Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Uit hart en wereld 1
Uit hart en wereld 1
Uit hart en wereld 1
Ebook176 pages3 hours

Uit hart en wereld 1

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

In de bundel Uit hart en wereld is een diverse verzameling verhalen van de Deense dichter, romanschrijver en sprookjesschrijver Hans Christiaan Andersen bijeengebracht. De verzameling verscheen aanvankelijk in het Duits, onder de titel Aus Herz und Welt. Opvallend is, dat de verhalen uit deze verzameling pas daarna in het oorspronkelijke Deens gepubliceerd werden. -
LanguageNederlands
PublisherSAGA Egmont
Release dateDec 21, 2018
ISBN9788726119282
Uit hart en wereld 1

Related to Uit hart en wereld 1

Titles in the series (100)

View More

Related ebooks

Related categories

Reviews for Uit hart en wereld 1

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Uit hart en wereld 1 - H.C. Andersen

    Uit hart en wereld 1

    Translated by W.J. Mensing

    Copyright © 1860, 2018 H.C. Andersen and SAGA Egmont

    All rights reserved

    ISBN: 9788726119282

    1. e-book edition, 2018

    Format: EPUB 2.0

    All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrievial system, or transmitted, in any form or by any means without the prior written permission of the publisher, nor, be otherwise circulated in any form of binding or cover other than in which it is published and without a similar condition being imposed on the subsequent purchaser.

    SAGA Egmont www.saga-books.com – a part of Egmont, www.egmont.com

    EENE VERTELLING UIT ZANDDUINEN VAN JUTLAND.

    Dit is eene vertelling uit de zandduinen van Jutland, doch die niet in Jutland, maar ver van dit noordsche schiereiland, in het zuiden, en wel in Spanje begint. De zee is de groote weg tusschen die twee landen. Verplaats u dus in uwe gedachten naar Spanje. Het is daar warm en heerlijk schoon, daar groeijen de vuurroode granaatbloesems tusschen donkere laurierboomen; van de bergen waait een frissche verkwikkende wind over de oranjegaarden, oveule prachtige Moorsche zalen met hare vergulde koepeldaken en bontgekleurde wanden; kinderen trekken in processie door de straten met lichten en wapperende vanen, en over hen verheft zich hoog en helder een hemel vol vonkelende sterren, onder gezang, op de maat der castanjetten, zweven en huppelen knapen en meisjes in den dans onder bloeijende acaciaas, terwijl de bedelaar, op een rijk gebeeldhouwd blok marmer gezeten, zich verkwikt aan een saprijke watermeloen en zijn leven half droomend geniet; het gansche tooneel is

    een liefelijke droom; wie zou er zich niet aan overgeven! - Ja, dat deden van ganscher harte twee pasgehuwden, een paar met al het goede der aarde beschonken: gezondheid, blijmoedigheid, rijkdom en eer. m. Wij zijn zoo gelukkig als slechts ooit iemand zijn kan! spraken zij uit de volheid des harten, doch nog éénen trap van geluk konden zij bestijgen, dat zou zijn, als God hun een kind, een zoon, wilde schenken, die hun naar ligchaam en ziel geleek. Dit kind des geluks zou juichend welkom worden geheeten, met de grootste zorg en liefde worden verpleegd, al de voorregten, al den rijkdom genieten, die geboorte uit een invloedrijk geslacht kunnen waarborgen. Als een feestdag ging hun leven voorbij. m Het leven is eene genadegave der liefde, eene bijna onbegrijpelijk groote gave!, sprak de jonge vrouw, m en het denkbeeld dat die overvloed van gelukzaligheid inof" ander leven nog rijker, eeuwig, eeuwig rijker zal worden – gaat mijn begrip te boven. m En dat denkbeeld is waarlijk ook wel eene hersenschim van menschelijken overmoed ! antwoordde de man. m In den grond is het een verbazend groote eigenwaan, te gelooven, dat men eeuwig zal leven, zal worden gelijk God. Waren dat ook niet de woorden der slang, en was zij niet de moeder der leugenen? m Gij twijfelt toch niet aan een ander leven? vroeg de jonge vrouw, en het was als dreef bij haar voor de eerste maal de schaduw eener wolk over het zonmige veld der gedachten.

    m Het geloof verwacht het, de priesters prediken het, hernam de jonge man, m maar juist in de volheid van mijn geluk gevoel en erken ik, dat het hoogmoed, verwaten trots is, een leven na dit leven, eene eindelooze gelukzaligheid te begeeren; - is ons niet in dit aardsche bestaan zoo veel geschonken, dat wij wel tevreden mogen en moeten zijn? » Ja, dat is ons *gegeven, zeide de jonge vrouw, m maar voor hoe vele duizenden is niet het leven eene zware beproeving; hoe velen worden niet als het ware op de wereld geworpen ten prooi aan armoede, schande, ziekte en ongeluk; neen, als er geen leven na dit leven was, dan zou alles op aarde te ongelijk verdeeld, dan zou God niet regtvaardig zijn!

    m. De bedelaar daar ginds heeft genietingen, die hij op even hoogen prijs stelt, waarin hij zich evenzeer verheugt als de koning zich in de zijnen op zijn rijk kasteel, hervatte de man; m en meent gij niet, dat het lastdier, dat slagen en honger verduurt en jammerlijk zijn leven voortsleept, zijn zwaar lot gevoelt ? Dat beest zou dus ook aanspraak kunnen maken op een ander leven, en over onregt klagen, omdat het niet op een hoogeren trap in de schepping geplaatst is.

    m. In het huis mijns Vaders zijn vele woningen, heeft Christus gezegd,' ' antwoordde de vrouw, is de hemel is grenzeloos, gelijk Gods liefde oneindig. Ook het dier is een schepsel van God, en – dit geloof ik vast – geen leven zal verloren gaan, maar al wat leven ontvangen heeft, zal die gelukzaligheid genieten,

    waarvoor het vatbaar is, en die zijne behoefte bevredigt. m Ik voor mij heb genoeg aan deze wereld! riep de man, sloeg den arm om zijn schoon, beminnelijk vrouwtje, rookte zijne sigarette op het balkon, waar de koele lucht met de geur van oranjebloesems en anjelieren vervuld was; muzijk en castanjetten klonken van de straat omhoog; de sterren schenen tintelend op de aarde af, en twee oogen, de oogen zijner gade, blikten hem met het eeuwige leven der liefde aan. m Zulk eene minuut, zeide hij, m is wel waard, dat men er toe geboren wordt, haar geniet en – vergaat! en hij glimlachte, de jonge vrouw hief met zacht verwijt haren vinger op, maar de schaduw was mede van hare wereld van geluk verdwenen, zij waren al te gelukkig. En alles scheen zich naar hunnen zin te schikken; zij namen toe in eer, in welvaart, in geluk; er viel wel eene verandering voor, maar slechts eene verandering van plaats, geene in het genot, de vreugd en den lust huns levens. De jonge man werd door zijnen koning tot gezant aan het keizerlijke hof van Rusland benoemd; het was een eerepost, waarop zijne geboorte en bekwaamheden hem regt gaven. Hij bezat een groot vermogen; zijne jonge vrouw had hem een niet geringer mede ten huwelijk gebragt; zij was de eenige dochter van een rijk, aanzienlijk koopman. Een der grootste en beste schepen van dezen handelsvorst zou juist dit jaar eene reis naar Stockholm doen; er werd bepaald, dat dit de geliefde kinderen, de dochter en den schoonzoon, maar Petersburg zou brengen, en aan boord werd alles koninklijk ingerigt, met rijke tapijten en zijden behangsels, overal gemak en weelde!

    In eene verzameling van oude volksliederen, onder den algemeenen titel van Kaempeweise bij alle Denen bekend, is er een, n de Koningszoon van Engeland" heet het, dat vermeldt, hoe ook deze aan boord van een kostbaar schip uitzeilde; de ankers waren met rood goud ingelegd, het touwwerk was van zijde, aan dat schip dacht men onwillekeurig, als men het Spaansche schip zag, want ook hier heerschte dezelfde pracht, en bij het afscheid rees ook dezelfde gedachte op: .

    De wind blies reeds zeewaarts aan de Spaansche kust, het afscheid was kort, binnen weinige weken zouden zij het doel der reis kunnen bereiken; maar toen zij in de open zee kwamen, ging de wind liggen, de zee werd effen en stil, de sterren schitterden aan den hemel, en in de rijke kajuit gingen de nachten als feestavonden om.

    Eindelijk begon men toch te wenschen naar wat koelte en een gunstigen wind, doch deze verhief zich niet, en stak de wind soms op, dan was hij tegen; zoo verliepen weken, ja twee volle maanden ; eerst toen stak de gewenschte wind op, en blies uit het

    zuidwesten, het schip liep in volle zee tusschen Schotland en Jutland door, en de wind verhief zich, geheel en al zoo als het in het oude volkslied, m de Koningszoon van Engeland," luidt:

    » De lucht betrok, de storm stak op

    En nergens schut en nergens land;

    Zij wierpen 't gouden anker uit,

    Maar westwaarts naar de Deensche kust

    Werd 's prinsen schip gedreven." , w

    o Het is nu reeds lang, zeer lang geleden. Koning Christiaan de Zevende zat toen op den Deenschen troon en was nog een jong vorst. Veel is er sinds dien tijd geschied, veel veranderd, zee en moerasgronden zijn in groene weiden herschapen; heide is bouwland geworden, en onder beschutting der WestJutlandsche kust wassen appelboomen en rozenstruiken, al zij het ook, dat men die zoeken moet, want zij verbergen zich voor den scherpen westewind. Men kan zich in het westelijke Jutland echter nog best in den ouden tijd verplaatsen, in den tijd nog vóór de regering van Christiaan den Zevende, gelijk toen, strekt zich ook nu nog in Jutland de bruine heide uit, met hare hunnebedden, hare luchtspiegelingen, hare hobbelige zandige wegen, die elkander, kruisen en weder kruisen. In het westen, waar groote beken in de zee stroomen, strekken zich weiden en moerassen uit, omzoomd van hooge zandduinen, die zich als een gebergte met getanden kruin tegen de l zee verheffen; zij worden door hooge kleihellingen afgewisseld, uit welke de vloeden jaar op jaar reusachtige happen bijten, zoodat de steile kust, als door eene aardbeving geschokt, instort. Zoo ziet het daar nog heden uit, en zoo zag het er vele jaren geleden uit, toen de twee gelukkigen met hun kostbaar schip in zee waren. Het was een zondag in het laatst van September, een heldere, zonnige dag; het gelui der kerkklokken langs het kustmeer van Nissum golfde door de lucht. De godshuizen zijn daar bijna uitsluitend van gehouwen steenklompen gebouwd; elke kerk is een stuk rots; de Noordzee zou daarover kunnen bruisen, en zij zoude blijven staan; de meesten bezitten geen toren, en bij gevolg hangen de klokken in de opene lucht tusschen twee palen. De godsdienstoefening was geeindigd; de gemeente verliet de kerk en betrad het kerkhof, waar toen, even als nu, boom noch struik te zien was, geen enkele bloem was er geplant, geen enkele krans op de graven gelegd; ruwe aardheuvelen wezen de plaats aan, waar men de dooden gelegd had, spichtig gras, door den wind gewiegd, had het geheele kerkhof overdekt. Enkele graven waren met een gedenkteeken versierd, een bijna vermolmd blok hout, in den vorm van eene doodkist gehakt; dat blok is uit het woud van West-Jutland gehaald, en het woud van dat oord is niets anders dan de zee; daar groeijen voor de kustbewoners behouwen balken, gezaagde deelen en blokken, die de

    branding voor hen aan land brengt. De wind en de zeenevel verteren spoedig het gedenkteeken. Zulk een blok was hier door liefderijke handen op een kindergraf gelegd, en een van de vrouwen, die uit de kerk gekomen waren, begaf zich daarheen. Zij bleef bij het graf staan en liet hare blikken op het verweerde gedenkteeken rusten; weinige oogenblikken later kwam haar man bij haar. Geen van beiden sprak een woord, maar hij vatte hare hand en zij verlieten het graf en gingen de bruine heide op, en over veen en weiden op de zandduinen toe; langen tijd stapten zij zwijgend aan elkanders zijde voort. m. Dat was van daag een schoone preêk, sprak de man; n had men den lieven God niet, dan had men niets op de wereld! m Ja, antwoordde de vrouw, m. Hij geeft vreugde en droefheid, en Hij heeft het regt daartoe! – Morgen zou onze kleine jongen vijf jaar geworden zijn, als wij hem hadden behouden. m. Het is vruchteloos, dat gij daarover treurt, vrouwtje," hervatte de man. m. Voor het kind is het goed! Hij

    is daar, waar wij bidden, dat wij ook mogen komen."

    En verder spraken zij niet; zij rigtten zwijgend hunne schreden naar hun huis tusschen de zandduinen. Eensklaps verhief zich van een van deze, waarop het zand niet door het weefsel der lange helmwortels werd vastgehouden, eene wolk als van dikke rook omhoog, een windvlaag woelde de duinen op, en slingerde het zand hoog in de lucht; nog eene vlaag en al de lijnen met te droogen visch behangen sloegen met geweld tegen het huis, daarna werd alles weder stil, en de zon straalde warm van den hemel. Man en vrouw traden het huis binnen; spoedig hadden zij hunne zondagskleêren afgelegd, kwamen weder naar buiten en spoedden de duinen op, die als reusachtige golven van zand, welke plotseling in hare beweging waren gestremd, voor hen lagen; het oevergras.en de helm met hunne blaauwgroene halmen gaven aan het witte zand eenige afwisseling van kleur. Een paar buren voegden zich bij hen, en men was elkander behulpzaam, om de booten hooger op het zand te werken. De wind blies nu heviger dan te voren en was scherp en koud geworden, en toen zij over de duinen terugijlden, joeg de wind hun zand GIn scherpe steentjes in het gezigt; golven met wit schuim bedekt stapelden zich op, en de wind sneed het de hooge toppen af, zoodat het schuim ver op het strand spatte. De avond begon te vallen; in de lucht klonk een gedurig sterker wordend geluid als het gehuil en gejammer van eene schare van vertwijfelde geesten; het overstemde het dreunend golven der zee, ofschoon de visscherswoning digt in hare nabijheid lag. Het zand stoof tegen de vensterglazen, en nu en dan sloeg eene windvlaag met zooveel kracht tegen het huisje, dat het op zijne grondslagen beefde. Het was donker, maar tegen middernacht zou de maan opkomen. De lucht klaarde op, maar de storm gierde met al zijne geweldige kracht over de tot in hare diepte ontroerde zee. De visscher en zijne vrouw waren reeds lang te bed, maar bij dit weder was er geen denken aan een oog te sluiten. Er werd aan het venster geklopt, de deur werd geopend, en eene stem riep naar binnen: u Een groot schip zit vast op het buitenste rif!" Met éénen sprong waren de visscherslieden uit hun bed en in een oogenblik waren zij in de kleêren. De maan was opgegaan, en het zou licht genoeg geweest zijn om te zien, als de wolk van stuifzand iemand vergund had de oogen open te houden; het was een wind, waarop men wel kon gaan liggen. Slechts met groote moeite kwam men, door in de tusschenpozen der windvlagen voort te kruipen, over de duinen, en hier vloog als zwanendons het sissende zilte schuim der golven hoog in de lucht, terwijl deze als een kokende waterval op de kust stortte. Er werd een geoefend oog vereischt, om het vaartuig daar buiten te ontdekken; het was een fraaije tweemaster, juist op dit oogenblik wierp de golfslag het over het rif, tot op drie of vier kabellengten buiten den gewonen strandweg, het dreef naar land, stiet op het tweede rif, en bleef weder zitten. Hulp toe te brengen was onmogelijk; de zee was al te woest; zij sloeg tegen het schip en rolde telkens daarover heen. Men meende het hulpgeschrei, de angstkreten der ter dood gewijden te vernemen; men zag de ijverige, maar vruchtelooze inspanning aan boord. Thans zette eene golf

    op, die als een verpletterend rotsgevaarte op den boeg stortte, en dezen van het schip afsloeg. Het achterschip verhief zich hoog boven den vloed. Twee menschen, die zich aan elkander vastklemden, sprongen in zee – weinige oogenblikken en een der grootste golven, die tegen de duinen braken, wierp een ligchaam op het strand - dat eener vrouw, een lijk, dachten

    de zeelieden. Eenige vrouwen hieven het op, meen

    den nog leven te bespeuren, en men bragt de onbekende over de duinen naar de visschershut. Hoe schoon en fijn gevormd was zij; gewis eene voorname dame! Zij legden haar op het armoedige bed; er was geen draad linnen daarop, maar

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1