Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Deze bloedende stad
Deze bloedende stad
Deze bloedende stad
Ebook427 pages7 hours

Deze bloedende stad

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

De jonge en ambitieuze Charlie Wales kan niet wachten om zijn dromen waar te maken met zijn nieuwe baan bij hedgefonds Silverbirch in hartje Londen. Al gauw wordt hij de keiharde zakenwereld ingezogen en behoren drugs, drank en prostituees tot zijn nieuwe werkelijkheid. Is dit waar hij altijd van gedroomd had? Als in 2007 de financiële crisis uitbreekt, ziet hij een uitweg om zijn verstikkende carrière vol corruptie achter zich te laten. Maar is er nog wel een weg terug voor Charlie? 'Deze bloedende stad' is het grote debuut van schrijver Alex Preston en ontving maar liefst twee gerenommeerde Britse debuutprijzen in 2010. Inmiddels is zijn boek in meer dan twaalf talen vertaald. Een fantastisch debuut - WaterstonesEen boek dat laat zien wat de financiële crisis met emoties kan doen - The GuardianHet eerste insidersverslag over het leven van een trader tijdens de crisis - Evening Standard-
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateNov 26, 2021
ISBN9788726918038
Deze bloedende stad

Related to Deze bloedende stad

Related ebooks

Reviews for Deze bloedende stad

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Deze bloedende stad - Alex Preston

    Deze bloedende stad

    Translated by Lilian Schreuder

    Original title: This Bleeding City

    Original language: English

    Copyright © 2010, 2021 Alex Preston and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726918038

    1st ebook edition

    Format: EPUB 3.0

    No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    www.sagaegmont.com

    Saga is a subsidiary of Egmont. Egmont is Denmark’s largest media company and fully owned by the Egmont Foundation, which donates almost 13,4 million euros annually to children in difficult circumstances.

    Proloog

    Aan het einde van de City

    Ik herinner me geschreeuw in de verte aan de andere kant van de dealingroom, het gezoem van computers en het gerinkel van telefoons. Ik herinner me banen fel zonlicht die naar binnen schenen. Ik herinner me dat allemaal. Ik herinner me de foto van jou en Luka die in een zilveren lijstje op mijn bureau stond. En dan herinner ik me huiverend het moment waarop een straal zonlicht glinsterde op de rand van het fotolijstje en ik me realiseerde dat ik hem had achtergelaten in de auto, en de angst schoot door mijn armen en in mijn borst.

    Terwijl ik researchpapieren achter me verstrooide, rende ik naar de deur in de richting van de liften, waar ik op de knop ramde tot mijn duim wit werd. De ene lift ging omhoog, toen een volgende. Ik vloog naar de trap, nam die met vijf, zeven treden tegelijk, en rende toen door de deuren naar buiten. Verblind door de schittering van de meizon keek ik omhoog naar de kerk, met achter zijn oude en strakke torenspits de parkeergarage.

    Het terras van Patisserie Valerie zat vol vermoeide toeristen die er hun caffè latte aan het drinken waren. Ze aten er enorme croissants bij waarvan schilfers door de bries werden meegenomen en hemelwaarts bewogen. Het was die bries die me hoop gaf. De koele bries die laag over het water van de Theems ging, omhoog langs Gracechurch Street, door Bishopsgate en toen de haartjes op mijn armen en de zonneschermen van de winkels aan Brushfield Street omhoog liet komen. Ik rende in paniek over de straat, waar een witte Escort-bestelwagen achter me aan kwam rijden. Ik zwenkte uit, hoorde geschreeuw achter me, gleed op mijn leren zolen, en was toen aan de overkant van Commercial Street, in de schaduw van de kerk.

    De kerk rees op uit de donkere omringende gebouwen als een arm uit een meer. Ik keek er vaak naar als ik aan het werk was. Met de telefoon tussen mijn schouder en oor geklemd dwaalden mijn gedachten regelmatig af als ik naar de spits keek. Die leek iets zuivers en hoopvols te vertegenwoordigen terwijl hij zich probeerde los te maken van zijn aardse omgeving. Ik dwong mijn gedachten terug naar het heden. Het begon echt warm te worden. Ik duwde de deur van de parkeergarage open en stortte me naar binnen in de klamme lucht.

    Koude trapleuningen waren glad onder mijn handen. Ik slingerde, dronken van snelheid, van de ene kant naar de andere terwijl ik de trappen op stormde. Elke bocht beloofde de laatste te zijn, maar was dat niet; elke deur beloofde uit te komen op het hoge en gevaarlijke dak, maar deed dat niet; elke verdieping stond vol met donkere, schimmige auto’s. Auto’s die me die ochtend vóór waren geweest bij het parkeren, auto’s die niet waren opgehouden door een statistisch gezien onwaarschijnlijke combinatie van stoplichten, stilstaande bussen en oude mensen die de weg overstaken; auto’s die dan misschien geen veilige plek waren om er een tweejarig jongetje achter te laten, maar in ieder geval geen noodlottige plek, niet zoals daarboven op het brede dak. Toen ik naar buiten kwam in het ongelooflijk heldere daglicht, zag ik de Polo geparkeerd staan aan de andere kant van de grijze betonnen dakverdieping. Zag het kinderzitje met zijn blonde hoofdje erboven uit.

    Hij bewoog zich niet. Het raam dat ik een klein stukje had opengelaten, weerspiegelde de hemel. Geen geluid van gehuil. Mijn vingers tegen het warme metaal van de deurklink, gerommel met sleutels. Toen ging het portier open en kwam de lucht me tegemoet. Ik greep naar de veiligheidsgordel, worstelde met de gesp en trok aan de zwarte banden om hem te bevrijden.

    Een stortvloed van nutteloze beelden overvalt me als ik nu probeer alles te reconstrueren. Een vage herinnering aan lucht die uit kleine longen wordt geperst, een borstje dat omhoogkomt, even trilt en dan niets meer. Zijn gezichtje was heel rustig, niets van de rode woede die ik had verwacht. Mondje dichtgeknepen en afkeurend, met vlekjes geelwit schuim. Zijn bleke huid was strak getrokken rond geaderde slapen waar blond haar langs streek. Ik tilde hem op, zijn lijfje slap en meegevend. Ik trok zijn sokjes uit – ik weet niet waarom – en zijn voetjes waren donker door gebarsten bloedvaatjes. Zijn rug zat tegen zijn T-shirt geplakt en het zweet druppelde in een kring op de grond terwijl ik hem tegen mijn borst hield, en een week oude fles Evian over hem leeggoot die ik had gevonden toen ik graaide tussen gescheurde wegenkaarten op de vloer van de auto. Ik kuste zijn hete gezichtje en waaierde hem koelte toe, stapte toen in en reed naar beneden.

    Ik hield hem tegen me aan gedrukt terwijl ik blindelings over ontelbare verkeersdrempels, door rood en over trottoirs reed in de richting van Waterloo. Toen we bij het ziekenhuis aankwamen, drukte ik zijn borst tegen mijn oor, en stond mezelf de luxe van een kort moment met hem toe. Even was er – misschien – de langzame bons van een hartslag. Ik rende naar de Eerste Hulp en schreeuwde: ‘Jezus, help me! Jezus, mijn kind.’ Alles was beweging. Dokters namen Luka uit mijn armen, legden hem voorzichtig op een brancard, en renden door de lange gangen met op regelmatige afstanden banen stripverlichting. Ik rende dom mee terwijl ik zijn handje bleef vasthouden. Het zuurstofmasker was te groot voor hem en een verpleger met getatoeëerde onderarmen hield het tegen zijn gezichtje. Uiteindelijk een deur waar ik niet door mocht. Ik ging zitten en toetste jouw nummer, mijn vingers dik en onhandig op de toetsen van de BlackBerry.

    Je arriveerde in een storm van ingehouden energie; je handen bewogen heel snel terwijl je met de dokter sprak. Je was zeven maanden zwanger en droeg je grote buik vóór je als een wapen. Je huilde niet. Je stond over me gebogen en keek op me neer, maar ik kon je niet aankijken. Je ogen waren zo droog, zo ver verwijderd van tranen, zo koud. Ik wendde me van je af. Ik leunde tegen de witte ziekenhuismuur, drukte mijn voorhoofd tegen het klamme pleisterwerk en sloot mijn ogen.

    I

    Edinburgh en Londen

    Op de universiteit droomde ik er constant van om in Londen te gaan wonen. Ik keek continu vooruit en stond zelden even stil om te genieten van mooie momenten; ik rende maar door. Dat deden we allemaal. Als de wind in Edinburgh mijn sjaal tegen mijn hals drukte, Vero liet wegduiken in de warmte van mijn armen, Henry gebukt liet lopen terwijl hij zijn tranende ogen met zijn magere handen beschermde, dan duwden we onszelf vooruit, tegen de wind in, naar Londen toe. De enige vrienden met wie we het contact warm hielden waren degenen met een flat in Londen en een leven in Londen. We leefden voor de easyJet-vluchten op vrijdagavond, gingen opgewonden zuidwaarts in onze avondkleding, met champagne die over de rand van plastic bekers werd gemorst tijdens de landing.

    In de onbezonnen jacht op ervaring maakten we ons ruw los van onze jeugd, op weg naar een toekomst met bittere teleurstellingen. Maar niemand nam de moeite om ons te vertellen dat we het allemaal in ons op moesten nemen, de beelden in onze herinnering moesten branden, de emoties diep in ons hart moesten bewaren. Omdat dit al snel het enige zou zijn wat we nog zouden hebben.

    Vero stond met haar rug naar ons toe, armen gespreid. Haar zwarte sjaal wapperde achter haar in de wind, alsof ze een heks was. Het was vroeg in de avond en de zon scheen recht in ons gezicht, wierp vingers van licht tussen de torens en spitsen van de oude stad. Boven ons dreigde een grote wolk met regen. Het begon al donker te worden. We stormden de heuvel af. Henry haalde ons al snel in, waarbij zijn lange benen over heidestruiken en zandbulten sprongen. Vero struikelde en ik boog me om haar overeind te helpen. Ik voelde de zwaarte van haar sjaal tegen mijn koude handen, de warmte van haar lichaam eronder. Terwijl ik omkeek in de richting van de heuvel zag ik hoe de nacht zich verzamelde in het oosten en één werd met de schaduwen van het Nationale Monument op Calton Hill. We vlogen naar beneden terwijl de regen op onze huid prikte. Omlaag en de weg over, naar de bar van The Balmoral, waar Henry al ademloos op een barkruk zat met een fles wijn en drie glazen. De herinnering kleurt die dagen goud.

    We probeerden met zo veel mogelijk glamour te leven. Henry, wiens vader een ouderwetse krant had met kelderende oplagecijfers, ontving een toelage waarmee hij de huur van ons appartement in de New Town betaalde, en die hem in staat stelde om zonder erbij na te denken de rekening van een etentje te betalen of drankjes te bestellen. Vero leek altijd voldoende geld te hebben om het te redden. Ze had een rijke oom en peetouders die dol op haar waren; de gedachte dat Vero arm zou zijn, leek op de een of andere manier wansmakelijk. Ze wekte de indruk van grote rijkdom, zelfs wanneer ik wist dat ze nog maar tien pond had; geld leek altijd wel ergens vandaan te komen. Ze liet soms een stapeltje bankbiljetten achter op mijn bureau als ze wist dat ik helemaal aan de grond zat; vergezeld van een boodschap van haar, met een wenkbrauwpotlood dwars over het gezicht van Hare Majesteit gekrabbeld.

    Ik leerde Henry kennen in de Teviot Underground-bar tijdens mijn eerste dag op de universiteit. Ik had die dag doorgebracht met kamers in en uit te lopen om er formulieren te halen en weer in te leveren, me aan te melden voor sociëteiten, en in te schrijven voor de vakken van mijn studie Engels. En overal waar ik naartoe ging, zag ik een lange, hoekige jongen met piekerig blond haar en rode wangen die met grote passen voor me uit liep, een groep meisjes met grote ogen in zijn kielzog. Die avond stortte ik me in de benauwde ondergrondse bar, waar ik de lange jongen aan een tafel in een hoek zag zitten. Ook al waren alle andere plaatsen aan de tafel bezet, toch leek hij op de een of andere manier alleen. Zijn hoofd stak boven de rest uit en zijn blik ging in schichtige cirkels door de ruimte. Hij hief zijn glas bier naar zijn mond en ik zag hoe de meisjes keken terwijl hij dat deed, zag hoe hun blikken op zijn keel bleven rusten, de beweging van zijn adamsappel. Hij zette zijn glas neer, stak zijn hand op en wenkte me glimlachend.

    ‘Jij studeert toch ook Engels, niet? Wil je hier komen zitten? Je zult zelf een stoel ergens vandaan moeten halen. Ik heet Henry Grey.’

    We werden heel snel vrienden, en struikelden over onze woorden in onze conversatie die avond, terwijl we van de bar naar een club gingen, en daarna naar zijn kamer die was volgepropt met prullaria, boeken, tapijten en kleurige kussens. Aan de muren hingen veel zwart-witfoto’s.

    In de beginperiode van onze vriendschap sliepen we nauwelijks, kletsten tot diep in de nacht, verkenden samen de donkere stad. Hij was excentriek, verlegen en vriendelijk. Zijn rustige stem lispelde licht en met zijn lange, slanke vingers zocht hij naar woorden terwijl hij sprak. Toch bleven de meisjes hem volgen, sloegen hem gade in clubs terwijl hij danste met grote spastische sprongen, opgaand in de muziek, even bevrijd van zijn verlegenheid.

    Edinburgh sleurde ons mee in een opeenvolging van galadiners, wervelende bals en trips naar prachtige huizen in de Schotse Hooglanden. Met behulp van Henry loog ik en bedacht ik verhalen om voor een weekend te worden uitgenodigd, om korte tijd te worden toegelaten tot die beau-mondegroep. Henry en ik gingen van colleges naar de kroeg, van de kroeg naar Vero bij Montpelliers, en daarna dronken verder om ergens te gaan eten en dansen.

    Toen Vero mijn leven binnenstormde, was het nog steeds ontgroeningsweek, en Henry was uit eten met een vriend van zijn vader. Er was een feest voor studenten Engels in The Voodoo Rooms. Ik droeg een gehuurde smoking met een strikje; ik voelde me opgelaten en niet op mijn plaats te midden van de jongens in hun maatsmoking en de meisjes in hun zilveren lange avondjurken. De muziek was te hard, en ik had er genoeg van om te kijken naar de mooie blonde meisjes die elegant over de dansvloer wankelden om te praten met jongens die ze al eeuwen kenden, de jongens die op de particuliere kostschool bij hen in de buurt hadden gezeten, de jongens die als eersten met hun vingers onder de rand van hun functionele witte onderbroek hadden mogen voelen.

    Ik liep de late septembernacht in. Ik herinner me de groepen mensen die voor The Café Royal stonden te drinken, de gloed van Princes Street, die zich naar me uitstrekte als een arm behangen met armbanden vol edelstenen. Ik stak nog een sigaret op, maakte mijn strikje los en liet het op straat vallen. Ik hoorde een geluid, misschien een stem, en keek op. Op het balkon van een kamer in The Balmoral stond een meisje naar me te kijken. Ze hield haar glas ondersteboven en gooide het met een boog omlaag, zodat het op de stenen beneden te pletter sloeg. Ze wierp me een kus toe en ging weer naar binnen. Ik stak de straat over en ging via de zware draaideuren het hotel binnen.

    Ik ging aan de vaag verlichte bar een biertje zitten drinken en kletste wat met de barman. Hij was net afgestudeerd en we praatten over zijn onderzoek en de kou van de stad in de winter, toen hij plotseling zweeg. Ik draaide me om en daar stond het meisje van het balkon. Ze stond half van ons afgewend in de hal van het hotel. Ze droeg hoge hakken en een zwart jurkje met een blote rug, en stond daar onder de grote kroonluchter. Onder de intensiteit van het licht leek het alsof ze was vastgelegd op een zwart-witfoto. Het licht scheen op haar erg bleke huid, haar zwarte haar, haar donkere wenkbrauwen. Maar toen richtten onze ogen zich langs haar gezicht omlaag naar rode lippen, vochtig van champagne. Ze gooide haar hoofd achterover en lachte in zichzelf, en stapte daarna de duisternis in.

    De barman keek verdwaasd en maakte toen een gebaar alsof hij mij eruit wilde gooien.

    ‘Je moet achter haar aan. Ga! Het bier heb je van mij.’

    Ik ging naar buiten, de frisse avond in. Een vurige punt gloeide aan de rand van het terras, in de richting van het golfplaten dak van het treinstation. Ik liep erheen en trof haar daar rokend aan. Ze glimlachte toen ik dichterbij kwam, nam me in haar armen en kuste me; rook, drank en een mond droog van de champagne. Toen ze zich losmaakte, legde ik mijn jasje om haar schouders en liet het zacht op haar blote, koude huid vallen. Met haar sigaret tussen haar tanden grijnsde ze naar me en kruiste haar armen over haar borst om de kraag op te zetten.

    ‘Hallo, ik heet Veronique Cavellin. De meeste mensen noemen me Vero. Hoe heet jij? Je bent heel knap.’

    We liepen gearmd terug naar het hotel. Ze rende naar de receptie en pakte er een chocolaatje, verpakt in folie. Ze maakte het open, liet de folie vallen zodat die glinsterend op de grond viel en stopte het donkere chocolaatje in haar mond, nadenkend kauwend terwijl ze naar me terugliep. Ze droeg hoge hakken waarmee elk ander meisje van onze leeftijd er hoerig zou hebben uitgezien, maar bij Vero leken ze haar raffinement te bevestigen. In de lift kuste ze me opnieuw en ik proefde de bittere chocola, kon voelen hoe die aan haar tong geplakt zat en een film op haar tanden achterliet. Ik ging met mijn vingers langs haar rug en voelde de gespannenheid van haar schouders, de zachte kraakbeenranden van haar ruggengraat. Ze sprak met een stem die warm, diep en ondeugend was.

    ‘Ik ben op een feest dat een jongen hier geeft. Hij heeft een hele verdieping afgehuurd, en een meisje dat samen met mij rechten studeert, vroeg of ik met haar meeging. Saaie mensen, maar de champagne is gratis en het is er leuker dan op het feest waar ik hiervoor was. Zullen we naar binnen gaan?’

    De liftdeuren gingen open en muziek, sigarettenrook en gelach vulden de lucht. Vero liep eerst de gang af, probeerde de deuren, op zoek naar wijn. Een jongen in een broek met een Schotse ruit en een loshangend smokingoverhemd kwam wankelend op ons af.

    ‘Vero. Goddank. Ik dacht dat je was weggegaan. Wat fijn dat je er bent. Iedereen blijft hangen in de zaal. Kom met me dansen.’ Hij trok aan haar arm.

    ‘Nee, dank je.’ Ik stapte naar voren, haalde zijn hand van Vero.

    ‘Wie ben jij?’ Hij leek erg dronken te zijn, en zijn gezicht werd rood terwijl hij me scherper aankeek.

    ‘Charlie Wales. Een vriend van Vero. Ze vroeg me mee. Ik hoop dat dat goed is. Leuk je te ontmoeten.’

    Vero en ik liepen langs hem heen en gingen een ruimte vol zwetende lijven binnen. We doken door de mensenmassa, pakten onderweg een fles champagne mee, en gingen naar het balkon. We zaten te praten en te drinken en ontdekten dat we op dezelfde verdieping woonden in het studentenhuis, dat ze me al een paar dagen in de gaten hield, me al eerder had zien lopen en me vaker herkende dan ze vond dat goed voor haar was – als een oude vriend die nog niet was langsgekomen, zoals ze het omschreef. We kusten elkaar teder, opgekruld in een hoek met mijn jasje over onze benen. Dagen die goud werden gekleurd.

    Ik herinner me een dageraad. Oktober in ons laatste jaar. Vero en ik waren uit elkaar, hadden het weer goedgemaakt, waren weer uit elkaar, begonnen met anderen uit te gaan. Maar toch waren zij, Henry en ik onafscheidelijk. We waren naar een landhuis in Zuid-Frankrijk gevlogen, en de opwinding spatte van ons af terwijl we nonchalant naar het vliegtuig voor Nice liepen. We veinsden verveling, maar verheugden ons stiekem op de glamour rondom de uitnodiging. We haalden de hele nacht door in een club in Cannes en reden terug op suffe brommertjes door de dikker wordende ochtendlucht, toeterend en harder rijdend tegen de heuvels op, die geurden naar rozemarijn, lavendel en wilde venkel. We lagen als aan de kant gegooide gympen rond het zwembad. De ochtendhemel was als een hoornschelp, roze dat geleidelijk vervaagde naar wit. Zwaluwen doken laag over het zwembad om insecten te vangen, waarbij het water hun geelbruine borsten turkoois kleurde. Vero liet haar voeten in het water hangen en ik zag de lichtstrepen van de zwembadverlichting die ze vergeten waren uit te doen tegen haar benen op dansen, om verloren te raken in de schaduw waar haar dijen samenkwamen onder een denim minirok.

    Een van de tweeling, van wiens ouders het huis was, had joints gerold. We bliezen de rook omhoog en intussen praatte Henry met een trage, lome stem, om wolkenformaties en trekpatronen van vogels te beschrijven. Vero legde haar hand op mijn borst en ik boog me voorover en beet in de huid tussen haar duim en wijsvinger. Ze duwde haar hand verder in mijn mond, kreunde bij de pijn en glimlachte toen naar me. Ze rolde weg, het zwembad in, en dook onder water, waarbij haar zwarte haar zich als zeewier achter haar uitspreidde terwijl ze zwom. Intussen schopte ze haar rokje uit en draaide zich rond om haar T-shirt te verwijderen, waarna ze zich optrok aan de andere kant van het zwembad in alleen nog haar slip. De jongens floten en ze draaide zich om en keek me recht aan, terwijl de zon achter haar opkwam.

    Ik verlangde ernaar om te leven op de luchtige manier van onze vrienden in Edinburgh, verlangde ernaar om met dezelfde lichte tred door de wereld te lopen, onbewust en onverschillig voor het gewicht van een leven dat samengedrukt werd tegen koude noodzaak. Ik wilde Vero dat bestaan bieden, haar een toekomst geven van gedachteloos geld spenderen en zorgeloze extravagantie, omdat ik wist dat ze daarnaar hunkerde.

    Toen ze me voor de eerste keer verliet, tegen het einde van ons eerste trimester in Edinburgh, brandde ik van afgunst om de cadeaus waaronder haar aristocratische nieuwe vrienden met hun blozende gezichten haar bedolven. Ik wilde graag denken dat ze alleen met hen speelde totdat ik rijk genoeg zou zijn om hetzelfde te doen. Ik zat vaak aan het voeteneind van haar bed als ze me vertelde over het uitgaan van de zoveelste relatie; ik bladerde vaak door de modetijdschriften en interieurbladen op haar bureau terwijl we aan het praten waren. Ik was er zeker van dat als ik die schitterende jurken voor haar kon kopen, haar kon meenemen naar die hotels in de zon, een huis kon inrichten met die luxe voorwerpen, ze weer van mij zou zijn. En toen we naar Londen verhuisden, had ik maar één verlangen – om snel en imposant rijk te worden.

    Onze hele sociale kring zou naar de City gaan. Tijdens onze studie waren de effectenbeurzen meedogenloos en constant blijven stijgen, en de banken, effectenmakelaars, verzekeringsmaatschappijen en advocatenkantoren zagen pas afgestudeerden als een bron van goedkope, gretige werknemers. De overeenkomst was duidelijk – geef ons jullie jaren als twintigers en wij zullen ervoor zorgen dat je na je veertigste niet meer hoeft te werken. Er gingen verhalen over pas afgestudeerden die bonussen van een miljoen pond verdienden. Die kwamen dan later terug om studenten te werven, op te scheppen en te hard te praten in de pub waar ze rondjes gaven. Maar mijn vrienden hadden iets op mij voor. Hun vaders werkten allemaal in de City, of hadden goede connecties bij de banken die hun onroerendgoedimperiums, scheepvaartmaatschappijen en chemische fabrieken steunden. Om bij hen in de buurt te kunnen blijven, ging ik ook solliciteren, bezocht ik de banenmarkten, kocht boeken over accountancy en ondernemingsfinanciering. Ik zou in een jaar meer gaan verdienen dan mijn vader in zijn hele leven, mezelf verzekeren van Vero en een luxe leven, mijn toekomst kopen met mijn jeugd.

    Op een woensdagavond in december kwam ik terug in het huis in Fulham na opnieuw een vergeefs sollicitatiegesprek. Ik hield het kaartje van de ceo in mijn hand totdat het vochtig was en smerig van de metro. Ik liet het vallen tussen de tralies van een souterrainraam terwijl ik Parsons Green Lane in liep. Op het kaartje stond een bladerloze boom in zilveren reliëfdruk. Silverbirch Capital was een van de agressieve krediethedgefondsen die zich de afgelopen jaren hadden gevestigd in West End. Ze hadden me niet met zo veel woorden gezegd dat ik de baan niet zou krijgen, maar de receptioniste overhandigde me mijn jas met een bepaald soort gereserveerd medeleven dat ik had leren herkennen en vrezen. We wisten allebei dat ik de stank van mislukking om me heen had hangen. Ze hield mijn versleten trenchcoat met een zwierig gebaar op en gaf me een vriendelijk klopje op mijn schouder toen ik vertrok. Ik stak een sigaret tussen gebarsten lippen terwijl ik de bijtende wind tegemoet ging. Arabesken van losse sneeuw dansten om me heen terwijl ik door Berkeley Street sjokte en afdaalde naar de metro.

    Een grijsbruine operatiehandschoen lag op de straat voor het huis in Fulham. Ik zocht naar sleutels in de voering van mijn jasje, waarbij ik probeerde mijn zakken niet nog verder te scheuren. Het hek naar het huis piepte zijn bekende begroeting en ik opende de deur, en deze keer was zowel Henry als Vero thuis. Vero had een cassoulet gemaakt en het huis was warm en geurig en vol licht.

    Terwijl ik de zitkamer binnenliep, liet Henry de kurk van een fles champagne knallen die hij had gestolen uit de wijnkelder van zijn vader. Hij nipte het bruisende schuim van het groene glas waarin de drank tuimelde.

    Ik gooide mijn jas op een stoel in een hoek. ‘Ik heb de baan niet gekregen.’

    ‘Hebben ze je dat verteld, Charlie? Ik durf te wedden van niet. Wedden dat je ’m wél hebt.’ Henry sprong overeind, kwam naar me toe, omhelsde me en duwde me een glas in mijn hand. Ik zag Vero in de deuropening van de keuken staan vanwaar ze ons glimlachend gadesloeg.

    ‘Nou, ze hebben het niet precies zo gezegd, maar ik weet intussen wel hoe het gaat... Hoewel ik de indruk had dat de directeur me wel mocht. Maar ik begrijp nu eenmaal heel weinig van hun wereld.’

    ‘Het komt allemaal goed, schat.’ Vero’s stem was als het gespin van een poes, zacht als de sjaal die ze om haar schouders had geslagen. ‘Je bent veel te negatief over jezelf. Kijk nou toch eens.’ Ze nam mijn kin in haar linkerhand en draaide mijn gezicht naar het licht. ‘We willen dat je gelukkig blijft. Het is een schande om een mooi gezicht zoals dat van jou vol rimpels te zien. Ik reken op je, Charlie. Ik reken erop dat je maakt dat alles draaglijk lijkt. Onthoud dat. En nu gaan we eten.’

    Vero neuriede bij zichzelf terwijl ze de dampende stoofschotel naar de tafel bracht en ons bediende. We zaten aan tafel te praten en haalden vol heimwee herinneringen op, onze stemmen heerlijk zwaar door sigarettenrook. Het was een mooi moment in een godsgruwelijk jaar. Ik boog me voorover en plantte een kus in het naar rook ruikende opgestoken haar van Vero.

    De sneeuw begon te vallen en bleef nu liggen. Henry opende een fles rode wijn en we keken hoe de sneeuw hoger werd bij de openslaande deuren die toegang gaven tot onze betonnen binnenplaats. We haalden jeugdherinneringen op. Met haar hese stem beschreef Vero het Normandië uit haar jeugd en haar invalide vader – een briljant chirurg die polio had gekregen toen hij werkte in een ziekenhuis in Sierra Leone.

    ‘...En we zaten zo vol na de lunch dat we gewoon wankelden als we daarna een wandeling door laantjes gingen maken. Mijn broer en ik bleven achter en rookten sigaretten, terwijl mijn vader voor ons uit schoot in zijn rolstoel. Ik herinner me hoe de zon het gras in een heel lage hoek raakte, en de dauw er gewoon af brandde... Mijn papa maakte me soms om vier uur in de morgen wakker en haalde me naar zijn kamer om naar een werk van Bach te luisteren dat hem uit zijn slaap had gehouden, of om tekeer te gaan over nieuws over de Amerikaanse verkiezingen...’

    Henry’s wereld was alles bij elkaar genomen veel moeilijker. Zijn ouders woonden afwisselend in Chelsea en Suffolk, en hielden zich wanhopig vast aan een beeld van het oude Engeland. Zijn zus Astrid had geprobeerd zelfmoord te plegen. Met zijn manier van praten, evenals zijn blik, leek hij de dingen aarzelend te benaderen, bezorgd dat dingen in beweging zouden komen voordat hij er zou zijn.

    ‘...Mijn vader schreef ooit eens een artikel over, nou, ik denk dat het over moeilijke tieners ging, maar in werkelijkheid ging het gewoon over Astrid. Voor de weekendbijlage. Astrid was er helemaal kapot van, het arme kind. Ze schaamde zich dood dat het daar allemaal voor iedereen te lezen stond. Ik geloof dat mijn moeder op dat moment besloot om haar in de inrichting te laten opnemen. Als jullie... misschien zouden jullie haar daar eens kunnen opzoeken. Dat zou haar goed doen. Ik heb gemerkt dat mijn ouders alle hoop voor hun huwelijk hebben opgegeven sinds Astrid weg is. Alsof ze het ter wille van haar nog samen hebben geprobeerd...’

    Mijn eigen verhaal was vreselijk gewoon. Een jeugd met diverse tinten grijs. Een paar meisjes van wie ik de naam was vergeten, wat geëxperimenteer met drugs, maar dat maakte het allemaal nog eens extra deprimerend gelijk aan het leven van elk ander kind dat opgroeit in een stadje bij de zee, luisterend naar muziek die de aantrekkingskracht en opwinding van de grote stad weergeeft. Ik verlangde er hevig naar om te ontsnappen, en Edinburgh had daarvoor gezorgd – zo ver mogelijk weg van dat troosteloze zuidoosten als maar mogelijk was. Ik had toneelstukken geschreven voor mijn kleine schooltheater, erover gedroomd om schrijver van toneelstukken of theaterrecensent te worden, en Edinburgh met zijn Festival en studie Engels die was geconcentreerd op Shakespeare, had me perfect geleken. Maar toen ik eenmaal daar was werden de feesten, de coke en de glamour het belangrijkste, en het theater was iets waar we maar af en toe naartoe gingen, altijd dronken, om er in de pauze alweer te vertrekken.

    We zwegen een tijdje terwijl de sneeuw bleef vallen en de lucht boven ons blauw werd van de sigarettenrook. Ik keek hoe Vero met een lok haar speelde en die om haar vinger wond. Die raakte bijna het uiteinde van haar sigaret en geschrokken bewoog ze zich naar achteren. Ze zag dat ik haar gadesloeg en wierp me een snelle, verlegen glimlach toe. Ik ruimde de tafel af terwijl Henry zijn voeten op de vensterbank legde en zachtjes in zichzelf zong, waarbij zijn stem door de met rook gevulde lucht klonk met gefluisterde uitbarstingen. Vero ging met hem meedoen zodra ze de woorden kende. Ze moesten allebei lachen als ze die fout had. Het waren gezongen kinderversjes en kerstliedjes, en ik was ademloos, moe en blij.

    Toen ging Vero naar bed, en Henry en ik openden nog een fles wijn. Hij praatte met zijn zachte stem en wrong zich in allerlei bochten in zijn stoel in pogingen om lekker te zitten. Hij leunde achterover en strekte zijn handen uit om woorden uit de lucht te plukken terwijl hij aan het praten was. Zijn lippen waren donkerrood van de wijn en zijn wangen hadden een hoge kleur, maar zijn ogen waren altijd koel en afstandelijk.

    Henry was bezig met het maken van foto’s voor een boek over daklozen in Londen voor een vriend van zijn vader die een uitgeverij had. Hij nam foto’s van grijsogige zwervers onder grijze bruggen boven het grijze water van de Theems. Hij spreidde een paar van die foto’s uit op de tafel. Ik zag een vrouw die haar kind omhooghield in de richting van de camera, alsof ze probeerde onheil af te weren; een oude vrouw die haar handen samenperste boven een vuur in een olievat. Ik had het gevoel dat Henry zich op de een of andere manier veiliger voelde achter de lens van een camera. Het was zijn manier om de wereld frontaal te benaderen. Henry bleef naar de foto’s kijken terwijl hij de wijn ronddraaide in zijn glas. Zijn stem klonk snel.

    ‘Hou je... hou je nog van haar, Charlie?’

    Ik keek naar hem, en blies zuchtend een stroom rook uit.

    ‘Natuurlijk. Ik denk dat ik altijd van haar zal blijven houden.’

    Henry plantte zijn vingers op de tafel, zodat de toppen wit werden. Zijn ogen werden even wazig en richtten zich toen op mij vanuit het vage licht.

    ‘Ik herinner me nog dat ik jullie tweeën samen zag toen we nog maar kort in Edinburgh waren. Ik keek naar jullie als een soort toonbeeld van hoe alles goed zou kunnen komen. Hoe alles goed kan komen voor de mensen die het verdienen.’

    Ik lachte hol.

    ‘Jezus, Henry, ik kan dit niet echt goed komen vinden. Ik behoor tot de langdurig werklozen, zij heeft een baan waar ze de pest aan heeft en het enige waaraan ik kan denken is hoe ik genoeg geld kan verdienen om haar terug te krijgen. Dat als ik in staat zou zijn om haar mee te nemen naar de zon, weg uit Londen, dat er dan weer iets zou kunnen oplaaien. Tragisch, toch?’

    ‘Nee. Nee, ik vind het echt niet tragisch. Het is op dit moment allemaal een beetje droevig. Maar alles zal echt wel goed komen voor jullie tweeën. En jullie hebben tenminste elkaar.’ Hij tilde zijn handen van de tafel en hield die voor zijn gezicht, bestudeerde zijn nagels en de huid van zijn knokkels in het flikkerende licht. Ik nam een slok wijn.

    ‘Ik heb afgelopen donderdag iets heel vreemds gedaan, Henry. Ik had een sollicitatiegesprek bij een verzekeringsmaatschappij aan de Strand, voor een middelmatige kantoorbaan. Geen indrukwekkend salaris, maar langzaam begin ik mijn vroegere hoge eisen te matigen. Ik wil nu gewoon een baan. Alles wat geen totale vernedering is. Ik had nog maar twintig pond voor de rest van de week, en dus besloot ik om naar huis te lopen. Het was vijf uur ’s avonds en ik schatte dat ik er een uur over zou doen.

    Het regende heel zacht maar wel constant – je kent dat soort regen wel – en al snel sopte ik in mijn schoenen en zogen mijn broekspijpen de plassen op. Ik stond voor The Ritz en een taxi passeerde me en spatte een muur van water op die me doorweekte. Ik wist dat ik mijn pak zou moeten laten stomen. Eerst was ik razend en daarna alleen nog maar gedeprimeerd. Ik besloot toen – wat kan mij het geld schelen – dat ik in The Ritz iets zou gaan drinken. Ik liep naar binnen en het is daar een en al goud, terwijl ik daar druipend en dampend stond. Intussen waggelden in bont gehulde vrouwen langs me, hun dikke mannen met zich meeslepend. Ik moet er verloren hebben uitgezien, want drie hotelbedienden kwamen op me afgesneld om me te vragen of ze me konden helpen.’

    Ik boog me voorover en vulde Henry’s glas. Daarna schonk ik mezelf nog eens bij. Ik ging naast hem zitten. We keken allebei door de raam het donker in, waar het af en toe opwaaien van de sneeuw werd gevangen in kaarslicht.

    ‘Ik werd naar de bar gebracht en natuurlijk kostte het goedkoopste bier daar zeven pond. Ik had gehoopt dat het er glamoureus en opwindend zou zijn. Ik denk dat ik erheen ging om mezelf eraan te herinneren waarom ik eigenlijk op jacht was naar een baan in de City. Maar het was er helemaal niet opwindend. Er was een tafeltje met vrouwen van middelbare leeftijd die naar Londen waren gekomen om te winkelen, en ze dronken idiote cocktails met paraplutjes en geglaceerde kersen. Maar verder was de bar leeg.

    Ik zat heel lang met mijn glas bier voor me en luisterde naar de vreselijke jazz en het geluid van auto’s die door de plassen buiten scheurden. Toen kwam een meisje dat ik herkende naar binnen. Suzie Applegarth – herinner jij je haar nog? Ze was een jaar verder dan wij.’

    ‘Ja, natuurlijk. Ik geloof dat onze ouders bevriend zijn. Ze is... ze is heel mooi. Tamelijk dik, maar mooi om te zien.’

    ‘Nou goed, ze ging aan de bar zitten en bestelde iets te drinken. Ze had mij niet in de gaten, zoals ik daar zat met nog een bodem bier in mijn flesje. Ze bestelde een glas champagne en zat daar aan de bar, heel stil, en ze zag er vreselijk gelukkig uit. Na een poosje kwam Toby Poole binnen. Hij zag er iets ouder uit dan in Edinburgh. Hij zwaaide Suzie van haar barkruk en ze omhelsden elkaar, wat eeuwen leek te duren, voordat hij voor zichzelf een biertje bestelde. Ze zaten heel dicht bij elkaar, en raakten elkaar aan terwijl ze praatten. Ik ving flarden op van wat hij zei. Allemaal over zijn werk, en over een fonds dat ze hem hadden gevraagd om te gaan beheren. Hij maakte zijn stropdas los en zij drong erop aan dat ze allebei nog een glas champagne zouden nemen om het te vieren.

    Toen ze vertrokken, wachtte ik nog even, betaalde mijn rekening en volgde hen. Ik schoot de weg over en bleef in de schaduwen staan. Maar ze gingen niet ver. Niet verder dan Le Caprice, waar ze aan een tafeltje bij het raam gingen zitten, en nog meer champagne bestelden. Ik stond daar in de regen en sloeg hen gade vanuit de schaduwen aan de andere kant van de weg, en ik benijdde hen allebei zo erg. Intussen vroeg ik me af waarom dit soort gemakkelijke succes niet mijn kant op kwam. Ik vertrok na een uur of zo en liep naar huis, terwijl ik me vreselijk voelde.’

    Henry zat nog steeds in het donker te staren. Ik kon zijn spookachtige weerspiegeling in het vage licht zien. Toen wendde hij zich tot mij en greep mijn hand, zijn ogen plotseling helder, zijn stem scherp.

    ‘Je moet niet jaloers zijn op dat soort mensen. Ze... ze zijn niet

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1