijn zak en pakte het deksel van de kist vast.

    ‘Wat doe je?’ riep Leo. ‘Ik vertel de waarheid toch...’

    ‘Daar zullen we zo achter komen. En tot dan blijf je waar je bent.’

    Hausser gooide het deksel dicht. Toen hij aan het handvat draaide, overstemde het knarsen van de pallen Leo’s wanhopige gehuil van binnen uit de kist.

    * * *

    Drie uur later, toen het bijna licht was geworden en de regen was opgehouden, keerde Hausser terug naar de gevangenis in Hohenschönhausen. Hij gaapte hard toen hij de cel in stapte, duidelijk uitgeput door het nachtelijke werk. Samen met een eenheid van Divisie vii , die zich bezighield met de operatieve taken van de veiligheidsdienst, had hij de omgeving rond de werkplaats op de Ruppiner Strasse in de gaten gehouden. Het was al snel duidelijk geworden dat Leo’s mannen, ondanks zijn plotselinge verdwijning, nog steeds druk bezig waren met de uitgraving. Verschillende personen waren in de loop van de nacht in en uit het gebouw gegaan waarin de werkplaats zat, en vroeg in de ochtend was er een vrachtwagen met een grote lading, die verborgen was onder zeildoek maar waarvan Hausser dacht dat het aarde van de uitgraving was, vandaan gereden. Daarom was er geen reden meer om Leo nog langer te laten wachten. Hausser ging op de rand van de kist zitten en keek door de patrijspoort. Hij ontmoette Leo’s smekende blik in de kist. Hausser verhief zijn stem. ‘Je hebt de waarheid gesproken, Leo. Dat moet een bevrijding zijn geweest voor een man als jij, die zijn leven op leugens heeft gebaseerd. Ik heb beloofd je niet te verdrinken en ik ben van plan me aan die belofte te houden. Het probleem is alleen dat Müller hier’ – Hausser wees naar de kortgeknipte man die bij de kraan stond – ‘er niet van houdt als iemand de kist levend verlaat.’ Op dat moment draaide Müller de kraan open, zodat het water door de dikke slang begon te stromen en de kist in liep. Toen Leo merkte dat het koude water binnenkwam, begon hij te huilen en aan de kettingen te rukken waaraan hij vastzat.

    Hausser maande hem tot stilte terwijl hij zijn hoofd schudde. ‘Het kan niet anders. De kist is ons geheim. Het best bewaarde van het rijk.’ Door de patrijspoort keek Hausser toe hoe het water langzaam steeg en ten slotte Leo’s hoofd bedekte. Hij merkte dat Leo met zijn rug tegen het deksel van de kist beukte, zodat er elke keer als hij ertegenaan stootte een bons klonk. Maar het was een ongelijke strijd die Leo tegen de massief stalen deur voerde, en ten slotte begaven zijn krachten het en het werd stil in de cel. Toen de kist vol met water zat, begon het uit de lekkende zijkant te stromen en Müller draaide de kraan dicht. Hausser hield zijn hoofd schuin en keek hoe de laatste luchtbellen uit Leo’s geopende mond naar het ruitje in de patrijspoort stegen. De luchtbellen in het troebele water deden Hausser aan een net ingeschonken glas Berliner Pilsner denken en hij kreeg plotseling dorst. Het was een goede nacht geweest, waarin weer een verrader had opgehouden te bestaan en nieuwe verraders Leo’s plek snel in zouden nemen.

    Christianshavn, 12 september 2013

    4

    het was negen minuten over twaalf. Mogens zat achter zijn bureau en trommelde ongeduldig met zijn vingers op het tafelblad. Door de deuropening keek hij naar de ronde klok met de Romeinse cijfers die aan de muur in de receptie hing. Toen de grote wijzer bijna in slow motion naar de ii gleed, kwam hij overeind uit zijn stoel. Hij pakte de doorzichtige plastic map die voor hem op het bureau lag, en nam een middelgrote paperclip uit de beker met ballpoints en stopte de paperclip in zijn borstzak. Er was nu geen weg terug meer, zijn overval op Lauritzen Enterprise was in gang gezet. Een overval waar hij jarenlang van had gedroomd en waar hij oneindig lang over had gedaan om hem tot in het kleinste detail te plannen. De vele jaren waarin hij als een hond had geploeterd voor zijn chef, Axel Pondus Lauritzen, en alle vernederingen gepikt had, zouden eindelijk gewroken worden. Hij was niet langer de Vetzak, de Idioot, het Rund, de Domkop-die-geen-twee-getallen-bij-elkaar-op-kon-tellen. Als hij íets was, dan was het vastbesloten om zijn plan door te voeren.

    Mogens ging zijn kantoor uit en liep door de grote zaal, waar de zes stoelen voor de bureaus zoals verwacht leeg waren. Drie van de meisjes die er zaten, gingen elke woensdag lunchen in Café Oven Vandet en waren pas op zijn vroegst over vijfentwintig minuten terug. Een vierde had zich ziek gemeld en de laatste twee, Karen en Ellen Thyregod, zijn eigen secretaresse, aten altijd in de lunchruimte op de tweede etage. Ellen, die het punctueelst was, zou zeker terug zijn wanneer de klok halfeen sloeg, dus hij had geen tijd te verliezen. Hij ging naar het trappenhuis en liep omlaag naar de begane grond, waar de werkplaats was. Door de open deur kon hij de Poolse voorman Stefaniak met zijn rug naar hem toe bij de grote draaibank zien staan. Op dat moment klonk er lawaai vanuit de binnenplaats toen een pallet in de goederenlift werd geduwd, die buiten het gebouw was. De deuren aan beide kanten van de lift stonden open, zodat je erdoorheen naar de binnenplaats kon kijken. De chauffeur in de gele jas trok zijn trekkar onder de pallet met kantoorbenodigdheden uit en sloot de deuren van de lift. De kantoorbenodigdheden kregen ze elke zesde week en het was de taak van Rune, hun koerier, om die met de lift naar het magazijn op de tweede etage te brengen. Mogens wist evenwel dat Rune altijd eerst zijn lunch opat voordat hij de moeite nam helemaal naar beneden te gaan om de liftdeuren te sluiten. Nu hoefde Mogens alleen te wachten tot Stefaniaks blaas, die niet veel druk kon verdragen, hem naar het toilet dwong, wat elk uur een paar keer gebeurde. Mogens kon aan de kleine pasjes die Stefaniak maakte, zien dat het niet lang zou duren voordat hij weer zou gaan. Na een paar minuten wachten verliet Stefaniak zijn draaibank, en Mogens kon ongezien door de werkplaats naar de lift lopen. Hij trok voorzichtig de deur dicht en drukte op de knop. De oude goederenlift hinkte zich omhoog naar de tweede etage, waar hij uitstapte in de kleine nis op de lange, smalle gang. Vanuit de lunchruimte verderop kwamen etensgeuren en hij kon zijn collega’s door de open deur horen praten. Hij stak voorzichtig zijn hoofd naar voren en keek naar de receptie, waar Pauline in haar headset zat te praten. Lizette, de andere receptioniste, kon hij niet zien. Hij had Lizettes afwezigheid al ingecalculeerd en wist dat ze juist op dit tijdstip elders in het gebouw bezig zou zijn.

    Hij liep verder door de gang, langs de tekenkamer, waar alleen Lasse – een van de assistenten van de ingenieurs – achterin zat. Lasse werd zoals gewoonlijk volledig in beslag genomen door het spelen van Counterstrike op zijn computer en zag Mogens niet toen die langs het grote raam sloop. Mogens liep verder door de gang naar het laatste kantoor op de etage. Hij bleef voor de mahoniehouten deur met het messingbordje staan, dat vertelde dat directeur Axel Pondus Lauritzen hierbinnen zijn kantoor had. Mogens legde zijn oor tegen de deur en luisterde voordat hij de deurkruk voorzichtig naar beneden duwde en merkte dat de deur op slot zat. Hij haalde zijn plastic map tevoorschijn en bukte. Behendig schoof hij de map tot halverwege onder de deur. Daarna kwam hij overeind en haalde de paperclip uit zijn zak. Hij maakte de paperclip recht en duwde hem voorzichtig in het slot. Hij draaide hem een paar keer rond, tot er een kleine bons aan de andere kant van de deur klonk. Mogens bukte weer en trok de plastic map voorzichtig terug met de sleutel erbovenop. Hij stak de sleutel in het slot en liet zichzelf het kantoor in.

    In Pondus Lauritzens kantoor rook het naar sigaren. Mogens was hier al ontelbare keren geweest, meestal om een uitbrander te krijgen, maar het was iets heel anders om hier alleen in het donkere kantoor te staan met het grote mahoniehouten bureau, de chesterfieldfauteuils en de geschilderde portretten aan de muur van drie generaties Lauritzen – de ene zag er nog barser uit dan de andere. Hij bewoog zich geruisloos over het dikke tapijt naar de brandkast, die dicht bij het bureau stond. Tegenover hem stond de deur van de vergaderruimte half open, en Mogens kon zien dat Pondus Lauritzen aan het eind van de lange conferentietafel stond. Mogens hield zijn adem in en voelde hoe zijn hart tekeerging terwijl hij naar zijn chef keek. Pondus Lauritzen stond met zijn rug naar hem toe met zijn broek rond zijn enkels en het blauwe overhemd los hangend tot halverwege zijn enorme bleke achterste. Aan allebei de kanten stak een slank been langs hem heen. De teennagels van de voeten, die lichtjes op de rand van de tafel rustten, waren roze gelakt, zonder dat je kon identificeren wie er op de tafel lag. Maar Mogens wist alles van Lizettes en Pondus Lauritzens erotische verhouding, die zich elke woensdag in de lunchpauze afspeelde. Een verhouding die al een halfjaar aan de gang was en die volgens Mogens tijdopname ergens tussen de acht en negen minuten per keer duurde. Hij hoopte dat Pondus Lauritzen het ondanks zijn zesenzestig jaar vol zou houden, en hij begon snel de code te draaien op de schijf van het slot van de kluis. Links 19, rechts 47, links 12, rechts 05. Een code die niet moeilijker te onthouden was dan Pondus Lauritzens eigen geboortedag. Het slot klikte en de kluisdeur gleed langzaam open. Mogens keek nerveus om naar de conferentiekamer, waar hij kon zien dat Pondus Lauritzen de vaart opvoerde. Hij moest nu snel zijn. Op de bovenste plank van de kluis lagen de ringbanden met de jaarboekhoudingen, zowel de fictieve voor de belasting als de werkelijke met de posten over het zwarte werk dat was uitgevoerd. Naast de mappen lag een stapel waardepapieren en er stonden drie kleine juwelendoosjes. Op de planken eronder bulkte het van de stapeltjes bankbiljetten. Duizend- en vijfhonderdkronenbiljetten lagen naast elkaar opgestapeld. De aanblik van al dat geld overweldigde Mogens. Het was meer dan waar hij rekening mee had gehouden en hij dacht dat er misschien wel een miljoen lag. Hij knoopte zijn jas open en begon de biljetten in de voering te stoppen, die hij van tevoren had losgetornd zodat hij het geld in zijn te grote jas kon verbergen.

    ‘Ja!’ klonk er achter hem. Mogens liet van schrik een stapeltje duizendkronenbiljetten vallen en draaide zich om.

    ‘Ja! Ja! Ja!’ kreunde Pondus Lauritzen. Blijkbaar zijn strijdkreet tijdens de daad, die bijna zijn climax had bereikt.

    Toen er geen stapeltjes meer in de voering van de jas pasten, stopte Mogens zijn broekspijpen in zijn sokken en begon het geld in zijn broek te proppen, die nu fungeerde als twee grote

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1