Discover millions of ebooks, audiobooks, and so much more with a free trial

Only $11.99/month after trial. Cancel anytime.

Alpengloed: Maanziek, #2
Alpengloed: Maanziek, #2
Alpengloed: Maanziek, #2
Ebook272 pages4 hours

Alpengloed: Maanziek, #2

Rating: 0 out of 5 stars

()

Read preview

About this ebook

Het is donker en stil om ons heen. Als ik nog minder kon horen en zien dan ik nu doe, zou ik denken dat ik dood was. Maar dat ben ik niet. Ondanks alles wat Mila en ik hebben meegemaakt, ben ik nog steeds springlevend.
Zoals te verwachten viel, zitten de Yua ons op de hielen. Ik moet ons hier zo snel mogelijk vandaan zien te krijgen, met of zonder behulp van lucide krachten. Maar hoe?

Het is ondertussen bijna een jaar geleden sinds Mathis en Mila elkaar voor het eerst ontmoetten. Zij aan zij gingen ze de strijd aan met de Yua, vreselijke wezens die de droomwereld in hun macht hebben. Toen de Yua hun 'Ultieme Nachtmerrie' tegen Mathis inzetten, stierf hij in een droom en werd droomdood.
Sindsdien zitten Mila en hij vast in de Grijze Zone, ergens tussen dromen en waken in. Slagen de twee erin om de Yua te verslaan en te ontsnappen uit de droomwereld? Of wordt alles één grote nachtmerrie?

'Alpengloed' is het spannende vervolg op 'Maanziek' (2016) waar de lezer nog dieper doordringt in de duistere krochten van de droomwereld.

LanguageNederlands
PublisherWibren Moens
Release dateMay 19, 2020
ISBN9781393286561
Alpengloed: Maanziek, #2

Related to Alpengloed

Titles in the series (3)

View More

Related ebooks

Related articles

Reviews for Alpengloed

Rating: 0 out of 5 stars
0 ratings

0 ratings0 reviews

What did you think?

Tap to rate

Review must be at least 10 words

    Book preview

    Alpengloed - Eva Linden

    Voor mijn sterren

    WAT VOORAFGING...

    Bijna een jaar geleden begonnen de nachtmerries, de allesverwoestende dromen en het ontdekken van de gevaren die zich in de droomwereld verscholen houden. Op dat moment begon ook de vriendschap tussen Mathis en Mila, die uitgroeide tot liefde.

    Mathis kwam terecht in de wereld van ‘lucide dromen’, dromen waarin de slaper beseft dat wat hij allemaal voor zich ziet, niet echt kan zijn, dat hij droomt. Vanaf dat moment kon Mathis lucide krachten gebruiken om de droom te beïnvloeden.

    Mathis en Mila probeerden zichzelf en hun geliefden te beschermen tegen de Yua, vreselijke wezens die de droomwereld in hun macht hebben. Ze slaagden daarin tot de gedrochten hun ‘Ultieme Nachtmerrie’ tegen Mathis inzetten. Op een piratenschip stierf hij in een droom.

    Sindsdien is hij droomdood en zit hij vast in de Grijze Zone, een tot nu toe onbekend gebied tussen dromen en waken in. De toekomst ziet er niet goed uit, maar zij aan zij met Mila blijft hij zoeken naar een manier om te ontsnappen aan de Yua.

    Proloog

    Vanuit mijn schuilplaats tussen het struikgewas kan ik hen nog net zien zitten. In tegenstelling tot mij, zitten de jongen en het meisje lekker warm binnen. Ze maken allerlei armgebaren die duiden op een woordenwisseling. Zouden ze een discussie voeren?

    Voorzichtig duw ik de laaghangende takken die me het zicht belemmeren een stukje opzij. Het bloederige litteken op mijn gezicht schrijnt en prikt, alsof de wond nog maar net is toegebracht. Terwijl het toch al even geleden is sinds ik in de woestijn door de Yua gepakt werd... Ik had verwacht dat ik veel sneller gewend geraakt zou zijn aan de pijn. Maar dat is niet zo. Hou je aandacht bij de zaak, Zed.

    Door het matglazen raam zie ik hem aan de keukentafel zitten. Zijn in pantoffels gestoken voeten onder de tafel geschoven, zijn handen om een mok geklemd. De Grote Mathis houdt van thee. Bij het zien van zijn slappe gedoe voel ik walging in me opwellen. Is hij echt de Uitverkoren Strijder, zoals de chef hem graag noemt? Is het mogelijk dat dit watje de droomwereld voorgoed zou veranderen? Dat hij een einde zal maken aan het bewind van de Yua? Daar heb ik sterk mijn twijfels over, tot nu toe heeft hij niets anders gedaan dan vluchten. Wegrennen voor de Yua, voor zijn gevoelens en voor zijn verplichtingen. Het excuus dat hij nog maar net zeventien is geworden, is een lachertje. Ik was ook nog erg jong toen ik voor de Yua begon te werken. Tenminste, dat denk ik. Ik kan me niet alle details herinneren. Eigenlijk herinner ik me helemaal niets van de periode vóór ik hiernaartoe kwam.

    Naast Mathis zit het meisje, Mila. Hoewel ze naar mijn mening zowel knap als slim is, krijg ik een ongemakkelijk gevoel wanneer ik naar haar kijk. Alsof ze iets van me weet, alsof ze recht door me heen kan kijken. Alsof ik haar ergens van ken. Haar gedrag en de gevechtstechnieken die ze de afgelopen maanden heeft laten zien, kwamen me bekend voor. Toch heb ik geen idee waar ik haar van zou moeten kennen. Terwijl ik toekijk, pakt ze Mathis’ hand vast en omklemt zijn vuist met haar vingers. Oh, wat schattig. Jammer dat ik ben gekomen om zijn leven drastisch te veranderen.  Een grijnslachje speelt om mijn lippen. Hij wordt precies zoals ik. Een slaaf van de Yua.

    Net als alle andere droomsoldaten heb ik geen idee hoe ik hier in de droomwereld terechtgekomen ben. In tegenstelling tot de Yua maken wij geen deel uit van de Eerste Generatie. Zij waren hier lang vóór ons, en het is dankzij hen dat we hier rondhangen. Wij zijn hiernaartoe gehaald omdat we tot de krachtigste droomreizigers behoren. En als ik mijn uiterste best doe en hun laat zien dat ik alle opdrachten die ze me geven kan afhandelen, laten ze me misschien toe tot... De telefoon die met een ketting aan mijn broekriem hangt vastgeklikt, begint te piepen. Geschrokken grijp ik het ding beet. Ze mogen niet weten dat ik hier ben.  Maar ik realiseer me al snel dat ze me waarschijnlijk niet horen. Het schrille geluid wordt gedempt door de laaghangende mist die overal rondom mij heen hangt. En tussen mijzelf en de twee tortelduifjes daarbinnen zit minstens één laag glas. Na een blik op het schermpje druk ik op een knop en houd het toestel tegen mijn oor.

    ‘Zed,’ zegt een raspende stem aan de andere kant van de lijn. Ik hoef geen twee keer na te denken over wie de beller kan zijn. Deze stem herken ik uit duizenden.

    ‘Chia,’  antwoord ik . ‘Che sekala pasa?’  Ik spreek maar een paar woordjes in het Yuaans, maar deze vraag is al zo vaak aan mij gesteld dat ik moeiteloos een antwoord kan formuleren. Ik probeer de woorden zo goed mogelijk uit te spreken, zodat ze weten dat ik mijn uiterste best doe om erbij te horen. De stem aan de andere kant van de lijn antwoordt zonder enig medeleven. ‘Er zijn problemen. Kom meteen hiernaartoe!’ Zijn dwingende bevel zorgt ervoor dat er een rilling over mijn ruggengraat loopt. Er gaat iemand gestraft worden.

    Er zijn dus problemen. In de droomwereld zijn er altíjd problemen. Als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat die voornamelijk veroorzaakt worden door de Yua zelf die zich overal mee willen bemoeien. Af en toe kunnen ze beter hun neus in hun eigen zaken steken. Snel verdring ik die gedachte. Natuurlijk wil ik niet dat de Yua mijn gedachten lezen en horen hoe ik over hen denk. Als ze die woorden opvangen ben ik zwaar de pineut. Het is tenslotte mijn droom – ik grijns even om die flauwe woordspeling – om deel uit te maken van hun leidersteam.

    ‘Shuno, jefe,’ reageer ik kordaat. Terwijl ik opsta en de vuile modder van mijn broek veeg, kijk ik nog even minachtend naar Mathis. Hebben we echt zeventien jaar op iemand als hij zitten wachten? ‘Mivenawa. Mi fixemua si.’  Met een druk op de knop zet ik de telefoon uit en laat hem weer aan mijn broekriem bungelen. Door het lange stilzitten in de struiken zijn mijn spieren stijf geworden. Ik buig en strek mijn armen, in een poging het bloed weer op gang te krijgen.

    Na een laatste blik op Mathis en Mila te hebben geworpen, die net de kamer uitlopen en aan het late uur te zien waarschijnlijk naar bed gaan, verdwijn ik in de grijze mist.

    Deel 1: Mathis

    The sun has fallen down, a dark wind blows

    But you grab my hand,

    and we fall into the sky

    Do you think the end of the world is coming?

    Godspeed You! Black Emperor – F# A# ∞

    Opgesloten

    Het is donker en stil om ons heen. Als ik nog minder kon horen en zien dan ik nu doe, zou ik denken dat ik dood was. Begraven in de duisternis, in een geluidsdichte kist. Niemand die me komt zeggen dat het allemaal wel goed zal komen. Niemand die me vraagt om vol te houden, al is het maar voor even.

    Maar ik ben niet dood, of toch niet in die betekenis van het woord. Ondanks alles wat Mila en ik de afgelopen weken hebben meegemaakt, ben ik nog steeds springlevend. Bovendien liggen we niet in een doodskist, maar zitten we in de auto. De duisternis wordt doorbroken door twee stralende lichtbundels, de koplampen van het voertuig. Helemaal stil is het ook niet, het gezoem van de motor vormt een monotoon achtergrondgeluid voor deze autorit. De stemmen op de radio die net nog vrolijk aan het kwetteren waren over files en weersvoorspellingen, zijn al een tijdje geleden overgegaan in een nietszeggend geruis. We zijn hier buiten het bereik van de zendmasten, wat me enigszins zorgen baart. In de hele wijde omgeving is geen kat te zien. Niemand die ons kan helpen. Wat als ons iets overkomt?

    Mila zit naast me op de bank en dommelt stilaan weg, haar hoofd leunt tegen de hoofdsteun van de passagiersstoel. Mila.  Het Meisje van mijn Dromen. Degene die mij, Mathis Morris, heeft ingewijd in de wereld van lucide dromen. Die me liet zien hoe krachtig die kunnen zijn en tegelijkertijd zo angstaanjagend. Degene die me heeft gered van een gewelddadig einde. Die desondanks niet kon voorkomen dat ik me nu in een veel ergere nachtmerrie bevind. Zoals ik daarnet namelijk al aanhaalde, ben ik van top tot teen droomdood.

    Vanuit mijn ooghoek zie ik hoe Mila’s oogleden voor de zevende keer dichtvallen en ik hoor hoe haar ademhaling dieper wordt. Ze is eindelijk in slaap aan het vallen, ik moet ervoor zorgen dat ze niet weer wakker schrikt. Ik focus me weer op het zwarte wegdek voor me en de gaten die in het asfalt zitten. Ik probeer ze te ontwijken en me niet te laten afleiden door de duisternis die ons omringt.

    De lariksbomen die in dit bos overheersen, zwiepen heen en weer dankzij de woeste wind. Ze werpen griezelige, lange schaduwen op het asfalt. Ik word een beetje misselijk door het zwaaien van de bomen en het hobbelige voortbewegen van de auto. Doordat ik constant moet bijsturen om de kuilen in de grond te ontwijken, lijkt het alsof ik voor de eerste keer met de auto rijd.

    Ik word niet snel wagenziek, maar deze situatie maakt me bang. Doodsbang. Ze doet me denken aan die nacht op het piratenschip, toen ik doodging in een droom. De boot deinde net zo hard op de metershoge golven van de zee als de bomen nu in de storm rondom mij doen. Maar gelukkig zijn er hier geen woeste piraten te bespeuren. Bijna moet ik lachen om die gedachte; ik beeld me in dat er een piraat over de ongelijke grond hobbelt, met zijn houten been in een gat blijft steken en met zijn gezicht in de modder belandt. Het lachen vergaat me al snel wanneer ik me hun zwaard tegen mijn keel herinner. Er zit nog steeds een snee. Nee, ze zijn geen katjes om zonder handschoenen aan te pakken. Met moeite slik ik de krop in mijn keel door en concentreer me weer op de weg.

    Een harde windstoot beukt tegen de rechterkant van de auto. Ik grijp het stuur wat steviger beet om te voorkomen dat we van de weg af raken. Het geloei van de voortrazende storm vaagt alle andere geluiden weg. Er valt een lang, hard voorwerp op de motorkap. Een tak?

    Ik werp een blik in de achteruitkijkspiegel en zie twee ogen die me aanstaren vanop de achterbank. Geschrokken maak ik een sprongetje en draai mijn hoofd vliegensvlug om te kijken wie er in de auto zit. Door die onverwachte beweging begint de zeurende pijn in mijn pols en elleboog opnieuw. Op de achterbank is niemand te zien, het was een illusie. Mijn pols en elleboog branden. Een herinnering aan de tijd dat ik nog in de realiteit leefde. Voordat we hier terechtkwamen, viel ik namelijk van een reuzenrad naar beneden, een paar meter hoog. Die val had mijn dood kunnen worden, maar op de een of andere manier hield ik er alleen een beschadigde arm aan over. De pijn is ondertussen minder geworden, maar nog steeds voel ik het op sommige momenten. Hetzelfde geldt voor mijn verzwikte voet en kapotgeschuurde knieën, ook die doen bijna geen pijn meer. Desondanks blijven de verwondingen zichtbaar zolang ik hier in de grijze tussenwereld opgesloten zit.

    Door al mijn gemijmer en het geloei van de wind hoor ik nu pas dat er vreemde geluiden uit de auto komen. Voor zover ik kan zien, is de buitenkant nog intact. Maar de binnenkant sputtert tegen, de dashboardlampjes knipperen zelfs. De motor maakt een grommend geluid en blijft daarna luid ronken. Met mijn handen om het stuur gevouwen, doe ik een schietgebedje dat we niet zullen stilvallen. Ik hoop maar dat er niets kapot is gegaan.

    Mijn blik dwaalt af naar de volle maan die recht voor ons aan de hemel staat te glimmen. Alsof ze ons de weg wil wijzen. De weg waarnaartoe? Als je ‘t mij vraagt, leidt ze ons alleen maar naar de andere kant. Naar de donkere zijde van de maan. Rotding.  Misschien klinkt het absurd, maar ik heb nog een appeltje te schillen met de maan. Dankzij haar zit ik hier opgesloten in deze grijze droomwereld, tussen de andere droomdoden.

    Hoewel ik tot nu toe weinig beweging heb gezien, weet ik dat ze hier zijn en dat ik ons hier zo snel mogelijk vandaan moet zien te krijgen. De enige manier om dat te doen, is door terug te keren naar het moment waarop ik doodging – toen die spuuglelijke piraat me de keel oversneed dus – en dat ogenblik te veranderen. Hoe we dat gaan doen, weet ik nog niet. Mijn lucide krachten staan nog niet helemaal op punt, om het netjes te zeggen. Met wat meer oefening zou ik een heel krachtige dromer kunnen zijn, maar op dit moment ontbreekt het me aan ervaring. Daardoor zijn mijn lucide krachten erg onstabiel. Mila zou zeggen dat ik even goed ben in luciditeit als een versgelegde drol van Ewan. En dat is zelfs nog beter dan het niveau van mijn fysieke vechtkunsten, die Mila me met de moed der wanhoop probeert aan te leren. Nee, op mijn lucide krachten kunnen we niet rekenen. Zelfs als dat wel zo was, zou ik geen flauw idee hebben hoe we terug moeten keren naar dat ogenblik. Door in de tijd te reizen misschien? Dat klinkt zelfs in mijn oren absurd.

    Ik slaak een kreun van frustratie en sla met mijn hand op het stuur. Net op dat moment maakt de motor een angstaanjagend geluid en valt daarna helemaal stil. De koplampen gaan uit en de auto glijdt nog een paar meter verder door de duisternis. Het verroeste voertuig stopt uiteindelijk midden op het wegdek, in de complete duisternis. Mijn ademhaling versnelt, het koude zweet breekt me uit. Misschien liggen zíj op de loer. Wat moeten we nu doen?

    Ik probeer de wagen opnieuw aan de praat te krijgen. Met mijn vlakke hand sla ik op het dashboard en draai verwoed aan het contactsleuteltje. Tevergeefs. Het ding geeft geen krimp. Ik wist dat we met de auto van mijn ouders hadden moeten gaan. Nu zijn we gestrand in the middle of nowhere, compleet afgesneden van de rest van de wereld. Er klinkt gerommel in de verte. Het gaat onweren. We moeten hier weg zien te raken.  Gelukkig zijn mijn ogen ondertussen getraind om in het donker te zien.

    Voorzichtig schud ik aan Mila’s schouder en fluister haar naam. Als het niet zo donker en dreigend om ons ons heen was geweest, had ik haar nog wel even laten slapen. Ze heeft de afgelopen dagen amper een seconde haar ogen dichtgedaan. Ze moet uitgeput zijn, want ze reageert niet op mijn fluistering. Voor de tweede keer schud ik zachtjes aan haar bovenarm. Dwars door de stof van haar t-shirt en trui voel ik haar spieren en botten.

    Ze schrikt wakker uit haar hazenslaapje en kijkt schichtig om zich heen. Ik heb gemerkt dat ze dat altijd doet wanneer ze niet uit zichzelf wakker wordt. Een goede gewoonte hier in de droomwereld, eentje die ik mezelf misschien ook eigen zou moeten maken omdat ik dan wellicht minder vaak in de problemen zou komen. Wanneer ze zich ervan verzekerd heeft dat er geen direct gevaar dreigt, schraapt ze haar keel. ‘Waar zijn we?’ Haar stem klinkt als belletjes in de wind, ondanks de angstige ondertoon die erin zit. Iemand anders zou die waarschijnlijk niet opmerken, maar ik ken haar beter dan wie dan ook. Met stijf op elkaar geknepen lippen schud ik mijn hoofd. Zie ik eruit alsof ik een ingebouwd GPS-systeem heb?

    ‘We zijn ergens in een bos,’ mompel ik. Dat heeft ze zelf ook wel gezien. Haar echte vraag is wáárom we precies op deze plek zijn, wat we hier doen.

    ‘De auto is stilgevallen,’ vul ik aan. Hoofdschuddend maakt ze haar gordel los en knijpt in mijn vingers. Mila is niet het soort meisje dat domme vragen stelt of domme antwoorden geeft. Ze wil niet weten hoe het komt dat haar derdehands wagen plots niet meer rijdt, of waarom we ons midden in een donker bos bevinden. Of waarom ík degene ben die achter het stuur zit, amper zeventien jaar oud en niet eens in het bezit van een geldig rijbewijs. In tegenstelling tot mijn beste vriend Ewan, heb ik nooit de moeite gedaan om te leren autorijden

    Nee, Mila is dit soort vreemde situaties gewend. Ze kunnen allemaal voorkomen in een droom. En sinds ik droomdood ben, zit ik constant in een droom. Dat maakt de situatie echter niet minder gevaarlijk of eng. De angst die door mijn lichaam giert, voelt meer dan echt.

    ‘Laten we uitstappen en op zoek gaan naar iemand die ons kan helpen,’ stelt ze voor. Ze oordeelt niet over het feit dat ik moeite heb om mijn trillende handen onder controle te houden. Ze houdt van me, dat weet ik wel zeker.

    ‘Zullen we?’ Ik knik en geef een kneepje in haar hand. Mila glimlacht en buigt zich naar me toe, over de handrem heen. Haar mooie volle lippen komen dichterbij, ze drukt haar mond op de mijne en zoekt met haar tong een weg naar binnen. Gretig kus ik haar terug. Ik weet dat we ons niet in de realiteit bevinden, maar in de Grijze Zone, en dat dit niet echt is, maar het voelt wél zo. Net zoals de druk van haar mond op de mijne en haar heerlijke geur die me zoals altijd volledig overdondert. Waarom zou iets dat zo echt aanvoelt, niet echt kunnen zijn? We blijven zoenen tot ze achteroverleunt en even knippert.

    ‘Zullen we?’ herhaalt ze. Nog een kneepje, en daar gaan we.

    Buiten de beschutting van de auto voelt de snijdende wind ijskoud aan, alsof er ijspriemen in mijn wangen worden geduwd. Ik wrijf over mijn gezicht in een poging om de ergste kou te verdrijven. Heel even kijk ik naar Mila's truitje en denk ik aan het dunne shirtje dat ze daaronder draagt. Zonder aarzelen trek ik mijn jas met capuchon uit en drapeer die over haar schouders. Zonder iets te zeggen trekt ze het kledingstuk steviger om zich heen.

    Rillend kijk ik om me heen. Aan beide kanten van de weg liggen bergen sneeuw, die door een sneeuwruimer of iets dergelijks van de weg zijn afgeduwd. Dankbaarheid welt in me op. Nu hoeven we niet met onze toch al doorweekte gympen door een halve meter sneeuw te ploeteren.

    Een windvlaag rukt mijn kleren bijna van mijn lijf. Uit angst dat Mila door de wind gegrepen en weggeblazen zou worden, pak ik haar schouders stevig vast. Ze weegt amper zoveel als een veertje. Net als ik trouwens, maar over mezelf maak ik me geen zorgen. Ze legt haar arm rond mijn middel, automatisch of net heel bewust? Ik voel haar lichaamswarmte door mijn trui heen.

    Voetje voor voetje schuifelen we over het gladde wegdek. Hoewel het dan sneeuwvrij mag zijn, is het nog steeds ontzettend glibberig. Overal om ons heen heerst de inktzwarte nacht. Dankzij het licht van de volle maan kunnen we vormen onderscheiden, maar de donkere lariksbomen die ons omringen benemen ons het zicht. Gelukkig markeert het asfalt de weg die we moeten volgen. De weg waarnaartoe?  vraag ik me voor de tweede keer deze avond af. Eigenlijk is deze situatie wel heel erg benard. Alsof het een complot is...

    'Is dit weer een test?' mompel ik. In het verleden ben ik meerdere keren door de Yua 'getest', zodat ze konden zien of ik in staat was om dit soort problemen op te lossen. Maar hoe ik hieruit moet zien te komen, weet ik niet.

    'Natuurlijk is dit een test, liefje. Alles wat we hier doen is een test.' In het donker klinkt Mila's stem geruststellend. Ik voel me weer een beetje op mijn gemak.

    Minutenlang schuifelen we verder door de duisternis, tot ik er genoeg van heb. 'Waarom komen de Yua me niet gewoon halen?' barst ik los. 'Zijn ze soms bang van ons? Durven ze zich niet te vertonen na alles wat ze ons hebben aangedaan?' Mila wrijft kalmerend over mijn armen en maakt ssh-geluiden. Toch laat ik me niet door haar de mond snoeren.

    'Heb jij misschien een idee hoe we hieruit moeten komen, mevrouwtje ik-ben-een-geweldige-lucide-dromer? Nou?' Geschrokken door mijn woede-uitbarsting sla ik een hand voor mijn mond. Mila laat mijn arm los. Van het ene op het andere moment ben ik helemaal alleen in het donker. Mijn verdiende loon.

    Sinds ik vastzit in deze grijze wereld heb ik het gevoel alsof ik mezelf niet meer kan beheersen. Soms barst ik uit in een tirade, om het moment daarna bijna te huilen van spijt. Ik weet bijna zeker dat mijn droomdood daar iets mee te maken heeft. Ik moet mijn boosheid niet aanwenden om ruzie te maken met het enige meisje dat nog over is. De enige die zich vrijwillig in deze Grijze zone heeft gestort. De enige die ik kan vertrouwen. Ik bied mijn verontschuldigingen aan Mila aan.

    'Hoor eens, het spijt me. De laatste tijd weet ik soms niet wat me bezielt.'

    'Het geeft niet, Mathis. Jij kan er niets aan doen dat... Hé, luister je wel?' Ik reageer niet op haar vraag omdat ik een stukje verderop een grote, donkere vorm zie die afsteekt tegen het zwart van de hemel. Een huis of een flatgebouw misschien? Daar kunnen we beschutting zoeken! Of beter nog, wat als dat het bolwerk van de Yua is! Dan kan ik er gelijk een einde aan maken. Het dringt nog steeds niet tot me door dat dit allemaal wel heel erg toevallig is. Alsof mijn geest het allemaal ter plekke verzint...

    'Kijk,' fluister ik tegen het Meisje van mijn Dromen. Ik knik naar het gebouw. Daarna besef ik dat het donker is en dat Mila mijn beweging waarschijnlijk niet gezien heeft. 'Aan de linkerkant van de weg, een stukje verderop,' instrueer ik haar. 'Daar is een gebouw ofzo.'

    'Ja,' antwoordt ze. 'Ik had het al gezien. Laten we daarnaartoe gaan. Misschien kunnen we er schuilen.' Ze haakt haar arm in de mijne en trekt me weer dicht tegen zich aan. De ruzie van daarnet is alweer vergeten. De belofte van warmte en beschutting stemt ons hoopvol. Arm in arm schuifelen we naar het gebouw toe. Van dichtbij zie ik dat het een groot huis is, dat vroeger misschien een hotel of een bed and breakfast  was. Hopelijk laten de bewoners ons erin.

    Maar de voordeur en de ramen die aan de voorkant zitten, zijn dichtgetimmerd met houten planken. Ze zitten vol verroeste spijkers en hier en daar hangt nog een likje verf. Met al mijn kracht probeer ik een stuk hout los te wrikken, maar het ding zit muurvast. Langs deze kant kunnen we niet naar binnen, tenzij Mila zichzelf in een flubber kan veranderen om door een van de kieren naar binnen te glibberen. Met één oog dichtgeknepen probeer ik door een spleet naar binnen te gluren. Verdraaid, achter het hout zit nog meer hout.

    'Misschien moeten we het eens aan de achterkant proberen?' stelt Mila voor. Ik geef nog een harde ruk aan het houtwerk en geef het dan op. Gedwee volg ik haar naar de achterkant van

    Enjoying the preview?
    Page 1 of 1